Definitief Correct OZm Samenvatting 2025 PDF

Summary

This document is a summary of research methods. It covers topics like the meaning of research, its goals in different contexts (practical and fundamental), and approaches for effective research.

Full Transcript

Onderzoeksmethoden 1. De betekenis van onderzoek 1.1. Inleiding Methode: een systematische en doelgerichte werkwijze om gegevens te verzamelen, te analyseren en te interpreteren Techniek: een activiteit om gegevens te verzamelen. Bijvoorbeeld een enquête, interview, observatie, test of simulatie 1...

Onderzoeksmethoden 1. De betekenis van onderzoek 1.1. Inleiding Methode: een systematische en doelgerichte werkwijze om gegevens te verzamelen, te analyseren en te interpreteren Techniek: een activiteit om gegevens te verzamelen. Bijvoorbeeld een enquête, interview, observatie, test of simulatie 1.2. Wat is onderzoek? Onderzoek: doelbewust en methodisch zoeken naar nieuwe kennis in de vorm van antwoorden op vooraf gestelde vragen volgens een vooraf opgesteld plan - Behoefte aan informatie : doel aanwezig - Iets dat we nog niet weten - Systematisch : o Gegevensverzameling o Interpretatie van resultaten - Logisch : interpretatie ook systematisch 1.3. Het doel van onderzoek in organisaties Fundamenteel onderzoek: onderzoek dat uitsluitend wordt uitgevoerd om processen en uitkomsten daarvan te begrijpen met een wetenschappelijk doel. Dit onderzoek vindt vooral plaats op universiteiten met als belangrijkste consument de wetenschappelijke gemeenschap, met een flexibel tijdschema Praktijkgericht, toegepast onderzoek: onderzoek dat uitgevoerd wordt naar aanleiding van een specifiek probleem in de praktijk, dat resulteert in de oplossing van het probleem of nieuwe kennis beperkt tot het probleem. Met een strak tijdschema Fundamenteel onderzoek Toegepast onderzoek DOEL DOEL Kennis van processen in het Een bepaald probleem in het bedrijfsleven en het management bedrijfsleven of het management vergroten beter begrijpen Resulteert in universele principes, die Resulteert in de oplossing van het te maken hebben met het proces en probleem of nieuwe kennis beperkt met de betrekking daarvan tot de tot een probleem uitkomst. 1 Resultaten die belangrijk en Resultaten van praktisch belang voor waardevol zijn voor de maatschappij managers in organisaties in het algemeen CONTEXT Uitgevoerd door mensen op CONTEXT universiteiten Uitgevoerd door mensen in Keuze van onderwerp en doel bepaald verschillende situaties, waaronder door de onderzoeker bedrijven en universiteiten Flexibel tijdschema Onderhandelen met imitator over doeleinde Strak tijdschema Dit kan een “glijdende schaal” genoemd worden, het betekent dat fundamenteel en praktijkgericht onderzoek in elkaar overlopen: fundamenteel zoekt theorie, praktijkgericht lost problemen op, maar onderzoek kan beide combineren. 1.4. Het onderzoeksproces Het volgt niet altijd mooi u planning, soms loopt er in een van de stappen iets mis. Men gaat soms moeten terugkeren. Bijvoorbeeld rare resultaten, door foute methoden,… Vandaar de reflectie en revisie zeer belangrijk is. 2 1.5. Kwaliteit in onderzoek Verschillende kwaliteitscriteria - Controleerbaarheid: de mate waarin beoordeeld kan worden wat er tijdens een onderzoek is gedaan, hoe iets is uitgevoerd en welke gegevens dat heeft opgeleverd. - Betrouwbaarheid en validiteit: je dient te waarborgen dat de metingen die verricht worden en de uitspraken die gedaan worden, overeenkomen met het doel dat je voor ogen had en de methode die daarbij gebruikt is - Objectiviteit: het vermijden van bewuste vooroordelen en subjectieve selectie tijdens het uitvoeren en beschrijven van onderzoek - Ethische verantwoord: gedragsnormen, plagiaat en privacy Kwantitatief: Elke methode om gegevens te verzamelen of een procedure om gegevens te analyseren die numerieke gegevens genereert of gebruikt Kwalitatief: elke methode om gegevens te verzamelen of een procedure om gegevens te analyseren die niet numerieke gegevens genereert of gebruikt. Inductief = Van specifieke observaties naar algemene conclusies gaan. Deductief = Van algemene theorieën naar specifieke toepassingen gaan 2. Het formuleren van een onderzoeksdoelstelling en een vraagstelling 2.1. Inleiding Wat moet je weten bij het onderzoek? Stap 1: oriëntatie op het probleem - Is je onderzoek noodzakelijk? - Is het relevant? - Bepaalt heel sterk de kwaliteit van je onderzoek 2.2. Kenmerken van een goed onderzoeksonderwerp - Relevante bijdrage: iets nieuws - Haalbaarheid (vereiste criteria, vereiste vaardigheden, tijd genoeg, financiële middelen, toegang tot gegevens) 3 2.3. Het ontwerpen van een onderzoeksvoorstel Onderzoeksvoorstel: is een document waarin je beschrijft wat de aanleiding, het doel en het onderwerp van het onderzoek zijn. (Hoe uitvoeren, welke middelen nodig, tijdsplanning) Opstellen van onderzoeksvoorstel gebeurt in 3 fasen - Oriënteren op het probleem en de context - Formuleren van de opdracht, de onderzoeksdoelstelling en de vraagstelling - Schrijven van een onderzoeksvoorstel Oriënteren op het probleem en de context Oriënteren op de opdrachtgever Orientatiëgesprek met opdrachtgever waardoor je meer weet over het probleem, doelstellingen en de werking van het bedrijf Oriënteren op het probleem Probleem: er is een verschil tussen de huidige en ideale situatie -> onwenselijk Bv. Hoge CEO bonussen ondanks matige prestaties Of Probleem: onvoldoende informatie om beslissingen te nemen -> onzeker Bv. Hoeveel thuiswerken moeten we toelaten post-corona? Formuleren van de opdracht, de onderzoeksdoelstelling en de vraagstelling Centrale vraag: hetgeen wat onderzocht moet worden, omschreven in één specifieke vraag, het dient om het onderwerp wat afbakenen Een centrale vraag is altijd een open vraag die ondubbelzinnig, nauwkeurig en bondig is geformuleerd en die begint met hoeveel, wat, hoe, wanneer, waar, door of welke. Onderzoeksdoelstelling: exacte verwachting over wat het onderzoek zal opleveren. Goede onderzoeksvraag kan je bepalen door het smart principe Specifiek Meetbaar Haalbaar (achievable) Relevant Tijdsgebonden Formuleren van voorlopige onderzoeksvragen Onderzoeksvraag: een van de kernvragen waarop het onderzoek zich zal richten 3 verschillende vragen - Beschrijvende vragen: onderzoek waarvan het doel is om nauwkeurig verslag te geven van personen, gebeurtenissen of situaties. Hoe? Veelal