Hoofdstuk 3: Sociale Invloed PDF
Document Details
Uploaded by SmilingCarnation
KU Leuven
Tags
Summary
Dit hoofdstuk behandelt sociale invloed, waaronder impliciete en expliciete sociale invloed. Het bespreekt verschillende experimenten, zoals die van Ader en Tatum, Pessin, en Allport, die sociale facilitatie en inhibitie onderzoeken in verschillende situaties.
Full Transcript
Hoofdstuk 3: sociale invloedwe Naam kennen: Zajonc, Cottrell, asch, moscovici, milgram, reicher en haslam Men kan op 2 manieren afleiden uit gedrag van anderen wat die anderen van men wil Waarnemen dat anderen iets doen of laten, zonder dat ze zelf gevraagd worden om dit ook te...
Hoofdstuk 3: sociale invloedwe Naam kennen: Zajonc, Cottrell, asch, moscovici, milgram, reicher en haslam Men kan op 2 manieren afleiden uit gedrag van anderen wat die anderen van men wil Waarnemen dat anderen iets doen of laten, zonder dat ze zelf gevraagd worden om dit ook te doen => impliciete sociale invloed o Groep dat gedrag vertoont is in meerderheid => conformisme o Groep dat gedrag vertoont is in minderheid => innovatie Waarnemen dat anderen iets doen of laten, en zelf ook aangespoord worden hierin mee te gaan => expliciete sociale invloed Sociaalpsychologen bestuderen vnl conflicten tussen wil en denken van individu en de impliciete/expliciete sociale invloed Autonoom handelen Reactantie (anti-conformistisch, tussen autonoom en niet-autonoom in) Niet-autonoom handelen 3.1. invloed en aanwezigheid van anderen TEGENSTRIJDIGE BEVINDINGEN Onderzoeken naar sociale facilitatie en sociale inhibitie Ader en Tatum (1963): elektroden aan het been en drukknop o Men kreeg elektroden aan been en werd aan tafel gezet, mocht niet communiceren, opstaan, etc. Iedereen kreeg om 10 seconden schok o Er was drukknop aanwezig om steeds de volgende schok tegen te gaan o Groep 1: alleen-conditie, men leerde redelijk snel adaptief gedrag, op de drukknop drukken o Groep 2: sociale conditie (er was een ander aanwezig zonder drukknop tegenoverde proefpersoon), men leerde veel trager dit gedrag aan, sommigen zelfs niet optreden van sociale inhibitie (sociale belemmering): aanwezigheid van anderen belemmert adaptief gedrag van bepaald individu Pessin (1933): vanbuiten leren o Deelnemers kregen 7 3-letterwoorden om vanbuiten te leren; wanneer 1 woord op scherm kwam, hadden ze 1.5 seconde om volgende woord te voorspellen o Groep 1: alleen-conditie, men had minder herhalingen van de lijst nodig o Groep 2: sociale conditie (onderzoeker keek door raampje), men had meerherhalingen nodig ook hier optreden van sociale inhibitie Allport (1920): inbeelden en opschrijven o Deelnemers kregen woord en moesten zoveel mogelijk associaties zo snel mogelijk opschrijven binnen 3 minuten nadruk op motorisch aspect o Binnen-proefpersoons-onderzoek: 2 keer alleen, 2 keer met ander erbij o Na herhaling moest men maar om de 4 woorden opschrijven, om tijdverlies van schrijven te elimineren nadruk op intellectueel aspect o Sociale conditie scoorde béter dan individuele conditie optreden van sociale facilitatie: aanwezigheid van anderen bevordert adaptief gedrag Een prestatie verbeterd of wordt vergemakelijkt door de aanwezigheid van soortgenoten Besluit: aanwezigheid van anderen kan gedrag zowel faciliteren als inhiberen Triplett: wielerfanaat “ nu moet je z o snel mogelijk fietsen “ beter als ze tegen iemand anders aan het fietsen waren dan alleen. leide tot een ander exht experiment in 1898 ( zogezegd eerste social psychologisch experiment ) Kinderen moisten een vislijn ophalen ( alleen conditie en sociale conditie met twee kinderen naast elkaar die allebei dezelfde taak deden ) zo snel mogelijk Sociale conditie ging sneller dan alleen conditie Volgens hem dus: prestatie verbeterd door de aanwezigheid van anderen waaarmee men in competitive is Derde conidtie: een kindje moests maar het doen en iemand anders stond er gewoon bij ( passieve sociale conditie ) Ook dan nog steeds beter dan alleen Stroebe heeft ontdekt dat die experimenten van triplet niet werkelijk die resultaten hadden. WANNEER SOCIALE INHIBITIE EN SOCIALE FACILITATIE? Mogelijkheid? Toevallige eigenschappen van deelnemers in verschillende experimenten bepalend => uitgesloten, want komt zelfs bij dieren voor! Allee en Masure (1936): vaststelling sociale inhibitie bij parkieten o Appetitieve omgeving = licht, vertrouwd o Aversieve omgeving = donker o Parkieten in doolhof moesten naar buiten geraken; parkieten die alleen warenkonden sneller naar de appetitieve omgeving dan parkieten die met meer waren Chen (1937): zandverplaatsing (nestbouw) bij mieren o Fase 1: moesten alleen zand verplaatsen o Fase 2 en 3: met één of meerdere mieren => ging sneller o Fase 4: alleen, ging weer trager (lag dus niet aan gewenning) De castro: correlationeel onderzoek: wij eten meer in aanwezigheid van anderen Gebruik van dierproeven voor onderzoek naar deze fenomenen Illustreert algemeenheid van sociale inhibitie en facilitatie Draagt bij tot conclusie dat optreden van verschillende verschijnselen toegeschreven kan worden aan kenmerk van deelnemersgroep Werpen licht op mogelijke verklaringen; geen gesofisticeerde cognitieve processen nodig, tijdsgeest en culturele context speelt ook geen rol Geen toevallige eigenschap omdat… Bij mensen zijn toevallige individuele verschillen, en hier zou het fenomeen dan dus moeten optreden Dieren veel homogener, geen toevallige eigenschappen, hier zou het dan dus niet mogen optreden Mogelijkheid? Ligt het aan wat de anderen doen, of ze coactief of passief7 zijn? => voorspelling => uitgesloten, want beide verschijnselen komen zowel in passieve als coactieve omstandigheidvoor! Pessin (1933) werkte met passief publiek; proefleider kijkt mee Allee en Masure (1936) werkten met coactieve handelingen, parkieten moesten naar veilige plek zoeken toch in beide gevallen optreden van sociale inhibitie Mogelijkheid? Intellectuele prestaties = inhibitie, motorische prestaties = facilitatie => voorspelling => spoor verlaten, want bij onderzoek naar inhibitie werden niet altijd intellectuele prestatie gemeten (‘gescoord’, ‘bevonden’) en omgekeerd Allport (1920) o Eerste fase: alles opschrijven, voornamelijk motorisch (beetje intellectueel) o Tweede fase: ¼ opschrijven, voornamelijk intellectueel (beetje motorisch) toch in beide gevallen facilitatie Mogelijkheid? Instinctieve gedragingen => facilitatie, hogere gedragingen => inhibitie => aannemelijk, maar niet in alle gevallen waar; vb. Allport waarbij hogere gedraging (associaties 7 Coactief: anderen zijn met hetzelfde bezig als jou passief: anderen zijn met iets anders bezig maken en opschrijven) in sociale context zich in facilitatie uitte Ontdekking door Robert Zajonc (Pools-Amerikaans sociaalpsycholoog) => eerste stap verklaring8 Bij performantie (instinctief gedrag, makkelijk gedrag, of reeds aangeleerd gedrag) treedt sociale facilitatie op Bij leergedrag (niet instinctief, moeilijk, nog niet aangeleerd) treedt sociale inhibitie op Onderzoek: leren en performantie bij kakkerlakken (Zajonc, Heingarter, Herman (1969)) Peiling naar coactief/passief, makkelijk/moeilijk, alleen/sociaal Algemeen: kakkerlakken in verlichte ruimte, kunnen ontsnappen naar donkerte door fleshals (donkerte is veilige voor hun) Groep 1: makkelijk te vinden (gewoon rechtdoor)9 o Helft alleen o Helft sociaal Coactief: samen met een ander naar uitgang zoeken Passief: andere kakkerlakken aanwezig buiten doos (ruik- en zichtbaar) Groep 2: moeilijk te vinden (achter hoek om) o Idem Noot: verschillende stammen van kakkerlakken gebruikt, en grote verschillen Het gaat niet over coactief/passief, maar wel vergelijking tussen allen-sociaal Uitkomsten o Gemakkelijke taak ging sneller dan moeilijke taak (zowel bij alleen/sociaal, passief/coactief) o Zowel sociale inhibitie als facilitatie aangetoond, in omstandigheden waarin ze ieder verschijnsel voorspeld hadden (dit is performantie, dit is leergedrag, … en dit zal er gebeuren…) Je kan enkel over sociale inhibitie of sociale facilitatie praten als er anderen bij zijn. Niet in een alleen conditie Replicatie halfmann et al 2020 volledige replicatie van het kakkerlakken experiment zij komen niet tot sociale facilitatie: ( in makkelijke taak met publiek niet beter als in de alleen conditie ) Aanwezigheid van anderen zorgt ook bij een makkelijke taak voor verstoring of afleiding volgens hen Onderzoek: ook bij mensen met gegevens invullen (Schmitt, Gilovich, Goore, Joseph (1986)) Zogezegd experiment over sensorische deprivatie Moesten opvoorhand gegevens invullen o 1ste keer makkelijk o 2e keer moeilijk (achterstevoren, met cijfers, …) 3 condities o Niemand in de buurt o Niet-toekijkend publiek (geblinddoekt) o Toekijkend publiek Uitkomsten o Makkelijke opdracht: tijd nam af naarmate toekijkend publiek toeneemt facilitatie o Moeilijke opdracht: tijd nam toe naarmate