Factor Earth - Uitgebreide Study Guide PDF

Document Details

GratifiedNovaculite2866

Uploaded by GratifiedNovaculite2866

Tags

human-environment geography human geography environmental geography earth science

Summary

This document provides a study guide on human-environment geography. It covers key concepts such as Guano, sustainability, exploitation, conservation, preservation, and scale. The document also introduces the concept of the Anthropocene and critical futures studies.

Full Transcript

Factor Earth - Uitgebreide Study Guide HC 1: Introductie tot Human-Environment Geography Geografie is een breed vakgebied dat zich richt op het begrijpen en bestuderen van de ruimtelijke organisatie van menselijke activiteit en de relaties van mensen met hun omgeving. Human-environment geography i...

Factor Earth - Uitgebreide Study Guide HC 1: Introductie tot Human-Environment Geography Geografie is een breed vakgebied dat zich richt op het begrijpen en bestuderen van de ruimtelijke organisatie van menselijke activiteit en de relaties van mensen met hun omgeving. Human-environment geography is een specifisch onderdeel van de geografie dat zich richt op de interacties tussen mens en milieu. Belangrijke concepten: Guano: Vogelpoep, rijk aan stikstof en fosfor, belangrijk als meststof. De exploitatie van guano illustreert de complexiteit van human-environment interacties, globalisering en de effecten van schaal. Duurzaamheid: Het vermogen om te voldoen aan de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Drie basisbenaderingen voor milieubeheer: Exploitatie, conservatie en preservatie. o Exploitatie: Het gebruik van een hulpbron zonder rekening te houden met de lange termijn productiviteit, bijvoorbeeld het kappen van bossen zonder herplanten. o Conservatie: Het gebruik van hulpbronnen binnen bepaalde grenzen, bijvoorbeeld het vaststellen van een maximale duurzame opbrengst in de visserij. o Preservatie: Het niet-consumptief gebruik van natuurlijke hulpbronnen in een gebied, bijvoorbeeld nationale parken. Schaal: De geografische omvang of het niveau van analyse (lokaal, regionaal, nationaal, globaal). Politiek van schaal: Uitdagingen gerelateerd aan schaal in human- environment systemen, waaronder: o Onwetendheid: Het niet herkennen van belangrijke interacties tussen schalen en niveaus. o Mismatch: Het voortbestaan van mismatches tussen niveaus en schalen. o Pluraliteit: Het niet herkennen van heterogeniteit in de manier waarop schalen worden waargenomen en gewaardeerd door verschillende actoren. LULUs (Locally Unwanted Land Uses): Ongewenste projecten (bijvoorbeeld vuilstortplaatsen of kerncentrales) die vaak hevige (emotionele) reacties uitlokken vanwege hun: o Zichtbare impact o Specifieke impact o Impact in de nabije omgeving NIMBY (Not In My Backyard): Weerstand tegen LULUs vanwege de negatieve effecten op de eigen omgeving. "Full World" economie: Een economisch model waarin natuurlijke hulpbronnen schaars zijn geworden en niet langer onbeperkt beschikbaar zijn. Uneconomic growth: Economische groei die ten koste gaat van het milieu, wat leidt tot een afname van de levenskwaliteit op de lange termijn. Kritische vragen: Waarom zijn conservatie en preservatie een valse tegenstelling? Waarom geloven 'old school' economen nog steeds in economische groei? Wat zijn drie veelvoorkomende uitdagingen met betrekking tot schaal? HC 2: Het Antropoceen en Critical Futures Studies Centrale thema's: Relatie mens-natuur: Hoe beïnvloeden mens en natuur elkaar? Welke perspectieven zijn er op deze relatie? Antropoceen: Wat zijn de kenmerken van dit nieuwe geologische tijdperk? Wat zijn de implicaties voor de toekomst? Political ecology: Hoe beïnvloeden machtsverhoudingen en sociale ongelijkheid de toegang tot en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen? Toekomstverkenning: Welke methoden en perspectieven zijn er om na te denken over de toekomst? Hoe kunnen we ons voorbereiden op toekomstige uitdagingen? Belangrijke concepten: Relatie mens-milieu: o Determinisme: De fysieke omgeving bepaalt wat de mens doet en kan. ▪ Voorbeelden: reliëf, steden, bevolkingsdichtheid, rampen, hulpbronnen, klimaat, geologie. o Maakbare samenleving: De mens heeft de macht om het milieu te beheersen en vorm te geven. ▪ Voorbeelden: industriële revolutie, planologie, natuurontwikkeling, hernieuwbare energie. o Wederkerig: De mens verandert de omgeving en de omgeving verandert de mens. ▪ Voorbeelden: landbouw, visserij, religie, vervuiling, energie, opleidingsniveau. Antropoceen: Een nieuw geologisch tijdperk dat wordt gekenmerkt door de dominante invloed van de mens op het aardsysteem. Bewijs voor de Antropoceen is onder meer de aanwezigheid van: o Stralingsniveaus van nucleaire bommen vanaf 1950. o Bevolkingsgroei. o Stijgende CO2-concentraties. o Afname van biodiversiteit en uitsterven van soorten. o Veranderde aardlagen die de menselijke invloed weerspiegelen. Political ecology: Een benadering die de ongelijke verdeling van kosten en baten van milieuverandering bestudeert en de rol van machtsverhoudingen benadrukt. Invalshoeken van political