Sociale psychologie semester 1 PDF
Document Details
Uploaded by CoherentGuqin3900
AP Hogeschool Antwerpen
Tags
Summary
These notes cover the first semester of a social psychology course. The topics include social norms, prosocial behavior, interpersonal processes, and social perception. Various research methods and experiments associated with social psychology principles are also detailed.
Full Transcript
**Sociale psychologie** **semester 1** {#section.Kopvaninhoudsopgave} [1. Gebiedsomschrijving 4](#gebiedsomschrijving) [1.1 3 onderzoeksmethoden 4](#onderzoeksmethoden) [1.2 A-B-C model 5](#a-b-c-model) [1.3 De eigen invalshoek van de sociale psychologie 6](#de-eigen-invalshoek-van-de-sociale...
**Sociale psychologie** **semester 1** {#section.Kopvaninhoudsopgave} [1. Gebiedsomschrijving 4](#gebiedsomschrijving) [1.1 3 onderzoeksmethoden 4](#onderzoeksmethoden) [1.2 A-B-C model 5](#a-b-c-model) [1.3 De eigen invalshoek van de sociale psychologie 6](#de-eigen-invalshoek-van-de-sociale-psychologie) [1.4 Kenmerken van bij het ontstaan 6](#kenmerken-van-bij-het-ontstaan) [1.5 Latere aandachtspunten 7](#latere-aandachtspunten) [2. Groepsnormen 8](#groepsnormen) [2.1 Verschillende manieren hoe normen ontstaan 8](#verschillende-manieren-hoe-normen-ontstaan) [\*Experiment met autokinetisch effect (Muzafer Sherif) -- 8](#_Toc153549453) [\*Experiment Salamon ash experiment 9](#experiment-salamon-ash-experiment) [2.2 Impact van een groepsnorm op het individu. 9](#impact-van-een-groepsnorm-op-het-individu.) [2.3 Conformeren aan een groepsnorm 10](#conformeren-aan-een-groepsnorm) [2.4 Inwilligen van een verzoek 11](#inwilligen-van-een-verzoek) [2.5 Gehoorzamen aan een bevel 12](#gehoorzamen-aan-een-bevel) [\*Gehoorzamen aan een bevel 12](#gehoorzamen-aan-een-bevel-1) [\*Veldexperiment weet u de zeker dokter? 15](#veldexperiment-weet-u-de-zeker-dokter) [3. Prosociaal gedrag (wat mensen voor elkaar kunnen betekenen) 16](#prosociaal-gedrag-wat-mensen-voor-elkaar-kunnen-betekenen) [3.1 Genetisch verwantschap 17](#genetisch-verwantschap) [3.2 Dienst en wederdienst 17](#dienst-en-wederdienst) [3.3 Onberekende dienstbaarheid 17](#onberekende-dienstbaarheid) [3.4 Vijf stappen naar het bieden van hulp 18](#vijf-stappen-naar-het-bieden-van-hulp) [3.5 Kenmerken van de situatie 19](#kenmerken-van-de-situatie) [3.6 Individuele verschillen 19](#individuele-verschillen) [3.7 Kiezen tussen eigen belang en groepsbelang 21](#kiezen-tussen-eigen-belang-en-groepsbelang) [**3.8** **Het gedrag van mensen in sociale dilemma situaties** 21](#het-gedrag-van-mensen-in-sociale-dilemma-situaties) [3.9 Inwerkende factoren 21](#inwerkende-factoren) [4. Interpersoonlijke processen (hoe individu en groep elkaar beïnvloeden) 24](#interpersoonlijke-processen-hoe-individu-en-groep-elkaar-be%C3%AFnvloeden) [4.1 Sociale facilitatie 24](#sociale-facilitatie) [\*Experiment van Triplett(1898) 24](#experiment-van-triplett1898) [4.2 Sociale belemmering 25](#sociale-belemmering) [\*Experiment door Richard Husband (1931) 25](#experiment-door-richard-husband-1931) [4.3 Zojanc sociale activeeringshypothese (sociale facilitatie VS sociale belemmering) 25](#zojanc-sociale-activeringshypothese-sociale-facilitatie-vs-sociale-belemmering) [\*Experiment met kakkerlakken (1969) 26](#experiment-met-kakkerlakken-1969) [4.4 Persoonlijkheidsverschillen 27](#persoonlijkheidsverschillen) [\*Experiment met touwtrekken (1880- gepubliceerd in 1913) 28](#experiment-met-touwtrekken-1880--gepubliceerd-in-1913) [4.5 Sociaal parasiteren 28](#sociaal-parasiteren) [4.6 Positieve effecten van onherkenbaarheid 29](#positieve-effecten-van-onherkenbaarheid) [4.7 Een verlaagde drempel voor antisociaal gedrag 29](#een-verlaagde-drempel-voor-antisociaal-gedrag) [4.8 Het faciliteren van sociaal gedrag 29](#het-faciliteren-van-sociaal-gedrag) [\*Experiment toedienen van schokken 29](#experiment-toedienen-van-schokken) [\*Experiment donkere kamer (1973) 30](#experiment-donkere-kamer-1973) [4.9 Mogelijke verklaringen 30](#mogelijke-verklaringen) [\*Experiment met verpleegkundigen en of KKK-kledij 31](#experiment-met-verpleegkundigen-en-of-kkk-kledij) [5. Sociale waarneming: het beeld dat mensen zich van elkaar vormen 32](#sociale-waarneming-het-beeld-dat-mensen-zich-van-elkaar-vormen) [5.1 Samenwerken in groepsverband 32](#samenwerken-in-groepsverband) [5.2 Het beeld dat mensen zich van elkaar vormen 34](#het-beeld-dat-mensen-zich-van-elkaar-vormen) [5.3 Het fysieke uiterlijk 34](#het-fysieke-uiterlijk) [\*Experimenten belang van het uiterlijk bij beoordelen van mensen: 34](#experimenten-belang-van-het-uiterlijk-bij-beoordelen-van-mensen) [5.4 Het gedrag 34](#het-gedrag) [5.5 Non-verbaal gedrag 34](#non-verbaal-gedrag) [5.6 Het attributieproces 35](#het-attributieproces) [5.7 Interne of externe oorzaken van het gedrag 35](#interne-of-externe-oorzaken-van-het-gedrag) [5.7 Fouten vertekeningen bij het attribueren 36](#fouten-vertekeningen-bij-het-attribueren) [5.8 Impact van de gevolgen van gedrag 36](#impact-van-de-gevolgen-van-gedrag) [5.9 Motivationele vertekeningen 36](#motivationele-vertekeningen) [\*Invloed van cultuur 37](#invloed-van-cultuur) (#section-6) [Sociale waarneming: het beeld dat mensen zich van elkaar vormen 38](#sociale-waarneming-het-beeld-dat-mensen-zich-van-elkaar-vormen-1) [\*Onderzoek docenten 38](#onderzoek-docenten) [\*Onderzoek bij leerkrachten over knap zijn 41](#onderzoek-bij-leerkrachten-over-knap-zijn) [\*Fictieve rechtszaak 41](#fictieve-rechtszaak) [6. Groepsperceptie 42](#groepsperceptie) [6.1 Vervorming van de groepsperceptie 43](#vervorming-van-de-groepsperceptie) [6.2 Verschil in de behandeling van de wij- en zij- groep 43](#verschil-in-de-behandeling-van-de-wij--en-zij--groep) [\*Onderzoek minimale groep 44](#onderzoek-minimale-groep) [6.3 Houding tegenover de wij-groep 44](#houding-tegenover-de-wij-groep) [6.4 "Ik" word "wij" 44](#ik-word-wij) [\*Experiment eigenschappen mannen en vrouwen 45](#experiment-eigenschappen-mannen-en-vrouwen) [\*Experiment positieve en negatieve woorden 47](#experiment-positieve-en-negatieve-woorden) [\*Experiment basketbalspeler 48](#experiment-basketbalspeler) [\*Experiment met gedrag tijdens een sollicitatiegesprek 48](#experiment-met-gedrag-tijdens-een-sollicitatiegesprek) [\*Experiment: vooroordelen naar zwarten 49](#experiment-vooroordelen-naar-zwarten) [7. Attitudes 51](#attitudes) [7.1 Sociale invloeden 51](#sociale-invloeden) [7.2 Conditionering 53](#conditionering) [\*Experiment Arthur Staats 53](#experiment-arthur-staats) [7.3 Het effect van herhaalde blootstelling 53](#het-effect-van-herhaalde-blootstelling) [\*Experiment met de Turkse woorden 53](#experiment-met-de-turkse-woorden) [\*Experiment fictieve studenten in een college 54](#experiment-fictieve-studenten-in-een-college) [\*Experiment William kunstwilson (1980) 54](#experiment-william-kunstwilson-1980) [\*Experiment in de bioscoop 55](#experiment-in-de-bioscoop) [7.4 De klassieke benaderingswijze 55](#de-klassieke-benaderingswijze) [7.5 Centrale en de perifere overredingstoure 56](#centrale-en-de-perifere-overredingstoure) [7.6 Zich teweerstellen tegen beïnvloeding 57](#zich-teweerstellen-tegen-be%C3%AFnvloeding) [\*Cognitieve dissonantie experiment 60](#cognitieve-dissonantie-experiment) [\*Experiment Elliot Aronson en seks 61](#experiment-elliot-aronson-en-seks) [Begrippenlijst 62](#begrippenlijst) **Gebiedsomschrijving** ======================= **Sociale psychologie --** De **wetenschappelijk studie** van de manier waarop de **gedachten**, **gevoelens** **en handelingen** van de mensen beïnvloed worden door de **feitelijke, voorgestelde of geïmpliceerde aanwezigheid van andere mensen.** - Tegenstelling van intuïtieve kennis. - Beweringen die empirisch getoetst kunnen worden. **1.1 3 onderzoeksmethoden** ---------------------------- **3 onderzoeksmethoden om te zoeken naar samenhangen binnen een bepaald fenomeen.** *Liggen aan het soort onderwerp dat er onderzocht wordt kies je* - **Begrijpende methode --** Er wordt **geen** gebruik gemaakt van cijfermateriaal dat statistisch is verwerkt. Vaak worden er **gevalstudies** gebruikt. - **Gevalstudie --** Focussen op één of enkele casussen die als exemplaar gelden voor wat men wil bestuderen, gaat men opzoek naar wat de samenhang kan zijn. *Voorbeeld: een moordonderzoek, kunnen ze onderzoeken of er een samenhang is tussen de jeugd van de moordenaar en hen daad.* - **Correlationele methode --** Bij individuen worden verschillende soorten gegevens verzameld, en vervolgens wordt er een statistische bewerking op doorgevoerd om te zien of er bepaalde correlaties in naar voren komen. Toont geen oorzaak verband aan. - **Correlatie --** Drukt uit hoe de veranderingen in de ene variabele samenhangen met de andere variabele. *Voorbeeld: Stel je wilt onderzoeken of een veelvuldige blootstelling aan agressie via tv of games een invloed heeft op het agressieve gedrag van mensen. Zou je een enerzijds een groep jongeren een vragenlijst kunnen laten invullen met de frequentie van agressieve films die ze kijken en anderzijds een test bij hen afnemen waarin hun geneigdheid tot agressief gedrag wordt nagegaan. Een statistische correlatieberekening kan vervolgens aangeven hoe groot de samenhang is tussen de twee variabelen.* *Correlatie -- als er meer gewelddadige tv/games worden gekeken zie je ook gemiddeld meer agressief gedrag. (Kan een correlatie zijn)* **De experimentele methode --** Maakt het mogelijk om te onderzoeken of een bepaalde variabele invloed heeft op een andere. Toont causaal verband aan. **De afhankelijke variabele (AV) --** de eigenschap of gebeurtenis waarvan we vermoeden dat ze invloed heeft op de afhankelijke variabele. Te meten variabele. **De onafhankelijke variabele (OV) --** De variabele die gemanipuleerd of veranderd wordt. **Experimentele groep --** De groep OV toegediend krijgen. *Voorbeeld: Agressieve tv/games* **Controlegroep --** De groep waar niks mee gedaan wordt **Causaal verband --** Oorzaak en gevolg tussen de OV en de AV - **Empirische cyclus --** Er kan niet onmiddellijk vaststaande conclusies getrokken worden uit de dingen die de onderzoekers waarnemen, maar dat die slechts aanleiding zijn om een of enkele mogelijke verklaringen of **hypothesen** te formuleren. Deze worden hierna herhaaldelijk **getoetst** om een wetenschappelijke verklaring te worden. - **Wetenschappelijke kennis --** Het product van herhaaldelijk met elkaar confronteren van empirische vaststellingen en theoretische verklaringen. Op die manier kunnen foutiever verklaringen uitgesloten worden. **1.2 A-B-C model** ------------------- *De gedachten, gevoelens en handelingen van mensen.* **Allports definitie -** De sociale psychologie houdt zich niet enkel bezig met het *zichtbare* gedrag, maar ook met wat mensen *denken* en *voelen. Dit is **de A-B-C methode**.* **A** -- Affectieve component (gevoelens) **B** -- Manifeste gedrag (handelingen/gedrag) **C** -- Cognitieve aspecten (gedachten/waarnemingen/geheugen) **Innerlijke gedragsaspecten** zijn normaal niet objectief, maar wel objectief observeerbaar door: - Directe weg -- feitelijke keuzes laten maken. Uit die keuze kan je afleiden waar iemands voorkeur naar gaat, en wat er intern misschien gebeurt. (wat er echt gebeurt) - Indirecte weg -- beoordelen van uitspraken. Stellingen laten score om te zien waar ze het er meest mee eens zijn. *Voorbeeld In onderzoek: direct = iemand een feitelijke keuze laten maken.* *Indirect = door middel van uitspraken en deze ranken waaruit scores uitkomen.* *Sociale psychologie is het onderzoek naar beïnvloeding van gedachten, gevoelens en handelingen. In de definitie van Allport wordt erop gewezen dat deze beïnvloeding niet noodzakelijke hoeft gebeuren in de feitelijke of directe aanwezigheid van de beïnvloede persoon. De groep hoeft niet altijd aanwezig te zijn om het gedrag, gevoelens en handelingen van een persoon te beïnvloeden. Op momenten kan het ook gaan om voorgestelde of zelfs puur impliciete of verborgen aanwezigheid van andere.* **Feitelijk of directe aanwezigheid --** Waanneer de groep oprecht/fysiek aanwezig is. *Voorbeeld: de voetbalclub kan je beïnvloeden op het moment dat je voetbalt.