toekijkend publiek toeneemt inhibitie 8 Belangrijke noot: moest getoetst worden, aangezien definitie van leergedrag of performantie nogal vaag is, en makkelijk aangepast kan worden aan verwachtingen van onderzoeker. Eerst goede definitie, dan kunnen voorspellen of er bij dit en dat gedrag inhibitie of facilitatie zou optreden 9 Noot: afstanden even lang WAAROM SOCIALE FACILITATIE EN SOCIALE INHIBITIE? Ockhams scheermes: wetenschappers moeten de meest eenvoudige verklaring willen voor een fenomeen het spaarzaamheidsprincipe Zajonc wilde niet enkel voorspellen wanneer inhibitie en facilitatie opreedt, maar ook waarom gaat op zoek naar gemeenschappelijke verklaring; leidt tot sociale-activeringstheorie Sociale activering van de dominante respons: schema Uitbrengingskans dominante Sociale aanwezigheid Arousal respons verhoogt Sociale aanwezigheid (gezelschap van soortgenoot, socius) zorgt voor arousal (verhoogde fysiologische activiteit) Arousal zorgt op zijn beurt voor grotere kans op uitbrengen van dominante respons o Prikkel kan (door eerdere leerprocessen) meerdere reacties uitlokken o Kunnen compatibel zijn (verenigbaar) o Kunnen incompatibel zijn (kunnen niet tegelijk optreden) hier speelt responscompetitie (dominante respons ‘wint’ responscompetitie; respons die sterkst met bepaalde prikkel geassocieerd wordt ondergeschikte responsen) bij arousal verhoogt reactie met grootste uitbrengingskans nog eens extra Identificatie van de dominante respons in leren en performantie Tweede stap in theorie: analyse van leergedrag en performantie in termen van rol van dominante en ondergeschikte responsen Vertrekpunt: indien gedrag reeds goed beheerst wordt; persoon heeft responsen verworven die nodig zijn om gedrag te vertonen als gedrag nog niet goed is aangeleerd, zijn juiste responsen nog niet verworven om dat gedrag te vertonen Bij reeds aangeleerd gedrag: juiste responsen zijn dominant Bij nog niet (voldoende) aangeleerd gedrag: juiste responsen zijn ondergeschikt (en dus‘verkeerde’ responsen zijn dominanter en komen tot uiting) Dus: door arousal wordt uitbrengingskans dominante respons verhoogd Bij leren zorgt dit voor slechter presteren (dominante respons is verkeerd) Bij performantie zorgt dit voor beter presteren (dominante respons correct) 'Correcte' respons is Performantie dominant Gedrag 'Niet-correcte' respons is Leren dominant Combinatie van sociale activering met identificatie van dominante respons Performantie: aanwezigheid van soort genoten arousal verhoogde uitbrengingskans dominante respons (die ‘correct’ is en stimulerend werkt) sociale facilitatie Leren: aanwezigheid van soortgenoten arousal verhoogde uitbrengingskansdominante respons (die ‘verkeerd’ is en tegenwerkt) sociale inhibitie HYPOTHETISCH-DEDUCTIEVE TOETSING VAN SOCIALE-ACTIVERINGSTHEORIE mere presence activeert de dominante respons ik kan dat meten ik kan het trainen ik kan dat veronderstellen aanwezigheid anderen verhoogt fysiologische activiteit transpiratie snellere hartslag hogere bloeddruk palmar sweat index Dit was slechts inductieve fase; de theorie werd slechts opgebouwd aan de hand van bepaaldegegevens => er treden discrepanties op tussen empirische basis en theorie 1. Hoger abstractieniveau dan concrete gegevens 2. Analytischer dan observaties 3. Veronderstelling van een bepaald mechanisme nu moet de toetsing gebeuren: klopt de theorie en de bijbehorende assumpties? 1. De aanwezigheid van anderen verhoogt uitbrengingskans van dominante responsen Concept: om dit te toetsen, moet men a priori identificeren wat in een situatie een dominante respons is hierna aanwezigheid anderen manipuleren nagaan of deze dominante respons vaker optreedt dan in alleensituatie Onderzoek: Turkse-woorden-experiment (Zajonc en Sales, 1966) o Eerste fase (leerfase waarin bepaalde responsen dominant werden gemaakt) ‘onderzoekers geïnteresseerd in hoe mensen een taal leren’ Deelnemers hoorden 10 Turkse woorden van 3 lettergrepen (sommige vaker dan anderen), binnen-proefpersoons gemanipuleerd in frequentie Ontstaan van responshiërarchie: deelnemers zijn sneller geneigd een woord te zeggen dat ze vaker hebben gehoord => dominanter o Tweede fase ‘onderzoekers geïnteresseerd in subliminale perceptie’ (Pseudo)herkenningstaak: de woorden zouden geprojecteerd worden onder slechte belichtingsomstandigheden, en deelnemers moesten dit proberen ‘te herkennen’ in werkelijkheid gewoon lijntjes die 1/100 seconde verschenen, wekte de indruk van een woord, maar was helemaal geen doel: deelnemers verleiden Turkse woorden te zeggen om na te gaan hoe vaak dominante of ondergeschikte woorden gezegd werden Om deelnemers niet weemoedig te maken, werd om de 40 beurten een echt woord geprojecteerd voor 1/10 seconde Sommigen waren alleen sommigen werden vergezeld door ‘2 studentendie wouden zien hoe een onderzoek verliep’ o Besluit en interpretatie Dominante en ondergeschikte responsen aangetoond; woorden met hogere frequentie in eerste fase, werden ook vaker genoemd in de tweede fase creëren van responshiërarchie is gelukt Woorden die in eerste fase vaak (16x) voorkwamen, kwamen in de tweede fase meer voor in sociale omstandigheden dan wanneer men alleen was dominante respons Woorden die in eerste fase niet vaak (1-2x) voorkwamen, kwamen in de tweede fase minder voor in sociale omstandigheden dan wanneer men alleen was ondergeschikte respons predictie dat dominante responsen hogere uitbrengingskansen hebben in sociale dan in alleensituatie weerstaat hierbij falsificatiepoging maar: we kunnen nog niet spreken van sociale facilitatie/inhibitie, want er zijn geen ‘goede’ of ‘foute’ responsen gedefinieerd, enkel de dominante en ondergeschikte; men kon niet bepalen hoe goed/slecht deelnemers presteerden Onderzoek: studie naar activatie dominante respons bij kinderen (Chapman, 1973) o 7- 8-jarige kinderen luisteren met koptelefoon naar grappig liedje en veel gelach o Groep 1: alleen (glim)lachte niet zo veel o Groep 2: met een passieve ander (zonder koptelefoon) iets meer o Groep 3: met coactieve ander het meest dominante respons (lachen) komt meest tot uiting in sociale situatie 2. De aanwezigheid van anderen verhoogt de fysiologische activiteit Deze predictie testen aan de hand van transpiratie, hartslag, … Onderzoek: arousal adhv PSI (Martens, 1969) o Palmar Sweat Index (PSI): voorbehandelde folie krijgt gaatjes als het in contactkomt met zweet, wordt op vingertoppen bevestigd en na x tijd verwijderd en bekeken onder microscoop o Deelnemers moesten motorische taak leren ( sociale inhibitie) Alleen Aanwezigheid van 10 toekijkende anderen o 15 proefbeurten, aan begin en daarna om de 5 beurten PSI-meting deelnemers in sociale situatie hadden hogere PSI Onderzoek: arousal adhv bloeddruk (Bell, Loomis en Cervone, 1982) o Bloeddrukmeting van deelnemers die reactiesnelheidstaak deden (op knop drukken als lampje oplichtte) ( sociale facilitatie) Alleen In sociale omgeving o Resultaten Deelnemers in sociale situatie hogere bloeddruk dan deelnemers in alleensituatie Na statistische analyse: effect sociale situatie op prestatie werd gemedieerd door arousal (effect van sociale situatie op fysiologische activiteit) 3. Is mere presence voldoende voor sociale activering, sociale facilitatie en inhibitie? Kritiek op Zajonc over conclusie dat het enkel en alleen aanwezigheid van anderen is die arousal veroorzaakt; het kon toch ook aan waarneming van gedrag van deelnemers door anderen etc. liggen? Onderzoek: variant Turkse-woorden-experiment (Cottrell et al., 1968) o Herhaalden Turkse-woorden-experiment op exact dezelfde wijze, enkel werd een extra conditie toegevoegd, waarbij ook aanwezigheid van anderen was, maar waarbij er niet werd toegekeken (‘deelnemers die voor onderzoek over kleurperceptie kwamen, en hun blinddoek al moesten opzetten en wachten tot ze aan de beurt waren’) o Conclusie: aanwezigheid van niet-toekijkende anderen gaf exact dezelfde resultaten als in de alleenconditie er was aanwezigheid van anderen, dus aanwezigheid kan niet voldoende zijn voor sociale activering etc.; wél aanwezigheid van toekijkende anderen o Cottrell introduceert ‘evalution apprehension’ (evaluatievrees) als verklaring van effect toekijkend publiek ( arousal dominante respons) besluit hieruit: mere presence is NIET voldoende (+ je kunnen bewijzen, besef dat je kan fallen ) Dit kan niet zomaar aangepast worden, want zou implicaties hebben o Zou vooral bij niet-coactieve anderen moeten optreden, want iedereen is bij coactieve activiteiten druk met eigen ding bezig en niet met dat van een ander maar treedt hier wel op o Sociale inhibitie en facilitatie moet dan bij mens en dier op andere manier verklaard worden (en is tegen concept van ‘algemene, abstracte theorie’) dieren hebben geen evaluatievrees Na kritische blik op onderzoek van Cottrell et al. (1968) bleek dat ‘alleenconditie’ geen echte alleenconditie was; onderzoeker was ook aanwezig (achter glazen wand, bestuurde projector en praatte af en toe via intercom als de deelnemer te traag was) deelnemer werd ook bekeken in alleenconditie; logisch dus dat er geen verschil was in ‘alleenconditie’ en niet-toekijkende sociale conditie Evaluatievrees nodig ? denk aan spaarzaamheisprincipe Zajonc zijn hypothese is eenvoudiger Eeuwige welles-nietesdiscussie o Oplossing: vervolgonderzoek waarbij concurrerende onderzoekers het met elkaar eens zijn over methode, geen ruimte voor interpretatie o Wat is hiervoor nodig? Echte alleenconditie (diersoorten, indruk bij mensen vermijden dat iemand nabij is) Realisatie van mere presence zonder dat dit gepaard gaat met evaluatievrees (diersoorten, mensen mogen geen indruk hebben dat ze geobserveerd worden) Zajonc zegt: sociale activering is voldoende voorwaarde Cotrell zegt nee evaluatievreees is een noodzakelijjke voorwaarden. 