ecology zijn onder meer: o Ongelijke verdeling van kosten en baten: politieke, sociale en economische verschillen leiden tot ongelijke verdeling. o Invloed van milieuverandering op de politieke en economische status quo. o Belang van machtsverhoudingen. Maatschappelijke transformaties: Ingrijpende veranderingen in de samenleving die nodig zijn om te komen tot een duurzamere toekomst. Voorbeelden zijn: o Energietransitie o Verandering in bevolking, consumptie en technologie o Verduurzaming van voedsel en landbouw o Duurzame vormen van transport en mobiliteit o Bescherming van biodiversiteit en natuur o Aanpak van klimaatverandering o Duurzaam beheer van water en visserij Kolonialiseren van toekomsten: De neiging om de toekomst te vormgeven op basis van de belangen van het heden, waardoor alternatieve toekomstbeelden worden onderdrukt. Oorzaken van het koloniseren van toekomsten: o Dominantie van mannelijke, westerse perspectieven in toekomststudies. o Enkelvoudig verhaal dat alternatieve toekomsten verdringt. o Machtsverhoudingen die leiden tot de hegemonie van een bepaald toekomstbeeld. Methoden van toekomstverkennen: o Forecasting (verwachte toekomst): Het voorspellen van de toekomst op basis van trends en extrapolatie. o Backcasting (gewenste toekomst): Het ontwikkelen van toekomstbeelden op basis van gewenste doelen en het identificeren van de stappen die nodig zijn om deze doelen te bereiken. o Foresight (mogelijke toekomsten): Het verkennen van een breed scala aan mogelijke toekomsten, inclusief zowel wenselijke als onwenselijke scenario's. Critical futures studies: Een benadering die de subjectiviteit van toekomstbeelden benadrukt en de noodzaak om machtsstructuren te bevragen. Critical futures studies stellen vragen zoals: o Wie kan met gezag en legitimiteit over de toekomst spreken? o Wie spreekt met gezag en legitimiteit over de toekomst? o Wiens ingebeelde toekomsten worden als mogelijk of plausibel beschouwd? o Wiens toekomsten worden het zwijgen opgelegd of afgedaan als onrealistisch en onpraktisch? o Wie profiteert van het promoten van bepaalde toekomstvisies? o Waar komen deze ideeën en visies over de toekomst vandaan? Kritische vragen: Welke relatie tussen mens en natuur beschouw jij als de meest accurate? Wat zijn de belangrijkste kenmerken van het Antropoceen? Hoe beïnvloeden machtsverhoudingen de toegang tot en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen? Welke methoden van toekomstverkenning zijn het meest geschikt voor het aanpakken van complexe milieuproblemen? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat toekomsten niet worden gekoloniseerd door de belangen van het heden? HC 3: Risico's en Gevaren Risico- en gevarengeografie is een interdisciplinair veld dat zich richt op het begrijpen van de complexe interacties tussen natuurlijke gevaren, menselijke kwetsbaarheid en risicobeheersing. Belangrijke concepten: Gevaar (hazard): Een potentieel schadelijke fysieke gebeurtenis, fenomeen of menselijke activiteit die kan leiden tot verlies van mensenlevens, verwondingen, schade aan eigendommen, verstoring van sociale en economische activiteiten of aantasting van het milieu. Gevaren kunnen natuurlijk, technologisch of antropogeen zijn. o Voorbeelden: aardbevingen, overstromingen, vulkaanuitbarstingen, orkanen, industriële ongevallen, technologische storingen, terroristische aanslagen, oorlogen. Risico: De waarschijnlijkheid dat een gevaar zich voordoet en de mogelijke gevolgen daarvan. Risico wordt vaak gekwantificeerd als de verwachte schade, berekend als de waarschijnlijkheid van een gebeurtenis vermenigvuldigd met de ernst van de gevolgen. Kwetsbaarheid: De mate waarin een systeem, gemeenschap of individu vatbaar is voor schade door een bepaald gevaar. Kwetsbaarheid wordt beïnvloed door factoren zoals: o Blootstelling: De mate waarin een systeem, gemeenschap of individu in contact komt met een gevaar. o Gevoeligheid: De mate waarin een systeem, gemeenschap of individu wordt beinvloed door een gevaar. o Aanpassingsvermogen: Het vermogen van een systeem, gemeenschap of individu om zich aan te passen aan de effecten van een gevaar. o Copingcapaciteit: Het vermogen van een systeem, gemeenschap of individu om de effecten van een gevaar op te vangen. Factoren die kwetsbaarheid beïnvloeden: o Fysiek: Locatie, infrastructuur, kwaliteit van gebouwen, waarschuwingssystemen. o Sociaal: Armoede, ongelijkheid, sociale netwerken, toegang tot informatie. o Economisch: Inkomen, werkgelegenheid, toegang tot financiële middelen. o Politiek: Bestuur, beleid, corruptie, conflicten. o Cultureel: Gedrag, normen, waarden, percepties van risico. Risicoperceptie: De subjectieve inschatting van risico door individuen of groepen. Risicoperceptie kan worden beïnvloed door factoren zoals: o Vervormingen en heuristieken: Mentale shortcuts die mensen gebruiken om informatie te verwerken en beslissingen te nemen. o Culturele invloeden: Normen, waarden, tradities, religie. o Emotionele reacties: Angst, bezorgdheid, woede. o Vertrouwen in autoriteiten: Geloofwaardigheid van overheidsinstanties, wetenschappers, experts. Reacties