kwantitatieve data -> descriptief wat? - Verkennende vragen: onderzoek waarbij ernaar gestreefd wordt om nieuwe inzichten in verschijnselen te verkrijgen, vragen te stellen en de verschijnselen in een nieuw licht te beoordelen. Hoe? Veelal kwalitatieve data, literatuuronderzoek-> exploratief wat gebeurt er? (veelal o.b.v inductie) - Verklarende vragen: onderzoek dat zich richt op het bestuderen van een situatie of een probleem om het verband tussen verschillende variabelen te kunnen verklaren. Hoe? Experimenten, kwalitatieve data -> causaal waarom gebeurt het? (veelal o.b.v deductie) 4 Onderzoeksstrategie: deductie Je start me een theorie en stelt een bepaalde verwachting op Vb. studenten die gemotiveerder zijn hebben een grotere kans op slagen. Obv deze theorie kan je een bepaalde verwachting hebben. Hypothese: studenten die de oefeningen maken hebben hogere punten op het einde van het jaar. Men gaat observeren en kijken wat er gebeurt. We moeten het eerst nog wel gaan operationaliseren (meetbaar maken). Punten zijn meetbaar dus die kan je controleren maar je kan niet controleren of men elke keer in de les zit. Hier na gaan we de theorie confirmeren. Klopt de theorie of niet? Waaraan ligt het dan? Foute theorie, geen goede hypothese, observatie niet goed verlopen? Onderzoeksstrategie: inductie Omgekeerde van deductie We kijken naar de wereld en zien iets. Bv hij gaat eten bij vrienden en ipv een hand te geven slaag je die persoon in het gezicht, die persoon is niet blij. Het kan puur toeval zijn. Als je het dan een paar keer herhaald en steeds hetzelfde resultaat hebt, krijg je een patroon. Op die manier krijgen we een hypothese, en uiteindelijk een theorie. Hypothese: veronderstelling over het verband tussen 2 of meerdere gebeurtenissen of concepten, die getoetst kan worden tegen de nulhypothese dat deze veronderstelling niet juist is. Ook wel de alternatieve hypothese genoemd. Deductie: onderzoeksmethode waarbij je een bestaand theorie gebruikt om een hypothese te formuleren en je een onderzoeksmethode ontwerpt om deze hypothese te toetsen Inductie: onderzoeksmethode waarbij een theorie wordt ontwikkeld op basis van het verzamelen van gegevens door waarneming van de omgeving. 5 Correlatie vs causaliteit Het is beide een samenhang tussen variabelen maar het verschil is wel belangrijk Correlatie: hoe sterk variabelen samenhangen X en Y veranderen samen Causaliteit: oorzaak- gevolg. De verandering in de ene variabelen veroorzaakt de verandering in de andere X -> Y Voor causaliteit heb je correlatie nodig, maar correlatie betekent niet automatisch causaliteit. Correlatie kan ook door toeval, omgekeerde causaliteit of een externe factor voorkomen Causaliteit komt in praktijk heel weinig voor omdat er meer variabelen zijn die erop inspelen. De theorie is hierbij wel heel belangrijk. Je kan niet altijd werken met de ideale controlegroep soms zal je je onderzoek moeten aanpassen en een reële controlegroep gebruiken om zo’n zaken aan te tonen. Examentip: een grafiek alleen is nooit genoeg om causaliteit aan te tonen, het toont enkel correlatie aan. Het is onvoldoende bewijs om te kunnen spreken van causaliteit 3. Een literatuurstudie 3.1. Inleiding Kritische literatuurstudie: gedetailleerde en verantwoorde analyse van de sterke en zwakke punten van de literatuur op een bepaald gebied, die laat zien dat je op de hoogte bent van wat er al over je onderzoeksgebied bekend is. 3.2. Het kritische literatuuroverzicht Waarom? Contributie: weten wat al onderzocht is dus goed begrip en inzicht is belangrijk. Deductie: vertrekt vanuit een theorie en kijk wat je te verwachten staat. Klopt de theorie ja/nee? Doel: uitwerken van onderzoeksvragen en opstellen v.d doelstellingen Voor de inhoud is het belangrijk dat de belangrijkste wetenschappelijke theorieën op het door jou gekozen gebied worden meegenomen in het overzicht. 1. Een literatuurstudie plannen 2. Beschikbare literatuurbronnen Er zijn 3 soorten bronnen beschikbaar - Primaire - Secundaire - Tertiaire Primair: = Directe informatie van de oorspronkelijke bron. Het bevat originele data of observaties. (bijv. een experiment of een ooggetuigenverslag). Secundair: = Analyse of interpretatie van primaire bronnen. Het bespreekt of analyseert werk van anderen, niet het eigen onderzoek. Tertiaire: = samenvattingen of overzichten van primaire en secundaire bronnen. Het geeft algemene of beknopte informatie, zonder nieuwe interpretatie. (Sommige bronnen kan je niet in 1 van deze vakjes steken, er is dus een soort van overlap) 6 Het wetenschappelijk proces: - Onderzoekers die iets onderzoeken en daar een artikel over schrijven willen die publiceren in tijdsschriften maar heel veel van deze artikels worden niet aanvaard. - Elke artikel moet namelijk eerst door de peer-review. - Mensen die het nalezen of zien het allemaal wel klopt. - Ze krijgen dan advies mee hoe het beter kan en kunnen op die manier het opnieuw proberen. Het is dus heel belangrijk dat er aan peer review wordt gedaan anders heb je heel veel brol in tijdschriften staan Niet elk tijdschrift heeft dezelfde standaarden, je moet weten waar je betrouwbare artikels kan vinden. Google scholar = makkelijk maar het bevat ook veel lage kwaliteitsartikelen. 3. Literatuur beoordelen Craap methode - Currency/ actualiteit: vakgebied - Relevance / relevantie : is de bron relevant voor je opdracht/ onderzoeksvraag - Autoriteit: anoniem, uitgever, reputatie, website (domein) - Accuraatheid: spelfouten, bronnenlijst, beschrijving gegevens? - Purpose/ doel: verborgen belangen? (Auteurs die bv betaald of gesponsord worden om iets te schrijven) Impactfactor: de impactfactor van een tijdschrift is een meting van het aantal referenties van een gemiddeld artikel in dat tijdschrift over een bepaalde periode. De impactfactor geeft dus een indicatie van hoe vaak er naar artikels in het tijdschrift verwezen wordt. Gaat dus over het tijdschrift en niet over het artikel zelf! ABS- ranking: ranking met sterren 4*: tijdschriften met de meeste impact binnen dat vakgebied bijvoorbeeld marketing 4: heel goede tijdschriften 3: goede tijdschriften, verschil met 4 is dat ze bij 3 minder kritisch zijn op vlak van contributie 2 en 1: kunnen nuttige dingen in staan maar de belangrijkere tijdschriften heb je dan gemist 4. Literatuur vastleggen Probeer tekstueel niet blokje per blokje de studies te beschrijven maar probeer er 1 geheel van te maken. 