4. Is de sociale-activeringstheorie nu bewezen? Neen, heeft enkel falsificatiepogingen weerstaan Meerdere theorieën voor verklaring van sociale facilitatie en inhibitie o Drive theories (zoals sociale-activeringstheorie) met centrale rol van mere presence o Centrale rol voor evaluatievrees o Distractietheorieën waarbij verstoring van informatieverwerking door distractie door anderen centraal staat Maar: sociale-activeringstheorie is het meest duurzaam, heeft de meeste falsificatiepogingen weerstaan Ook getest op mensen: mensen die uit zaal moisten lopen bij sirene 3.2 IMPLICIETE SOCIALE INVLOED: MEERDERHEIDSINVLOED Solomon Asch (Pools sociaalpsycholoog) had kritiek op onderzoek dat zogezegd aantoonde datmensen zich gedragen als kuddedieren Methodologisch probleem: deelnemers kregen aartsmoeilijke opdrachten, waarbij ze meer dan eens het gevoel hadden in het duister te tasten Geen conflict tussen denken of willen van individu en van anderen; doordat individu iets niet weet, volgt die de meerderheid waarin het waarschijnlijker is dat er iemand het antwoord wél weet Dit onderzoek kan geen juist beeld geven over hoezeer mensen zich autonoom of niet autonoom gedragen autonomie: blijf bij mijn standpunt Reactantie: ( aronson ) anti-conformisme als vrijheid wordt afgepakt kunnen wij daar niet tegen en kan je reactantie gaan vertonen ( gedrag stellen tegen de groep puur om tegen de groep te zijn ) Kudddegedrag ? door artefact in de ondezoeksmehtoden - Niet weten wat te doen / niet weten wat juist is logisch dat je dan meerderheid volgt - Jezelf wel in staat achten om correct oordeel te vellen. Asch kwam met hypothese (en toets) Als men geconfronteerd wordt met makkelijke taak (die glashelder is), waarbij men zichzelf in staat acht correct oordeel te kunnen vellen, zal men zich autonomer opstellen Bedacht hiervoor experiment met heel makkelijke taak, en nam daarbij aan dat iedereen in staat was correct oordeel te vellen; dan werden deelnemers blootgesteld aan anderen die een ander oordeel vellen Hoe invloed meten van de invloed: moeilijk te meten want als het individue dat gedrag toch al uit zijn zelf zou stellen is het geen invloed HET BASISPARADIGMA VAN ASCH Experiment: ‘visuele-perceptieopdracht’ als dekmantel (Asch, s.d.) Deelnemers krijgen 3 lijnstukken van verschillende lengte te zien + extra lijnstuk (standaardlijnstuk) dat even lang was als 1 van de 3 andere (allemaal verticaal naast elkaar; makkelijk) De 2 foute lijnen waren ‘grote’ fout tov standaard, en ‘kleine’ fout tov standaard (qua lengte) Gevraagde deelnemers (studenten, 1 per keer) kwamen in kamer met andere (pseudo)deelnemers (medestudenten) die dezelfde taak moesten uitvoeren (maar opvoorhand instructies gekregen om juist of fout te antwoorden) slechts één echte deelnemer (en die wist van niks) Echte deelnemer zit steeds op voorlaatste plek Deelnemers moesten om de beurt hardop antwoorden, echte deelnemer als voorlaatste in groep ‘voor efficiëntie’ Eerste pseudodeelnemer had spiekbriefje, rest van pseudodeelnemers zeiden hem na 18 proefbeurten in totaal o 12 waarbij pseudodeelnemers fout antwoorden (unanieme meerderheid) conflict tussen wat deelnemer zag en wat anderen ‘oordeelden’; cruciale beurten hier werd vastgesteld in welke mate deelnemer autonoom handelde o 6 waarbij pseudodeelnemers juist antwoorden Bij voorproef (individuele conditie) hadden alle deelnemers het juiste antwoord gegeven Bij de échte proef, in de cruciale proefbeurten gaf men 1/3 foute antwoorden deelnemers antwoordden vaker autonoom dan niet-autonoom, maar toch raar dat dit bij een enorm eenvoudige taak gebeurt interpretatie: dns maken verrassend vaak (niet zelden of meestal) niet-autonome keuzes Besluit: impliciete beïnvloeding op grond van onderzoek van Asch mag beperkt wordengeacht Mogelijke redenen Taak zo makkelijk dat het niet ernstig genomen werd? neen, want er waren duidelijketekenen van stress en spanning Niet-autonoom gedrag afhankelijk van deelnemer tot deelnemer o ¼ antwoordde alle cruciale fases juist (en dus ¾ minstens enkele fouten); meestal autonoom o ½ antwoordde minstens een kwart fout (waarvan nog eens ½ alles; meestal niet- autonoom) grote individuele verschillen Na experiment werden deelnemers geïnterviewd; zelfbeschrijvingen Aan de hand van zelfbeschrijvingen wou hij zoeken naar mogelijke interessante en toetsbare hypothesen ‘Hoevaak fout’? o Meestal autonome dns: goede inschatting o Meestal niet-autonome dns: overschatting autonoom gedrag, minimaliseren socialeinvloed, informatieve invloed > normatieve invloed ‘Waarom die fout gemaakt?’ ppn minimaliseerden invloed van meerderheid, en gaf aan zelf echt de fout gemaakt te hebben Confrontatie met feit dat ze enkel fouten maakten waar anderen ook fout antwoordden ppn gaven aan dat dit louter toeval was Na confrontatie met onwaarschijnlijkheid hiervan, gaven sommigen toe dat ze beïnvloed werden door wat anderen hadden gezegd zelfs dan gaven velen nog eens aan dat ze zich baseerden op anderen omdat ze ‘lijnstukken niet goed zagen’ (informatieve invloed) Besluit: ze ontkenden dat ze anderen hadden gevolgd om aan een groepsnorm te voldoen en zo bij groep te blijven behoren; discrepantie zelfbeschrijving en keuze normatieve invloed: norm van groep blindelings volgen (antwoorden meerderheid volgen, om aan norm te voldoen en niet uit de boot te vallen) informatieve invloed: norm/mening van groep gebruiken om eigen norm/mening te vormen DETERMINANTEN VAN IMPLICIETE SOCIALE INVLOED Waarom blunderden deelnemers veel meer onder invloed van meerderheid, terwijl de taak glashelder was? aan de hand van armchairpsychologie (rationeel denken) en zelfbeschrijvingen (als inspiratie om vervolgens te gaan toetsen), géén experimenten! Grootte van conflict: grootste versus kleinste fout? o Grootte van fout van anderen beïnvloedde wel de grootte van de fout van deelnemer Anderen grote fout, deelnemer koos voor kleine fout Anderen kleine fout, deelnemer koos ook voor kleine fout maar; twee fouten zijn even erg, los van de grootte van de fout (vb. op examen krijg je op het ‘minst’ foute antwoord van 2 foute antwoorden ook geen punten) Makkelijker om bij standpunt te blijven als je achteraf gelijk gaat krijgen, en je slimmerwordt bekeken dan de anderen van de groep ( geen specifiek gelijk krijgen achteraf) werd ingebouwd in vorig onderzoek (deelnemers kregen te horen wat juist en fout was aan het einde, dus na 20 minuten onzekerheid te moeten verdragen), maar geen verschil in resultaten weerlegd Aanwezigheid van een geestverwant Alleen staan tegenover unaniem meerderheidsblok maakt het moeilijk om autonoom te blijven volgens ppn Steun van één geestverwant zou al genoeg zijn om bij oordeel te blijven (volgens zelfbeschrijvingen) Paradox: hoe kun je autonoom zijn als je afhankelijk bent van een ander? Toetsing door kleine variatie in experiment Eerste deel onderzoek: 1 pseudodeelnemer antwoordde altijd juist proefpersoon ook veel Tweede deel: pseudodeelnemer antwoordt weer fout fouten bij proefpersoon nemen ook drastisch toe Ook spanning bij deelnemer verminderde meteen bij aanwezigheid geestverwant Maar: welke factor speelt hier nu mee? De unanimiteit die doorbroken wordt of dedaadwerkelijke sociale steun voor proefpersoon? observatie Er bevindt zich ‘dissident’ in de groep: iemand die zowel tegen de meerderheidis, als tegen de onderzochte proefpersoon Pseudodeelnemer (4e stoel) maakt steeds grote fout bij cruciale beurt Andere pseudodeelnemers maken steeds kleine blunder bij cruciale beurt deelnemer maakt slechts 9% van cruciale beurten fouten (kleine), nietsignificant hoger dan 5% met geestverwant Besluit: het draait niet om het hebben van geestverwant, maar om het doorbreken van de unanimiteit van de meerderheid Grootte van de meerderheid Tegenover duidelijke meerderheid maakt groepsgrootte niets uit Maar vervolgstudies gaven toch indicaties dat groepsgrootte rol kan spelen in sterkte van de