op gevaren: o Coping: Kortetermijnstrategieën om met de directe effecten van een gevaar om te gaan, zoals evacuatie, noodhulp, herstelwerkzaamheden. o Aanpassing (adaptation): Langetermijnstrategieën om de kwetsbaarheid voor gevaren te verminderen, zoals het versterken van gebouwen, het aanleggen van dijken, het diversifiëren van landbouwgewassen. Risicobeheersing: Maatregelen die worden genomen om de negatieve gevolgen van gevaren te verminderen. Voorbeelden zijn: o Preventie: Maatregelen om te voorkomen dat gevaren zich voordoen, zoals het verbieden van gevaarlijke stoffen, het reguleren van industriële activiteiten. o Mitigatie: Maatregelen om de ernst van de gevolgen van gevaren te verminderen, zoals het bouwen van schuilplaatsen, het trainen van mensen in noodprocedures. o Aanpassing: Maatregelen om de kwetsbaarheid voor gevaren te verminderen, zoals het versterken van gebouwen, het aanleggen van dijken. Belangrijke theoretische perspectieven: Control paradox (White, 1945): De paradox dat maatregelen die bedoeld zijn om de frequentie van overstromingen te verminderen, kunnen leiden tot een vals gevoel van veiligheid, waardoor mensen zich in risicogebieden vestigen en de economische waarde van deze gebieden toeneemt, wat resulteert in hogere schade wanneer een overstroming zich toch voordoet. Politiek-economische kritiek op gevarengeografie (Watts, 1983; Blaikie et al., 1994): Deze kritiek benadrukt de rol van sociale, economische en politieke factoren bij het creëren van kwetsbaarheid voor gevaren. Het betoogt dat gevaren niet alleen natuurlijke gebeurtenissen zijn, maar ook sociale constructen die worden gevormd door machtsverhoudingen, ongelijkheid en marginalisering. Risicoperceptie - psychometrische benadering (Fischhoff et al., 1978): Deze benadering richt zich op de psychologische factoren die de perceptie van risico beïnvloeden. Het identificeert verschillende dimensies van risicoperceptie, zoals vrijwilligheid, catastrofale versus chronische risico's, ernst van de gevolgen. Sociale amplificatie van risico (Kasperson & Stallen, 1991): Deze theorie beschrijft hoe risico's kunnen worden versterkt of verzwakt door sociale processen, zoals media-aandacht, publieke opinie, geruchten. Kritische vragen: Geef een voorbeeld van een fysiek, biologisch en cultureel gevaar. Hoe kunnen vergelijkbare milieugevaren tot verschillende effecten leiden tussen plaatsen? Wat zijn de belangrijkste factoren die de kwetsbaarheid van een gemeenschap voor gevaren beïnvloeden? Hoe beïnvloeden risicoperceptie en sociale amplificatie de manier waarop mensen reageren op gevaren? Welke ethische dilemma's zijn verbonden met risicobeheersing? HC 4: Milieurechtvaardigheid Milieurechtvaardigheid is een sociaal-wetenschappelijk concept dat zich richt op de eerlijke en rechtwichtige verdeling van milieurisico's en -voordelen, evenals op de eerlijke en inclusieve participatie van alle mensen in de besluitvorming over milieukwesties. Belangrijke concepten: Milieurechtvaardigheid (environmental justice): De rechtvaardige behandeling van alle mensen inzake milieubescherming en handhaving van milieuregels, ongeacht ras, kleur, nationale afkomst of inkomen. Ongelijke verdeling van milieurisico's en -voordelen: Kwetsbare gemeenschappen, vaak gekenmerkt door lage inkomens, minderheidsstatus of andere vormen van marginalisering, worden onevenredig zwaar getroffen door milieurisico's, terwijl ze minder profiteren van milieuvoordelen. Distributieve rechtvaardigheid (distributive justice): De eerlijke verdeling van milieukosten en -baten. Erkenningsrechtvaardigheid (recognition justice): De erkenning van de diversiteit van mensen en hun waarden, inclusief de erkenning van de specifieke kwetsbaarheden en behoeften van gemarginaliseerde groepen. Procedurele rechtvaardigheid (procedural justice): De eerlijke en inclusieve participatie van alle mensen in de besluitvorming over milieukwesties. Milieu racisme: De onevenredige blootstelling van gemeenschappen van kleur aan milieurisico's als gevolg van racistische praktijken, beleid en structuren. Historische ontwikkeling van de milieurechtvaardigheidsbeweging: Ontstaan in de VS in de jaren 1980: De milieurechtvaardigheidsbeweging ontstond als reactie op de onevenredige lasten van giftig afval, vervuiling en andere milieurisico's die werden gedragen door arme gemeenschappen en gemeenschappen van kleur. Warren County, North Carolina (1982): Protesten tegen de plaatsing van een stortplaats voor met PCB's besmet afval in een arme, voornamelijk Afro- Amerikaanse gemeenschap, worden beschouwd als een keerpunt in de milieurechtvaardigheidsbeweging. Nationaal onderzoek in de VS (1983): Een onderzoek toonde aan dat 3 van de 4 grote stortplaatsen voor giftig afval zich in gemeenschappen van minderheden bevonden, wat de aandacht vestigde op de systemische dimensies van milieu- onrechtvaardigheid. Verklaringen voor milieu-onrechtvaardigheid: Economische factoren: Lagere grondprijzen in arme gemeenschappen maken deze gebieden aantrekkelijk voor vervuilende industrieën en LULUs. Socio-politieke factoren: Gebrek