7 Structuur: - Algemeen naar specifiek t.o.v. je OZ-vragen (literatuurstudie presenteren in verhaalvorm, geen opsomming van studies, geef wel altijd link tussen wat je bespreekt en OZ- ontwerp aan) - Jouw onderzoekvraag bepalen de invalshoek (kort overzicht van ideeën, breng ze met elkaar in verband,..) - Structuur vaak je eigen keuze (MAAR let op wat de opdrachtgever je precies voorschrijft) 5. Plagiaat Plagiaat vermijden is nodig omdat je een onderscheid moet maken tussen je eigen ideeën en andere hun ideeën. Je moet de eer van andere ideeën aan de andere laten. Je moet iedere keer refereren bij gebruik van informatie van anderen. Hoe refereer je? In de tekst Samenvatten: feitelijke informatie en ideeën beknopt weergeven Op het einde van de zin of in de tekst zelf Auteurs + jaartal, kan op het einde van de zin of in de tekst 2 auteurs, vermeld je gewoon beide namen kan idem als hierboven > 2 auteurs, eerste vermelding alle auteurs, vanaf tweede vermelding: eerste auteur vermelden en et al. Parafrase: herformulering van de brontekst in eigen woorden, handig om moeilijke formulering makkelijker voor te stellen Auteurs + jaartal Duidelijk aangeven waar parafrase begint en eindigt. Citaat: letterlijke weergave van een fragment uit bron Auteurs + jaartal + paginanummer Gebruik aanhalingstekens bij begin en einde citaat Lang citaat: blokcitaat gebruiken Referentielijst Alfabetisch rangschikken op basis familienaam eerst auteur (indien meerder publicaties eerste auteur: op jaartal (oudste bronnen eerst), indien meerder publicaties eerste auteur in zelfde jaartal: abc) Titel van boeken en tijdschriften worden cursief weergegeven Jaartal + volume+ volledige paginanummering Familienaam: volledig Voornamen: initialen Referentiemanagers: Organiseren, opslaan en automatisch referenties genereren  Efficiënt: snel correcte citaties in elke stijl  Georganiseerd: houd bronnen makkelijk bij  Nauwkeurig: voorkom referentiefouten o Er zijn ook populaire tools (EndNote, Zotero, Mendeleu,..” Wanneer heb je te maken met plagiaat? -> Bij zonder “adequate” bronvermelding - Copy paste en geen citaat gebruik - Vervangen bepaalde woorden in tekst - Vertalen van tekst - Mixen van verschillende bronnen 8 4. Het onderzoeksmodel & kwaliteit van onderzoek Onderzoeksmodel 4.1. Conceptueel Uitwerken van onderzoeksmodel Eenheden bepalen - Eenheid van analyse (wie gaan we analyseren) - Eenheid van observatie (wie gaan we observeren) Variabelen - Kenmerken: geslacht, leeftijd, woonplaats - Hoeveel? - Verband tussen variabelen -> belang van theorie (zeker bij deductief onderzoek) Welke begrippen gebruiken? Wat bedoel ik ermee en hoe komt het over Belang van theorie Theorie: formulering over oorzaak gevolg relaties tussen twee of meer variabelen, die al dan niet getest is. Verklaren en voorspellen Causaal verband X Y Verbanden tussen variabelen op basis van theorie Afhankelijke variabele Testvariabele (onafhankelijke variabele) Controlevariabele/ externe variabele Voorbeeld: bij de koop van frisdrank is het niet enkel de prijs dat impact heeft op de verkoop, de prijs is de testvariabele. De afhankelijke variabele is de drankenaankoop. Maar je hebt nog enkele controlevariabele die ook een impact hebben. Bv temperatuur, activiteit, gezinssamenstelling, … Op het examen kan men vragen om het onderzoeksmodel te tekenen. 9 Operationaliseren = Hoe gaan we de variabelen nu meten? - Heel belangrijk om te weten welke soort gegeven je nodig hebt of moet gaan verzamelen. Bv hoe ga je meten wanneer iemand in de file staat? Wanneer ga je traag genoeg rijden om te spreken van file? Hoe weet je het verschil tussen vertragen en file? Je moet dus keuzes maken en ergens een grens trekken. Dat bedoelen we met hoe we het gaan meten. Sensitiviteit: hoe gevoelig zijn je resultaten aan je operationalisatie van je concepten? - Indien mogelijk test ook andere operationalisaties en zie of je nog dezelfde resultaten vindt. Tijdshorizon: 1) Dwardoorsnedeonderzoek (cross-sectioneel onderzoek) = Op 1 bepaald tijdstip data verzamelen vaak bij eenzelfde groep. Hierbij zie je dus de verschillen tussen deelnemers 2) Longitudinaal onderzoek = Je bent in staat veranderingen en ontwikkelingen te bestuderen. Op meerdere tijdstippen en zo kan men de veranderingen bij de deelnemers waarnemen over de tijd heen. Voorbeeld: onderzoek naar vaccins: dwarsdoorsnede of longitudinaal? - Op het moment dat ze ingespoten zijn is het cross-sectioneel. Mensen met vaccins gaan ze dood of niet? Hebben ze bijwerkingen? Werkt het? - Anderzijds gaat men het ook longitudinaal bekijken, wat zijn de gevolgen op lange termijn. Moeilijk om ze gedurende 30 jaar dezelfde mensen te volgen maar dat is wel het plan. 10 Kwaliteitscriteria onderzoek Wanneer is je onderzoek van goede kwaliteit? -> je onderzoek moet op een geloofwaardige wijze een correct beeld geven van de werkelijkheid. 1. Controleerbaarheid 2. Betrouwbaarheid en validiteit (focus!) 3. Objectiviteit 4. Ethisch verantwoord -> plagiaat! Let op de betrouwbaarheid van je onderzoek: Deelnemersfout Fout die kan ontstaan als deelnemers aan het onderzoek in situaties bestudeerd worden die niet in overeenstemming zijn met hun normale gedragspatronen, waardoor afwijkende antwoorden gegeven kunnen worden. Deelnemersbias Vertekening die kan ontstaan als deelnemers aan een onderzoek onnauwkeurige antwoorden geven om de resultaten van het onderzoek te vervormen. Waarnemersfout Systematisch fout die door waarnemers wordt gemaakt, bijvoorbeeld ten gevolge van vermoeidheid Waarnemersbias Verwijst naar de neiging van een observator om alleen dingen te zien die de observator wil of verwacht te zien. Dit kan zorgen voor een vertekend beeld in de uiteindelijke uitkomst. Interne validiteit: - Meet je wat je meten wilt? - Is het redeneren binnen het onderzoek correct uitgevoerd? Zijn de resultaten geldig voor de onderzochte groep? (Bv. Punten kan je gemakkelijk meten maar een iq test kan soms op de fouten manier gemeten worden) - Geschiedenis kan een impact hebben, bv een peiling doen net na een aanslag ergens gaat de peiling om zeep helpen - De manier waarop de gegevens worden gemeten (operationalisatie) o Meetvertekening/ instrumentatie: wijzingen over de tijd heen in operationaliseren (er wordt niet telkens op dezelfde manier gemeten) o Meting is verkeerd: vb niet correct geijkte weegschaal, fouten in