meerderheidsinvloed Trivialiteit van een beoordelingstaak Misschien werd hun autonoom handelen meer beïnvloed als er meer op het spelstond (vb. zelfbeeld als competent persoon) spanning en eenzaamheid die werd waargenomen (en vermeld in zelfbeschrijving) toont aan dat men de opdracht wél naar harte nam, en dat er zich een pijnlijk innerlijk gevecht afspeelde tussen wat men meende te weten en wat de anderen antwoordden 3.3 IMPLICIETE SOCIALE INVLOED: MINDERHEIDSINVLOED Onderzoek: omgekeerd paradigma van Asch, innovatieparadigma (Asch, s.d.) Omgekeerd: 1 pseudodeelnemer die alles fout zegt, andere echte deelnemers die alles juist gaan zeggen Ontkenden allemaal enige beïnvloeding van hun keuze door anderen Deelnemers handelen superieur tov pseudodeelnemer; lachen deze uit Pseudodeelnemer had wél invloed op sociaal gedrag van deelnemers; verrassing, verbazing, uitlachen o Enerzijds heeft proefpersoon dmv zijn antwoord macht over handelen van anderen (verbazing en uitlachen) o Anderzijds is minderheidspersoon ook machteloos tegenover de meerderheid (beeld dat ze van deze persoon hebben, mogelijkheid dat hij het toch juist zou hebben, …) Interessante studie omwille van 2 redenen Laat zien hoe mensen reageren op iemand die als enige minderheidsstandpunt inneemt meerderheid heeft neiging om afwijkende individuen uit te sluiten Laat zien hoe zelfverzekerd mensen mensen kunnen beweren niet door anderen beïnvloed te zijn (maar werden onrechtstreeks wel degelijk beïnvloed door meerderheid) indien ze alleen stonden tegen unanieme meerderheid, zouden ze in 1/3 van de gevallen overgesprongen zijn naar de meerderheidsgroep (normatieve invloed) + enorme spanning en eenzaamheid ervaren hebben laat de enorme kracht en oogkleppen zien die het lid zijn van een meerderheidsgroepmet zich meebrengt HOE KAN EEN MINDERHEID INVLOED UITOEFENEN? Hoe kan het dat vernieuwende opvattingen zich verspreiden binnen samenleving? Want meerderheid bestempelt de innovatieve minderheid als minderwaardig, met als gevolg dat deze minderheid vaak gewoon aansluit bij de grote meerderheid door het ervaren ongemak en eenzaamheid Serge Moscovici (1925°) (Frans sociaalpsycholoog) Er moeten omstandigheden zijn waarin minderheden vat krijgen op oordeel van mensen in meerderheid Deze omstandigheden moesten geïdentificeerd worden o Startpunt = theoretische analyse over hoe impliciete sociale invloed tot stand komt Meerderheid kan op informatieve wijze zowel het covert als overt oordeelvan individu aanpassen wat meerderheid zegt laat het individu nadenken en twijfelen Meerderheid kan op normatieve wijze enkel overt oordeel (niet covert) van individu aanpassen individu volgt norm om er echt bij te horen, los van eigen oordeel o Enkele begrippen Privaat/covert oordeel (oordeel dat men bij zichzelf vormt) Publiek/overt oordeel (hetgeen wat mensen over dat covert oordeel zeggen, mogelijks sociaal wenselijk) Als minderheid invloed wil hebben op covert oordeel van meerderheid, moet dit langs de informatieve weg (normatief gaat niet, want meerderheid gaat zich nooit zomaar schikken naar norm van minderheid) informatie die meerderheid niet langer kan negeren, en dus aan het denken zet aanpassing covert/privaat oordeel (en later ook overt) Voorwaarde voor niet negeren van minderheidsoordeel: o Minderheid weerstaat invloed meerderheid o Minderheid blijft onwrikbaar en intern unaniem vasthangen aan eigen standpunt/oordeel consequente gedragsstijl HET BASISPARADIGMA VAN MOSCOVICI Onderzoek: minderheidsinvloed kleurentest (Moscovici et al., 1969) Vrouwelijke studenten voor onderzoek over ‘kleurperceptie’ o 4 groepen van 6 o Bij aankomst in elkaars aanwezigheid kleurenblindheidstest voor dit zeker van elkaar te weten o Kleurendia’s waarvan ze in vaste volgorde moesten roepen welke kleur (enintensiteit van licht op schaal tot 5, enkel om het niet te saai te maken) o In feite alle dia’s blauw, met wisselende lichtintensiteit en tinten blauw o Controleconditiegroep gaf systematisch aan dat de opzet werkte (0.25% gaf foute kleur) Manipulaties: 2 van de 6 waren pseudodeelnemers o Studie 1: pseudodeelnemers gaven consequent steeds foutieve antwoord ‘groen’ consequente minderheid deelneemsters gaven bij 8.5% van gevallen ‘groen’ (fouten sterk verdeeld over alle deelneemsters) o Studie 2: pseudodeelnemers niet consequent; bij enkele dia’s allebei groen en bij enkele dia’s allebei blauw niet-consequente minderheid deelneemsters gaven bij 1.25% vd gevallen‘groen’ (en dus lager percentage beïnvloeding) Besluit: gedragsstijl van minderheid is belangrijke determinant van minderheidsinvloed en dus het op gang brengen van sociale verandering o Consequente minderheid deed deelneemsters twijfelen informatieve invloed verandering van covert en later ook overt oordeel o Niet-consequente minderheid deed deelnemers veel minder twijfelen 3.4 MEERDERHEID VERSUS MINDERHEID: FUNDAMENTEEL VERSCHILLEND? 1. Is consequente gedragsstijl specifieke determinant van minderheidsinvloed? Volgens Moscovici is consequente gedragsstijl specifieke determinant van minderheidsinvloed dus niet bij meerderheidsinvloed Volgens Asch’ resultaten wél; bij hogere consistentie meerderheid, was er ook meer invloed op minderheid, en bij lage consistentie minder invloed (consistentie in aantal juist/fout)Maar: verschillen tussen varianten van onderzoek van Asch ook in andere termen tebeschrijven dan louter in consequenties algemene consensus: ook meerderheid heeft baat bij consequent zijn 2. Verandert bij minderheidsinvloed altijd het private oordeel, en niet of minder bij meerderheidsinvloed? Het is geweten dat normatieve invloed meer meespeelt bij meerderheids- dan bijminderheidsinvloed Moeilijk te beantwoorden vraag; innerlijke overtuigingen deelnemers niet gekend bijdrage normatieve invloed moeilijk te isoleren Mogelijkheid: manipuleren van omstandigheden o Deelnemers laten antwoorden in private omgeving, zodat geen risico op uitsluiting is covert oordeel (bij publieke omgeving vnl overt oordeel) o Dan zou moeten gelden: meerderheid beïnvloedt oordeel meer dan minderheid in publieke omstandigheid niet/minder in private omstandigheden beïnvloeding van overt oordeel zonder beïnvloeding van innerlijke overtuiging (covert oordeel) Maar: meta-analyse bracht aan het licht dat ook in private omstandigheden meerderheidmeer invloed heeft dan minderheid verklaring dus niet volledig te reduceren tot verschil in beïnvloeding van innerlijke overtuiging 3. Men kan niet altijd goed waarnemen hoe meningen verdeeld zijn in een groep Besluit: horen herhalen van een standpunt wekt indruk dat meerdere mensen dat standpunt delen minderheid die consequent standpunt inneemt, kan klinken als grotere groep 3.5 EXPLICIETE SOCIALE INVLOED: INWILLIGEN VAN VERZOEKEN Stanley Milgram sterk geboeid door bevindingen van Asch Studeerde aan Harvard voor doctoraat, werd daar Asch’ assistent Had kritiek op Asch’ resultaten o Taak zogezegd te triviaal (werd al eerder weerlegd) herneemt zelfde onderzoek met belangrijkere taak (beoordeling van auditieve prikkels zoals die konden worden gebruikt in geluidssignalen bij luchtverkeersleiding) levert zelfde resultaten op als Asch o Misschien verschil in mate van conformisme: Amerikanen > Europeanen onderzoek leverde geen verschil op Na promotie docent op Yale o Gaat verder met onderzoek over impliciete sociale invloed o Hypothese dat beperkte sociale invloed die hij opmat zelfs bij zijn onderzoek nog onvoldoende persoonlijk belang had o Besloot de impliciete sociale invloed te gaan bestuderen in omgeving waarin mensen moreel gewichtige beslissing namen Deelnemers weten heel duidelijk wat juist en fout is Worden geconfronteerd met één of meer anderen die andere beslissing namen o Gevonden situatie: waarin mensen moeten beslissen een onschuldig medemens te doen lijden (iedereen deelt norm dat dit not done is) o Concretiseert dit verder: mensen confronteren met iemands verzoek aan hen gericht om een medemens te martelen Belang van Joodse afkomst o Milgram was jood, en werd geïnspireerd hiertoe door de Holocaust o Veel oorlogsmisdadigers verklaarden achteraf dat ze gewoon ‘bevelen uitvoerden’ o Onderwerp in publieke belangstelling o Was er dus van overtuigd dat mensen in ‘juiste’ omstandigheden zeer ver konden gaan in martelen van medemens ging er van uit dat ze schokkend ver gingen ging dus op zoek naar omstandigheden waarin gewone mens hiertoe in staat zou komen o Maar: in onderzoeksaanvragen voor subsidies gaf hij nooit aan redenen van oorlogsmisdaden te willen onderzoeken wss geen drijfveer Persoonlijke drijfveren o Droom van indrukwekkende carrière bij vooraanstaande universiteiten en naam in handboeken o Weg daartoe: een tot dusver onbekend en verbazend gedragsverschijnselblootleggen o Impliciete invloed kwam van Asch; ook bij vervolgonderzoek zou nog steeds Aschde hoofdspeler blijven, Milgram