aan sociaal kapitaal en politieke macht in gemarginaliseerde gemeenschappen maakt het moeilijker om zich te verzetten tegen ongewenste projecten en te pleiten voor milieubescherming. Raciale factoren: Bewuste discriminatie, institutioneel racisme en historische patronen van segregatie hebben bijgedragen aan de concentratie van milieurisico's in gemeenschappen van kleur. Afweging tussen economische ontwikkeling en milieubescherming: De veronderstelling dat economische ontwikkeling ten koste moet gaan van milieubescherming wordt vaak gebruikt om de plaatsing van vervuilende industrieën in arme gemeenschappen te rechtvaardigen. Deregulering: Verzwakking van milieuregels en handhaving kan leiden tot een toename van milieurisico's, met name in kwetsbare gemeenschappen. Dimensies van milieurechtvaardigheid: Distributieve rechtvaardigheid: o Kernpunten: ▪ De effecten van gevaren zijn ongelijk verdeeld over individuen, gemeenschappen, regio's en landen. ▪ Milieuvoorzieningen en -bescherming zijn ongelijk verdeeld. ▪ Kwetsbare groepen worden vaker blootgesteld aan gevaren. ▪ Kwetsbare groepen zijn vaak het minst verantwoordelijk voor de gevaren waaraan ze worden blootgesteld. ▪ Kwetsbare groepen hebben minder mogelijkheden om met deze gevaren om te gaan. o Aannames: ▪ Er is een verband tussen blootstelling aan milieurisico's en negatieve gezondheidseffecten. ▪ Sociale ongelijkheid en machtsverhoudingen dragen bij aan de ongelijke verdeling van milieurisico's. ▪ Milieurechtvaardigheid streeft naar een eerlijke en rechtwichtige verdeling van milieurisico's en -voordelen. o Ruimtelijke dimensie: De locatie en ruimtelijke configuratie van gemeenschappen in relatie tot milieurisico's en bronnen van vervuiling. o Schaal: Distributieve rechtvaardigheid kan worden geanalyseerd op verschillende schaalniveaus, van lokaal tot globaal. o Temporele dimensie: Distributieve rechtvaardigheid houdt ook rekening met de eerlijke verdeling van milieurisico's en -voordelen over verschillende generaties (intergenerationele rechtvaardigheid). Erkenningsrechtvaardigheid: o Kernpunten: ▪ Erkenning van de diversiteit van mensen en hun waarden. ▪ Respect voor verschillende culturele perspectieven op het milieu. ▪ Waardering voor traditionele ecologische kennis. ▪ Gelijke behandeling en inclusie in de besluitvorming over milieukwesties. o Doel: ▪ Het aanpakken van de onderliggende oorzaken van milieu- onrechtvaardigheid, zoals discriminatie, marginalisering en uitsluiting. ▪ Het bevorderen van een rechtvaardigere en duurzamere samenleving die de rechten en behoeften van alle mensen respecteert. Procedurele rechtvaardigheid: o Kernpunten: ▪ Eerlijke en inclusieve processen voor besluitvorming over milieukwesties. ▪ Participatie van alle belanghebbenden, inclusief kwetsbare groepen. ▪ Transparantie en verantwoordingsplicht van besluitvormers. ▪ Toegang tot informatie en middelen om deel te nemen aan de besluitvorming. o Belang in ruimtelijke projecten: ▪ Ruimtelijke projecten hebben vaak significante milieueffecten en beïnvloeden de leefomstandigheden van mensen. ▪ Procedurele rechtvaardigheid zorgt ervoor dat de stemmen en belangen van alle betrokkenen, inclusief kwetsbare groepen, worden gehoord en meegewogen in de besluitvorming. ▪Dit draagt bij aan het creëren van draagvlak voor projecten en het voorkomen van conflicten. o Elementen van procedurele rechtvaardigheid: ▪ Informatie: Volledige, begrijpelijke en toegankelijke informatie over de projecten en hun mogelijke effecten. ▪ Inclusie: Betrokkenheid van alle belanghebbenden in het plannings- en uitvoeringsproces. ▪ Invloed: Mogelijkheid voor burgers om hun mening te geven en invloed uit te oefenen op de besluitvorming. ▪ Recht op beroep: Mogelijkheid om bezwaar te maken tegen beslissingen en te pleiten voor alternatieven. o Uitdagingen: ▪ Praktische problemen: Resource-intensief (tijd, geld, personeel), complexe coördinatie. ▪ Elite capture: De neiging van machtige en invloedrijke groepen om de besluitvorming te domineren, ten koste van de belangen van kwetsbare groepen. Voorbeelden van milieu-onrechtvaardigheid: Minamata Bay, Japan: Vervuiling met kwik door een chemische fabriek leidde tot ernstige gezondheidsproblemen bij de lokale bevolking, met name vissers en hun families. Orkaan Katrina, New Orleans, VS: De arme, voornamelijk Afro-Amerikaanse wijken van New Orleans werden het zwaarst getroffen door de overstromingen na de orkaan Katrina, wat de kwetsbaarheid van gemarginaliseerde gemeenschappen voor natuurrampen aantoont. Energiearmoede in Nederland: Huishoudens met een laag inkomen hebben vaker te maken met hoge energiekosten en slechte energieprestaties van hun woningen. Klimaatrechtvaardigheid (climate justice): De onevenredige lasten van klimaatverandering worden gedragen door kwetsbare gemeenschappen, zowel in ontwikkelingslanden als in ontwikkelde landen. Kritische vragen: Kun je de drie dimensies van milieurechtvaardigheid uitleggen? Wat zijn de belangrijkste oorzaken van milieu-onrechtvaardigheid? Hoe kan procedurele rechtvaardigheid bijdragen aan het aanpakken van milieuproblemen? Welke