gegevens, … - Survivorship bias (moraliteit) of het wegvallen van bepaalde respondenten - Maturiteit: het veranderen van respondenten over de tijd, aankoopgedrag wijzigt o Onduidelijkheid over causale richting en verbanden. Bv positief verband tussen leeftijd en inkomen. Hangt er echt vanaf hoe ouder je wordt hoe hoger je inkomen, of hoe meer je verdient meer geld om naar de dokter hierdoor ouder. Moeilijk dus. Externe validiteit of generaliseerbaarheid - Kan je je resultaten uit een steekproef ook generaliseren naar de populatie (eenheden buiten de organisatie) - Hoe representatief is je steekproef? Doorgaans hoe groter hoe representatiever, wordt beïnvloedt door methode van steekproefselectie - Wat is de externe validiteit van je onderzoeksmethode? Externe validiteit is inherent lager voor sommige methoden. Het is geen probleem zolang je hier maar rekening mee houdt Betrouwbaarheid = herhaalbaar en consistent (bv weegschaal geeft hetzelfde gewicht voor dezelfde persoon) Validiteit = meet wat je wilt meten. Gaat over juistheid. (bv een weegschaal is valide als het echt je gewicht meet en niet iets anders zoals je lengte) 11 5. Secundaire data gebruiken 5.1. Wat? Secundaire gegevens: zijn reeds eerder verzameld, bv datasets: Belfirst, Amadeus,… - Schriftelijke documenten: correspondentie, rapporten, rekeningen, boeken, documenten - Niet-schriftelijke documenten: foto’s, video’s, afbeeldingen,.. Vorm van gegevens? Ruwe data, bewerkte data, gecompileerde data (indien samenvatting, selectie) 5.2. Voordelen en nadelen? Voordelen Nadelen -besparingen: tijd en geld -niet altijd perfecte aansluiting op OZ-vraag -grotere gegevensverzamelingen -toegangskwesties: duur of moeilijk -longitudinaal onderzoek -opschonen database nodig - Statisch programma verwijdert alle observatie met ontbrekende waarden voor en variabele -Geen controle over gegevens - Bv fouten in dataset, variabelen niet perfect gemeten 5.3. Waar te vinden? Bv bevolkingsstatistieken (statitics belgium, nationale bank, eurostat), beroepen en sectorogranisaties (verbonden van Belgische ondernemingen, unizo,..) Verschil tussen ruwe en bewerkte gegevens kunnen herkennen. Als het omgerekend is is het bewerkt. Meestal zijn de gegevens wel bewerkt die je krijgt. 12 5.4. Beoordeling van secundaire gegevens Kunnen we het gebruiken of niet? belangrijkste deel van dit hoofdstuk 1. Globale geschiktheid Validiteit van de meting: Is er een ‘match’ tussen wat is gemeten en wat je nodig hebt? Bereik van de gegevens: populatie, tijdsperiode, ongewenste vs gewenste gegevens, niet gemeten variabelen 2. Precieze geschiktheid Interne validiteit: zijn er fouten/meetvertekening of survival bias? Betrouwbaarheid: beoordeel de bron van de gegevens, informatie over de methode beschikbaar? Is het consistent met andere bronnen -> triangulatie = gebruik van meerdere bronnen vergroot de betrouwbaarheid. 3. Afweging tussen baten en kosten Baten: bepaald door globale en precieze geschiktheid. Kosten: tijd en financiële middelen Afweging is altijd nuttig, want levert aandachtpunten op, soms is een niet volledige valide dataset hoe dan ook beter dan een totaal gebrek aan gegevens. Bekijk dus wat de voor en nadelen zijn en of er meer voordelen zijn dan nadelen. 6. Steekproeven trekken 6.1. Begrippen en wat? Steekproefkader: de complete lijst met alles cases in de populatie Populatie: de volledige verzameling cases of leden van een groep ( groep naar waar onderzoek wordt gedaan) Case/ element: individueel element of lid van een groep binnen een steekproef of populatie zoals een medewerker (1), individuele eenheid waarvoor gegevens zijn verzameld (2) Steekproef: een selectie van cases uit de populatie die benaderd zullen worden voor het onderzoek Als je een steekproef wilt uitvoeren is het beste dat je allemaal mensen pakt die verschillend zijn van elkaar en een andere mening hebben, anders krijg je 10 keer hetzelfde antwoord. De ideale steekproef is dat je 10 verschillende meningen hebt. Steekproeven: wanneer? Ten minste 1 van volgende voorwaarden: - Praktische haalbaarheid - Tijdsbeperkingen - Budgetbeperkingen 13 Beslissingsproces: 6.2. Mogelijke steekproeven Selecte steekproef: = wordt niet willekeurig gekozen. Er is vaak geen lijst met alle namen, en deelnemers worden geselecteerd op basis van specifieke methoden, zoals een quotasteekproef, sneeuwbalsteekproef of gemakssteekproef. Aselecte steekproef = wordt willekeurig gekozen, bv door namen te trekken uit een lijst. Iedereen in de populatie heeft evenveel kans om in de steekproef te komen. Dit wordt ook wel een kanssteekproef genoemd. Selecte steekproef: kader/ omvang (vooral bij kwalitatief onderzoek) Steekproefkader: niet perse noodzakelijk om volledig kader te kennen, soms zelfs aanleiding tot keuze non-stochastische methode Steekproefomvang: bij sommige onderzoeksmethodes zoals kwalitatief: geen vaste regels wel indicatoren, typisch kleiner dan stochastisch steekproven, afweging tussen snelheid en vertegenwoordiging populatie, punt van verzadiging 14 Quotasteekproef = een steekproef waarbij je mensen kiest om te zorgen dat bepaalde groepen evenredig vertegenwoordigd zijn. - Groepering van cases - Opstellen van quota per groep - Verzameling van gegevens totdat quota zijn gehaald - Alle deelgroepen samenvoegen tot volledige quota Doelgerichte = een steekproef waarbij de onderzoeker bewust mensen kiest die steekproef specifieke kennis of ervaring hebben die belangrijk is voor het onderzoek. - Vooral bij interviews en casestudies - 1 of paar cases die veel relevante informatie verschaffen Sneeuwbalsteekproef = Een steekproef waarbij je begint met een paar mensen en hen vraagt anderen aan te bevelen om deel te nemen. - Deze wordt gebruikt als het vinden van cases binnen een populatie moeilijk is - Representativiteit: vrij laag Gemakssteekproef = Een steekproef waarbij je kiest voor de makkelijkste en snelste deelnemers, vaak degene die dichtbij of gemakkelijk toegankelijk zijn. - Op goed geluk - Grote kans op vertekening Zelf selecterende = Een steekproef waarbij mensen zichzelf aanmelden om deel te nemen steekproef aan het onderzoek. - Respondenten/ cases melden zichzelf aan voor deelname - Relevantie vs vertekening Punt van verzadiging: als je interviews afneemt na 15 keer hetzelfde te horen moetje misschien stoppen. Je moet hierbij gaan kijken, hoe snel moet ik het allemaal gaan verzamelen, hoeveel mensen