zou nooit die unieke roem krijgen o Wou eigen verschijnsel op naam hebben: aantonen dat in bepaalde omstandigheden mensen in staat zijn om medemens te folteren ontwikkelt al in vroege fase zijn methode zodat het te verwachten viel dat dnsextreem ver zouden gaan o Vaak zo ver gegaan in roem willen krijgen dat dit ook methodologischemanipulaties en manipulaties van de resultaten Eerste studies, voorproeven o Was verbaasd dat zijn opzet zelfs té goed geslaagd was o Dns gingen door totdat proefleider hen stopte; moeilijk om te achterhalen in welkemate impliciete sociale invloed dit gedrag beïnvloedde o Bij eerder onderzoek in kader van lesopdracht met studenten Studenten gingen zeer ver door met toedienen ervan Maar: was zeer ambitieuze en competitieve groep jongeren; mss niet representatief o Toch: bij eerstvolgende representatieve studie kwamen zelfde resultaten naar voren Moeilijke overwegingen in onderzoeksopzet o Foltergedrag toonde geen variabiliteit, en dus lastig om determinanten te bepalen past in volgend (officieel) onderzoek procedure aan om toch variabiliteit te hebben o Moest hiervoor streven naar minder verregaand foltergedrag + zo geloofwaardig mogelijke procedure o Maar: vreesde ook dat hij deze maatregelen zouden zorgen voor gevaar voor zijn oorspronkelijke bevinding, en dus dat het extreem ver doorgaan in folteren niet meer optrad zicht op overwegingen belangrijk om beslissingen Milgram op verschillende momenten te begrijpen Vage publicaties o Nadruk wordt gelegd op al het onderzoek na de voorproeven o Over sommige studies heel karig met informatie o Beroemd boek Obedience to authority (Milgram, 1974) bood zogezegd heel overzicht van zijn programma Methoden niet altijd zo precies beschreven Enkele studies komen slechts met vage verwijzingen voor (of illustraties) Sommige studies in andere volgorde neergezet Lezer tast vaak in duister: ging studie zoals in oorspronkelijke geschrift of zoals in boek geschreven? misrepresentaties en ontbrekende informatie opgelost aan de hand van analyses biografie en briefwisselingen, notities, … HET BASISPARADIGMA VAN MILGRAM EN HET FINALE VOORONDERZOEK Aan de hand van combinatie van verschillende vooronderzoeken (trial-and-error), kwam Milgram tot een ideaal paradigme, een finaal vooronderzoek/finale voorstudie Proefpersonen: representatiever, deelnemers uit alle lagen van bevolking (advertenties, willekeurige direct mails uit telefoonboek, …) Activiteit: dns in situatie ‘gemanoeuvreerd’ zodat ze moesten beslissen of ze een elektrische schok van oplopende intensiteit zouden toedienen als straf voor fouten die medemens zogezegd maakte in leertaak (werd aan hen gevraagd door proefleider) Misleiding: onderzoek naar effect van straf op leergedrag (optimale hoeveelheid straf, …) o Omdat het onderzoek arbeidsintensief was, werden steeds 2 deelnemers opgeroepen o 1 moest leertaak doen, de ander was moest schokken etc. toedienen Deelnemer was altijd de toediener (zo gemanoeuvreerd doordat psdn aangeeft dat die zelfde rol als ppn wil, lottrekking; bij kaartje trekken zeggen dat deze ‘proefpersoon’ heeft vermijden dat ppn gevoel krijgenin een rol geduwd te worden) deelnemer had gevoel niet meer onderzocht te worden, maar gewoonmee het onderzoek uitvoerde (zo ging het onderzoek ‘sneller’) Verdere opzet o In 2 verschillende kamers met vaag venster (ppn kon psdn enkel vage schim zien10), geluiddicht; communiceren via intercom (leraar => leerling) o Leraar van leertaak gaf door intercom leertaak aan, leerling antwoordt door op één van 4 knopjes te duwen, dan licht er lampje op in controlekamer (leerling => leraar) Juist: volgende stimulus Fout: schok (volgens toenemende intensiteit) o Leertaak: leerling moet op stimuluswoord reageren met juiste bijbehorende woord Leraar leest eerst woordenparen voor: mooie dag, blauwe doos Leraar geeft stimuluswoord (mooie, blauwe, …) Leerling moet dit koppelen aan juiste woord A,B,C,D (hemel, inkt, doos,lamp) Leerling naar leerlingkamer gebracht (deelnemer gaat ook mee) o Andere kamer o Stoel waaraan deze werd vastgebonden o Elektrode onder pols (alles onder oog van deelnemer), ‘verbonden metschokapparaat in controlekamer’ Deelnemer naar controlekamer gebracht o Uitleg over sessie en schokapparaat o Bij antwoord leerling brandt responslampje, oordelen juist of fout Juist: volgende stimulus aanbieden Fout: schok toedienen volgens strikt stramien (intensiteit aankondigen,toedienen, juiste antwoord opnoemen, volgende stimulus) o Eerste fout = lichtste schok, dan de op één na lichtste, enzovoorts In werkelijkheid leerde leering niets, maar antwoordde volgens vast scenario dat indruk van leergedrag opwekte; werd ook nooit echt geschokt o Troef: Milgram kon nu meten hoe ver deelnemers zouden gaan, kon er een bepaalde 10 Als slachtoffer wel zicht- en hoorbaar was, zouden er veel minder choquerende resultaten volgen (men zou sneller stoppen), maar Milgram wou net een zo groot mogelijke significantie vinden + het is moeilijk om te doen alsof je ernstige schokken krijgt kwantitatieve maat op plakken Schokapparaat ingesteld zodat deelnemers zich heel bewust waren van schade die zeaanrichtten o 30 hendeltjes met eigen intensiteit, van 15 volt naar 450 volt o Er stond gegroepeerde (per 4) aanduiding voor lichte schok, normale schok, … ,gevaar, XXX o Bij trekken aan hendel ging blauw lampje aan (voltage energizer) en sloeg voltmeter uit leek overtuigend dat dit echt werkende schokgenerator was Milgram gaf ook aan dat men kon registreren hoelang ppn hendel inhielden, maar dit is nergens teruggevonden Schokintensiteit waarbij dns niet meer verder wilden gaan gebruikt als indicator voor punt waarop normen en waarden de bovenhand nemen o Bij bereiken maximum vertelde proefleider dat deze gewoon op dit niveau mocht doorgaan; indien doorgaan tot 3 toedieningen maximumschok, stopte proefleider onderzoek deelnemer beschouwd als iemand die niet in opstand kwam tegen verzoek proefleider Schokapparaat ook om andere specifieke redenen gebruikt Afstand scheppen tussen leraar en leerling Fysieke actie die deelnemers ondernamen loskoppelen van veroorzaakte lijden Lichte ophoging van schokken werd minder verafschrikkend voor dns moest ervoor zorgen dat men daadwerkelijk zou beginnen met geven van schokken Besluit basisparadigma: Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid bleven alle deelnemers schokken toedienen, en moesten ze uiteindelijk worden gestopt (in publicaties: ‘bijna allemaal’ om reputatieschade te vermijden voor mensen die deelnamen aan onderzoek) Verbijsterende vaststelling (in publicaties) proefsituatie was glashelder en geloofwaardig, geen twijfel mogelijk over ernst van de schokken (in werkelijkheid, volgens archief: was niet verbaasd, had dit al eerder vastgesteld bij studenten) dit ondanks feit dat onschuldige medemens folteren ingaat tegen waarden en normen van iedereen Valt op: ppn deden hun best om niet met gevolgen te worden geconfronteerd, velen pasten hun houding aan zodat ze niet naar raam moesten kijken Maar: hiermee meet Milgram niet impliciete sociale invloed, maar expliciete Vond dit niet erg, want had eindelijk een mogelijke doorbraak (in publicatie zei hij van wel, aangezien hij hiermee geen impliciete sociale invloed kon meten) Als hij kritiek kon weerstaan en het kon repliceren, stond hem grote roem te wachten wou situatie creëren waarin ppn niet allemaal tot maximumschok gingen, maar ook weer niet te vroeg afhaakten (geloofwaardiger als niet iedereen altijd hetzelfde deed + zo kon hij bepaalde determinanten bestuderen zoals ook impliciete sociale invloed) maar: wou nog steeds extreem foltergedrag aantonen gevolg: tegenstrijdigheden in methodologie (tegenstrijdig; enerzijds matigen, anderzijds extreem maken) DE OFFICIËLE MILGRAMSTUDIES We bespreken studies die deel uitmaken van de gepubliceerde reeks (met hun beperkingen), we starten met algemene aanpak 40 deelnemers bij ieder onderzoek (voor alle onderzoeken samen dus heel veel) verschillende leeftijden en beroepscategorieën, maar… allemaal mannen Sessie begon met 10 oefenbeurten waarbij leerling en leraar procedure onder de knie moesten krijgen (waarbij 7 foute antwoorden) Na proefbeurten krijgen ze te horen dat sessie nu echt begon; dns krijgen nieuwe woordparen Milgram ging nooit in op het mogelijke effect dat oefenbeurten op effectieve beurten konden hebben; later onderzoek toont aan dat inwilligen van klein verzoek kans doet toenemen op inwilligen veeleisender verzoek (voet-in-de-deur-effect) door al tot schok 7 te gaan konden deelnemers keer erna misschien extra ver gaan Sessie stopte als deelnemer weigerde volgende schok te geven o Slechts zware weigering werd aanvaard, en vandaar volgend proces; o 4 aansporingen: ‘gaat u verder’ geweigerd ‘experiment vraagt dat u verdergaat’ geweigerd ‘ het is essentieel dat u verdergaat’ geweigerd ‘u hebt geen keuze’ geweigerd (en pas na 4e weigering experiment afgebroken) Soms vragen gesteld aan leraar, hier werd gestandaardiseerd op geantwoord door proefleider (voorbereid op mogelijke vragen) Bij opeenvolgende onderzoeken: elementen inbouwen die te maken hadden met invloed van leerling op leraar of proefleider o Ging over tot betere leerling en proefleider, die deze rol beter en overtuigenderkonden vervullen zo zou ook deelnemer minder snel afhaken o Leerling: 47-jarige, sympathieke, ongevaarlijke boekhouder o Proefleider: 31-jarige biologieleerkracht met strenge uitstraling Milgramstudie 1: psychologische nabijheid van de leerling nieuwe basislijn Het gaat vanaf hier niet meer over ‘laten we ons beïnvloeden’ maar ‘door wie laten we ons beïnvloeden’ Onderzoek naar effect psychologische nabijheid11 van leerling op mate waarin leraar nog voorrang gaf aan bevelen van proefleider Eerste conditie: minimaal contact met leerling (na schok 20, 300V, bonk op muur), volgende proefbeurt gaf leerling geen antwoord (proefleider raadde aan 10s te wachten, en bij geen reactie nog schok), dan kwam er opnieuw gebonk, erna bleef het stil Tweede conditie: ook stem van leerling hoorbaar (geluidsopname), namen toe in intensiteit naarmate schokken feller werden, na schok 10 eist deelnemer te stoppen, na schok 20 riep deelnemer ‘ik doe niet meer mee’ en bleef het stil Derde conditie: leerling ook zichtbaar Vierde conditie: schokken bediend via schokplaat, vanaf moment dat leerling in andere condities riep te ‘stoppen’, haalde deze hand van plaat af en moest leraar de hand er terug opleggen Resultaten: naarmate psychologische nabijheid toenam, verschoof de relatieve macht van proefleider naar leerling 11 Psychologische nabijheid: mate waarin leraar via diverse zintuigen de door de leerling gegenereerde prikkels kon waarnemen Evaluatie: In gesprek achteraf bleken deelnemers heel aangedaan; ervaarden grote spanning realistische situatie Milgram maakte enkele foute interpretaties o Deelnemers zie zich al dan niet ‘gehoorzaam’ gedroegen tegenover autoriteitproefleider proefleider was niet autoritair; dns hadden zelf alles volledig in handen (was opvoorhand gezegd dat ze konden stoppen wanneer ze wouden), proefleider kon hooguit verzoeken of suggesties leveren o Het wel of niet inwilligen van een verzoek er zijn twee partijen; proefleider en leerling: het draait om de keuze wiens verzoek wordt ingewilligd, niet óf een verzoek wordt ingewilligd Noot na heranalyse: indien men niet tot maximumschok ging, weigering het vaakst bij schok 10 (eerste verzoek), en de rest die verder door ging, ging min of meer tot het maximum Milgramstudie 2: de kwetsbaarheid van de leerling Milgram moest van onderzoeksruimte veranderen, en gebruikte daarbij gelegenheid om onderzoek ook op andere plaats te herhalen, om zeker te zijn dat toekomstig potentiële afwijkende resultaten niet konden verklaard worden door de plaats Hier voegt hij ook extra elementen toe Proefleider vraagt nadat leerling vastgebonden wordt of er nog vragen zijn; geeft aan dat deze hartproblemen heeft; proefleider verteld dat het pijn kan doen, maar geen weefselschade met zich meebrengt Bij schok 10, waarop leerling ‘eist te stoppen’, voegt deze toe pijn te hebben aan hart Laatste teken van leven (na lange stilte) bij schok 22 Resultaten: vrijwel identieke resultaten als bij auditieve conditie eerste onderzoek Implicatie: de gegevenstabel (vorige pagina) zou nu als basislijn kunnen dienen om bevindingen te vergelijken en invloed van proefleider, leerling en geformuleerde opdracht te bepalen Milgramstudie 3: het geslacht van deelnemers Eerste studie werd herhaald met vrouwen (maar mannelijke proefleider en leerling), en gaf exact dezelfde resultaten als bij mannen Evaluatie: Gelijkenis tussen man en vrouw werd niet benadrukt (had nochtans kunnen helpen tegen dominant beeld van stereotypering) Volgens Milgram 2 tegengestelde krachten aan het werk (heft elkaar op) o Vrouwen meer geneigd verzoek in te willigen (gaat hier voorbij aan feit dat het niet om het wel of niet inwilligen gaat, maar om bij wie er wordt gehoorzaamd) o Vrouwen meer empathisch en minder agressief Milgram merkte op dat het ook interessant kon zijn om ook proefleider en leerling als vrouw te bekijken, maar ging hier nooit tot over o Culturele normen tegen folteren vrouw mogelijk nog sterker o In die tijd ook dominante opvatting dat vrouw minder te zeggen had als proefleiderdan als ze een man was Milgramstudie 4: uitstraling van leerling en opdrachtgever Op bepaald moment besluit Milgram steeds in twee teams te werken, in plaats van 1 sneller Doordat er extra team (en dus extra proefleider en leerling bijkwamen) veranderde hij (on)bewust de uitstraling we weten nog steeds niet of hij dit bewust of onbewust deed, en of hij hier al dan niet iets mee wou aantonen dat uitstraling wel/geen invloed zou hebben extra proefleider ‘zacht en vriendelijk’, extra leerling ‘goed voor zichzelf opkomen’ (noteer dat dit in tegenstelling is met in de eerste groep) Identiek onderzoek werd uitgevoerd Resultaten: gemiddeld 50% vd deelnemers tot maximum, ook iéts lagere schokintensiteit Evaluatie: Milgram verwaarloosde het verschil zonder enige significantietest; in werkelijkheid ishet wél veelbetekenend (in licht van zijn latere onderzoeken naar kenmerken opdrachtgever) dat er hier een iets minder verregaande foltering optrad dan in vorig onderzoek Milgramstudie 5: de psychologische nabijheid van de proefleider Verschillende varianten van de basisstudie Studie 1: proefleider verlaat onderzoeksruimte na algemene uitleg en geeft verdere instructies per telefoon o Slechts 22,9% ging door tot maximumschok, gemiddelde stop op 18.15 o Interessant gedrag deelnemers: sommigen gaven stiekem minder erge schokken, en gaven toch via telefoon aan dit wel goed te hadden gedaan; rebelleerden dus achterde rug van de proefleider Studie 2: deelnemer ontmoette proefleider niet, alles via bandopname o Geen exacte resultaten bekendgemaakt o Wel voetnootindicatie dat deelnemers minder ver gingen Nog ander onderzoek (wat Milgram nogal vaag en verborgen plots terug opmerkte) o Als deelnemer via telefoon aangaf te willen stoppen o Proefleider komt weer kamer binnen, en kon deelnemer ‘meestal’ overtuigen (geen absolute cijfers, moeilijk te interpreteren) Milgramstudie 6: de veiligheidsgarantie van Yale Verwachting dat men vertrouwen had in de prestigieuze universiteit Yale dat er geen gevaar of schade dreigde; misschien ging men hierdoor zo ver Onderzoek onder fictieve organisatie ‘Research Associates of Bridgeport’; private firma met onderzoek voor industrie Herhaling van zelfde onderzoek (met hartkwaal deelnemer) o 2 deelnemers weigerden te starten (nooit eerder gebeurd) o 47,5% tot maximum, gemiddelde stop op 20.95 o Milgram beschreef dit als niet significant minder, maar gaf geen vereiste statistische informatie erbij (eenzijdige toets) latere evaluatie: bleek te flirten met significantiegrens (tweezijdige toets) Milgramstudie 6: een impliciet sociaal contract Veel dns verklaarden dat ze tot maximum gingen met het argument dat alle andere betrokkenen volwassenen waren die ook op vrijwillige basis hadden ingestemd met het onderzoek en hier geen voorwaarden aan verbonden hadden het houden aan afspraken is hoogstaande norm in samenleving deze verklaring kwam zo vaak voor, dat Milgram ze ging toetsen Redenering: als dit de reden was dat men zo ver ging, zouden ze minder ver mogen gaanals de pseudodeelnemer van begin af aan een voorwaarde koppelde aan deelname (waarop die zich kon beroepen om te stoppen) als deelnemer geconfronteerd werd met deze‘afspraak’, zou die zwaar moeten doorwegen Opzet: na ‘lottrekking’ kreeg deelnemer formulier waarin hij Yale moest vrijwaren van alle juridische klachten die konden voortkomen uit de deelname o Leerling geeft aan dat die hartaandoening heeft, en dat die enkel meedoet op voorwaarde dat die mocht stoppen zodra deze dat vroeg o Proefleider stemt brommend in Indien deelnemer nu (met een voorwaarde in het spel) na schok 10 zoals altijd roept te willen stoppen, zouden de deelnemers massaal moeten ophouden Resultaat: percentage tot maximumschok nog steeds 40% (zonder significantietoets) o 4/5 van deelnemers ging verder dan schok 10, en legde verzoek dus langs zich neer o Slechts ¼ van deelnemers doorheen sequentie stopten, gaf aan dat dit kwam doorde voorwaarde van de leerling Milgramstudie 7: inhoud van de instructies Tot nu toe instructie om steeds schokken volgens oplopende sequentie te geven Milgram wou nagaan of dit cruciaal element was in het zo ver doorgaan met schokken Deelnemers kregen geen instructies, mochten zelf kiezen hoe en welke schokken ze toedienden Resultaten o Gemiddelde zwaarste schok 5.5 o Slechts 1 deelnemer tot maximum, andere deelnemer tot 25 slechts 2 dns verder dan schok 10 Milgramstudie 8: welk verzoek