ethische dilemma's zijn verbonden met milieurechtvaardigheid? Kun je een empirisch voorbeeld kritisch analyseren vanuit een milieurechtvaardigheidsperspectief? HC 5: Mens en Energie Deze hoorcollege behandelt de relatie tussen mens en energie vanuit een geografisch perspectief. Het richt zich op de wisselwerking tussen energieproductie, consumptie en het landschap, en hoe deze relatie in de loop van de tijd is veranderd. Belangrijke concepten: Energie: Het vermogen om arbeid te verrichten. Energie kan verschillende vormen aannemen, zoals potentiële energie, kinetische energie, chemische energie, warmte, elektrische energie. Potentiële energie: De energie die een object heeft vanwege zijn positie of toestand, bijvoorbeeld de energie van water achter een dam. Kinetische energie: De energie van beweging, bijvoorbeeld de energie van een rijdende auto. Chemische energie: De energie die is opgeslagen in de chemische bindingen van moleculen, bijvoorbeeld de energie die vrijkomt bij het verbranden van fossiele brandstoffen. Warmte: Een vorm van energie die wordt overgedragen van een object met een hogere temperatuur naar een object met een lagere temperatuur. Elektrische energie: De energie die geassocieerd wordt met de beweging van elektrische ladingen. Energiebronnen: De bronnen van waaruit energie kan worden gewonnen. Energiebronnen kunnen worden onderverdeeld in: o Hernieuwbare energiebronnen: Bronnen die voortdurend worden aangevuld, zoals zonlicht, wind, waterkracht, geothermie, biomassa. o Niet-hernieuwbare energiebronnen: Bronnen die eindig zijn en op lange termijn niet worden aangevuld, zoals fossiele brandstoffen (steenkool, aardolie, aardgas) en kernenergie. Energietransities: Veranderingen in de manier waarop energie wordt opgewekt, gedistribueerd en gebruikt. Energitransities zijn vaak gedreven door technologische innovaties, economische ontwikkelingen, sociale veranderingen en milieukwesties. Landschap: De zichtbare kenmerken van een gebied, gevormd door de interactie tussen natuurlijke processen (geologie, klimaat, bodem, vegetatie) en menselijke activiteiten (landgebruik, infrastructuur, bebouwing). Invloed van energie op het landschap: De winning, productie, transport en consumptie van energie hebben een significante invloed op het landschap. Voorbeelden zijn: o Turfwinning: Ontwinning van turf leidde tot de vorming van veenplassen en veenweidegebieden. o Mijnbouw: Steenkoolwinning creëerde mijnschaften, mijnbouwbergen en industriële landschappen. o Oliewinning: Oliewinning op land en zee heeft geleid tot boorplatforms, pijpleidingen en soms olievervuiling. o Windparken: Windturbines op land en zee veranderen het landschap en hebben potentieel invloed op vogels en andere dieren. o Zonneparken: Zonnepanelen op daken, velden en waterlichamen veranderen het landschap en kunnen invloed hebben op de biodiversiteit. Energiebalans: De verhouding tussen de energieproductie, -import en -export van een land of regio. Energieafhankelijkheid: De mate waarin een land of regio afhankelijk is van de import van energiebronnen. Energiezekerheid: De betrouwbaarheid en betaalbaarheid van energievoorziening, evenals de weerbaarheid tegen verstoringen van de energievoorziening. Historische ontwikkelingen: Vuur: De beheersing van vuur door de mens, ongeveer 500.000 jaar geleden, was een cruciale stap in de menselijke evolutie en het gebruik van energie. Hout: Hout was de belangrijkste energiebron voor millennia, totdat in de 16e eeuw een tekort aan hout ontstond in delen van Europa. Turf: Turf werd een belangrijke energiebron in Nederland en andere delen van Europa, met significante invloed op het landschap. Steenkool: De industriële revolutie werd aangedreven door steenkool, wat leidde tot grootschalige mijnbouw en industriële ontwikkeling. Aardolie en aardgas: In de 20e eeuw werden aardolie en aardgas de dominante energiebronnen, met wereldwijde handel en geopolitieke spanningen. Hernieuwbare energie: De opkomst van hernieuwbare energiebronnen, zoals wind- en zonne-energie, is een belangrijke trend in de 21e eeuw, gedreven door zorgen over klimaatverandering, energiezekerheid en milieueffecten van fossiele brandstoffen. De Nederlandse energietransitie: Van fossiel naar duurzaam: Nederland streeft naar een energievoorziening die volledig gebaseerd is op hernieuwbare bronnen, met als doel om de CO2- uitstoot te verminderen en te voldoen aan de doelstellingen van het Klimaatakkoord van Parijs. Decentralisatie: De energietransitie gaat gepaard met een verschuiving van een centraal energiesysteem (grote centrales) naar een meer decentraal systeem (gedistribueerde opwekking, bijvoorbeeld zonnepanelen op daken). Ruimtelijke implicaties: De energietransitie heeft significante ruimtelijke implicaties, zoals de noodzaak voor nieuwe infrastructuur (windparken, zonneparken, elektriciteitsnet), de integratie van duurzame energieopwekking in de bebouwde omgeving en de impact op landschappen. Netcongestie: De toenemende vraag naar elektriciteit en de decentrale opwekking van hernieuwbare energie leiden tot overbelasting van het elektriciteitsnet, wat