wil ik in men steekproef hebben. Zelfselectiebias: de manier waarop je deelnemers voor je onderzoek selecteert kan leiden tot verkeerde conclusies. Het zou kunnen dat de mensen die wel meededen andere soorten mensen zijn met een andere mening dan mensen die niet meededen. Bij selecte steekproeven heb je een grote kans op vertekeningen, je kan dit minimaliseren door - Herwegen van antwoorden - Responses van ondervertegenwoordigde groepen zwaarder laten doorwegen dan responses van oververtegenwoordigde groepen - Lukt enkel met observeerbare/ bevraagde karakteristieken - Lukt enkel met karakteristieken waar je de samenstelling uit de populatie weet Aselecte/ Stochastische steekproef: minstens 1 ding wordt willekeurig gekozen Steekproefkader: complete lijst van alle cases in de populatie waaruit je je steekproef trekt. Een goed steekproef kader moet nauwkeurig, actueel, niet vertekend zijn. Anders heb je een steekproefkaderfout. Steekproefkaderfout: de mate waarin een steekproefkader niet overeenkomst met de populatie. 15 Bv een telefoonboek een goed steekproefkader? Neen, want niet iedereen staat in het telefoonboek. Heel veel mensen staan daar niet meer in sinds de opkomst van de gsm. Is dus een steekproefkaderfout want het vertegenwoordigt niet de gehele populatie. Online panel: een database van mensen die zich ingeschreven hebben om online, telefonisch of fysiek aanwezig mee te kunnen doen aan onderzoeken. Je hebt hierbij ook geen exacte afspiegeling van populatie. En volledig aselect is het niet, je moet zelf klikken om naar de enquête te gaan dus er zit een deel zelfselectie in. Steekproefomvang - Wat bepaalt de meest geschikte omvang voor je steekproef? o De afweging tussen tijd/middelen vs nauwkeurigheid Wet van de grote aantallen/statische inferentie: = Hoe groter de steekproef, hoe sterker de verdeling van de steekproef die van de populatie benadert. Centrale limietstelling = Hoe groter de steekproef (onafhankelijk en aselect), hoe sterker het gemiddelde van deze steekproef. Betrouwbaarheid en foutmarge Type I fout: vals alarm: wanneer je een resultaat uitkomt dat eigenlijk niet overeenkomt met het werkelijke resultaat. Bv: Een man blijkt zwanger te zijn -> Vals-positief Type II fout: je hebt iets maar je onderzoek vindt het niet. Bv je hebt corona maar je test blijft negatief aangeven. Bv: Een vrouw die duidelijk zwanger is, blijkt niet zwanger -> Vals-negatief Hoe groter de steekproef hoe kleiner de kans op type I en type II fouten Foutmarge: Geschatte waarde wijkt maximaal zal af van de werkelijke waarde in de populatie. Betrouwbaarheid: #gevallen waarbij de steekproef dezelfde kenmerken vertoont als de populatie. Naarmate de populatie stijgt, stijgt u steekproefomvang nog steeds een beetje maar steeds minder snel om hetzelfde % foutmarge te behouden 16 Steekproef omvang bepalen Non respons -weigeren om te antwoorden (selecte non-respons) -niet in aanmerking komen om te antwoorden -respondent niet kunnen vinden Niet geïnformeerde respons Respondenten hebben onvoldoende kennis of ervaring Totale responspercentage Totale respons/ (totaal aantal in steekproef - aantal niet in aanmerking) Actieve responspercentage Totaal respons/ totaal aantal in steekproef – niet in aanmerking + onbereikbaar Werkelijke steekproefomvang Na N x (100 / geschatte responspercentage) Steekproefmethodes: Enkelvoudige aselecte steekproef Methode waarbij elke case in de populatie dezelfde kans heeft om in de steekproef opgenomen te worden Systematische steekproef Methode waarbij het eerste punt van de steekproef willekeurig wordt gekozen en de cases dan op regelmatige intervallen worden gekozen. - Steekproeffractie: werkelijke steekproefomvang/ totale populatie Als steekproeffractie = 1/5 dan kies je 1 op vijf cases uit het steekproefkader. Kies eerst willekeurig een observatie uit de eerste 5 bv 3 en kies daarna elke vijfde observatie dus sprongen van maken. (8,13,18,…) Gestratificeerde aselecte Methode waarbij de populatie wordt verdeeld in twee of steekproef meer relevante “strata” en waarbij een aselecte steekproef uit elk van de strata word gekozen. Bv 2 strata = “man” en “vrouw” en binnen beide groepen kies je een aselecte of systematische steekproef. Verdeling man/vrouw in steekproef = verdeling man/vrouw steekproefkader Clustersteekproef - Steekproefkader wordt gevormd uit lijst van “clusters” met cases (bv. Geografische gebieden) - Clusters worden aselect of systematisch gekozen: alle cases binnen gekozen clusters behoren tot de steekproef. - Zeer gezicht bij persoonlijke aanpakt (bv. Geografische spreiding Bv belgische provincies -> alle cases binnen de gekozen provincies worden onerzocht Combineren van steekproeven: kan en mag zeker. - Je moet goed nadenken over je steekproefkeuze. Het zou kunnen dat je op je examen zelf combinaties gaat moeten maken 17 7. Kwantitatief onderzoek Archiefonderzoek: maakt gebruik van gegevens en documenten die oorspronkelijk zijn verzameld of gemaakt voor niet-wetenschappelijke doeleinden. Het maakt meestal gebruikt van primaire bronnen. Kenmerken: - Gegevens zijn verzameld voor o.a operationele, administratieve of juridische redenen. - Focus op ruwe, onbewerkte gegevens - De onderzoekers moet deze gegevens zelf interpreteren en in context plaatsen o Het is een deductief beschrijvende of deductief verklarende onderzoeksmethode. 7.1. Gestructureerd waarnemen Waarom? Bij ongestructureerd onderzoek (zie volgend hoofdstuk) Aanzienlijk risico op lage betrouwbaarheid Bij ongestructureerd waarnemen en interviewen kan de onderzoeker door zijn gedrag of achtergrond de resultaten beïnvloeden Kleinere steekproeven: lage externe validiteit Oplossing? Gestructureerd onderzoek! Lijst/ schema vooraf: wat wil je weten/ hoe wil je het meten? Tijdens het onderzoek ga je de lijst af Rol onderzoeker blijft beperkt Wat is het? Men gaat registreren wat er gebeurt volgens een systematische en gestructureerde wijze, vooral hoe vaak en op basis van feiten. Je kan hiermee gedrag meten maar geen meningen!! Voordelen Nadelen -Algemeen hanteerbaar, -Typen variabelen beperkt: enkel zichtbare handeling. Goed iedereen kan het doen nadenken over u codeerschema want je kan enkel daar naar -Betrouwbaarheid kijken. Het bepaald de interne validiteit -Langzaam en dus duur -> geld ook voor ongestructureerd waarnemen Hoe? Het gebeurt op basis van een coderingschema. Wie de waarnemer is maakt niet uit. Dit is goed voor de betrouwbaarheid van het onderzoek want we hebben hier veel minder kans op waarnemersbias of waarnemersfouten. (goeie examenvraag ) Eisen voor een goed coderingsschema? Basisprincipes voor een goed coderingschema - Waarnemer mag nooit twijfelen over het wel of niet registreren van gedrag - Waarnemer moet in staat zijn alle mogelijke gedragingen te registreren Een goed coderingschema is - Expliciet gedefinieerd - Ondubbelzinnig - Wederzijds uitsluitend - Uitputtend: alles wat je wilt weten moet er opstaan - Geconcentreerd: het mag geen te lange lijst zijn want dan kan je ook niet goed waarnemen - Sluit aan bij je onderzoeksvraag en onderzoeksdoelstellingen Dus: context onafhankelijkheid en makkelijk vast te leggen! 