* **Voorgestelde aanwezigheid --** Maken van keuzes rekening houdend met de mening van personen die niet aanwezig zijn. *Voorbeeld: als je een jurk koopt denk je aan de meningen van anderen. Hoe zullen zij reageren op jouw keuze.* **Impliciete aanwezigheid --** Gedrag wordt meegestuurd door onzichtbare instanties. Deze beïnvloeden jouw keuzes (vaak onbewust). *Voorbeeld: In reclame, slogans, commercials word je beïnvloed om iets te kopen. Maar ook in de supermarkt hoe het is ingedeeld doet iets met je gedrag.* **Aanvullingen op de theorie** - Hoe kunnen we zelf inspelen op anderen. - Beïnvloeding gebeurt niet altijd bewust of intentioneel. **Conclusie - het gaat niet om een specifiek gedrag, elk gedrag kan sociaal zijn. Het gaat om de wijze waarop naar het gedrag wordt gekeken.** **1.3 De eigen invalshoek van de sociale psychologie** ------------------------------------------------------ **Sociologen/sociologie --** Hebben vooral oog voor de maatschappelijke of de groep gebonden kenmerken die aanwijsbaar zijn in het gedrag. *Voorbeeld -- onderzoek naar agressie zal gezien worden als een **maatschappelijk** fenomeen. Focus op vragen binnen een specifieke groep of samenleving.* **Psychologen/psychologie --** De aandacht ligt bij de individu **Sociaal psychologen/sociologie --** Focus op het gedrag van de individuen, maar voor zover het gericht is op of beïnvloed wordt door het gedrag van anderen. (Focus op het gedrag van de individu, wel in context op de beïnvloeding van anderen. Externe factoren) *Voorbeeld -- onderzoek naar agressie wordt er meer gekeken naar de **individu** en zijn onmiddellijke omgeving.* ***Persoonlijkheidspsychologie:** aanvulling, andere wijze van verklaringen dan de sociale psychologie, vaak voor dezelfde fenomenen. Hebben vooral oog voor de innerlijke factoren.* ***Ontwikkelingspsychologie**: beschrijven van de complexer wordende sociale interacties, zonder in te gaan op de algemene wetmatigheden* ***Algemene psychologie**: aandacht voor de algemene wetmatigheden, zonder oog te hebben voor de specifieke sociale factoren* **1.4 Kenmerken van bij het ontstaan** -------------------------------------- 1908 -- De eerste boeken over de sociale psychologie **Experimenten in de sociale psychologie --** Door experimenten op te zetten kunnen onderzoekers zelf bepalen van welke factoren ze de potentiële invloed willen onderzoeken, terwijl allerlei storende variabelen onder controle te houden. De beste toegangsweg is om op een eenduidige manier aan te tonen welke factoren invloed hebben op de fenomenen die de onderzoekers in kaart willen brengen. Het geeft meer zekerheid om de te bestuderen verschijnselen zelf uit te lokken. Eerste sociaal psychologische experimenten dateren van het einde van de **19^e^ eeuw** - **Experiment van Norman Triplet (1898)** **2^e^ wereldoorlog** Praktische problemen die moesten worden opgelost: - **Hoe het moreel van de troepen op peil houden?** - **Hoe de burgerbevolking mobiliseren?** - **Hoe de burgerbevolking aanzetten om zuinig om te springen met voedsel en grondstoffen?** **Veldtheorie --** Theorie van wetenschapper **Kurt Lewis.** Deze theorie stelt dat gedrag van mensen afhankelijk is van hun persoonlijkheid of karakter en de omgeving of de situatie waarin ze zich bevinden. **1950 --** Explosie van aan van zeer uiteenlopende sociaalpsychologische theorieën. **Jaren 50' en 60' --** Veel klassieke theorieën stammen uit deze tijd. **1.5 Latere aandachtspunten** ------------------------------ **Ethische aandachtspunten --** Mensen werden soms blootgesteld aan ethisch betwistbare handelingen. (*Bijv. toedienen van electroshoks)* **Internationaal deontologische code --** Een duidelijke tekening waaraan onderzoekers zich moeten houden bij het doorvoeren van experimenten. - Elke deelnemer moet aan voorhand geïnformeerd worden wat het te wachten staat. - Akkoord moet schriftelijk bevestigd zijn. - Er moet na het experiment opnieuw geïnformeerd worden. **Culturele verscheidenheid. -** Het onderzoek wordt gedaan door mensen van eenzelfde cultuur, (Westerse cultuur). *Vaak studenten* **Replicatieonderzoek --** Bij elk experiment moeten de onderzoekers nauwkeurig aangeven wat precies onderzocht werd, bij welke soort mensen en hoe ze concreet te werk zijn gegaan. Zo maakt het mogelijk voor iedereen hetzelfde experiment identiek opnieuw te laten doen. **Cross culturele psychologie --** De wetenschap die specifiek onderzoek doet naar de manier waarop diverse gedragsaspecten beïnvloed worden door de cultuur waarin mensen opgroeien. **Individualistische cultuur --** Gesteld op hun onafhankelijkheid en de individuele prestaties en eigen opinie. **Collectivistische cultuur --** Meer gericht op gemeenschap. Inspanningen van de groep en het bewaren van de sociale harmonie. **Biologische factoren:** - **Evolutionaire psychologie** - **Sociale neuropsychologie** **Kameleoneffect --** De onbewuste neiging om het gedrag van anderen met wie in interactie zijn, spontaan na te bootsen. **Virtual reality --** Creëren van VR voor experimenten *Voorbeeld -- Sommige experimenten kunnen niet ethisch afgelegd worden. In dit geval kan er VR gebruikt worden. Als er een politieonderzoek gedaan wordt dat wil onderzoeken of er inderdaad met mensen van kleur neergeschoten worden dan blanke mensen, dan kan dit in een VR wereld getest worden.* **Groepsnormen** ================ **Groepsnormen --** De verwachtingen of voorschriften over leven binnen een groep. De wijze waarop men zich ten opzichte van een bepaald *object* dient op te stellen of te gedragen. Kunnen expliciet zijn en impliciet. **In verband met:** - Handelen - Denken - Voelen **2.1 Verschillende manieren hoe normen ontstaan** -------------------------------------------------- **Bovenaf opgelegde normen --** Wanneer er al een structuur en hiërarchie zit in de groep, waarin een beperkt aantal leden heel veel macht bezit. Hier worden normen vrij snel gemaakt. (*Voorbeeld: bij de politie of in de politieke of religieuze organisatie)* **Normen die spontaan ontstaan:** Resultaat van normen komt uit van een overleg. Er worden na en voordelen gediscussieerd en uiteindelijk een besluit gemaakt voor een richtlijn. *(Voorbeeld: parlementair systeem)* **Normen als product van sociale vergelijking --** *Af en toe komen we in een situatie terecht waar het niet meteen duidelijk is war we ervan moeten denken of hoe we ons erin dienen te gedragen. In een situatie als deze waar iedereen houvast ontbreekt om het gedrag een duidelijke richting te geven, brengen heel wat onzekerheid teweeg. Vaak gaan mensen dan bij elkaar te rade om te zien hoe andere de situatie inschatten en hoe die erop reageren. Dit kan op een onbewust manier gebeuren.* - Door middel van een non-verbaal dialoog. - In situaties waarvan we niet weten hoe we moeten denken. **Sociale normering --** Het geruisloos ontstaan van een gezamenlijke norm, die als richtsnoer dient voor de individuele oordeelsvorming. **Sociale vergelijking --** Wanneer mensen in een ambigue/dubbelzinnig situatie terechtkomen waar ze geen enkel objectief criterium hebben om hun oordeel te toetsen, dan richten ze zich tot elkaar om via sociale vergelijking tot een evaluatie te komen. []{#_Toc153549453.anchor}**\*Experiment met autokinetisch effect (Muzafer Sherif) --** **Normen als product van sociale vergelijking. Experiment over sociale beïnvloeding tijdens het onderzoek naar het ontstaan en ontwikkelen van normen.** **[Experiment]** Een proefpersoon persoon wordt vertelt dat die meedoet aan visuele test en krijgt verschillende strepen te zien op een papier. De andere deelnemers zijn acteurs. Er is 1 lijn en hiernaast 3 extra lijnen, en er moet gezien worden welke van de drie andere lijnen even lang zijn. De acteurs zijn vertelt om de verkeerde lijn aan te geven, en er wordt gekeken of de proefpersoon zijn eigen mening behoudt of meegaat met de meninig van groep. **Conclusie** Hieruit blijkt dat de proefpersoon meegaat met de groep en zijn eigen mening niet behoudt. Het is belangrijker om met de groep mee te gaan; leuk gevonden te worden, niet anders te zijn, erbij te horen, dan onze eigen mening te behouden. Ookal weten we dat we het zelf beter weten. - In het gewone leven komt het geregeld voor dat we ons handelen of denken afstemmen op wat we bij andere merken, vaak zonder er echt bij stil te staan. **\*Experiment Salamon ash experiment** --------------------------------------- **[Experiment]** Opnieuw een expirement met een lijn en welke lijn matched met de meest linkse lijn. Welke matcht dezelfde lentgte. Maar 1 persoon is een proefpersoon en de rest zijn acteurs die het foute antwoord zullen geven. Wanneer de acteurs het verkeerde antwoord gaven conformeerde de proefpersoon naar de groep. Ontkent het bewijs van hun eigen ogen. **Redenen:** - Ze geloven oprecht dat de groep correct is gaan aan hunzelf twijfelen. - De proefpersoon weet dat die gelijk heeft en de anderen het fout hebben, maar conformeerd om discomfort te vermijden in de groep. ***[Variaties ]*** ***Er is een partner*.** De proefpersoon heeft een partner die wel het juiste antwoord zal geven en tegen de rest van de groep in zal gaan. Nu daalt het nummer van confirmatie naar maar 5%. De proefpersoon durft nu wel tegen de groep in te gaan omdat die er niet alleen in is. Unanimiteit is belangrijk in dit experiment. Hiernaast gaf de proefpersoon niet toe dat de verandering in keuze kwam door de partner die ook het juiste antwoord gaf. ***Antwoorden opschrijven*** In deze variatie omdat de proefpersoon laat is wordt hem vertelt dat die zijn antwoord moet opschrijven en hoeft dit dus niet hardop in de groep vertelt te worden. In dit prive respond, krijgen ze nogsteeds hetzelfde te zien als in de andere variaties, maar zijn ze beschermd tegen kritiek van de groep. Vermindert de druk om te conformeren. Ontken wat ze zien en geef groepsdruk toe. **Resultaten** - 76.4% van de deelnemers confirmeerde minstens één keer - 37.4% liet zich minstens zes keer beïnvloeden - 36\^ van alle antwoorden was fout. **[Conclusie ]** Wanneer we in een groep zijn, zijn we geneigd om onze eigen mening aan de kant te schuiven voor de groep. We conformeren naar de groep om erbij te horen, conflict en discomfort te vermijden. We kunnen aan onszelf gaan twijfelen, of nog wel weten dat ons antwoord juist is maar alsnog kiezen voor de groep. (Met of zonder dat we dit bewust doen). Echter als we een partner hebben in de groep durven we toch tegen de rest van de groep in te gaan. Ook als het in een privé setting gebeurt en we ons minder bloot hoeven te stellen durven we tegen de groep in te gaan. Hierbij is dus unanimiteit en privé belangrijk. **Experiment lijnen** **Toepassing --** Veldexperiment -- zuinig omgaan met energie. **Er werd een steekproef gedaan van de populatie om na te gaan wat mensen zoals ondernamen om energie te besparen en wat hun motivatie daarvoor was. Hierbij werden er flyers bezorgd met de opties:** De opties waren: - De zorg voor het milieu - Het belang voor de samenleving - De eigen portemonnee - De meeste inwoners doen al aan energiebesparing **De mensen die de flyer kregen met de meeste inwoners doen het al bleek achteraf het meest effectief te zijn.** **2.2 Impact van een groepsnorm op het individu.** -------------------------------------------------- Groepsnormen hebben geen vrijblijvend karakter. Ongeacht de manier waarop ze ontstaan -- van boven af opgelegd of spontaan. **De regels vanuit een groepsnorm zijn geen suggesties maar bindend. Als iemand zich niet aan de groepsnorm gedraagt dan zijn er gevolgen.