PDF H2 Groepen en relaties - Stanford Prison Experiment
Document Details
![TopsSense8712](https://quizgecko.com/images/avatars/avatar-8.webp)
Uploaded by TopsSense8712
Tags
Summary
Dit document behandelt de psychologie van groepen en relaties, met een focus op het Stanford Prison Experiment en de invloed van groepsdynamiek. Het onderzoekt concepten als deïndividuatie en sociale identiteit, en de impact van groepsnormen op individueel gedrag. Dit document is relevant voor studenten die geïnteresseerd zijn in sociale psychologie.
Full Transcript
2 Opgaan in de groep 2.1 Stanford Prison Experiment deïndividuatie houdt in dat mensen hun persoonlijke identiteit verliezen doordat ze op gaan in de groep → lijken hun normale zelfcontrole verloren + deel waarde in verantwoordelijkheidsgevoel verloren bv. hooligans, online haat, plunderingen, stude...
2 Opgaan in de groep 2.1 Stanford Prison Experiment deïndividuatie houdt in dat mensen hun persoonlijke identiteit verliezen doordat ze op gaan in de groep → lijken hun normale zelfcontrole verloren + deel waarde in verantwoordelijkheidsgevoel verloren bv. hooligans, online haat, plunderingen, studentendopen … Philippe Zimbardo 1933 eerste die deïndividuatie experimenteel onderzocht → Stanford Prison experiment wereld beroemd 18 actieve en zes reserve studenten verdeeld in twee groepen: groep 1: bewakers → zonnebril, echte kleding cipiers ⇒ gedraag: wreed groep 2: gevangenen → geen onderbroek, nylon kous over hoofd, nummers, ketting rond enkel ⇒ gedrag: onderdanig, depressief Conclusie: de sociale context heeft een grote invloed op ons gedrag. We gedragen ons anders als (anoniem) van een groep dan wanneer we alleen zijn 2.2 Kritiek kritiek op methodologie = hoe onderzoek wordt gevoerd 1) aspecten die hij niet had vermeld 2) advertentie die zijn Bardo publiceren de om deelnemers te vinden was zo verwoord dat ze vrijwilligers aantrok met gemiddeld meer agressieve en narcisme persoonlijkheid 3) Instrueerde proefpersonen die bewakers zouden worden over hoe ze zich diende te misdragen ⇒ Demand characteristics = een studie heeft kenmerken waardoor deelnemers kunnen raden wat het doel van het experiment is → passen gedrag aan aan die characteristics → Gevolg: kan zorgen voor een vertekening (bias) van de onderzoeksresultaten: voldoet niet aan de wettelijke criteria Na afloop experiment gaven enkele bewakers aan dat ze onderdruk werden gezet om zich tenminste dragen + kregen tips aangereikt ⇒ geen eigen ideeën ~ experiment Millgram: bewakers in Zimbardo dachten dat hetgeen ze deden de wetenschap ten goede kwam Alexander Haslam en Stephen Reicher Herhaalde in 2001 het Stanford Prison experiment - werkten samen met de BBC nadien verslag van experiment uitgezonden → minder bekend: tussen gevangenen en bewakers was geen sprake van machtswellust of vernedering conclusie: de omstandigheden bepalen hoe mensen zich gedragen: pas wanneer manipulatie ⇒ minder vrede levend gedrag Haslam en Reicher gaven geen instructies en observeerde alleen 2.3 Factoren 3 factoren nodig om deïndividuatie uit te lokken: 1) verhoogde opwinding 2) gevoel van anonimiteit in de groep 3) verminderde individuele verantwoordelijkheid → belang van deze factoren aangehaald in experiment Johnson en Downing Experiment elektrische schokken bij fouten: 1) verhoogde opwinding: elektroschokken geven 2) anonimiteit: studenten verkleden zoals de rest van de groep + soms nog extra gezichtsbedekking 3) verminderde individuele verantwoordelijkheid: de aanwezigheid van andere groepsleden bystander effect = doen wat andere doen: Hoe meer aanwezigen, hoe minder geneigd om te helpen Opgaan in groep vaak niet gevolg van de dïndividuatie bv. Experiment Ash en experiment Sherif Snelt een groep te hulp, dan individuele leden ook meer helpen dan wanneer ze dat alleen zouden doen → opgaan in groep niet altijd een slechte zaak: meestal gevoel deel uitmaken van een groep positieve en waardevolle ervaring → blijkt uit experiment Kenneth Gergen en collega's in 1973 