investeringen in netverzwaring en slimme oplossingen vereist. Strategische energieplanning: De energietransitie vereist strategische planning om de ruimtelijke en energetische aspecten te integreren, de belangen van verschillende stakeholders af te wegen en te zorgen voor een duurzame en rechtvaardige energietransformatie. Kritische vragen: Wat is energie en welke verschillende vormen van energie zijn er? Wat zijn de belangrijkste voor- en nadelen van fossiele brandstoffen ten opzichte van hernieuwbare energiebronnen? Hoe heeft de winning en consumptie van energie in de loop van de tijd het landschap beïnvloed? Wat zijn de belangrijkste doelen en uitdagingen van de Nederlandse energietransitie? Hoe kan strategische energieplanning bijdragen aan een duurzame en rechtvaardige energietransformatie? HC 6: Klimaatvoorspellingen en Modellering Deze hoorcollege behandelt de rol van toekomstverkenning en modellering bij het begrijpen van klimaatverandering en het ontwikkelen van effectieve beleidsmaatregelen. Belangrijke concepten: Klimaatverandering: De langetermijnverandering van het klimaat op aarde, voornamelijk veroorzaakt door menselijke activiteiten die de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer verhogen. Klimaatmodellen: Computersimulaties die de processen van het klimaatsysteem nabootsen, zoals de interacties tussen de atmosfeer, oceanen, land, ijs en biosfeer. Geïntegreerde beoordelingsmodellen (IAMs): Modellen die de interacties tussen menselijke en natuurlijke systemen integreren, zoals economische activiteiten, energiegebruik, landgebruik, emissies en klimaateffecten. Scenario's: Verhalen over mogelijke toekomsten, gebruikt om de effecten van verschillende keuzes en onzekerheden te verkennen. Scenario's kunnen worden gebruikt om te analyseren: o Emissiepaden: De toekomstige ontwikkeling van broeikasgasemissies, afhankelijk van beleidsmaatregelen, technologische innovaties en sociaaleconomische ontwikkelingen. o Temperatuurrespons: De verandering van de mondiale gemiddelde temperatuur als gevolg van verschillende emissiepaden. o Klimaateffecten: De gevolgen van klimaatverandering voor verschillende sectoren, zoals landbouw, water, ecosystemen, gezondheid. Shared Socioeconomic Pathways (SSPs): Een set van scenario's die verschillende aannames over sociaaleconomische ontwikkelingen combineren, zoals bevolkingsgroei, economische groei, technologische ontwikkeling, ongelijkheid, levensstijl. Representatieve Concentratiepaden (RCPs): Een set van scenario's die verschillende concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer beschrijven, variërend van lage (RCP2.6) tot hoge (RCP8.5) concentraties. Toekomstverkenning: Het systematisch verkennen van mogelijke toekomsten, met als doel om: o Inzicht te krijgen in onzekerheden en trends. o Mogelijke kansen en bedreigingen te identificeren. o Strategische keuzes te informeren en te evalueren. Frames: Conceptuele kaders die onze perceptie van de wereld vormgeven en onze interpretatie van informatie beïnvloeden. Frames kunnen de manier waarop we klimaatverandering zien en de oplossingen die we overwegen beïnvloeden. Epistemologie van de toekomst: De studie van de aard van kennis over de toekomst en hoe deze kennis wordt geconstrueerd. Vragen die relevant zijn voor de epistemologie van de toekomst zijn: o Wat is de aard van de toekomst? Is het deterministisch, maakbaar of open? o Hoe kunnen we kennis over de toekomst verwerven? Wat zijn de beperkingen van onze kennis? o Wiens kennis over de toekomst telt? Wie heeft de macht om de toekomst te vormgeven College 7: De Nederlandse Energietransitie & Strategische Energieplanning Centrale Vraag: Hoe is de rol van 'energie' in de Nederlandse ruimtelijke ordening veranderd in de context van de energietransitie? Belangrijkste Onderwerpen: Ruimtelijke ordening & energieplanning in Nederland: o Ruimtelijke ordening: Geeft vorm aan de ruimte en onderscheidt gewenste toekomsten. Het wordt gestuurd door de Omgevingswet en omvat planologische procedures, vergunningen, en besluitvorming gebaseerd op "goede ruimtelijke ordening". o Energieplanning: Richt zich op energieproductie, -distributie, en - verbruik. Het wordt beheerst door de Energiewet, Gaswet, en Elektriciteitswet, met focus op betrouwbaarheid, betaalbaarheid, en veiligheid. Energietransitie in Nederland: o Multi-actor & multi-level governance: Betrekt verschillende actoren (overheden, bedrijven, burgers) en niveaus (nationaal, regionaal, lokaal). o Nationaal Klimaatakkoord (2019): Stelt ambitieuze doelen voor CO2- reductie (55% in 2030, 100% in 2050). o Regionale Energiestrategieën: Provincies en gemeenten ontwikkelen eigen strategieën om de nationale doelen te bereiken. Invloed van energietransitie op energiesysteem en ruimtelijke ordening: o Van centraal & fossiel naar decentraal & hernieuwbaar: Verandering van energiesysteem heeft ruimtelijke gevolgen, zoals de toenemende vraag naar ruimte voor wind- en zonne-energie. o Netcongestie: Overbelasting van het elektriciteitsnet door toenemende decentrale opwekking en vraag. Noodzaak van strategische energieplanning: o Integratie van ruimtelijke ordening en energieplanning: Nodig om conflicten over ruimtegebruik te voorkomen en de energietransitie te versnellen. o Samenwerking tussen verschillende overheidslagen en stakeholders: Essentieel om de complexiteit van de energietransitie te beheersen. Voorbeelden & Casussen: Foto's van elektriciteitshuisjes (college slides) als startpunt voor discussie over veranderende rol van energie in de ruimte. Discussie over ruimtelijke gevolgen van een decentraal & hernieuwbaar energiesysteem in de eigen wijk. Congestie van het elektriciteitsnet (capaciteitskaart.netbeheernederland.nl) als illustratie van ruimtelijke uitdagingen. Casus netcongestie op bedrijventerrein 'De Klomp' in Ede. Kernbegrippen: Ruimtelijke ordening, energieplanning, energietransitie, netcongestie, strategische energieplanning. College 8: Landbouw en Voedselsystemen Centrale Vraag: Wat is de toekomst van voedsel? Belangrijkste Onderwerpen: Het Voedselsysteem: o Omvat alle processen van productie tot consumptie en afvalverwerking. o Beïnvloedt volksgezondheid, cultuur, maatschappij, economie, beleid, en milieu. Kenmerken van mondiale voedselsystemen: o Traditionele landbouwsystemen: Focus op kringloop van organisch materiaal en nutriënten, diversiteit, en aanpassing aan lokale omstandigheden. o De Groene Revolutie (1950s-1960s): Introductie van hoogproductieve gewassen, mechanisatie, pesticiden, en kunstmest, met significante sociale en ecologische gevolgen. Impact van voedselsystemen op mens en milieu: o Verlies van biodiversiteit: Vereenvoudiging van ecosystemen door intensieve landbouw. o Nieuwe zoönosen: Intensieve veehouderij creëert ideale omstandigheden voor het ontstaan van nieuwe ziektes. o Vervuiling: Pesticiden, kunstmest, en dierlijke mest belasten water en bodem. o Klimaatverandering: Landbouw is een belangrijke bron van broeikasgassen. o Arbeidsuitbuiting: Landbouwsector kampt met slechte arbeidsomstandigheden en lage lonen. Duurzame voedselsystemen: o Verschillende benaderingen: Organische landbouw, permacultuur, agro-ecologie, regeneratieve landbouw, duurzame intensivering. o Land sparing vs. land sharing: Twee tegengestelde visies op de relatie tussen landbouw en natuurbescherming. Casus: Stikstofdepositie in Nederland: o Oorzaken en gevolgen: Intensieve veehouderij leidt tot overschot aan stikstof, wat schadelijk is voor natuur en biodiversiteit. o Oplossingsrichtingen: Innoveren, extensiveren, verplaatsen, stoppen. Voorbeelden & Casussen: De tragische reis van de Probo Koala (college slides). Hypoxische zones in oceanen. Verlies van biodiversiteit in Nederland (afname van boerenlandvogels en insecten). Stikstofbalans in Nederland en het "trappetje van Remkes". Kernbegrippen: Voedselsysteem, Groene Revolutie, biodiversiteit, zoönosen, duurzame landbouw, land sparing, land sharing, stikstofdepositie. College 9: Visserij & Mariene Bescherming Centrale Vraag: Is het kweken van vis de oplossing voor de problemen van wildvangvisserij? Belangrijkste Onderwerpen: Leven in de oceanen: o Belang van oceanen: Biodiversiteit, voedselproductie, klimaatregulering, zuurstofproductie, toerisme. o Mariene ecosystemen: Koraalriffen, mangroves, zeegrasvelden, kelpbossen, estuaria, lagunes, kwelders, getijdenzones, diepzee. o Bedreigingen voor mariene ecosystemen: Overbevissing, vervuiling, klimaatverandering, habitatvernietiging. Visserij: o Disclaimer: Vissen zijn levende wezens met intrinsieke waarde, niet alleen een hulpbron. o Vismethoden: Passief (lijnen, netten) en actief (sleepnetten, ringzegens). o Toestand van de wereldvisserij: Overbevissing is wijdverbreid, met negatieve gevolgen voor visbestanden en ecosystemen. o Visserijbeheer: Vangstquota, visserijinspanning, toegangscontrole, eco- certificering. o Maximum Sustainable Yield (MSY): Concept om de maximale vangst te bepalen die duurzaam is op lange termijn. In praktijk vaak problematisch. o Biologische & politieke ecologie van visserij: Visserij heeft complexe interacties met ecosystemen en wordt beïnvloed door politieke en economische factoren. Aquacultuur: o Vormen van aquacultuur: Kweek van verschillende vissoorten, schaal- en schelpdieren. o Milieuproblemen: Vervuiling, ziektes, gebruik van wilde vis als voer, habitatvernietiging. o Duurzame aquacultuur: Polyculturen, zeewierkweek, verbeterd beheer. o Casus: Nederlandse mosselkweek: Van wildvang tot kweek in de Oosterschelde. Voorbeelden & Casussen: Trofische cascade: Impact van zeeotterjacht op kelpbossen. Verschillende typen Nederlandse visserij (garnalenvisserij, boomkorvisserij, flyshootvisserij, palingvisserij). Shifting baseline syndrome: Veranderende perceptie van de natuurlijke wereld door generaties heen. Voorbeelden van vissoorten met verschillende kenmerken (snelle vs. langzame voortplanting, hoge vs. lage positie in de voedselketen). Conflicten tussen visserij en mariene bescherming. Kernbegrippen: Mariene ecosystemen, overbevissing, visserijbeheer, MSY, aquacultuur, duurzame visserij. College 10: De Noodzaak tot Transformatie van het Biodiversiteitsbeleid Centrale vraag: Hoe kunnen we de