** **Toepassingen** - De hele groep is tegen het gebruik van drugs, en jij gaat drugs gebruiken wordt hier gek van opgekeken en zijn hier gevolgen voor als bijvoorbeeld niet uitgenodigd worden. - Als je stopt met drinken terwijl iedereen drinkt van kijken je vrienden je wel raar aan. **We onderscheiden drie verschillende niveaus:** 1. Conformeren aan een groepsnorm 2. Inwilligen van een verzoek (2.4) 3. Gehoorzamen aan een bevel (2.5) **Conformeren aan een groepsnorm --** In het brein hebben we standaard tendensen om de groep na te doen. Je past je eigenlijk automatisch aan. Zonder dat er uitdrukkelijk naar gevraag wordt te worden passen ze zichzelf al spontaan aan om zich aan de norm te laten voldoen. **Kameleoneffect --** Nabootsen van iemand anders zijn gedrag. Mensen hebben de neiging iemand na te doen. **2.3 Conformeren aan een groepsnorm** -------------------------------------- **Conformisme --** De neiging om eigen opinies, attitudes en/of gedrag aan te passen aan wat men als norm ervaart binnen de groep. **2 soorten conformisme:** 1. Informatieve sociale beïnvloeding 2. Normatieve sociale beïnvloeding **Informatieve sociale beïnvloeding --** In een ambigue situatie waarin er criterium ontbreekt om een eigen mening of gedragscode te hebben, richt de individu zich naar de groep. **Toepassing** Wanneer je in een chic restaurant bent en je hebt geen idee welk bestek te gebruiken zal je je naar de groep keren en nadoen wat zij gebruiken. **Normatieve sociale beïnvloeding --** Wanneer de individu wel zijn eigen mening heeft, maar het meegaan met de groep wat belangrijker dan het geven van het antwoord. Dit kan voor de volgende redenen: - De behoefte om bij de groep te horen - Niet uitgestoten of raar naar gekeken willen worden. **Factoren die invloed hebben op de mate van conformisme:** 1. Kenmerken van de groep 2. Kenmerken van de situatie 3. Kenmerken van de persoon **Kenmerken van de groep** 1. **Groepsgrootte:** - **Tot 5 personen** -- conformiteit nam toe - **Plafondeffect --** Na ongeveer een groep meer dan 4 maakte het niet zo veel meer uit of het er meer werden n. **Zelfs was het zo dat als de groep te groot werd als 50 personen bijvoorbeeld conformisme af nam.** 2. **Unanimiteit --** Wanneer 1 persoon het juiste antwoordt geeft of een ander antwoord, stopt het conformisme, omdat er iemand anders ook is. 3. **Groepscohesie -** Ken je de groep? Hoe beter je de groep kent hoe minder conformisme. Hoe minder goed je de groep kent hoe groter de kans op conformisme. **Kenmerken van de situatie** Of er geconformeerd wordt of niet ligt ook sterk af aan de omstandigheden. In veel gevallen is het individu er zich niet eens van bewust dat zijn gedrag of zijn manier van denken beïnvloed wordt door wat de mensen om hem heen doen of zeggen. **Ambiguïteit --** hoe meer ambigue de situatie is hoe sneller er geconfirmeerd wordt. **Publiek of privé --** Moet het antwoord publiekelijk of privé verteld worden. **Thema --** Als je betrokken bent bij het thema dan zal je conformisme minder zijn. Dus als je een speciale emotionele band hebt met het onderwerp zal conformisme afnemen. **Focustheorie van het normatieve gedrag --** Gedrag wordt beïnvloed door de norm die het sterkst aanwezig is. Hieruit zijn 2 normen te halen: 1. Injuctieve norm 2. Descriptieve norm **Injuctieve norm --** Hoe je je hoort te gedragen*.* Zouden moeten gedragen in een bepaalde situatie. *Bijvoorbeeld:* Plagiaat plegen, te hard rijden. We weten dat het niet mag **Descriptieve norm --** Hoe mensen zich ook **echt** in zo'n situatie gedragen. Hoe ze zich feitelijk gedragen. *Bijvoorbeeld:* We plegen toch plagiaat en rijden te hard. **Kenmerken van de cultuur** **Individualisme --** Minder conformisme omdat er een focus is op onszelf. Echter Amerika had een heel hoge mate van conformisme, inmiddels wel een daling **Collectivisme --** Meer conformisme omdat er gedacht wordt als een groep. **Minderheidsinvloed --** Wanneer een kleine groep mensen de groepsnorm kunnen aanpassen. Een kleine groep kan een grote maatschappij veranderen. En niet mensen met veel macht of status, maar een kleine groep die de volgende eigenschappen heeft: 1. Consistente unanieme boodschap. 2. Belang van het inzet (gemotiveerd en gepassioneerd zijn) 3. Het belang van autonomie (de toeschouwers hebben het gevoel dat dit puur gedaan wordt voor henzelf, een eigen wil van de persoon) *Voorbeeld: Greta Thunberg.* **2.4 Inwilligen van een verzoek** ---------------------------------- **Inwilligen van een verzoek --** Wanneer er expliciet gevraagd wordt om in je gedrag rekening te houden met bepaalde verwachtingen of gedragsregels. **Voet tussen de deur techniek -- Eerste een klein verzoek doen, voordat je je eigenlijke verzoek doet. Iemand eerst in te laten stemmen op een klein verzoek is de kans groter dat ze ja zeggen op een groter verzoek. Dingen gebeuren niet uit het niets, ze gebeuren stap voor stap.** ***Voorbeeld:* Je wilt 100 euro maar je begint met 10 euro. Nu is de kans groter dat je alsnog de 100 euro krijgt dan als je dit in een keer zou vragen.** **De deur in de gezicht techniek - Eerst een gigantisch groot verzoek doen waar je weet dat er nee op gezegd zal worden, om hierna het kleinere verzoek te doen. Omdat het eerste verzoek is afgewezen, voelt de andere persoon zich schuldig en kom je ze tegemoet met een kleiner verzoek waar ze geen nee tegen kunnen zeggen.** ***Bijvoorbeeld:* Vragen aan je ouders of je naar een festival mag waarvan je weet dat het niet mag, maar hierna vragen of je dan alleen donderdag avond mag gaan. (Zeggen ze waarschijnlijk ja op)** **2.5 Gehoorzamen aan een bevel** --------------------------------- **Gehoorzamen aan een bevel --** Wanneer het de vorm aanneemt van een bevel waaraan je moet gehoorzamen. In dit geval is het lastig om hier niet aan mee te doen, of hier tegenin te gaan. Zelfs al ben je er niet mee eens, komt er een laag bij waarbij je de plicht voelt om je te gehoorzamen aan de legitieme gezagvoerder. **\*Gehoorzamen aan een bevel** ------------------------------- **Onderzoek van Stanley Milgram bekend als het Eichman-experiment (1960)** **Het basisexperiment van Milgram** **Via een oproep in de krant werden vrijwilligers gevraagd om deel te nemen aan een psychologisch onderzoek 'over het leerproces'. Zogezegd een experiment over de invloed van straf op leren. Je had de proefpersoon als de proefleider en de student. De proefleider en student waren beide acteurs. De proefpersoon aangewezen als leraar werd gevraagd om de student elke keer een reeds woordparen voor te lezen die de student moest onthouden. Hierna zou de leraar maar half van het woordpaar vragen en moest de student de zin afmaken. Elke keer wanneer de student een fout maakte moest de leraar een straf toedienen. Die bestond uit een oplopende reeks elektrische shocken. De leraar moest daarvoor plaatsnemen aan het shockapparaat waar elke keer werd aangegeven hoeveel volt er gegeven werd en wat het effect hiervan zou zijn. Als 15 volt als lichtste en 450 volt als dodelijke shock. Wat de leraar niet wist is dat de student (acteur) deze shock nooit ontving. Dit was alleen voor de leraar om te denken. De student speelde wel aan de andere kant van de ruimte door een intercom met geluiden van pijn elke keer als een shock werd toegediend. Liggend aan de hoogte van de shock was de reactie hierop aangepast. Elke keer als de student een fout antwoord gaf, moest de leraar aangeven welke shock toegediend zou worden en dit uitvoeren. De student geeft hier elke keer een passend pijngeluid bij, tot het smeken van bevrijd worden. Elke keer als de leraar weigerde of aarzelde drong de proefleider er tot vier keer oprij aan om niet te stoppen. 'Alsjeblieft ga door', 'het experiment vereist dat je verdergaat, 'het is voor het onderzoek noodzakelijk dat je verdergaat, 'je hebt geen andere keuze: je moet doorgaan'.** **Conclusie -- Mensen zijn gemakkelijk toe te bewegen om gehoor te geven aan de bevelen die hun door een gezagsinstantie opgedragen wordt, zelfs als ze het er inhoudelijk helemaal niet meer eens zijn. De enige voorwaarde is dat de opdracht komt van een legitieme autoriteit.** ![](media/image3.jpeg) **Mening van niet-deelnemers en psychiaters waren dat ze inschatten dat mensen niet zo ver zouden gaan met shocken toedienen.** **Echter zeggen de testresultaten wat anders, Proefpersonen gaven een gemiddelde shock van 368 volt.** **Wanneer de proefpersonen zelf de sterkte van de shock mochten kiezen was gemiddelde 54 volt. Door dit resultaat is of het onderzoek niet agressie onderzoek ontkracht.** **Om mogelijke factoren op het spoor te komen die een remmende invloed zouden kunnen hebben op de mate waarin mensen gehoorzamen, heeft Milgram zijn experiment meerdere keren overgedaan, waarbij telkens een onderdeel ervan gewijzigd werd.** **Zintuiglijke nabijheid** - **Hoe dichterbij het slachtoffer hoe minder shock er werd gegeven. Naarmate de bedienaar van het schokapparaat meer van nabij geconfronteerd werd met wat hij het slachtoffer aandeed werd de volt tot die wou gaan lager. Minder gehoorzaam tegenover de proefleider.** **Morele druk** - **Wanneer de rolspeler/student aangaf medische hartproblemen te hebben, blijft het hetzelfde. Zelfs als er via de audio gespeelt werd dat het slachtoffer een hartaanval kreeg, werd er doorgegaan met de shocks.** - **Vrouwelijke proefpersonen gaven niet minder volt, maar hadden wel een meer emotionele uiting.** - **Wanneer de rolspeler vooraf zei dat hij zich (vanwege een hartkwaal) enkel akkoord kon verklaren indien de proef op zijn meteen stopgezet zou worden door een codewoord, daalde dit naar 40%.** ![](media/image5.png) **Fysieke nabijheid van de proefleider** - **Wanneer de proefleider de ruimte verliet van de leraar/proefpersoon, en de proef enkel nog op afstand volgde, trad er een forse daling op in de gehoorzamaheidstendens.** **De autoriteit van de bevelvoerder** - **Wanneer een gewoon individu het bevel van de proefleider overnam, daalde de gehoorzaamheid.** - **Wanneer er twee leiders waren die elkaar begonnen tegen te spreken had dit impact op de unanimiteit en daalde de gehoorzaamheid.** - **Maar wanneer, na een georkestreerde weigering van de rolspeler om zijn taak als leerling op toenemen, en van twee proefleiders zijn plaats innam terwijl collega het bevel overnam nam de gehoorzaamheid op.** **Omgeving** - **De omgeving is belangrijk voor het gevoel van veiligheid, gevoel echt een verschil te maken met het experiment en geloofwaardigheid. In een vervallen kantoor daalt de gehoorzaamheid.** **Invloed van de groep** - **Wanneer er niet 1 proefpersoon is maar 2 en 1 geeft aan ik doe het niet meer volgt de anderen ook. De drempel hierdoor wordt verlaagd.** - **Wanneer de niet zelf de shock hoefde te geven, alleen de vragen te stellen. Iemand anders deed de shocken steeg het shockniveau tot het extreme 93%.** - **Waarom gehoorzamen we?\ - Gehoorzaamheid is een biologische factor die komt uit overlevingsinstinct. We zijn van nature sociale wezens en is geneigd samen te leven waarvoor den goede orde een zekere hiërarchie wordt aangebracht. We zijn altijd geneigd naar iemand te luisteren die meer ervaring heeft dan jezelf. Komt ook uit opvoeding en cultuur.** **Collectivistische cultuur -- meer gehoorzaamheid** **Individualistische cultuur -- minder gehoorzaamheid.** **De voedingsbodem van gehoorzaamheid --** - **Worden van jongs af aan getraind om te gehoorzamen aan wie boven ons staat.** - **Gehoorzaamheid wordt bij kinderen beloont. (Dit loont door geen straf te krijgen, en beschermt je)** - **We zijn getraind om te zien wie we moeten gehoorzamen.** - **Instanties als de politie, school, school, worden we geleerd om te gehoorzamen. We ontwikkelen hier gevoeligheid om te letten op signalen die erop wijzen dat een bepaalde persoon iemand is van wie het bevel opgevolgd dient te worden.** - **Kan door kleding -- toga, laboratoriumjas, werkkleding** - **Gedrag stijl -- iemand die spontaan het woord neemt, de leiding neemt. Die** **Het aanvaarden van een bevel** - **Het bevel moet legitiem worden gezien** - **Het moet in de situatie/context passen door de juiste persoon.** **Overkoepelende ideologieën -- Bevelen opvolgen die passen bij jouw persoonlijke visie en mening. Je eigen filosofie heeft een invloed op of je een bevel zal accepteren en uitvoeren.** **Ook wordt er beroep gedaan op algemene waardesystemen waar eider lid van een groep sowieso achter zal staan zoals *veiligheid, economische groep etc.*** **De psychologie van de uitvoerder** **Uitvoerderstatus -- Wanneer de persoon een bevel aanvaard heeft, neemt er een gedaanteverandering plaats. De persoon stemt zijn *handelen, waarnemingen, denken en voelen* af op de bevelvoerder.** **Waarnemen -- De waarneming wordt gefocust op de leider en niet op wat ze doen. In het experiment viel het op dat er nauwelijks oor meer was voor het slachtoffer en de waarneming van de proefpersoon volledig lag bij de leider.** **Denken -- Het interpretatiekader van de leider wordt overgenomen. Zo denkt de persoon nu dat het belangrijk is voor de wetenschap om door te gaan.