18 Validiteit en betrouwbaarheid - Deelnemersfout vb waarnemer passagiers luchthaven vs waarnemen bezoekers luchthaven. Waarnemen na aanslag in 2016 -> tijdfout - Deelnemer bias: je proefpersonen passen hun gedrag aan omdat ze geobserveerd worden, moeilijk op te lossen. Strategie: minimale interactie en gewenning - Interne validiteit: afh van de kwaliteit van het coderingschema - Externe validiteit: afh van de steekproef Gestructureerd waarnemen is deductief beschrijvende of deductief verklarende onderzoeksmethode. 3 belangrijkste bedreigingen 1. Proefpersoon fout: fout die optreedt als respondenten niet de onderzoeksdoelgroep vertegenwoordigen 2. Tijdfout: fout die gewoonlijk voorkomt bij gestructureerde waarnemingen, waarbij de tijd waarop de waarneming wordt uitgevoerd, gegevens oplevert die niet kenmerkend zijn voor de tijdsperiode waarin de gebeurtenissen die worden bestudeerd normaal voorkomen 3. Deelnemer bias = waarnemerseffect 7.2. Gestructureerde interviews - enquêtes Vragenlijsten = alle methoden van gegevensverzameling waarbij aan elke persoon gevraagd wordt dezelfde reeks vragen in een vooraf bepaalde volgorde te beantwoorden. De antwoorden hierbij volgens een vast schema verwerkt en zo vermijd je echte interactie tussen de deelnemer en de interviewer. - Dit is goed voor je betrouwbaarheid. Je hebt namelijk heel weinig kans op waarnemer bias en waarnemersfouten. De waarnemer maakt niet uit want er is geen contact. Enkel bij de vragen opstellen kan er waarnemersbias voorkomen. Wanneer gebruiken we een vragenlijst? - Beschrijvend/ verklarend onderzoek, niet voor verkennend onderzoek - Noodzaak tot grote steekproef - Mening, gedrag en kenmerken - Vragen kunnen vooraf en helder worden gedefinieerd Welke gegevens moet ik verzamelen? Je kan enquête meestal maar 1 keer afnemen dus van tevoren goed nadenken. Je moet op voorhand bepalen welke soort variabelen je wil verzamelen: - Afhankelijke, test en controlevariabelen - Welke karakteristieken wil je meten? (Mening, gedrag, kenmerk, bepaald deels het meetniveau) - Welke soort vraag? (Bepaald deels het meetniveau en de gedetailleerdheid van de analyses die mogelijk zijn) - Je moet voor een goede ‘match’ zorgen tussen de antwoorden en de onderzoeksvraag via de gegevensvoorwaardentabel/operationaliseringstabel Een gegevensvoorwaardetabel/operationaliseringstabel = de tabel die u specifieke enquêtevragen linkt met je specifieke onderzoeksvragen. - Dus de antwoorden van je respondenten moeten je toelaten een een antwoord op de onderzoeksvraag te formuleren 19 Vb onderzoeksvraag: Wat is de impact van online check-in op klantentevredenheid? Soorten enquêtes Type vragenlijsten hangt af van - Populatie - Kans op deelnemersfouten? - Kans op deelnemerbias? - Gewenste foutenmarge en betrouwbaarheid Keuze van type vragenlijst is belangrijk voor respons, betrouwbaarheid en validiteit. Soorten vragen: - Open vraag: vraag waarop respondenten op hun eigen manier kunnen antwoorden. Werkt niet zo goed online, wel als je met een interviewer werkt - Gesloten vraag: vraag die een aantal alternatieve antwoorden biedt, waaruit de respondent een keuze moet maken. Hier zijn vele verschillende soorten vragen van: lijst, rangorde, schaal, hoeveelheid (zie komende opsommingen) 20 Lijstvraag: vraag waarin de respondent een lijst met antwoorden wordt aangeboden en hem of haar gevraagd wordt die antwoorden te kiezen die van toepassing zijn. Je kan hierbij niks aan klikken maar ook meerder zaken aanklikken Categorievraag: vraag waarin de respondent een aantal wederzijds uitsluitende categorieën wordt aangeboden om daar één uit kiezen. Het is specifieker. Je moet minstens en maximum 1 ding aanduiden Rangordevraag: vraag waarbij respondent een reeks antwoorden wordt aangebonden en hem of haar wordt gevraagd deze in een rangorde te plaatsen. De instructies moeten hierbij heel duidelijk zijn. Schaal of beoordelingsvraag: vraag waarbij een schaal wordt gebruikt om het antwoord van de respondent vast te leggen o LIKERT-schaal: schaal waarop de respondent kan aangeven in hoeverre hij of zij het met een bepaalde uitspraak eens is. Je hebt oneven opties zodat je ook steeds neutraal kan aanduiden. Hoe meer opties je hebt hoe meer detail je hebt. o Numerieke beoordelingsschaal: schaal waarbij getallen worden gebruikt om de antwoorden van de respondent vast te leggen. De waarde aan het eind, en soms in het midden worden van een omschrijving voorzien. Kwantiteitsvraag: vraag waarbij het antwoord van de respondent als een getal wordt genoteerd, dat de hoeveelheid aanduidt. Matrixvraag: reeks van twee of meer gesloten vragen waarbij de antwoorden van elke respondent in dezelfde matrix worden vastgelegd. Zie foto: Uitgewerkt voorbeeld: Verklaar duidelijk wat dit is: Dit is een matrixvraag bestaande uit 3 verschillende beoordelingsvragen die aan de hand van een likert schaal worden bevraagd. Validiteit en betrouwbaarheid vragen Interne validiteit: - Inhoudsvaliditeit: match tussen OV en meetvragen -> gegevensvoorwaardetabel - constructvaliditeit: mate waarin je werkelijk de aanwezigheid meet van die begrippen die je wilt meten. Formuleren van je vraag is heel belangrijk Betrouwbaarheid: deelnemersfout? Deelnemersbias? - kans op waarnemer bias en waarnemersfout is kleiner maar niet onbestaand. Betrouwbaarheid verhogen - Test-hertest: Zelfde respondent 2 keer enquête laten invullen (in testfase) - Interne consistentie: Zijn antwoorden consistent met andere antwoorden? o Bv: Iemand die heel ontevreden is gaat de hotel niet 10/10 geven. - Alternatieve vraagstelling (=controlevraag): alternatieve vorm van vragen om na te gaan of de antwoordgever de vragen begrijpt en consistent antwoordt Je moet van tevoren u enquête al een aantal keren testen. Vanaf dat je het uitstuurt moet het juist zijn anders is het vervelend als er nog fouten inzitten. 