of wiens verzoek?12 Tot nu toe: proefleider stelde verzoek tegen morele normen in leerling speelde in op empathie van deelnemer proefleider bleek machtsoverwicht te bezitten Waar komt dat machtsoverwicht vandaan? o Immoreel verzoek meer invloed dan beroep op menselijkheid? o Of gewoon rol van proefleider die meer invloed opeist? Onderzoek 8.1: macht van opdrachtgever versus macht van gewone burger Deelnemers per 3 naar labo (2 pseudodeelnemers, met ‘lottrekking’, deelnemer als leraar) o 1 psdn als proefleider o 1 psdn als tijdsregistrator Idem zelfde instructies, behalve niets gezegd van oplopende intensiteit Proefleider krijgt plots telefoon en moet weg; zei tegen deelnemer dat deze zonder hem verder moest en ervoor moest zorgen dat de leerling woordcombinatie kende Plots komt tijdsregistrator (pseudodeelnemer) met idee om na elke fout schokniveau op te drijven (indien leraar hier niet in mee ging, bleef deze erop aandringen) Resultaten 12 Vanaf nu werkte men nog maar met 20 deelnemers, waarom is onduidelijk o 20% ging tot maximumschok o Gemiddelde schokintensiteit waarbij weigeren om verder te gaan, 16.25 zelfde verzoek had minder machtsoverwicht in vgl met vorige studies degene van wie verzoek komt is van belang voor kans dat het meer invloed zal hebbendan een ander tegenstrijdig verzoek (van de leerling) Milgramstudie 9: ik ben maar een radertje Alleen Kleine variant studie van in college kennen … = de rol van groepsdrbijuk ?! ( impliciete sociale invloed ) Bij de proefpersoon twee anderen pseudolereaars die weigeren verder te gaan Wat gaat onze echte deelnemer doen? Nog maar 10 procent gaat door tot het einde die anderen twee durven breken ( model voorbeeld ) in cominatie met impliciete invloed van die meerderheid DE VERDWENEN MILGRAMSTUDIES Milgrams presentatie van onderzoeksproject is slordig en vaak zelfs misleidend Vele studies werden niet gepubliceerd (in inleiding stond stom van alle deelnemers, maar alle onderzoeken opgeteld, is er nog steeds een verschil van honderden deelnemers) Nu is archief toegankelijk, dus waarschijnlijk in de toekomst nog een aantal reconstructies Voorbeeld van verdwenen studie: onderdeel van Bridgeport-studie Niet een acteur die rol van leerling speelde, maar vriend Deelnemers uitgenodigd om te komen in vriendenparen (later zelfs familieverbanden) Loterij om te bepalen wie leraar en leerling is (wel echt) o Leraar naar labo o Leerling op stoel, wordt uitgelegd dat de schokken niet echt zijn en krijgt snelcursus om te simuleren hoe te reageren op de neppe schokken om zo echt mogelijk te zijn Resultaten o 3 van de 20 vriendenparen gingen door tot maximumschok o 4 op de 5 stopten voordat men aan 200 volt kwam Waarom verdwenen? o Een van de laagste folterniveaus ooit geobserveerd door Milgram o Ethische gehalte (kon ernstige schade toebrengen aan privéleven) o Geen eerlijke en volledige debriefing achteraf (leraar zelfs aangespoord om achteraf te zeggen dat die altijd al wist dat er geen echte schokken waren) ANDERE ETHISCHE VRAGEN OVER HET MILGRAMONDERZOEK Volgens toen geldende ethische normen werden Milgrams onderzoeken problematisch geacht Milgrams lidmaatschap in APA liep vertraging op omdat collega’s bezwaar maakten tegen zijn manier van werken Sommige deelnemers vertoonden extreme spanning geminimaliseerd door Milgram, ‘deelnemers achteraf blij te hebben meegedaan, leerrrijk’ bij eerste onderzoeken niet verantwoordelijk voor schade aangezien dns geconfronteerd werden met pijnlijke inzichten over eigen gedrag, maar later geldt dit excuus niet meer, want dan weet hij dit reeds! Milgram gaf expliciet toe dat dit onethisch was, en liet dns vcerklaring ondertekenen die hem en Yale vrijwaart van rechtsvervolging paradox: had altijd volgehouden dat er geen risico’s verbonden waren aan deelname Zelfs subsidieverstrekker (National Science Foundation) wou eerst juridisch advies inwinnen voordat Milgram toestemming kreeg (zodat zij zeker geen problemen zouden krijgen) Iemand kon er niet zomaar mee ophouden tijdens onderzoek, men werd eerst 4 keer aangespoord om door te gaan Sommigen ontvingen zelfs geen of geen correcte debriefing CONCEPTUELE REPLICATIES MILGRAMONDERZOEK Vervolg door andere onderzoekers waarin Milgramonderzoek conceptueel gerepliceerd werd(hetzelfde verschijnsel en dezelfde determinanten, maar op een andere manier geoperationaliseerd) Onderzoek: sollicitatiegesprek (Meeuws & Raaijmakers, 1986-1995) Deelnemers moesten werkloze (pseudodeelnemer) tijdens sollicitatiegesprek beledigen met kwetsende opmerkingen van oplopende ernst administratieve mishandeling Basisopzet Deelnemers: 500 mannen en vrouwen (18-55j) Dekmantel: universiteit van Utrecht helpen met kandidaten selecteren voor ambtenarenposities Deelnemers moesten selectietest afnemen bij werkloze sollicitant (32 MC-vragen) o Beide in verschillende ruimtes; alles via microfoon o Dns kregen te horen dat proefleider sollicitatieprocedure gebruikte om experiment te doen over psychologische stress en de invloed hiervan op prestaties Deelnemers werden in kader van dit ‘experiment naar stress’ gevraagd 15 ontmoedigende opmerkingen te maken tegen sollicitant o Opmerkingen één voor één geprojecteerd op scherm, pas als één gezegd was, ging het door naar de volgende o Ontmoedigende aard nam geleidelijk aan toe Er zou stressmeting gebeuren bij sollicitant (om zogezegd veranderingen in stress terelateren aan veranderingen in prestatie) o Deelnemers zagen ook op scherm indicatie van stress o Variatie tussen 15 en 65, met verbale aanduidingen van lichte tot intense stress Deelnemer werd ook verschillende dingen verteld (die zat in kamer bij proefleider) o Dit onderzoek kon sollicitant schade berokkenen, dus ethische commissie eiste zogezegd dat men toestemming vroeg aan sollicitant o Dan werd sollicitant binnengeroepen (verlegen, gespannen man van 30j) o Er werd gezegd (opgezet spel) tegen sollicitant dat er onderzoek gebeurde naarinvloed op stressniveau en de score op de test, op basis van feedback die ze kregen o Sollicitant stelde (zogezegd) spontane vraag, waarop onderzoeker antwoordt dat feedback en metingen geen invloed zouden hebben op prestaties en kans op slagen Deelnemer had dus door dat proefleider tegen ‘sollicitant’ loog o Feedback die sollicitant kreeg lag vast, was allemaal stresserend en niet gebaseerd op hoe goed sollicitant bezig was o Onderzoeker achtte negatieve invloed op prestaties wel degelijk mogelijk Tijdens onderzoek: sollicitant protesteert steeds heftiger na iedere opmerking o Eerst toenemend, maar nog degelijk o Na opmerking 10 proefleider beschuldigd de sollicitant fout geïnformeerd te hebben en trok toestemming tot meewerking in (werd steeds herhaald na opm 11 enz) Deelnemer kon toenemende stress aflezen Als deelnemer wou stoppen, kreeg deze weer 4 aanmaningen om door te gaan, hierna werdde sessie stopgezet Experiment 1 Experimentele conditie (verloopt zoals hierboven) 92% tot ergste opmerking, gemiddeld tot 14.81 dns verborgen onvrede met taak tegenover sollicitant, maar verklaarden achteraf opmerkingen met tegenzin te hebben gemaakt, dachten dat testresultaat sterk geschaad was Controleconditie: dns kregen te horen dat ze niet alle opmerkingen hoefden te maken, en op eender welk moment konden beslissen test zonder opmerkingen verder te zetten niemand ging tot de ergste opmerking Experiment 2 Onderzoek: instructies tot discrimineren sollicitanten obv huidskleur (Brief et al., 2000) Blanke studenten psychologie die een ander moesten discrimineren op basis van huidskleur Experiment 1 Dekmantel: doctorandus helpen bij personeelsselectie van onderneming 10 mogelijke profielen - er moesten 3 gekozen worden o 7 blank waarvan 2 voldeden aan eisen o 3 zwart waarvan allemaal voldeden aan eisen Indien niet discrimineren: in verhouding gemiddeld iets meer zwarten dan blanken in gekozen samenstelling Helft kreeg brief van president bedrijf die vroeg om geen minderheden aan te werven(aangezien de klanten ook vooral meerderheden zijn) Resultaten o Gewone conditie: gemiddeld 1.8 zwarte aanwervingen o Briefconditie: gemiddeld 0.8 zwarte aanwervingen (dus minder dan 1) Experiment 2 Zelfde condities als experiment 1 + conditie met bijkomende brief van manager dieaankondigt dat president ontslagen is en zijn verzoek als onbestaande beschouwd mag 8 mogelijke profielen o 5 blanken, 3 capabel o 3 zwarten, allen capabel Deelnemers moesten iedere kandidaat beoordelen op schaal van 1 tot 5 Resultaten: o Gewone conditie: zwarten gemiddeld 4.3 o Briefconditie: zwarten gemiddeld 3.8 o Herroepen-brief-conditie: zwarten gemiddeld 4.1 Verrassend: Noch president, noch de hogere baas (manager) fysiek aanwezig, maar toch voerdendeelnemers hun verzoek uit onderzoeken Milgram, Meeuws en Raaijmakers: hier verloren proefleiders hun macht als ze niet meer fysiek aanwezig waren Vandaag nog studies zoals die van