** **Voelen -- Het verantwoordelijkheidsgevoel van de persoon verdwijnt. Hen eigen gedrag komt volledig te liggen op de bevelvoerder. Er is geen persoonlijk schuld meer, in plaats kunnen zelfs heel positieve gevoelend opkomen, doordat ze hun *plicht* gedaan hebben.** **Nieuwe onderzoeksgegevens** **Nieuw onderzoek** **Deelnemers deden mee aan de proef om onderzoek naar de invloed van stress op iemand testprestaties te doen. Hun opdracht was om de sollicitant (acteur) de bombarderen met negatieve opmerkingen terwijl ze test deden. De proefpersoon deed dit op bevel. Zoals in Milgrams' onderzoek werden ze door de proefleider vertelt tot 4 keer toe verder te gaan met opmerkingen maken, en zo deden de proefpersonen dit ook.** - **Hieruit bleek dat 90% van de deelnemers de hele procedure doorliepen.** - **Ook hier daalde de gehoorzaamheid als de proefleider het lokaal verliet (36%) of als er twee andere rolspelers afhaakten (16%)** **Conclusie -- Resultaten van Milgram zijn nog steeds actueel.** - **Effect van de geleidelijkheid van de procedure, elke keer een beetje meer -- voet tussen de deur techniek.** - **Ze denken dat manipulatie is geweest om hun hypothese te bevestigen. Sjoemelen met onderzoeksresultaten.** - **Zouden de deelnemers al snel doorgehad hebben dat er geen echte shocken ingediend werden?** **Bedenkingen** - **Externe validiteit -- Het onderzoek heeft alleen plaatsgevonden in Amerika. Het moet niet zeggen dat dezelfde resultaten gelden in België of Nederland bijvoorbeeld.** - **Standaardisatie -- Er is geen stappenplan bekend hoe het onderzoek gebeurd is. We weten alleen wat er op video staat, maar niet hoe het verder gegaan is. Wat is er precies gebeurt, wie heeft er met wie contact gehad, wat gebeurde er buiten de kamer.** - **Debriefing -- De proefpersonen zijn niet gedebrieft. Ze konden mondeling verklaren waarom ze gedaan hebben wat ze gedaan hebben en waarom.** **Theoretische verklaringen** - **Diffusie van verantwoordelijkheid -- Het afschuiven van je eigen gedrag op het bevel. Je voelt je niet verantwoordelijk voor wat je gedaan hebt/gebeurd is.** - **Enkel verzoek om door te gaan werkt** - **Als wordt gezegd 'je moet doorgaan' (bevel); geen effect** - **Geen gehoorzaamheid maar wel een scherp gesteld verzoek** - **Sociale indentiteitstheorie: met wie hou ik rekening?** **\*Veldexperiment weet u de zeker dokter?** -------------------------------------------- 1966 Charles K Hofman. Zouden verpleegkundigen bewust een patiënt in gevaar brengen als een dokter ze dat opdroeg? **[Experiment]** Onderzoek nam plaats in twaalf afdelingen van een algemeen psychiatrisch ziekenhuis en in tien afdelingen van een psychiatrisch privékliniek. Ze vroegen ook een controlegroep van verpleegkundigen en een groep van verpleegkundigenstudenten wat ze onder die omstandigheden zouden doen. Dokter S. Smith (acteur) belde 22 nachtzusters en vroeg ze of ze nog Astroten (in dit geval placebo) op voorraad hadden. Ze gaf hun de opdracht om een patiënt 20 milligram astroten te geven, en zei dat het urgent was. Dit was echter 2x de dosis van wat gezond zou zijn voor de patiënt. Het papierwerk was nog niet ondertekend maar zodra hij tijd had zou hij dit doen. Dit ging tegen het ziekenhuisbeleid. In de controlegroep zouden 10 van de 12 verpleegkundigen het geneesmiddel niet geven. En alle 21 student verpleegkundigen zouden het ook weigeren. In de werkelijk zouden echter 21 van de 22 verpleegkundigen het medicijnen geven zoals opgedragen. Hieruit 11 die het geneesmiddel zouden geven gaven toe het maximale dosis te weten. Echter 10 wisten dit niet maar dachten als de dokter het zei zou het wel goed zijn. Bijna allemaal erkende dat ze niet tegen het ziekenhuisbeleid hadden moeten ingaan. **[Conclusie ]** Als een autoriteit figuur het zegt gaan we tegen onze eigen instincten en belijden in en doen het toch. **Prosociaal gedrag (wat mensen voor elkaar kunnen betekenen)** =============================================================== **Prosociaal gedrag -- Het gedrag dat er in de eerste plaats op uit is om anderen te helpen, ongeacht de vraag of het individu zich daar ook beter bij voelt.** **Altruïsme -- Gedragingen die enkel gericht zijn op het belang van de ander. *(Bestaat niet?)*** **Wederzijdse altruïsme -- Ik doe iets voor jou, want ik weet dat jij dan ook iets voor mij doet, of al gedaan hebt.** **Verklaring van prosociaal gedrag:** 1. **Biologische factoren** 2. **Economische factoren** **3.1 Genetisch verwantschap** ------------------------------ **Biologische factoren/genetische verwantschap** **Verwantschapsselectie -- Hoe meer genen hulpverlener en hulpontvanger gemeen hebben, hoe snelle er hulp geboden wordt.** ***Bijvoorbeeld --* bij een brand ben je geneigd op zoek te gaan naar familieleden dan naar vrienden voor ze proberen zichzelf in veiligheid te brengen.** **Sociale correctie -- Wanneer deze genetische verwantschap niet plaats vindt. Maar deze wel gecorrigeerd wordt bij bijvoorbeeld adoptiekinderen.** **3.2 Dienst en wederdienst** ----------------------------- **Sociale uitwisselingstheorie** **Een balans op maken van wat we voor anderen doen en wat we hiervoor terugkrijgen. Verhouding tussen baten en kosten bijhouden, zowel materieel als immaterieel.** **Individuele vergelijkingsniveau -- Waar dit evenwicht zit is persoonlijk en verschilt van persoon tot persoon. Komt uit persoonlijke ervaringen en subjectiviteit.** **Afwegingsproces:** - **Evolutie -- nood om te kunnen rekenen op medewerking van soortgenoten.** - **Genen die samenwerken binnen de groep mogelijk maakten meer kans om overgeërfd te worden. We hebben egoïstische genen, maar ook sociale genen.** - **Ontstaan van nieuwe gevoelen -- als je een persoon helpt voel je je goed.** **3.3 Onberekende dienstbaarheid** ---------------------------------- **Empathie -- Meevoelen wat een ander voelt. Je kan je inleven hoe een ander zich voelt, omdat jij je ook zo zou voelen.** **Spiegelneuronen -- Zenuwcellen die niet enkel vuren wanneer je zelf een emotie ervaart maar ook wanneer je hetzelfde merkt bij andere. Biologisch verklaart hoe we empathisch kunnen zijn.** **Empathisch altruïsme -- Je weet hoe iemand zich voelt, en je wilt dit voorkomen.** **Empathie altruïsme hypothese -- Je gaat helpen uit empathie, je gaat de persoon helpen omdat je je kan inleven in wat de ander doormaakt. Kosten en baten komen hier op de tweede plek te staan.** **Cognitief decisiemodel -- Gaat ervan uit dat er tussen feitelijk gebeurtenis (noodsituatie) en het daadwerkelijk stellen van een hulp behandeling achtereenvolgens vijf cognitieve processen doorlopen moeten worden.** **3.4 Vijf stappen naar het bieden van hulp** --------------------------------------------- 1. **Waarnemen van de gebeurtenis** 2. **Interpreten als noodsituatie** 3. **Verantwoordelijkheid opnemen** 4. **Kiezen van het hulpgedrag** 5. **Het gedrag effectief stellen** **Waarnemen van gebeurtenis** **De gebeurtenis zal eerste opgemerkt moeten worden. We kunnen niet alles waarnemen. Waanneer de aandacht bijvoorbeeld ergens anders gefocust is kan je de noodsituatie niet hebben waargenomen. Of je ziet de noodsituatie absoluut niet aankomen.** ***Bijvoorbeeld:* Het is zo dat in een dorp omdat het kleiner is en minder prikkels zijn, een noodsituatie sneller wordt opgemerkt dan in een grote stad.** **Interpreten als noodsituatie** **Wanneer mensen wel weten wat er gaande, maar het wordt verkeerd geïnterpreteerd. Het zien van een situatie en het zien van een noodsituatie zin 2 verschillende dingen.** - **Eigenschappen van het slachtoffer -- hoe ziet iemand eruit. Als iemand heel gespierd is kan je de situatie anders inschatten in een argument op straat van een vrouw en een man.** - **Informationele beïnvloeding -- Hoe reageert de rest om jou heen. Als er niemand anders reageert op de situatie kan je denken dat je zelf ook niet hoeft te reageren.** **Verantwoordelijkheid opnemen** **Mensen moeten na dat ze het hebben waargenomen en geïnterpreteerd hebben ook realiseren of het hun verantwoordelijkheid is (of dat ze vinden van niet).** - **Diffusie van verantwoordelijkheid -- Het feit dat iedereen dacht dat een ander wel iets zou ondernemen, zodat het onnodig was om zelf iets te doen. Hierom is het zo dat de kans op hulp het grootst als er zo min mogelijk mensen omheen zijn.** **Kiezen voor hulpgedrag** Als er dan toch besloten wordt dat er geholpen moet worden. Moet de persoon kiezen hoe ze dit gaan aanpakken. - **Persoonlijke ervaring --** Als je weet wat je moet doen, is de kans groter dat je tot actie komt. Als je bijvoorbeeld een EHBO-cursus hebt en je weet wat je moet doen bij een hartaanval. - Gedrag van anderen waarnemen - **Priming --** op voorhand en signaal gegeven dat je in de juiste richting zit **Effectief stellen van het gedrag** Afwegen van kosten en baten. Stel je zelf in risico voor deze situatie. Risico's afwegen. **3.5 Kenmerken van de situatie** --------------------------------- **Omstanderseffect --** De vaststelling dat er vaak minder hulp geboden wordt wanneer er meerdere getuigen zijn. **Welke factoren verminderen het omstandereffect.** - Slachtoffer die vrienden of bekenden zijn - Sneller een gemeenschappelijke kijk - Minder geneigd om verantwoordelijkheid naar elkaar door te schuiven - Als andere omstanders kinderen zijn - Kennis over het omstandereffect **Kenmerken van de hulpontvanger.** - **Uiterlijk van de persoon --** Aantrekkelijke mensen worden sneller geholpen, - **Gelijkenissen tussen hulpbiedeer en hulpontvanger** **3.6 Individuele verschillen** ------------------------------- **Welke individuele verschillen kunnen een invloed hebben op hulpgedrag?** **Een prosociale persoonlijkheid oriëntatie --** Een set van persoonlijkheidseigenschappen die ervoor zorgen dat iemand sneller hulp toont in een noodsituatie. **2 grote elementen (basisattitude):** 1. **Empathische bezorgdheid --** Meer begaand met de gevoelens en gedachten van andere. - **Perspectief nemen --** Het vermogen om gebeurtenissen ook eens te bekijken vanuit het standpunt van iemand anders. Het kan zo zijn dat je wel met iemand meevoelt, maar niet de stap zet om iemand te helpen. (Als iemand bijvoorbeeld voor je neus valt voel je empathie, maar betekent dit niet dat je meteen zal gaan helpen) 2. **Hulpvaardigheid --** Vooral betrekking op wat het individu bereid is te doen voor anderen. De neiging om te helpen. Zeer doelgericht en houden van een efficiënte aanpak. - Je kan iemand hebben die heel erg graag helpt maar geen empathie toont (als je iemand graag verder helpt betekent dit niet dat ze empathie hebben voor je situatie) **Gemoedstoestand** Je zou denken dat als je slecht gehumeurd bent dat je mensen minder snel helpt, in vergelijking met als je je goed voelt. Echter is er uit onderzoek gebleken dat dit niet het geval is. - **Als je goed gehumeurd bent,** help je iemand rapper omdat je jezelf goed voelt, en je positieve bui wilt behouden. - **Als je slecht gehumeurd bent** help je omdat je je eigen gezindheid wilt verbeteren. Of omdat je jezelf slecht voelt ben je empathische tegen over anderen. **Formele hulp --** Geplande en lang durend hulpgedrag. *(Vrijwilligers werk, samen in actie gaan voor het milieu)* - Stedelijke omgeving (stad) - Geen verschil wanneer de hulp zich richt op de onmiddellijke omgeving of wanneer ze een ten goede komt aan de eigen groep. - Hier vind je de meeste hulpvoorzieningen (zoals psychologen, speciale doctoren etc.) - Er is een meer individualistische houding. Meerderheid in de stad heeft die houding, als ik autonoom en individueel ben kan ik niet op mijn mede mensen bouwen, dus moeten we maar meer vaardigheid, en zorg investeren. - Nadruk op autonomie, individu, gevoelsmatige hulpvaardigheid wordt vervangen door rationele oplossingen. **Informele hulp --** Korte termijn hulp, vluchtiger. *(Een blinde man de straat helpen oversteken, helpen van iemands boeken oprapen)* - Komt meer voor in traditionele of landelijke samenlevingen waar ze meer op elkaar zijn aangewezen. (Rurale gebieden, dorpen, buiten de stad) - Weinig cultuurverschil te merken als het erom gaat om iemand een informele dienst te bewijzen of in de eigen kring. - Maatschappelijke gerichte houding tegenover iedereen. - Ze moeten meer op elkaar steunen dan vergeleken met in de grote stad. - Bieden sneller hulp aan, aan mensen die ze niet kennen. - Een hechte band dat ze hebben. **3.7 Kiezen tussen eigen belang en groepsbelang** -------------------------------------------------- Gedrag ter bevordering van de groep **Sociale dillema's --** Wanneer een individu een keuze moet maken tussen verschillende alternatieven. Geeft de individu zijn comfort, verlangens op om in functie van de groep. Het aanpassen aan de groep. ### **3.8 Het gedrag van mensen in sociale dilemma situaties** **Hulpbrondilemma** Wanneer er een gemeenschappelijke bron van iets is, maar die bron raakt op. (Ontbossing, dalen van de vissen, milieu). De persoon probeert zo veel mogelijk profijt te halen uit de gemeenschappelijke bron. Ze hebben geen respect voor de eindige bron. Hierdoor raken ze in paniek en pakken ze extra waardoor de bron nog sneller daalt. *Voorbeeld* *Je hebt een pot met snoepjes met het exact aantal van studenten. Elk snoepje is een punt waard op het examen. De hoeveelheid snoepjes dat je pakt is de hoeveelheid punten die je krijgt op je examen. Je mag er zoveel pakken als je wilt, dus als nu persoon 1 3 snoepjes pakt betekent dit dat er al 3 personen zullen zijn die geen snoepje hebben. Het denken aan anderen.