21 Bedoelding moet begrepen worden: vragen (respondenten) en antwoorden (onderzoekers) Veel voorkomende problemen bij problemen met interne validiteit bij enquêtes - Moeilijke terminologie - Niet uitputtende vragen (categorie; andere) - Overlappende antwoordmogelijkheden - Onduidelijkheden (schaal niet bepaald, dubbele ontkenning, dubbele vraagstelling,..) Mogelijke problemen met de betrouwbaarheid bij enquêtes - Suggestieve vragen en aannames (duwt respondent in een bepaalde richting) o Bv: “Hoe vaak wordt u gebeld door telefonische verkopers?” Veel voorkomende problemen bij de externe validiteit bij enquêtes - Lage respons (te lange vragen lijst) - Repsongraad correct bepalen (verstuur de vragenlijsten op eenzelfde moment, hou een logboek bij van contactmomenten met respondenten en non-respons) Enquête is een deductief beschrijvende of deductief verklarende onderzoeksmethode Experimenten: je doet onderzoek naar causale verbanden in een sterk gecontroleerde (labo)omgeving. De onderzoeker controleert zoveel mogelijk externe invloeden. 5 kenmerken: 1) Formulering van minimaal 2 groepen, een experimentele groep en een controlegroep 2) Willekeurige toedeling van proefpersonen of objecten aan beide groepen -> randomisatie 3) De onderzoeker bepaalt welke groep aan de interventie wordt blootgesteld en ook wat er verder binnen de groepen gebeurt 4) de onderzoeker zorgt dat er geen of weinig externe invloeden zijn 5) Naast een nameting is er bij voorkeur sprake van een nulmeting voordat de interventie is begonnen Types experimenten - laboratoriumexperiment: vaak wordt op basis van een nulmeting het causale verband tussen twee groepen of verschijnselen uitgedrukt. - Quasi-experiment: je hebt hierbij geen randomisatie maar je hebt 2 vergelijkbare groepen. (Bv. ons mijlpaalsysteem vergelijken met de eerste jaars hun systeem vorig jaar) - Soms is een nulmeting niet mogelijk: dan wordt randomisatie extreem belangrijk - Veldexperiment: Het gaat in de echte wereld in (natuurlijke omgeving) ipv labo’s Een experiment is een deductief, verklarende onderzoeksmethode. 22 8. Primaire kwalitatieve data verzamelen Primaire gegevens: worden door de onderzoeker zelf verzameld, kwalitatief (niet gestructureerd), kwantitatief (gestructureerd) Secundaire gegevens : zijn reeds eerder verzameld 8.1. Participerende waarneming Waarneming/observatie: het systematisch observeren, vastleggen, beschrijven, analyseren en interpreteren van het gedrag van mensen. Waarom doet dit gedrag zich voor? Participerend observatie: je observeert in het veld en op die manier verzamel je informatie (observeren) terwijl je ter plaatse aanwezig bent en al dan niet deelneemt aan de alledaagse activiteiten. (minder gebruikt in het bedrijfsleven en management, belang van context!) Vooral geschikt indien te onderzoeken fenomeen: iets is wat men doet of iets is wat onbewust gebeurt Ongestructureerd waarnemen: je hebt hierbij geen codeerschema, alles wat je waarneemt moetje opschrijven. Waarnemer is dus heel belangrijk. Grote kans op waarnemersbias en waarnemersfouten Participerend waarneming: rollen is afhankelijk of dat je de mensen gaat vertellen dat ze onderzocht worden (grotere kans op deelnemer bias) en of je zelf gaat participeren. Gewoon waarnemen (heb je geen band met de onderzochte) zelf deelnemen (je kent de persoon al veel beter) Participant als waarnemer Je neemt deel en de deelnemers weten dat ze onderzocht worden Complete participant Je doet mee en niemand weet dat je een onderzoeker bent, bv een spion Waarnemer als participant Je doet niet mee maar ze weten wel dat je een onderzoeker bent Complete waarnemer Je gaat waarnemen en de deelnemers weten het niet. Er kunnen zich wel ethische problemen voordoen bij mensen die niet weten dat ze onderzocht worden. Ze zijn hier niet blij mee. - De keuze van welke rol hangt ook vaak af van de onderzoeksvraag: hoe diep je wil gaan, hoe groot de kans op deelnemer bias. Deelnemersbias: Hawthorne-effect Men ging onderzoeken of dat licht een invloed had op de productiviteit. De onderzoekers vonden een stijging van de productiviteit zowel bij méér licht als bij minder licht. Mogelijke oorzaak: Respondenten passen hun gedrag aan omdat ze weten dat ze onderzocht worden = deelnemersbias Participerende waarneming wat verzamel je? Het eerste wat we willen weten is de primaire waarneming (wat gebeurt er echt?) Secundaire waarnemingen en ervaringsgegevens spelen een grote rol voor de context. Primaire waarneming Waarneming waarbij de onderzoeker datgene noteert wat er gebeurt of wat er gezegd wordt. Secundaire waarneming Uitspraak van een waarnemer over wat er is gebeurd of gezegd. Deze wordt noodzakelijkerwijs beïnvloed door de interpretaties van de waarnemer Ervaringsgegevens Data over de gevoelens en gewaarwordingen van de onderzoeker als het onderzoekproces zich ontwikkelt 23 Het is veel tijdsintensiever omdat je vertrekt van een blanco blad. Je schrijft daar zaken op, maar je kan niet zo snel schrijven als dat er gepraat wordt, dus je schrijft dat beknopt op. Na de waarneming moet je dat dus nog gaan uitschrijven daarom veel intensiever. Veldnotities (notities die je ter plaatsen maakt) zijn de belangrijkste methode om gegevens te verzamelen Participerende waarneming: kwaliteit Waarnemersbias - Sterk effect van interpretatie waarnemer op waarneming - Mogelijke oplossingen? Meer waarnemers inzetten, bv filmen en achteraf door andere laten bekijken of Verificatie bij de informant (member check) (achteraf bij de onderzochte vragen of dat het volgens hem overeenkomt met het gedrag (gaat enkel als ze weten dat ze onderzocht werden Waarnemersfouten - Deelnemersfouten is kleiner dan waarnemersfouten Deelnemersbias - Deelnemers passen zich aan omdat ze worden waargenomen - Mogelijke oplossingen: gewenning (lange tijd onderzoeken), andere optie is technologie (je onderzoekt door camera’s te zetten, die niet opvallen) Deelnemersfouten - Deelnemersfouten is kleiner dan waarnemersfouten Interne validiteit - Primaire data: relatief hoog (indien je het goed doet) -> hangt af van waarnemers - Echter: nog steeds aandachtspunten (wat gemeten, wanneer, over welke periode) - Je meet niet altijd