resultaat: verklaard worden door anonimiteit van de situatie, invloed op uiten sociaal gedrag 2.4 Verklaring Aanwijzingen dat anoniem op gaan in groep soms positief en soms negatief effect op gedrag van een individu kan hebben → wanneer treed welk effect op?: verklaring vaak dat bij opgaan in groep → daling van het zelfbewust zijn is = deïndividuatie: Dat je een persoon bent met een eigen wil en een eigen waarde neemt af + zorgt dat je je eigen gedrag minder goed kunt evalueren en sturen ⇒ gemakkelijker tegen eigen normen in gaat 2.4.1 Klassieke deïndividuatietheorie Stel dat sommige remmingen door anonimiteit wegvallen → individu krijgt gevoel dat hij geen persoonlijke verantwoordelijkheid meer draagt groepsleden hoeven niet lang geschikt te hebben voor mogelijke sancties of sociale afkeuring → zie experiment Leon Mann p. 70 bv. haat berichten online, anonieme meldingen bij de politie, anonieme enquête, onbeleefde taal online, getuigenissen anoniem … 2.4.2 SIDE-model Reicher, Russel & Postmes: Social Identity model of Deindividuation Effects (SIDE-model) gaat ervan uit dat het afhangt van de eigenschappen van de groep of anonimiteit positieve of negatieve gevolgen heeft komt voort uit de sociale identiteitstheorie van Henry Tajfel en John Turner Volgens hen is lidmaatschap van groep of sociale categorie belangrijk voor ontwikkeling van positief of negatief zelfbeeld → dat zelfbeeld bestaat uit: persoonlijke identiteit + sociale identiteiten in bepaalde situaties komt een van de sociale categorieën waartoe iemand zichzelf rekent meer op voorgrond bv. match Rode Duivels → voelen zich meer Belg Gedrag wordt afgestemd op groepsnormen die bij die sociale identiteit horen kan gevolgen die aangenaam zijn (bv. als groep welzijn anderen voorop stelt) maar kan ook negatieve gevolgen hebben (bv. vooroordelen v. groep t.o.v. outgroup → geweld) klassieke deïndividuatie SIDE - vermindering v. normbesef - verschuiving v. normbesef → verliest controle over jezelf → G is meer afgestemd op groepsnorm (minder innerlijke G-normen) ⇒ meer nadruk soc. identiteit 3 Groepsprestaties Onderzoek hier naar leveren tegenstrijdige resultaten op - Soms presteert samenwerkende groep beter, soms apart werkende groepsleden beter proces verlies = als groep slechter presteert dan individuele leden 3.1 Soort taak Ivan Steiner 1917-2001 → deelden opdrachten in Volgens categorieën: 1) additieve taken: groepsresultaat gelijk aan som van de individuele prestaties bv. tombolalotjes, appels plukken, touwtrekken, estafette → motivatie van belang (= sociale facilitatie), procesverlies door lage motivatie waardoor sociaal parasitisme 2) disjunctieve taken: oplossing moet w gevonden voor een probleem: maar één resultaat bv. slogan bedenken, antwoord zoeken op quizvraag → sterke groepsleden van belang: procesverlies bij gebrekkige coördinatie 3) conjunctieve taken: elk groepslid heeft een specifieke bijdrage bv. voetbalteam, samenwerken van de cast van een toneelstuk, filmcrew → goede coördinatie van belang 3.2 Presentatie van de taak Edwin Locke en Gary Latham: goal setting theory → motivatietheorie die inzicht geeft hoe groepsprestaties verbeterd kunnen w Doel dat wordt nagestreefd van belang: taken beter uitgevoerd als het doel duidelijk bepaald en uitdagend is + feedback ook belangrijk Spreken vooruit te gaan in deze omstandigheden: - doel hoger dan huidig prestatieniveau - groepsleden betrokken bij het bepalen van het doel - groepsleden voelen zich beloond na behalen van doel Goal setting Theory verwant met smart: verwijstnaar aantal voorwaarden waaraan een goed omschreven taak of doel moet voldoen om het tot goed einde te brengen: Specifiek: opdracht duidelijk in concreet geformuleerd worden Meerbaar: doelen moeten precies bepaald zijn, zodat resultaten er goed mee vergeleken kunnen worden Aanvaardbaar: opdracht moet uitvoerders motiveren Realistisch: uitvoerders moeten gevoel hebben dat doel haalbaar is Tijdgerelateerd: duidelijk tijdspad of deadline 3.3 Kenmerken van de groep 