* **Gemeengoed dilemma** Wanneer iedereen in de pot steekt, en ook uit de pot mag halen. Iedereen kan hiervan baten, ook als je niets ingebracht hebt. In een ideale situatie gaat er meer in de pot dat uit de pot, maar dit is niet de werkelijkheid. Te weinig mensen worden bereid gevonden om zelf bij te dragen aan een gemeenschappelijk goed waar iedereen gebruik van kan maken. *Voorbeeld -- belastingontduiking* **GEF-hypothese** Drie onderlinge conflicterende motieven spelen een rol bij het overwegen en beslissen om voorrang te geven aan het groepsbelang of aan het eigen belang. **Hebzucht (greed) --** Eigen opbrengsten maximaliseren. Ik wil zo veel mogelijk zelf genieten van wat er te bieden is. **Efficiëntie (efficiency) --** Maximale collectieve opbrengst realiseren. Meer corporatieve instelling. Wat is het slimste om te doen. **Eerlijkheid (fairness) --** Er wordt gestreefd gezamenlijke opbrengsten op een eerlijke manier te verdelen onder de groepsleden. Eerlijkheid. **Het ligt aan welke emoties de doorgevende uitslag gaat geven wat je uiteindelijk gaat doen.** **3.9 Inwerkende factoren** --------------------------- **Welke factoren kunnen de keuze voor het eigenbelang of groepsbelang beïnvloeden?** 1. **Kenmerken van de beoordelingssituatie** 2. **Persoonlijkheidseigenschappen** 3. **Eigenschappen van de groep** a. **Samenstelling van de groep** 4. **Impact van sociale normen** **Kenmerken van de beoordelingssituatie** **Beoordelingssituatie --** De situatie waar het sociale dilemma in voorkomt. **Beloningssysteem --** Wat zijn er eventuele kosten en baten. Hoe meer ik te verliezen heb door het eigenbelang aan de kant te schuiven, hoe moeilijker het wordt om een sociale keuze te maken. Is er een beloningssysteem in plaats die prosociaal gedrag beloont. **Transparantie van de situatie --** Weet ik alle factoren van de situatie. Weet ik waarom ik dit doe. - **Omgevingsonzekerheid --** verschil in zekerheid van de te verwachten uitkomsten die met de keuzealternatieven samenhangen. Niet zeker zijn van de verwachten uitkomsten. *(Comfort van een auto geeft een duidelijke garantie en voordeel nu, terwijl de samenhang van een sociaal verantwoorde keuze als het ov nemen voor minder Co2 uitstoot onzeker is en in de toekomst liggen)* - **Tijdverschil --** Tussen wat je nu doet en wanneer je je beloning ontvangt. **Belang van communicatie --** Mogelijkheid van communicatie maakt dat mensen minder competitief tegenover elkaar komen te staan, en makkelijker bereid zijn tot samenwerking. De dilemmasituatie kan door communicatie ook al duidelijker worden., waardoor ze beter geïnformeerd raken. Inzicht geven van andere sociale vergelijkingsmogelijkheden. **Wel of geen anonimiteit --** Het is lastiger om mensen tot coöperatief gedrag te brengen wanneer alles in een privésfeer blijft. **Persoonlijkheidseigenschappen** Niet iedereen reageert gelijk in een sociale-dilemmasituatie. Verschillende factoren kunnen daar een rol in spelen. Wie sociaal gericht is, kiest makkelijker voor het algemene belang dan wie zelfgericht omschreven wordt. **Sociale oriëntatie -** We onderscheiden vier oriëntaties: - **Sociaalgericht (prosocial)** - competitieve, - Individualistisch - **Zelfgericht (proself)** - Corporatieve - Altruïstische **Eigenschappen van de groep** Of iemand bereid gevonden wordt om een solidaire keuze te maken in een sociale-dilemmasituatie, hangt niet alleen af van wie hijzelf is als persoon en van de situatie, maar ook van wie de anderen zijn. **De grootte van de groep** -- Kleine gemeenschap is het gemakkelijke tot een corporatieve keuze te komen dan in een grote groep. - **Gepercipieerde effectiviteit --** de mate waarin mensen verwachten dat maken van een corporatieve keuze het behoorde effect zal bereiken. Als je prosociaal gedrag kiest, hoeveel invloed heb je dan op de uitkomst - **Zelfeffectiviteit --** Hoe groot een individu de eigen kansen inschat om iets aan de situatie te veranderen. In een grote massa kan je als individu het gevoel krijgen dat je geen bijdrage hebt. Hierdoor ben je minder gemotiveerd. - **Collectieve effectiviteit --** In hoeverre de individu denkt de groep mee te kunnen krijgen. - **Sociale onzekerheid** -- Sociaal of niet sociaal gedrag, is een ambigue situatie. We gaan dus kijken naar anderen wat zij doen en volgen. **Samenstelling van de groep** - Welke norm leeft er al in de groep - Een groepsgevoel maakt dat mensen gevoeliger zijn voor elkaars belangen, waardoor ze eerder bereid zijn tot onderlinge samenwerking. - **Groepscohesie --** Hoe groter de groep des te meer je prosociaal of niet prosociaal gedrag behoudt - **Groepsidentiteit --** Wie ben je in de groep, wat is de identiteit van de groep **Impact van de sociale normen** - Besef hoe je je behoort te gedragen. - Wat leeft er in de groep - **Injuctieve norm --** Hoe je je hoort te gedragen*.* Zouden moeten gedragen in een bepaalde situatie. - **Descriptieve norm --** Hoe mensen zich ook **echt** in zo'n situatie gedragen. Hoe ze zich feitelijk gedragen. **Het promoten van coöperatief gedrag** Wat kan er ondernomen worden om mensen in een sociale-dilemmasituatie prioriteit te doen geven aan het gemeenschappelijke belang*. (Kosten betalen voor gemeenschappelijke voorzieningen, beter om te gaan met elektriciteit en water)* **Informatieverstrekking** - Mensen worden geïnformeerd over de belangen die op het spel staan. - Welke toekomstige baten hangen samen met de keuze - Wat zijn de negatieve consequenties - Welke concrete gedragswijzen de beste garanties bieden om het doel te bereiken - Aantonen dat andere ook dit gedrag stellen - Informatie over de stand van zaken **De Beloningsstructuren aanpakken** Je kan je niet beperken tot het geven van informatie. Hieruit komt niet genoeg motivatie. - Keuze voor eigenbelang extra belasten en/of bepaalde voordelen te koppelen aan alternatief gedrag. - Wanneer je mensen gaat belonen voor prosociaal gedrag loop je het risico dat het gedrag alleen gesteld wordt omdat er een beloning aan vast hangt. *Voorbeeld* *Als je zegt dat als de klas stil is, er hiertegenover een extra punt of het examen komt. Dan kan je de klas best stil krijgen. Maar als je dit volgend jaar niet meer doet, gaat iedereen weer geluid maken. Het ging alleen maar om de beloning, en ze hebben niet geleerd oprecht stil te zijn. Ze doen het niet voor henzelf alleen voor de beloning.* **Extrinsieke beloning --** Je doet iets omdat je iets ervoor terugkrijgt **Intrinsieke beloning --** Je doet het omdat het vanuit jouzelf komt. **Inwerken op de groep** Het gebruik maken van het positieve gemeenschapsgevoel dat vaak aanwezig is bij mensen. Gemakkelijk te doen in kleine groepen. - Inwerken op groepsidentiteit **Schaalverkleining --** Het verkleinen van de groep. Door het verkleinen van de groep is er meer **sociale controle.** *In plaats van heel België fietsvriendelijk te maken, kan je dit beter per gemeente doen.* **Interpersoonlijke processen (hoe individu en groep elkaar beïnvloeden)** ========================================================================== **4.1 Sociale facilitatie** --------------------------- **Individueel identificeerbaar --** Als er gezien kan worden wat jouw individuele aandeel is. *Voorbeeld: tijdens het blokken bouwen waarbij ieder zijn eigen kleur blokken heeft, is het duidelijk te zien hoeveel jij gebouwd hebt. Mochten de blokken allemaal dezelfde kleur hebben wordt dit lastiger.* **Niet individueel identificeerbaar --** Wanneer het samen blendt met de groep prestatie. Je ziet niet exact wat je zelf inbrengt. *Voorbeeld: Als je touwtje trekt is het lastig aan te zien wie er het sterkst trekt, en wat jou exacte aandeel is.* **\*Experiment van Triplett(1898)** ----------------------------------- Experiment doel -- welke invloed heeft de aanwezigheid van anderen of de individuele prestaties. Aan kinderen werd gevraagd om binnen een bepaalde tijd zoveel mogelijk omwentelingen te maken met een hengelspoel. Een groep deed dit alleen en de andere groep deed dit met twee parallel naast elkaar. Het resultaat was dat ze globaal genomen beter presteerden in de sociale situatie, hoewel ze in beide gevallen ertoe aangezet werden om hun best te doen. **Conclusie - Wanneer** er anderen aanwezig zijn presteer je beter. Het gevoel dat er iemand anders aanwezig is, gaf een spontaal gevoel van strijd en motivatie om te presteren. **Passief toekijken publiek --** Publiek dat niet meedoet maar alleen toekijkt. Nog steeds waren de prestaties hierdoor beter, dan wanneer de individu alleen presteerde. **Sociale facililitatie --** De aanwezigheid van soortgenoten heeft een positieve invloed op gedrag, ongeacht of ze hetzelfde gedrag uitvoeren of alleen toekijken. De prestatie is beter als anderen meekijken, dan als de individu alleen is. Niet enkel is de individu sneller en beter, er komen ook instincten en reflecties omhoog door de mensen om de individu heen. (Neemt niet enkel plaats in competitieve situaties) - Er wordt meer applaus gegeven als meer mensen applaudisseren - Er wordt meer gegeten op een plek waar veel mensen zijn die veel eten. - Je eet en drinkt in gezelschap - Kinderen lachen meer als ze samen zijn **Dominant gedrag --** Aangeleerd gedrag of reflex dat zonder veel moeite gebeurt. - Je been bewegen als je schrikt van een gevoel - Maar ook aangeleerd gedrag (wanneer je leeft in een gebied waar veel aardbevingen kan het omgaan met een aardbeving dominant gedrag worden, terwijl voor iemand die hier niet op voorbereid is dit geen dominant gedrag is) **4.2 Sociale belemmering** --------------------------- **Sociale belemmering (sociale inhibitie) --** Wanneer de aanwezigheid van anderen tot minder goede prestaties leidt. **\*Experiment door Richard Husband (1931)** -------------------------------------------- Studenten (proefpersoon) werden alleen in een kamer gezet. De proefpersoon werd in de kamer aan een tafel gezet en vertelt dat ze niet mochten roken, praten, opstaan of de elektroden aanraken. Ze kregen een elektrode bevestigd aan hun been die later schrokken zullen geven. Aan de een kant van de tafel was er een rode knop bevestigd, waarover echter niks werd gezegd. Een minuut na dat de proefleider de kamer verliet kwam de eerste schok. Daarna volgde er een volgende schok elke 10 seconden, behalve als de student op de knop zou drukken. Elke keer als die op de knop zou drukken werden de schok 10 seconden uitgesteld. De proef werd als beëindigd beschouwd wanneer de gedurende vijf minuten niet meer dan 5 schokken ontvangen hadden. Indien ze daar niet in slaagden, werd het experiment na 1.5 uur stopgezet. **Alleen conditie** - 8 van de 13 wisten de schokken te ontwijken. - 2 hebben de 90 minuten ondergaan. - 2 hielden er zelf mee op. **Samen conditie** - 2 van de 12 slaagden de schokken te ontwijken. - 7 die de gehele 90 minuten ondergingen. - 3 die er zelf mee ophielden. **Conclusie-** Door anderen hun aanwezigheid verslechterde de prestatie **4.3 Zojanc sociale activeringshypothese (sociale facilitatie VS sociale belemmering)** ---------------------------------------------------------------------------------------- De theorie is de verklaring van beide fenomenen te zoeken in de volgende aaneenschakeling van gebeurtenissen: 1. **De aanwezigheid van soortgenoten** brengt een verhoging in de **fysiologische arousal.