wat je wilt meten (hoe beter je veldnotities hoe beter u interne validiteit), hoe beter de waarnemer hoe beter de interne validiteit Externe validiteit - één of enkele cases -> relatief zwak - Aan de lage kant, je onderzoek gaat niet zo groot zijn dus niet heel goed Ecologische = Mate waarin onderzoeksresultaten realistisch en toepasbaar zijn in de validiteit echte wereld - Hoge ecologische validiteit door natuurlijke omgeving en authentieke gedragingen - Ongestructureerd waarnemen=inductief beschrijvend en inductief verkennend onderzoeksmethode 8.2. On/semi- gestructureerde interviews Interview: doelgericht gesprek tussen twee of meer personen Vooral geschikt indien te onderzoeken fenomeen - Omvangrijk en/ of complex is - Gepaard gaat met grote betrokkenheid - Gepaard gaat met gevoelige en of vertrouwelijke informatie 24 Ongestructureerde interviews 2 typen 1. Type 1: Ongestructureerd interviews (diepte- interviews) Er liggen geen vragen vast. Je hebt niet meer dan een thema om over te praten. Het hangt sterk af van de geïnterviewde die het gesprek in een richting stuurt. - Voornamelijk geschikt voor verkennend onderzoek 2. Type 2: Semigestructureerde interviews Je hebt een interviewprotocol (lijst van vragen in een bepaalde volgorde, plan is om die vragen te gaan stellen) Je kan vragen bij verzinnen en je kan vragen weglaten. Interviewer stuurt hierbij meer het gesprek. - Ook geschikt voor verklarende onderzoek Hoe gaat men interviewen? 1 op 1, in persoon, per telefoon of elektronisch, etc: Wanneer ongestructureerd interview? - Aard van de onderzoeksmethode: verkennend onderzoek: theorie ontwikkelen en hypotheses formuleren, waarom gebeurt iets? - Wanneer persoonlijk contact belangrijk is vb managers, voordeel voor respondenten (veel feedback), hogere respons mogelijk, je bent zeker wie de vragen beantwoordt - Aard van de vragen: groot aantal vragen, als de vragen complex of open zijn, als je de volgorde van de vragen wil doen variëren - Benodigde tijd en de volledigheid van het proces: heel veel vragen te beantwoorden, waarom respondenten niet willen antwoorden op bepaalde vragen 25 Ongestructureerde interviews: Kwaliteit, betrouwbaarheid Interviewers bias - Waarnemersbias: Je eigen interpretatie stuurt je resultaten - Oplossing: meerdere mensen het interview gaan laten uitschrijven. Je kan het ook opnemen en dan weet je of het klopt of niet Interviewers fouten - Manier waarop je gaat interviewen kan een invloed hebben. Bv je komt te laat, gemaakte opmerkingen, non-verbale communicatie etc Deelnemersbias/ - Vertekening: ze gaan zich anders voordoen dan ze zijn (sociaal respondentbias wenselijke antwoorden) Deelnemersfouten - Heel klein, je zal duidelijk zien dat je de juiste persoon aan het interviewen bent, sommige mensen zijn wel minder bereid om interviews te geven Interne validiteit - je gaat zelf de gegevens verzamelen. Je kan het zelf helemaal omzeep helpen. Maar voornamelijk zeer hoog want sterke controle datacollectie, groot aantal vragen, mogelijkheid tot doorvragen/ toelichting Externe validiteit - laag want je hebt een beperkte steekproef Construct validiteit - Hoog potentieel: mogelijkheid tot doorvragen en verduidelijking maakt het makkelijker om het bedoelde concept goed te vatten. Hoe kwaliteitsproblemen vermijden? Voorbereiding: must! Weet wat je wilt, weet iets over de persoon etc Verder: geschikte locatie, uiterlijk, manier van vragen stellen (zie enquêtes), controleer of je alles goed hebt begrepen (audio opname) en schrijf interview zo snel mogelijk uit (om de kans op zaken te vergeten kleiner te maken). Groepsinterviews Def: interview door een gespreksleider geleid waarin een klein aantal deelnemers een vrije discussie voeren, waarbij het belangrijk kan zijn om gezamenlijk opgestelde bekentenissen verklaringen en of thema’s voor verder onderzoek te vinden. 1 iemand stelt de vraag en meerdere mensen antwoorden bv K3. - Groepsinterview = verzamelnaam - Focusgroep = specifieke vorm Voordelen: groter aantal respondenten, rijkere inzichten (meer invalshoeken, groepsinteractie) 26 Aandachtspunten voor groep interviews: Met wie wordt er gesproken? - Vrijwillige deelname maar kan als gedwongen opgevat worden - Horizontale doorsnede is wenselijk Mensen met vergelijkbare status en ervaring Sommige deelnemers anders geremde om deel te nemen - Proberen iedereen in de discussie te betrekken “Wat vinden de anderen hiervan?” Wat wordt er besproken? - Focus en volledigheid - Begrijpt iedereen elkaar? - Vb aan deelnemer vragen betekenis van zijn bijdrage te verduidelijken - Interviewer als moderator Hoe verloopt het gesprek? - Registratie vs moderatie - Oplossing: opnamen, meerdere interviewers Waar vindt het gesprek plaats? - Neutrale locatie, niet in kantoor manager Hoeveel groepsgesprekken? - 3 a 4: tot je het punt van verzadiging hebt bereikt Focusgroepen = Groepsinterview dat duidelijk op 1 bepaald onderwerp is gericht waarbij een interactieve discussie tussen de deelnemers mogelijk is. Vb. bij politiek partijen, de interacties en het geven van antwoorden wordt gestimuleerd maar men moet ook meer aansturen om aandachtgebied vast te houden Wie neemt deel? - Bepaalde kenmerken gemeen die verband houden met het onderwerp - Mening uiten zonder druk om tot overeenstemming te komen Discussie worden verschillende keren gevoerd met vergelijkbare deelnemers -> patronen identificeren Moderator of facilitator: zorgt voor binnen de grenzen van het onderwerp en discussie aanmoedigen - (Semi-) gestructureerde interviews zijn deductief beschrijvend en deductief verklarende onderzoeksmethode. - Ongestructureerde interviews en semi-gestructureerde interviews zijn inductief verklarend, inductief verkennend onderzoeksmethode. 27 Interviews registreren Transcriptie: - Zo snel mogelijk na interview - Het helpt als je interview opneemt - Aantekening mbt het interview (daadwerkelijke uitspraken, non verbale communicatie, context) - Ook voor telefonisch/ elektronische interviews - Altijd opvolgen door contact met respondent (checken op fouten en of consistentie, validiteit/ betrouwbaarheid, garantie van anonimiteit Transcriberen - Gereproduceerd als een geschreven verslag waarin de feitelijke woorden worden weergegeven maar ook de non-verbale communicatie - Je maakt ook een transcriptie voor elektronische tekstgegevens (vb. e-mailintervieuw!) 28

Use Quizgecko on...
Browser
Browser