biodiversiteit redden? Belangrijkste onderwerpen: De biodiversiteitscrisis: o 1 miljoen soorten met uitsterven bedreigd. o De biosfeer en atmosfeer zijn ingrijpend veranderd door menselijk handelen. o Drie verklaringen voor ineffectief milieu- en duurzaamheidsbeleid: ▪ Goede afspraken op papier, maar geen implementatie. ▪ Beleid is incompleet: alleen gericht op fysieke milieuproblemen en niet op onderliggende maatschappelijke oorzaken. ▪ Milieubeleid prioriteert milieu niet, maar is de uitkomst van onderhandelingen. Fysieke milieuproblemen en onderliggende maatschappelijke oorzaken: o Fysieke milieuproblemen (direct drivers) worden veroorzaakt door onderliggende maatschappelijke oorzaken (indirect drivers). o Het ijsbergmodel illustreert deze relatie. Transformative verandering: o Een fundamentele, systeembrede reorganisatie is nodig om de Duurzame Ontwikkelingsdoelen te halen. o Dit vereist een transformatie van onderliggende maatschappelijke oorzaken en waarden. Transities: o Transities zijn processen van fundamentele verandering in de manier waarop de maatschappij functioneert. o Ze betreffen technologische, economische en sociale factoren, inclusief paradigma's, doelen en waarden. De Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG's): o De VN heeft 17 SDG's opgesteld om een duurzame toekomst te bereiken. o Er is een pleidooi voor een 18e SDG: Transformative governance. Het dier in biodiversiteitsbeleid: o Verschillende aspecten van dierenwelzijn en -bescherming spelen een rol in biodiversiteitsbeleid. o Voorbeelden: jacht, invasieve soorten, rewilding, dierentuinen. Naar een ecocentrische, compassievolle en eerlijke doughnut economie: o Een pleidooi voor een economisch model dat binnen de planetaire grenzen blijft en sociale rechtvaardigheid bevordert. Transformative Governance: o Vijf belangrijke kenmerken van transformative governance: ▪ Gericht op onderliggende oorzaken van maatschappelijke problemen. ▪ Geïmplementeerd in combinatie met andere benaderingen. ▪ Integratief, inclusief, adaptief, transdisciplinair en anticiperend. o Transformative governance integreert transformative verandering, transities en transformaties. Kernbegrippen: biodiversiteitscrisis, transformative verandering, transities, Duurzame Ontwikkelingsdoelen, transformative governance, doughnut economie. College 11: De Bevolking-Consumptie-Technologie Nexus Centrale vraag: Wat is de invloed van bevolkingsgroei, consumptie en technologie op de beschikbare hulpbronnen? Belangrijkste onderwerpen: De stedelijke bevolkingsvraag: o Snelle groei van steden en de impact daarvan op hulpbronnen. Bevolkingsverandering in tijd en ruimte: o Bevolkingsgroei door de geschiedenis heen, van de steentijd tot nu. o Verdeling van de bevolking over de wereld en de factoren die deze beïnvloeden. o Hedendaagse trends: Vertraging van de bevolkingsgroei, verstedelijking, en de implicaties voor de hulpbronnen. Bevolking-consumptie-technologie in relatie tot de hulpbronnen: o Draagkracht: De maximale populatie die een regio kan ondersteunen. o Problematische aannames: Consumptie per capita, technologie en beheersstrategieën, en transfer van hulpbronnen tussen plaatsen. Belangrijkste perspectieven op de bevolking-hulpbronnenvraag: o Malthusiaans & neo-malthusiaans: Bevolkingsgroei overtreft voedselvoorraad, wat leidt tot armoede en hongersnood. o Structuralistisch & neo-structuralistisch: Ongelijkheid en uitbuiting leiden tot schaarste aan hulpbronnen. o Technocratisch/Cornucopiaans: Technologische innovatie kan hulpbronnenschaarste overwinnen. Bevolkingsverandering en ontwikkeling: o Demografisch transitiemodel: Beschrijft de verandering in geboorte- en sterftecijfers tijdens de ontwikkeling van een land. o Factoren die geboorte- en vruchtbaarheidscijfers beïnvloeden: Opleiding, welvaart, economische rol van kinderen, sociale normen, en anticonceptie. o Bevolkingsbeleid: Overheidsmaatregelen om demografische verandering te beïnvloeden. Kernbegrippen: draagkracht, Malthusiaans perspectief, structuralistisch perspectief, technocratisch perspectief, demografisch transitiemodel, bevolkingsbeleid. College 12: Oefenvragen en Voorbereiding op het Tentamen Doel: Studenten voorbereiden op het tentamen door middel van oefenvragen en bespreking van de tentamenstof. Belangrijkste onderwerpen: Structuur van het tentamen: o Digitaal, multiple choice, gesloten boek. o Vragen in het Nederlands, met enkele Engelse termen indien gangbaar. Oefenvragen: o De oefenvragen in de collegeslides geven een indicatie van het type vragen dat op het tentamen kan worden verwacht. o De vragen bestrijken de belangrijkste onderwerpen uit de colleges. Tips voor het leren: o Focus op de kernbegrippen uit de colleges. o Begrijp de concepten en definities. o Bestudeer de collegeslides en het leerboek. Belangrijk: De oefenvragen zijn slechts een voorbeeld. De daadwerkelijke tentamenvragen kunnen afwijken. Het is belangrijk om alle collegestof te bestuderen, niet alleen de onderwerpen die in de oefenvragen aan bod komen. Zorg dat je de concepten en definities goed begrijpt.

Use Quizgecko on...
Browser
Browser