** (Sneller ademen, meer zuurstof etc.) 2. De verhoogde actiebereidheid (door de arousal) maakt dat vooral die reacties sneller uitgebracht zullen worden die in de gegeven omstandigheden **dominant** zijn. (Reflex of gedrag dat goed gekend is (zoals fietsen, een bal trappen etc.) 3. Bij een eenvoudig of goed geoefende activiteit is de gewenste reactie meestal dominant. Door de aanwezigheid van andere en de verhoogde actiebereidheid wordt het gedrag sneller uitgelokt dan anders en ontstaat er **sociale facilitatie.** 4. Bij complexe of nog niet ingeoefende activiteiten is de reactie nog niet dominant. (je dominante reactie op de schok is je been wegtrekken, maar je bedenkt niet op de knop te drukken omdat dit is niet een handeling die je eerder al een gedaan hebt en gewend aangeraakt bent). Je moet dus zelf een adequate reactie oproepen, die geremd kan worden door de aanwezigheid van anderen. Zo dus **sociale belemmering.** ![](media/image8.png) *Socialefacilitatiemodel van Zojanc. De aanwezigheid van anderen brengt een verhoogde arousal of opwinding, waardoor de neiging hebben om sneller te reageren. De reactie dei het sterkste verbonden in met de situatie is de dominante reactie die versneld wordt uitgebracht. Bij gemakkelijk gedrag wordt dominant gedrag gefaciliteerd. Bij moeilijke taken is het dominante reactie meestal een verkeerde reactie en moet er alternatief gedrag bedacht worden die nog aangeleerd moet worden. En word je dus belemmerd.* **\*Experiment met kakkerlakken (1969)** ---------------------------------------- Kakkerlakken werden in een glazen kruislabyrint geplaatst aan de ingang verlicht werd. Kakkerlakken hebben het liefst duisternis, en die konden ze niet vinden door rechtsreeks door te lopen (dominante respons). In plaats van moest er via de zijarm gelopen worden (niet dominante reactie). In de plastic boxen zaten andere kakkerlakken die meekeken. A. in de situatie waar de kakkerlak alleen rechtdoor moest (dominante reactie) deed de kakkerlak er niet lang over. Hun gedrag werd sociaal gefaciliteerd, het werd eigenlijk makkelijk gemaakt door alleen maar rechtdoor te hoeven lopen. *(3/4 seconden zonder mede kakkerlakken & 5 seconden met mede kakkerlakken)* B. Met de zijarm (niet dominante reactie) deed de kakkerlak er veel langer over. Hun leerprestaties werden sociaal belemmerd*. (12/13 seconden in de alleen situatie en 17/18 seconden met andere kakkerlakken die meekeken)* **Conclusie --** De aanwezigheid van soortgenoten is voldoende om sociale facilitatie of sociale belemmering op te roepen. **Verdere theoretische uitwerking (Alleen de aanwezigheid van anderen is niet genoeg)** **Meer factoren hebben spelen mee met facilitair of belemmerend gedrag.** - De invloed van **evaluatie vrees** (faalangst) - Aanwezigheid van anderen heeft altijd iets onvoorspelbaars. De onzekerheid hiervan zou een verhoogde **alertheid** met zich meebrengen, die verantwoordelijk zou zijn voor de arousal toenamen weer leidt tot facilitair of belemmering - De aanwezigheid van anderen kan een **aandachtconflict** opwekken. Je raakt afgeleid door iemand anders zijn aanwezigheid. - Niet sociale prikkels kunnen ook effect hebben. (Lawaai, felle lichtflitsen) **4.4 Persoonlijkheidsverschillen** ----------------------------------- Commentaar dat er te veel focus was op het uitzoeken van algemene voorwaarden waaronder de aanwezigheid van anderen een verhoogde arousal teweegbrengt. Maar geen oog voor individuele persoonlijkheidsverschillen. - Mensen die positief staan tegenover sociale contacten scoren in het algemeen beter als anderen aanwezig zijn. (Extrovert) - Wie negatief staat in sociale contacten scoren slechter met de aanwezigheid van anderen. (Introvert) - Mensen met en onzekere of lage zelfvertrouwen scoren normaal zwakker met anderen in de buurt. - Prestaties verschillen afhankelijk of de situatie bedreigend of uitdagend wordt gezien. *Voorbeeld: Afhankelijk van de situatie als een jongen push-ups moet doen voor alleen maar vrouwen, of push-ups voor een groep met bejaarden.* **\*Experiment met touwtrekken (1880- gepubliceerd in 1913)** ------------------------------------------------------------- Eerst werden mensen afzonderlijk met volle kracht aan touw gevraagd te trekken en werd de individuele trekkracht berekend. Vervolgens liet hij het hetzelfde doen in een groep en rekende hij uit wat nu de gemiddelde trekkracht per individu was. Dit bleek te verminderen naarmate er meer individuen bij betrokken waren. **Conclusie --** We doen minder ons best wanneer onze individuele prestaties minder uitmaken en we afhankelijk zijn van een groep, of in blenden in de groep. **4.5 Sociaal parasiteren** --------------------------- **Sociaal parasiteren/social loafing --** In de situatie alleen doe je meer moeite dan als je in het groepsverband doet. (Zoals touwtje trekken of de bachelor proef) **Elementen die invloed hebben op sociaal parasiteren** - **Individuele motivatie --** Bedenken of je zelf persoonlijk belang hebt om iets toe te voegen aan de groep. - **Identificeren met de groep --** De kans op parasiteren is kleiner in een kleine groep net als, als je in een groep zit met vrienden of mensen die je kent. **Gender en cultuur verschillen** - Vrouwen doen minder aan sociaal parasiteren dan mannen (minder individualistisch ingesteld en meer belang hechten aan sociale relaties) - De cultuur waarin de groep zich bevindt (studenten in de rechtenstudie en psychologie zullen een verschil hebben in hoe ze werken in groepswerk) - **Sociale compensatie --** Mensen spannen zich extra aan wanneer blijkt dat bepaalde leden van de groep om de een of andere reden minder kunnen of willen bijdragen dan wat nodig is om een gemeenschappelijk doel te bereiken. - Familiebanden - Voorafgaande afspraken die gemaakt zijn **4.6 Positieve effecten van onherkenbaarheid** ----------------------------------------------- **Sociale durf --** Iemand durft meer door de aanwezigheid van anderen. Omdat de persoon zich kan verstoppen in de menigte. Voelt meer zelfvertrouwen, assertiviteit, durft meer fouten te maken. **Sociale durf kan ook negatief zijn** *Voorbeeld: bij cyber pesten heeft het effect van anonimiteit en het verdwijnen in de groep een negatief effect op het resultaat dat dus meer mensen geneigd zijn online te gaan pesten.* **Drempel van antisociaal gedrag --** Niet sociaal wenselijk gedrag waarbij je geen rekening houdt met sociale normen en waarden binnen de context waarin je jezelf bevindt. Antisociaal gedrag is anders in verschillende situaties. *Voorbeeld: Als iemand je in de aula slaat is dit niet binnen de normen en waarden, terwijl in een box ring is dit normaal. Als je dan hierna de persoon knuffelt zoals in de box ring is dit verwarrend terwijl in de box ring is dit een normaal gedrag naar een gevecht.* **4.7 Een verlaagde drempel voor antisociaal gedrag** ----------------------------------------------------- **De-individuatie --** Het opgeven van iemand individualiteit. *Voorbeeld: iemand die heel leuk is op de school en een geweldige docent, kan op het voetbalveld opeens een heel ander persoon worden. Verdwijnen in de menigte.* **4.8 Het faciliteren van sociaal gedrag** ------------------------------------------ De anonimiteit die mensen in de groep ervaren dat de innerlijke remmingen die er normaliter voor zorgen dat je bepaalde dingen niet zult doen, afgezwakt worden. Anonimiteit kan echter goede of het slechte bij mensen naar boven laten komen. **\*Experiment toedienen van schokken** --------------------------------------- Aan groepjes van telkens drie of vier meisjes studenten werd er gevraagd een medestudente schokken toe te dienen en telkens haar reacties te noteren. In feite kwamen de schokken niet aan, maar via en venster zagen ze wel hoe het slachtoffer (een rolspelere) bij iedere druk op de knop pijnlijke gezichten maakten. In sommige groepjes waren de deelneemsters duidelijk herkenbaar voor elkaar: Hun gezicht was niet bedekt en ze hadden een naambordje voor zich. In de andere conditie waren ze anoniem en volledig onherkenbaar doordat ze een kap over het hoofd hadden. Resultaten lieten zien dat in de anonieme conditie gaven de deelneemsters niet alleen meer maar ook sterkere langduriger schokken dan wanneer ze als individu herkenbaar waren. Hiernaast toonden ze ook minder medelijden met het slachtoffer. **\*Experiment donkere kamer (1973)** ------------------------------------- Groepjes van 8 mensen, mannen en vrouwen die elkaar niet kenden werden een vol uur samengebracht in een volledig duistere kamer. Ze wouden onderzoeken of ze meer of minder sociaal gedrag zouden vertonen. Mensen gingen oprecht om zich heen voelen en opzoek naar elkaar. Hetzelfde experiment werd gehouden in een verlichte kamer, waarbij het omgekeerde werd gezien. Mensen hielden een veilige afstand van elkaar en vielen snel stil. **Conclusie --** In anonieme situatie komen mensen gemakkelijker tot contact dan wanneer ze herkenbaar zijn voor elkaar. **Anoniem zijn we vrij ons agressief te gedragen of affectie te tonen, om op de meest vrije manier eender welke gevoelens van het moment tot uitdrukking te brengen. Anonimiteit brengt bevrijding teweeg.** **4.9 Mogelijke verklaringen** ------------------------------ **--** Het idee dat de anonimiteit bepaalde remmingen doet wegvallen omdat je als individu minder hoeft te vrezen voor eventuele gevolgen of sociale afkeuring. *Voorbeeld: Anonieme boodschappen op het internet.* **Sociale Identiteitstheorie --** Uw eigen individualiteit wordt niet bepaald door uw persoonlijke eigenschappen maar ook sociale rollen die jij vervult in de maatschappij. **SIDE model (social identity model of de de-individuation) --** je identiteit is geen vast gegeven maar ene wisselend mozaiek van zowel persoonlijke als sociale stukjes identiteit. Een bepaalde situatie kan een gedeelte van onze identiteit verscherpen. Er treedt een verschuiving op van je globale zelfbeeld en in het gedrag dat je vertoont. **\*Experiment met verpleegkundigen en of KKK-kledij** ------------------------------------------------------ Studenten werden de opdracht gegeven om schokken toe te dienen telkens wanneer de andere (rolspeler) een fout maakte. De student kon zelf het intensiteitsniveau van de schokken met 1,2, of 3 eenheden te verhogen of te verlagen. Iedereen kreeg een uniform aan, of die van een verpleegkundige of de KKK-kledij. Verder was er nog onderscheid tussen een gedeelte van de deelnemers waar het gezicht was bedekt en de andere niet. Er bleek een verschil ze zitten in schokken die er gegeven werden afhankelijk van het costume dat eraan was. De studenten in KKK-kledij gaven hogere schokken en zetten de schokken zelf ook hoger. Terwijl die in echt verpleegstersuniform zelf de schokken lager zette. **Conclusie --** Anonimiteit zorgt voor de-indivualisatie. Je wordt niet herkent dus er is geen schuldgevoel. Ze nemen de sociale rol over van de kledij. Als je een individu in een situatie zet waar ze hun identiteit verliest moeten ze naar anderen kijken voor een referentiekader. In dit geval was dit het uniform dat ze aan hadden. Ze keken en zagen een verpleegster, of iemand van de KKK en namen dat over. Ze begonnen zich te identificeren met wat zee aan hadden en paste hieraan hun gedrag aan. **Sociale waarneming: het beeld dat mensen zich van elkaar vormen** =================================================================== **5.1 Samenwerken in groepsverband** ------------------------------------ **Factoren die invloed hebben op samenwerken in groepsverband:** - Eigenschappen van de taak - Eigenschappen van de groep - Onderlinge afhankelijkheid - Culturele persoonlijkheidsverschillen - Groepscohesie **Procesverlies --** wanneer de *actuele productiviteit* van de groep (dus wat ze daadwerkelijk presterren) lager ligt dan de *potentiële productiviteit* (de verwachting tot wat de optimaal hadden kunnen presteren). Tal van factoren verklaren waarom groepen heet soms minder goed doen dan wat je ervan zou kunnen verwachten. Deze hebben voornamelijk te maken met: **Motivatie en coördinatie waardoor de kwaliteiten van de individuen niet gebundeld worden.