Milgram? Normaalgezien kan men vandaag niet meer zulke Milgramstudies uitvoeren Ethische commissies evalueren mogelijke gevolgen op korte en lange termijn; eenMilgramstudie zou vandaag niet snel goedkeuring krijgen Toch is het mogelijk om onderzoek te voeren over inwilligen van verzoeken van partijen met tegenstrijdige belangen, zelfs als dat belang immoreel is kijk bijvoorbeeld naar de net besproken studies Maar toch zijn vandaag eisen en beperkingen sterk toegenomen Redenering: Milgram heeft al belangrijkste inzichten verworven die mogelijk zijn met dergelijk onderzoek; maatschappelijk en wetenschappelijk nut zou nu niet opwegen tegenover welzijn van de deelnemers Vandaag moeten deelnemers ook ieder moment vrij zijn om hun instemming in te trekken(niet het geval bij Milgram; eerst 4 aanmaningen) Toch uitzonderlijk kan Milgram-achtige studie uitgevoerd worden, soms in afgezwakte vorm Onderzoek: integratie quiz (Beauvois, Courbet en Oberlé, 2012) o Simulatie Milgramstudie in andere context o Wijzigingen Schoktoediening kaderde zogezegd in televisiequiz, kandidaat kreeg schokken bij foutieve antwoorden (bij debriefing hoorden deelnemers datze deel waren van onderzoek) Geen mannelijke proefleider die verzoek gaf om toenemende schokken te geven, maar vrouwelijke quizmaster Naast quizmaster en deelnemers ook publiek aanwezig o Resultaten: 80% ging door tot maximum Noot: situatie was vergelijkbaar (enkel auditief contact, één proefleider) Onderzoekers in samenwerking met BBC (resultaten nog niet gepubliceerd) NAAR EEN VERKLARING? Tegenwoordig wordt van onderzoekers theoretische verklaring verwacht voor bevindingen; onderzoek heeft pas nuttige bijdrage als het deel uitmaakt van empirische cirkel Ook Milgram moest dus theorie vormen (ook al wou hij dit helemaal niet; wou gewoon iets groots ontdekken, maar geen theorie ontwikkelen, ‘dat mochten anderen doen’) Lak aan motivatie resulteerde in theorie die moeilijk te toetsen valt Toch staat deze nog steeds in veel handboeken; waarschijnlijk omdat deze van ‘de grote Milgram’ kwam Toch nogmaals benadrukken: Milgram was niet consistent in interpretatie van resultaten: de ene keer beweren dat expliciete invloed heel makkelijk gaat, dan weer dat de omstandigheden bijna nooit juist zijn voor uitoefenen van expliciete invloed Theorie van Milgram: agentic shift Mens kan op twee manieren functioneren: autonoom individu uitvoerder van opdrachten van anderen Beide zijn nodig om samenleving te laten werken Gewone manier van functioneren is autonoom, maar kan omslaan onder invloed vanprikkels in de omstandigheden agentic shift Autonoom individu komt in agentic shift terecht als 1) Verwacht wordt dat iemand de leiding neemt 2) Leidinggevend persoon gezien wordt als iemand in de positie om leiding te nemen 3) Individu zich betrokken voelt tot groep waarover leidinggevende de leiding mag en kan nemen 4) Doelstellingen van leidinggevende in zinvol breder kader passen 5) Richtlijnen van leidinggevende passen bij zijn rol Gevolgen van agentic shift 1) Men neemt aan enkel verantwoording schuldig te zijn aan leidinggevende, tegenoverniemand anders daden geëvalueerd in termen van hoe goed richtlijnen opgevolgd zijn en wat indruk is op leider 2) Men focust aandacht enkel op aspecten van situatie die relevant zijn voor uitvoeren van richtlijnen 3) Men acht zichzelf niet verantwoordelijk voor gevolgen van hun daden 4) Men gaat ervanuit dat wat men doet, irrelevant is voor hoe men zichzelf ziet Eenmaal uit uitvoerdersmodus stappen is moeilijk; gaat in tegen normen van beleefdheid en loyaliteit maar: het is mogelijk dat uitvoerdersmodus oiv niet te negeren prikkels (zoals pijnkreetslachtoffer) terugslaat naar autonomiemodus Milgram deed nooit moeite om theorie te toetsen, het is ook heel moeilijk om toetsbare predicties af te leiden Theorie impliceert dat deelnemers die medemens folteren als gevolg van agentic shift… o … zich niet drukmaken om wat ze medemens aandoen en niet emotioneel worden o … alle verantwoordelijkheid bij proefleider leggen Daarnaast schreef Milgram ook dat agentic shift ook niet altijd compleet is sommige deelnemers dus gevoelig voor smeekbeden van lijdende leerling gedachte van gedeeltelijke agentic shift maakt toetsing van de theorie onmogelijk Haslan en Reicher: alternatieve theorie over ontluikende sociale identiteit Deelnemers krijgen te horen dat ze assisteren in onderzoek; zien zich als iemand die bij deproefleider hoort en daarbij bij de gemeenschap van onderzoekers Men heeft neiging te doen wat in belang van groep is, ook als dat ten koste gaat van niet- groepsleden Proefleider met overwicht, want ‘een van de onzen’, de pseudodeelnemer dus niet Pas ontluikende en op smalle basis berustende groepslidmaatschap maakt deze ook fragiel; blijft enkel bestaan als omstandigheden ervoor gunstig zijn Voorbeelden van bevestiging fragiliteit o Pseudodeelnemer psychologisch nabij: moeilijker om deze te zien als iemand van andere groep o Proefleider gaat weg, laat groep in de steek o Proefleiders oneens, geen hechte groep o Proefleider geeft bevelen, geen gelijkheid binnen groep verzoeken werden wel, bevelen nooit ingewilligd deze zaken zorgen dat deelnemer zich niet meer ziet als lid van de groep, en proefleider verliest invloed/macht over de deelnemer Men wist hoeveel lijden de onderzoeken bij dns veroorzaakten, maar toch ging men tientallen jaren door; wijst op bepaalde drijfveren van meer specifiek de pseudodeelnemers Milgram koos op basis van loyaliteit Praatte psdn meermaals aan hoe belangrijk onderzoek was; indruk wekken dat menmeewerkte aan buitengewoon nobele onderneming Gaf verhoogde salarissen (regelmatig opnieuw opgehoogd); beide psdn konden geld goed gebruiken MILGRAM EN DE HOLOCAUST Milgrams onderzoek vaak voorgesteld als onderzoekt dat licht werpt op Holocaust13 fout! Veronderstelling dat nazimisdadigers enkel bevelen uitvoerden klopt (vaak) niet velen vonden zelf technieken uit om anderen te folteren en te vermoorden Weinig aanwijzingen (integendeel) dat mensen die oorlogsmidaden begingen daar ook zoveel stress van ondervonden als in de Milgramstudies 13 Verklaring voor waarom gewone mensen anderen gruwelijke dingen konden aandoen Milgram toonde ook nooit aan dat mensen ‘bevelen’ uitvoeren; het gaat steeds om hetinwilligen van verzoeken tussen tegenstrijdige partijen en de factoren die dit beïnvloeden MILGRAMSTUDIES: GELDIGE EN ONGELDIGE CONCLUSIES Mensen willigen in 2/3 van de gevallen verzoek om te folteren in? neen! Slechts minderheid van de studies (publicatiebias) vertoonde deze verhouding Sommigen onder ons in staat om een mens te folteren? nadruk op sterke invloed van de situatie! Mensen gehoorzamen bevelen? pseudodeelnemer geeft vnl bevelen (leerling, hier weinig naar geluisterd) proefleider niet in positie om bevelen te geven, slechts verzoeken 4e aansporing (Reicher en Haslam) was enige echt bevelende, werd NOOIT ingewilligd maar: in echte leven soms wel uitvoeren van bevelen, indien opdrachtgever de legitieme macht heeft Mensen willigen immorele verzoeken in? het gaat niet over wel/niet inwilligen, maar van wie machtsoverwicht niet evenredig aan moraliteit van verzoek, maar van wie verzoek komt Wie niet ver gaat in folteren, handelt autonoom? neen, sociale invloed slachtoffer impliciete sociale invloed andere deelnemers verzoek van degene met machtsoverwicht is moreel goed misschien 3.6 IMPLICIETE EN EXPLICIETE INVLOED: FUNDAMENTEEL VERSCHILLEND Milgram benadrukte fundamenteel verschil tussen conformisme en gehoorzaamheid (wss mede geïnspireerd door drijfveer om ‘eigen’ gedragsverschijnsel bloot te leggen) Rol van hiërarchie: impliciete beïnvloeding gebeurt tussen gelijken explicietebeïnvloeding gebeurt hiërarchisch Rol van imitatie: impliciete beïnvloeding houdt imitatie in, expliciete beïnvloeding niet Zelf gerapporteerde sociale druk: bij impliciete beïnvloeding onderschat men die invloed bij expliciete invloed is het duidelijk dat men onder druk stond Toch is derde argument onjuiste conclusie: Tijdens onderzoeken situaties waar men expliciete sociale invloed ontkende: bij beslissing om te stoppen als leerling pijn kreeg en vroeg om te stoppen, gaf deelnemer aan uit morele principes te handelen, en niet uit het verzoek van de leerling om te stoppen Mensen die zich ergens ondermaats voor inzetten, criminele feiten plegen, … (vb. te snel rijden) en dan zich beroepen op feit dat ‘iedereen dat weleens doen’ Cruciale determinant van benadrukken of ontkennen van sociale invloed is niet of de invloed impliciet of expliciet is, maar de mate van het in stand willen houden van positief zelfbeeld en indruk op anderen Zelfbeschrijving die autonomie vertoont wordt meestal versterkt Zelfbeschrijving die meelopen weerspiegelt wordt meestal bestraft zolang verklaarde gedrag neutraal of wenselijk is (bij onwenselijk gedrag wordt het net omgekeerd)