3.3.1 Groepscohesie groepscohesie = mate waarin een groep samenhangt → bel. factor i.h. succes v.e. groep bij uitvoeren taken bv. teambuilding blijkt: pos. verband tussen groepscohesie en prestaties → bij groepen die elkaar al kennen + kleinere groepen (leert elkaar sneller kennen) Kan: te gezellig w ⇒ daarom moeten prestatienormen hoog liggen 3.3.2 Groepsdenken Als samenhang in groep heel hoog, dan kunnen groepsleden kritische zin verliezen + minder opmerkingen maken ⇒ risico groepsdenken stijgt drang naar cohesie en consensus zo groot in groep, dat groepsleden minder kritisch nadenken enkele antecedenten (voorafgaande gebeurtenissen, feiten, eigenschappen...) die kans op groepsdenken verhogen: - als groep sterk samenhangt: groepscohesie soms bel. dan om fouten te vermijden - als groep onder druk staat om goede prestaties: overhaaste beslissingen - als dominante leider: leden volgen slaafs leider - als groep zichzelf isoleert: weinig info van buitenwereld leiden tot aantal symptomen: - groep overschat zichzelf: voelt superieur, ‘kan geen fouten meer maken’ - ontstaan gesloten groepsgeest: meningen w meer hetzelfde - druk om niet af te wijken w groter: moeilijk individ. mening uiten gevolgen: - gebrekkige besluitvorming; snel beslist, geen alternatieven - verhoogde kans op foute beslissingen manieren om groepscohesie te vermijden: - ‘advocaat van de duivel’ aanduiden - groep opdelen in kleinere groepen - regelmatig mensen uitnodigen dit niet tot groep behoren - sterke leider → laatste aan woord komen 3.4 Manier van werken: brainstormen brainstormen = groep probeert samen het beste idee te zoeken voor een probleem kenm: zoveel mogel. voorstellen w geformuleerd 1st: hoeveelheid ideeën belangrijker dan kwaliteit 2de: beoordeling ideeën en de uiteindelijke keuze v.h. beste voorstel eigenlijk geen vruchtbare aanpak: als individuele leden elk apart zoeken ⇒ betere resultaten dan in groep mogel. verklaringen: - productieblokkering: luisteren = niet nadenken - sociaal parasiteren: anderen zullen het wel doen - evaluatievrees: oordeel groepsleden, angst afgang toch: brainstormen pos. geëvalueerd: prettige activiteit + gevoel dat het tot resultaat leid ⇒ brainstormen kan dus tot grotere groepscohesie leiden recent onderz toont aan: digitale brainstorm, beter dan klassieke mogel. reden: niet luidop te hoeven uitgesproken w → minder evaluatievrees 3.5 Leiderschap coördinatie is e. bel. element i.h. succes v.e. groep → licht vaak in handen v.d. leider Toch kunnen groepsleden ook samen coördiatie op zich nemen een zelfsturend team = een groep die gezamenlijk verantwoordelijk is om een bep. opdracht tot e. goed einde te brengen - gezamenlijke verantwoordelijkheid: elk groepslid - zelfsturing: groep beslist - resultaatgerichtheid: doel opdracht goed uit te voeren leider: heel wat taken bij begeleiden groep soms taken meer gericht op bereiken v. resultaat en soms op relaties = taakgericht leiderschap en relatiegericht leiderschap uit ondz.: soms 1 persoon beide aspecten kan combineren, soms twee personen elk een eigen rol → afh. v. de persoonlijkh.kenm. van die persoon te maken welke stijl het meest effectief? Fred Fiedler: contingentiemodel → afh. v.d. situatie: sterke leider als persoonl. stijl v. leider bij de situatie past slecht passende vorm leidt tot ongewenste gevolgen bv. stress, afwezigheid v. groepsleden manier om leiderschapsstijl te meten: LPC-score (least preffered coworker) 18 tegengestelde adjectieven bv. onvriendelijk-vriendelijk → hoge score? → relatie gericht en andersom drie factoren om gustigheid v.d. situatie te meten: 1) relaties met groep: mate waarin groep, de leider waardeert/vertrouwt 2) de mate waarin taak gestructureerd is: al dan niet duidelijke instructies 3) macht v.d. leider: mate waarin leider feitelijke macht heeft over de groep de combi van die factoren bep. hoe gunstig de situatie is (relatie weegt meeste door eb macht minst) gustige situatie: als goede relatie tussen leider en groep + taak duidelijk = taakgericht