** **Eigenschappen van de taak** Of de groep beter zal presteren dan ene individu is onder meer afhankelijk van de soort opdrachten die uitgevoerd moet worden: **Additieve taak --** iedereen doet iets apart en dit leg je uiteindelijk samen. Van tevoren wordt dit niet besproken. Als er een onderdeel mist weet je aan wie het ligt. Dus iedereen doet zijn eigen werk, maar uiteindelijk vormt dit samen de totaal taak. Gevaar is dat niet ieder individu hetzelfde erin hoeft te stoppen en dit uiteindelijk daardoor verdwijnt in de massa. Sociaal parasitisme is hier de belangrijkste oorzaak van procesverlies. *Voorbeeld: iederreen bouwt een toren en dan heb je een kasteel.* **Disjunctieve taak --** Samen zoeken naar de enige en beste oplossing. Je gaat samen zitten om te bedenken wat het beste werk is dat je kan neerzetten en dat als groep gedaan kan worden. Individuelen prestaties vervloeien in de groepsopdracht, dus sociaal parasiteren kom meer voor. **Conjectieve taak --** Er moet nauw samengewerkt worden want het eindproduct kan alleen tot stand komen wanneer ieder zijn deel van de taak uitvoert. Er wordt van tevoren besproken wie wat doet, en als er een onderdeel mist weet je aan wie het ligt. - Additieve - Prestatie van de groep is een optelsom van de inspanningen van de individuele groepsleden. Iedereen draagt steentje bij. - Conjectieve - Prestatie van het slechtste groepslid telt. De zwakste schakel is leidend **Doelstellingentheorie --** De manier dat de taak gepresenteerd wordt maakt uit of de groep meer of minder gemotiveerd is. Hoe vager de doelen, hoe minder groot de prestatie zal zijn. **Wanneer is een taak motiverend -- wanneer die voldoende specifiek en uitdagend is:** - **Specifiek --** een concrete en helder geformuleerde opdracht is meer motiverend dan een algemene aansporing. (met wel genoeg vrijheid) - **Uitdagend --** de taak moet als belangrijk ervaren worden, en er is een behoorlijke moeilijkheidsgraad. **Kenmerken van de groep kunnen een stempel drukken op de effectiviteit van de samenwerking.** **Coörporatieve afhankelijkheid/correspondente situatie --** iedereen heeft gelijklopende belangen. (een zinkend schip -- niemand wilt zinken dus werkt hard aan dat dit niet gebeurt). Hier is het vrij eenvoudig om aan een goede samenwerking te komen. **Competitieve afhankelijkheid/niet-correspondente situatie --** een competitieve strijd waar slechts 1 kan winnen. mensen worden tegenover elkaar geplaatst, en het is hierdoor ook moeilijk om tot een vorm van samenwerking te komen. (ontsnappen uit een brandend huis) **Gedeeltelijke correspondentie --** Er is sprake van zowel competitieve als coöperatieve afhankelijkheid. (een selectieproces waarbij je moet samenwerken om de opdracht voldaan te krijgen, maar je moet ook proberen op te vallen om uitgekozen te worden) **Ook persoonlijkheidsfactoren spelen een rol** **Sociale waardeoriëntatie --** Waar de aandacht vooral naartoe gaat wanneer er tegenovergestelde belangen in het geding zijn: bij mensen waar **corporatieve oriëntatie** dominant is**.** Het maximaliseren van gemeenschappelijke opbrengsten. - **Individualistische oriëntatie,** wanneer je zorg voor jezelf profijt aangeeft ongeacht de gevolgen voor anderen. - Wanneer iemand **competitief** is opgesteld. - **Altruïstische oriëntatie** wanneer je denkt aan of anderen het goed hebben dan is het goed zo. **Groepscohesie --** Het is bekend dat problemen zoals sociaal parasitisme minder kans maken in groepen waarin de leden zich sterk identificeren met de groep. Hoe hechter de groep des te groter de kans is dat ze goed zullen presteren. **5.2 Het beeld dat mensen zich van elkaar vormen** --------------------------------------------------- **Percept --** Het beeld dat we vormen van wat uiterlijk waarneembaar is. Je zintuigelijke waarnemingen. (je ziet iemand die je aantrekkelijk vindt, je voelt je dat je hart sneller gaat kloppen, dit is de perceptie -- de zintuigelijke reactie) **Concept --** Het diepere beeld dat je gaat vormen over iemands persoonlijkheid op basis van je perceptie. (je gaat je gedragingen aanpassen aan je perceptie) **5.3 Het fysieke uiterlijk** ----------------------------- **Meestal is het uiterlijk het eerste en soms ook het enige dat we van iemand waarnemen.** Algemene eigenschappen: geslacht, leeftijd, huidskleur Specifieke kenmerken: lichaamsgestalte, haarkleur, aan-of afwezigheid van gezichtsbeharing Kunstmatige ingrepen of make-up en kledij. **\*Experimenten belang van het uiterlijk bij beoordelen van mensen:** ---------------------------------------------------------------------- **Kwelgeest --** studenten kregen 2 filmpjes te zien van jongens die pestgedrag vertoonde bij kleuters. Het eerste jongetje was knap, leek leuk en lief, en de andere versie was met een lelijk jongetje. Het resultaat was dat het jongetje dat lelijk was een ergere straf kreeg dan die dat mooi was. **Beoordelen van spiekgedrag --** Uni studenten werd gevraagd om een straf te geven aan een mede student die gespiekt had. De student die mooi was kreeg een lagere straf dan die minder mooi was. **Doorgaan reanimatie --** Uit onderzoek bleek dat reanimatie sneller stopgezet wordt bij oud/onverzorgd en ongezond uitziende mensen, dan bij jong/fitaal en netjes uitziende mensen. **Neuroimiging --** 10^e^ van een seconden is eer nodig om een oordeel te stellen van iemands gezicht. (Of je die persoon leuk vindt of aardig) **5.4 Het gedrag** ------------------ **Naast het fysieke uiterlijk is ook iemands gedrag een heel belangrijke aanwijzing van iemands persoonlijkheid.** - Vaak laten we ons misleiden door die elementen die het sterkst opvallen. - Gedrag van een persoon wordt sterk beïnvloed door de situatie waarin iemand zich op een bepaald moment in bevindt, of door rol dat die daarin heeft. *(als je iemand in een politie outfit ontmoet heb je hier een automatisch beeld bij, terwijl als eenzelfde persoon zou ontmoet hebben in een bar zou je een ander beeld hebben)* **5.5 Non-verbaal gedrag** -------------------------- Vooral bij de vorming van een eerste indruk baseren we ons vaak meer op de manier waarop mensen spreken of zich gedragen dan op de inhoud zelf van wat ze zeggen op doen. Hoe je iemand interpreteert heeft te maken met: - **7%** van wat iemand zegt **38%** hoe iemand iets zegt **55%** al de rest **Gelaatexpressie --** iemand zijn blik. (maakt die oogcontact, beweegt die zijn hoofd etc.) Verdere non-verbale factoren: - Emotionele uitingen - Gebaren: handen en hoofd - Algemene lichaamshouding - Stemgebruik **Meestal een onbewust proces.** **5.6 Het attributieproces** ---------------------------- **Attributiepoces --** de eigenschappen die we iemand toeschrijven op basis van wat we bij die persoon waarnemen. Attributen -- eigenschappen die we iemand toeschrijven Attribittueren -- op basis van hoe we de persoon waarnemen **Oorzaken van gedrag:** - Intern -- de verklaring ligt binnen de persoon. - Extern -- verklaring van gedrag buiten ons leggen. (in de situatie) **5.7 Interne of externe oorzaken van het gedrag** -------------------------------------------------- Vaak ontstaat er een rudimentair beeld van de persoon: **Rudimentaire --** Oppervlakkige kennis over een persoon. Oppervlakkig beeld van een persoon. Ook als je die niet kent maar in het voorbijgaan tegenkomt. (dus momenteel) **In andere gevallen is het belangrijk om een meer waarheidsgetrouw beeld te krijgen.** *Voorbeeld: Bert zit tijdens de les wiskunde uit het raam te staren* - ***Intern --** hij is moe of ongeïnteresseerd (Bert is hier de oorzaak)* - ***Extern --** de les is saai (de schuld is de situatie)* **Coveratiemodel van Kelley --** drie criteria zijn uitgestippeld die kunnen worden gebruikt om uit te zoeken of gedrag eerder intern of extern zal worden geattribueerd. **Consensus:** **Hoge consensus -- externe attributie --** weinig verschil tussen de groep en de individu (Bert is niet alleen altijd te laat) **Lage consensus -- Interne attributie --**Verschil tussen de individu en de groep. (bert is altijd te laat alleen en niet de gehele groep) **Consistentie:** Hoe consistent is het gedrag over een bepaalde tijd **Hoge Consistentie -- Intern attributie --** het gebeurt soms **Lage consistentie -- externe attributie --** gebeurt het altijd. **Distinctiviteit:** Gaat het om specifieke situaties of niet. **Hoge distinctiviteit -- extern attributie --** Het verschilt per omstandigheid **Lage distinctiviteit -- interne attributie --** De situatie maakt geen verschil **5.7 Fouten vertekeningen bij het attribueren** ------------------------------------------------ Het is mogelijk om een vrij nauwkeurige inschatting te komen van wat precies aan de basis ligt van geobserveerd gedrag. Toch is de realiteit vaak anders. Er ontstaan conclusies die erg voorbarig of soms ronduit verkeerd zijn. **Fundamentele attributiefout --** We zijn er spontaan toe geneigd om de persoon zelf en niet de situatie als oorzaak te zien van het gedrag. We hechten meer waarde aan interne attributie van externe. Enkel wanneer een externe reden opkomt/opdringt. Gaan we moeite doen om dit te begrijpen. **Twee stappenmodel --** hoe pakken we attribueren in de realiteit aan - Stap 1 \>\> de eerste stap is automatisch. - Stap 2 \>\> Letten op bepaalde aspecten van betreffende gedrag en op de omstandigheden waarin het gesteld werd. Met deze informatie kunnen we eventuele correcties maken door rationeel te denken, aan de hand van het Kelley model. Dit gaat niet vanzelf, dit is een bewust en inspannende fase. De mate of richting van de attributie intern of extern hangt af in welke rol dat jij zit. Ben jij de persoon die te laat komt ben jij de actor (de gene die de gedrag stelt) ga je het sneller extern attributueren. (de wekker, de bus etc.). De observator maakt sneller de fout om het intern te attribitueren. (het ligt aan jouw) Het kan verschuiven. Als de rollen omgedraaid zijn ga je alsnog extern doen en intern. **5.8 Impact van de gevolgen van gedrag** ----------------------------------------- Soms stellen we vast dat eenzelfde gedrag de ene keer intern en de andere keer extern geattribueerd wordt. **De impact van het waargenomen gedrag bepaald de arrtibutie** \- Als je de brandweer belt omdat je een huis met rook ziet en het was de stoof, voel je je dom. Maar als je de brandweer belt en het bleek wel een brand te zijn ben je de redder. **5.9 Motivationele vertekeningen** ----------------------------------- Het toewijzen van een oorzaak of het geven van een verklaring voor iemands gedrag is een subjectieve bezigheid. Daardoor kunnen persoonlijke gevoelens en vooroordelen van invloed zijn op de richting (intern of extern) die de attributie uitgaat. **Zelfbedieningstendensen --** Mensen hebben de neiging om successen het liefst intern en hun mislukkingen bij voorkeur extern te attribueren. **Wegcijferende tendensen --** Successen extern attribueren en wat slecht gaat intern. **Rechte partijen --** conservatieve partijen -- maatschappelijke problemen (obesitas) bij de person zelf leggen. **Linkse partijen --** maatschappelijke doroblemen (tot een extreme) soms extern toeschrijven **\*Invloed van cultuur** ------------------------- **Blanke Canadezen:** Minder wenselijke eigenschappen -- minder toegeschreven aan zichzelf Zeer wenselijke eigenschappen -- intern toegeschreven (jezelf opboosten) Individualistische culturen -- Zichzelf minder wegcijferende tendensen toewijzen. **Japanners** Minder wenselijke eigenschappen -- **meer** toegeschreven aan zichzelf Zeer wenselijke eigenschappen -- Worden **minder** aan zichzelf toegeschreven **Subculturen --** atleten in hoge competities (ze moeten weten dat ze goed zijn, ze moeten het aan henzelf toeschrijven) Bij een psychologe is dat niet zo (je kan niet tegen ene client zeggen dat het de psycholoog schuld is dat het goed met je gaat) **Sociale waarneming: het beeld dat mensen zich van elkaar vormen** ------------------------------------------------------------------- **informatie-integratietheorie** Indruk van iemand die je hebt is een samenkoeksel van deelindrukken, en de zwaarte die je stelt tot die verschillende indrukken. De gegevens waarop je oordeel is gebaseerd krijgen een bepaald gewicht toegedeeld. Hoe uiteindelijk beeld er zal uitzien is dus afhankelijk van feitelijke informatie als van bepaalde factoren binnen de persoon. Dus wat de persoon zelf belangrijk vindt en waarde aan heeft gehecht. **Positie effecten --** Eerste indruk (de eerste indruk is heel belangrijk, we hechten waarden aan het eerste wat we zien). (als iemand een positief eerste indruk geeft gaan we ze positief beïnvloeden zelfs doen ze iets slechts -- na een eerste indruk blijft deze ook slecht beïnvloeden) - Is afhankelijk van de waarde die je aan eigenschappen hangt. **Voorrangseffect --** Invloed van de eerste indruk **Primacy effect --** Wat je het eerst je hoort, ziet en waarneemt staat vast. *Voorbeeld: als de eerste vraag van het examen makkelijk was dan denk je dat de rest van het examen makkelijk gaat zijn, terwijl als de eerste vraag hel moeilijke is verwacht je de rest ook lastig te zijn.* **Verklaringen** - De motivatie neemt bij mensen af om meer aandacht te besteden aan de informatie - Je bent geneigd om alle informatie dat volgt nog steeds in het licht te bekijken als dat je eerder hebt gevormd. **Recency effect --** De indruk die je het laatste hebt waargenomen. *Voorbeeld: Iemand kan super negatief zijn en slecht uitleggen, maar voordat je buitenkomt zegt die iets liefs en dan onthoud je die als een vriendelijke. Dit kan dan alsnog de laatste indruk veranderen omdat dat het laatste is wat er gebeurd is.* **\*Onderzoek docenten** ------------------------ Voordat ze les kregen van een onbekende professor kregen de studenten een lijst met woorden. Bij de ene groep was alleen het woord koele persoon naar kille persoon veranderd. Aan het einde van de les werd er gevraagd om de professor te beoordelen. De professor gaf exact dezelfde les, maar de groep die de woord kill hadden gekregen gaf de proff een lagere score. Alleen omdat het woord veranderd was. Eerder **koele** persoon, ijverig, kritisch, praktisch, en vastberaden. Nog een uitbreiding was hetzelfde experiment maar andere woorden waren verander maar ze kwamen erachter dat niet alle eigenschappen hebben evenveel effect op de beoordeling. **Perifere --** Een eigenschap die bijna tot geen effect heeft op je beoordeling **Centrale --** Eigenschappen die wel effect hebben op je beoordeling Het verschilt per persoon wat een centrale eigenschap is en een perifere. - Hangt af van de opvoeding en vroegere ervaringen. Welke eigenschappen hecht je bepaalde waarde aan. **Halo-effect --** Als je een positieve indruk hebt gekregen van iemand of een centrale eigenschap die je positief ziet, zie je de persoon in het algemeen als positief. *Voorbeeld: Jeffreh Dahmer, omdat de acteur gezien werd als aantrekkelijk werd wat er gedaan werd beschouwd als minder ernstig.* **Hoornseffect --** Wanneer er iets slechts is overkoepeld dit al het goede en wordt alleen het slechte onthouden. *Voorbeeld: als iemand in de eerste les een slechte opmerking heeft gemaakt onthoud je alleen dit en niet hoe de rest van de les prima was.* **Omgaan met:** - Bewustwording - Bewust zoeken van tegenstellige informatie - Extra (onafhankelijke) beoordelaars. - **Introspectie --** bij jezelf gaan kijken (de vraag stellen: **waarom doet die eigenschap dit met mij?)** **Negativiteitseffect --** negatieve eigenschappen hebben een veel zwaardere waarde in de beoordeling. We verwachten van mensen dat ze die gedragen naar de norm, dus gedrag dat dit niet is springt er sneller uit. *Voorbeeld: iemand kan een perfecte partner zijn maar omdat je iets negatiefs vindt (red flag/ick) dan is het gehele beeld veranderd)* **Cognitieve schema's --** Een manier dat onze hersenen rust vinden om niet elke keer opnieuw dingen te moeten warnemen alsof het de eerste keer is. Door het schema kan je door 1 element te hebben waargenomen al een heleboel informatie uit afleiden. Zo kunnen we ons gedrag afstemmen op dingen die we nog niet als dusdanig hebben waargenomen, maar die in de lijn van de verwachtingen liggen. Van maar enkele gegevens snel op een algemeen beeld te komen. *Baby's slapen veel omdat die alles voor het eerst meemaken* *Voorbeeld: (wanneer de lucht donker wordt weer te dat het gaat regenen, en dat je beter een paraplu kan meenemen) (als we aan een cinema denken dat weten we hoe die eruitziet)* Cognitieve schema's zijn een soort samenvattingen van stukjes opgeslagen kennis die zonder dat je ze in je herinnering bewust moet oproepen, meteen gebruikt kunnen worden bij de voorbereiding van het gedrag. We maken bij schema's onderscheid tussen soorten informatie: - **Consistente informatie --** Alle informatie die je schema bevestigd (als je een stoel ziet en alles zit erop en eraan weet je dat het een stoel is) - **Inconsistente informatie --** Als er informatie mist uit je schema (als je een stoel ziet zonder leuning dan mist er informatie uit je schema, toch weet je wel nog steeds dat het een stoel is) Onderscheiding tussen die functies die met cognitieve schema's in verband gebracht kunnen worden: - **Schijnwerper --** binnen de vele informatie helpt dit ons te selecteren door onze aandacht te richten op wat het meest relevant is*. (op een vliegveld kijk je niet naar mensen hen schoenen maar naar het bord voor vertragingen)* - **Gatenvuller --** wanneer relevante informatie ontbreekt informatie te kunnen aanvullen. *(als we naar een psycholoog gaan met een wachtkamer en een gesloten deur, kunnen we ervanuit gaan dat er een kans is dat er een gesprek afspeelt achter deur)* - **Gedragswijzer --** geven aan wat ons te doen staat om zo snel mogelijk passend te reageren op een situatie. Richtlijnen naar gedrag*. (als je een aula inkomt is hier een richtlijn van gedrag, helpt je om in situaties je gedrag te bepalen en niet onsociaal gedrag te stellen)* **Gevaren bij het gebruik van schema's** We leren cognitieve schema's vanuit onze ervaring maar ook ervaringen van anderen. Je kan dit dus meekrijgen in je opvoeding, en je omgeving. Uit cognitieve schema's kunnen ook **stereotyperen** voorkomen. **Stereotypen --** Veralgemeningen met betrekking tot en bepaalde groep mensen waarbij bepaalde eigenschappen als typisch gezien worden door de groep in haar geheel, zodat ze zonder onderscheid aan vrijwel alle lede van een groep worden toegeschreven. **Impliciete persoonlijkheidstheorieën --** Op basis van aanwezige eigenschappen de rest zelf invullen. Een waargenomen eigenschap wordt direct gekoppeld aan nog niet waargenomen eigenschappen. (samenhangen van kenmerken gebeurt van nature) *Voorbeeld: mensen met een bril worden slimmer ingeschat, maar dit is nooit wetenschappelijk onderbouwd geweest, er is gewoon ene gedacht -- iemand met een bril is slimmer)* **\*Onderzoek bij leerkrachten over knap zijn** ----------------------------------------------- Leerkrachten werden gevraagd om leerlingen te beoordelen op basis van 4 eigenschappen. De cijfers die donkerroze zijn, zijn de gemiddelde scores objectief bepaalde knappe leerlingen. De scores in het licht roze gaan over minder knappe leerlingen. Uiterlijk heeft invloed op hoe je ingeschat wordt. Ze worden positiever ingeschat en krijgen sneller het voordeel van de twijfel. **Priming --** Wanneer vroegere ervaringen op een impliciete of onbewuste manier invloed hebben op de wijze waarop we iets of iemand waarnemen of beoordelen. Recente gebeurtenissen kunnen een invloed hebben op de beeldvorming. (zoals bij het experiment waarbij er van tevoren woorden zijn gegeven) **Selectief opnemen van informatie --** We gaan selectief informatie opnemen. We proberen enkel Informatie op te nemen die de bevestiging geeft. Als je positief denkt dan neem je ook positieve informatie op, andere informatie probeer je te minimaliseren of weg te duwen. **Hardnekkigheidseffect -** Het is moeilijk om je mening over de werkelijkheid te moeten herzien. We houden van een voorspelbare wereld en zijn daarom geneigd om aan die informatie vast te houden. We houden vast aan de eerste indruk, ook al komt er informatie naar boven die dit tegenspreekt. **\*Fictieve rechtszaak** ------------------------- Studenten namen een rol op van een jurylid in een fictieve rechtszaak, waarin ene persoon verdacht werd van een misdrijf. Sommige moesten het doen met een minimum aan bewijzen, anderen kregen daarbovenop een getuigenis te horen van iemand die beweerde de dader herkend te hebben. De getuigen kwam in een van de groepen terug met dat die toch niet zeker wist of die de verdachten had gezien. Alsnog was het resultaat dat de eerste stelling meer indruk had gemaakt. - Eerste groep: minimum aan bewijzen: 18 procent bevond de verdachte schuldig - Tweede groep: getuigenis dat iemand de dader had herkend: 72 procent vond de verdachte schuldig - Derde groep: getuige is niet betrouwbaar want had zijn bril niet op en kon de verdachte onmogelijk herkend hebben: 68 procent vond de verdachte schuldig. **Hypothesebevestigingstendensen --** Je focussen op dingen opzoeken die het bevestigen en de rest negeren. Oogkleppen opzetten. Bij wetenschappers en onderzoekers bij de psychologie is dit hel lastig. Bij natuurwetenschap is er een fout en een goed antwoord, maar bij psychologie is dit niet. Objectiviteit is hierbij dan lastiger, om niet beïnvloed te worden. **Zichzelf waarmakende voorspelling (self-fulfilling prophecy) --** de verwachtingen die we koesteren ten aanzie van iemand of iets een voorspellende waar kunnen hebben in de zin dat bewaarheid worden doordat we zelf gedragingen bij die persoon uitlokken die perfect passen bij wat we van hem verwachten hadden. Als je iets verwacht gebeurt het. **Onnauwkeurigheid van de sociale waarneming** Voorwaarden om tot een dieper verwerkingsniveau te komen - **Motivatie --** als je gemotiveerd bent om iemand te leren kennen is het gemakkelijk om een geheel beeld te creëren. Deze motivatie moet er wel zijn - **De ruimte --** moet er ook zijn. Je hebt niet altijd de ruimte om dit te doen. **Groepsperceptie** =================== **Sociale categorisering --** fundamentele eigenschappen van mensen onder te brengen in een aantal overzichtelijke categorieën. Het proces waarbij mensen andere gaan indelen op categorieën. (man, vrouw, voetballer, basketballer etc.) - Gebaseerd op eerdere ervaringen - Maakt de sociale werkelijkheid een stuk overzichtelijker, maar kan ook aanleiding geven tot een vertekend beeld en aldus een bron zijn van misverstanden en conflicten. **Indrukken die we opdoen maakt dat we een persoon gelijk in een categorie zetten.** - Je kan onder verschillende categorieën vallen - Afhankelijk van de situatie gaat en categorie meer op de voorgrond staan dan een categorie. - Zo valt hoe iemand eruitziet of man of vrouw is gelijk op maar hobby's minder, pas wanneer je iemand beter leert kennen. **Prototype --** Het geheel van eigenschappen waarmee de ene groep zich onderscheidt van een andere groep. Het prototypische beeld dat we van bepaalde groepen hebben, hoeft niet bij iedereen gelijk te zijn. Het is een subjectieve constructie, gebaseerd op het soort ervaringen die we met mensen uit die groep gehad hebben. **Prototype kent een aantal eigenschappen:** - **Descriptieve aspect** - Een aantal feitelijke elementen, kenmerken die je bij de persoon in kwestie meestal kunt verwachten*. (een hoodie bij een gamer)* - **Evaluatieve component** -- de categorie waar je iemand in onderbrengt kan samenhangen met een hogere of lagere status die je persoon toeschrijft, of ze kan gevoelens van sympathie of antipathie bij je oproepen. - **Prescriptieve aspect** -- bepaalde gedragingen die je beslist moet -- of net niet mag stellen. Hoe de mensen binnen de categorie zouden moeten gedragen *(een diëtist bij de Macdonalds zien)* **Werken met prototypes zorgt ervoor dat we door minimuminformatie toch een breder beeld krijgen van de persoon die we voor ons hebben. Maakt een snelle inschatting mogelijk van wat we van hen kunnen verwachten en hoe we ons het best tegenover hen kunnen gedragen.** **6.1 Vervorming van de groepsperceptie** ----------------------------------------- In bepaalde gevallen kan categoriseren storend werken. Het is een vereenvoudiging van de werkelijkheid