ongunstige situatie: als relatie slecht is en taak onduidelijk gemiddelde situatie: combi van gunstige en ongunstige factoren = relatiegericht taakgerichte leider is beste bij heel gunstige of ongunstige situaties. relatiegerichte leider beste bij gemiddelde situaties leiders kunnen van stijl wijzigen naargelang de situatie 4. Vriendschap en relaties 4.1 Interpersoonlijke aantrekking vriendschaps- en partnerrelaties zijn voor veel mensen belangrijk → er bestaan een aantak factoren die interpersoonlijke aantrekking bepalen 4.1.1 Fysieke aantrekkelijkheid ook ‘buitenkant’ speelt rol → op basis uiterlijk bestaat vaak interesse en daarna pas elkaar beter leren kennen veel mensen denken: schoonheid subjectief, maar ook al bestaan er soms verschillen, toch kan schoonheid ook objectief gemeten w (ook door schoonheidsideaal dat veranderd enz.) bv symmetrie is aantrekkelijk, jukbeenderen, grote ogen (vrouw) … → zie exp. Langlois en Roggman p. 80 symmetrie kan door evolutionaire psychologie verklaard w → ziektes veroorzaken afwijkingen, symmetrie= gezonder en w ouder enz… ook vb. menstruele cyclus: meer typische mannelijke gezichten, zodat kans op gezonde sterke kinderen groter → eenmaal zwanger ⇒ zorgzaam type: kinderen beschermen toch: wil niet zeggen dat schoonheid objectief is: er zijn grote verschillen in wat men aantrekkelijk vindt + laatste jaren ook neg. gevolgen van schoonheidsideaal (willen dat niet meer gebruiken) 4.1.2 Fysieke nabijheid enkele redenen: 1) beschikbaarheid: bv. lln. in klas, in buurt meer kans op relatie/vriendschap 2) iemand vaak zien kan effect op onze attitude = mere exposure effect mere exposure effect zorgt ervoor dat fysieke aantrekkelijkheid minder bel. w → iemand herhaaldelijk zien kan al zorgen voor het aantrekkelijker vinden, los van hoe mooi we die eerst vonden = halo-effect door huidige digitalisering: fysieke nabijheid minder bel. factor → kunnen contact via soc; media Toch: grootste deel van soc. contacten in levenden lijve vb. Rika Ponnet p. 83 4.1.3 Gelijkenis zie p. 84: T. Newcomb: 1961→ studentenhuis vragenlijst (over waarden, attit…): ROOMMATES gelijkenishypothese stelt: we vooral contact zoeken met mensen die op ons lijken → uiterlijk, maar ook andere kenm. bv. leeftijd, kledingstijl, persoonlijkheid, attitude … ⇒ hoe meer overeenkomsten, hoe positievere beoordeling ook spiegelG vertonen, iemands houding, taalgebruik … verhoogt aantrekkelijkheid we maken wel een uitzondering als het om negatieve eigensch. gaat → niet op zoek naar personen met neg. eigensch. → ondrz. Marcel Zentner: liet mensen Big Five-persoonlijkheidsvragenlijst invullen conclusie: We zoeken een partner van wie de persoonlijkheid min of meer overeenstemt met de eigen persoonlijkheid → vooral: vriendelijkheid emotionele stabiliteit → correlatie kleiner: doordat mensen die sterk neurotisch zijn waarschijnlijk minder op zoek zijn naar een partner die dat ook is correlatie eigen persoonlijkheid proefpersonen + werkelijke partner → bleek maar+0.10 (9 mnd) na onderzoek: 20 % relaties was voorbij ⇒ vooral bij koppels met groter verschil tussen ideale en werkelijke beeld partner uitzondering!: lichaamsgeur: voorkeur voor geur van mensen met andere imuunsysteemgenen ⇒ kinderen beter weerbaar tegen ziektes + verkleint kans dat we per ongeluk partner van eigen familie 4.1.4 Opwinding opwindingseffect = dat mensen die door een bep. stimulus opgewonden geraken, die opwinding (arousal) ook richten op andere zaken of personen in omgeving onderzoeken mannen: → opgewonden voelen → aangetrokken voelen tot ander !! voorwaarde: stemt voldoende overeen met wat we zoeken in partner exp. Dutton in 1974: oversteken brug → bij spannende brug en nadien huppelen (zo hartslagverhoging) + vrouw zien: aantrekkelijker dan bij brede brug of vb. rollercoaster speeddate 4.2 Vriendschap 4.1.2 Kenmerken van vriendschap Aristoteles: onderscheid tussen drie dimensies van vriendschap: 1) nuttig 2) leuk 3) ‘goed’ mensen die bevriend zijn willen meer tijd samen doorbrengen