Hoofdstuk 4 Macht, gezag en hulpbronnen PDF

Summary

Dit document is een samenvatting van de hoofdstukken over macht, gezag en hulpbronnen, met verschillende aspecten zoals traditionele, charismatische en rationeel-legaal gezag, theorieën over macht volgens Marx en Weber en vormen van beschikkingsmacht.

Full Transcript

Hoofdstuk 4 Macht, gezag en hulpbronnen Afbeelding: Antonio Verrio (c. 1639-1707), The Sea Triumph of Charles II, ca.1674, Queen's Guard Chamber, Windsor Castle. 2 Faculty of Economics & Business Hoofdstuk 4. Macht, ge...

Hoofdstuk 4 Macht, gezag en hulpbronnen Afbeelding: Antonio Verrio (c. 1639-1707), The Sea Triumph of Charles II, ca.1674, Queen's Guard Chamber, Windsor Castle. 2 Faculty of Economics & Business Hoofdstuk 4. Macht, gezag en hulpbronnen 1. Macht en gezag 2. Marx: ongelijkheid als economische macht 3. Weber: sociale sluiting 4. Kapitaal: vormen van beschikkingsmacht 1. Macht en gezag ▪ Macht is het vermogen om anderen een bepaald gewenst gedrag te laten stellen ▪ Meest voor de hand liggend: dwang, geweld ▪ Nadeel: kortdurend, vraagt veel sociale energie, instabiel ▪ Er bestaat ook een vorm van machtsuitoefening, die geen (directe) dreiging met geweld nodig heeft → gezag ▪ Gezag is een machtsuitoefening die we legitiem noemen: met ‘instemming’ van gedomineerde 1. Macht en gezag ▪ Klassieke typologie: drie types van gezag: 1. Traditioneel: “Gehoorzaam mij, want dat is wat mensen altijd gedaan hebben” 2. Charismatisch: “Volg mij, ik zal je leven veranderen” 3. Rationeel-legaal: “Gehoorzaam mij, want ik ben aangesteld door de gepaste autoriteit en regels” ▪ Fundamentele verschillen in werking, effecten en duurzaamheid 1. Macht en gezag Rationeel-legaal Charismatisch Traditioneel gezag gezag gezag Aard van de Gehoorzaam-heid Uitzonderlijke Heiligheid van legitimering aan abstracte eigenschappen van gewoontes en regels en wetten de leider (in de ogen tradities van de volgelingen) Leidt naar Ja: Drempel: vijandig Drempel: rationeel Noodzakelijke jegens systematische begunstigt kapitalisme? voorwaarde economische economisch activiteit; conservatief traditionalisme als geroutiniseerd Hoofdstuk 4. Macht, gezag en hulpbronnen 1. Macht en gezag 2. Marx: ongelijkheid als economische macht 3. Weber: sociale sluiting 4. Kapitaal: vormen van beschikkingsmacht 2. Marx: ongelijkheid als economische macht ▪ Ongelijkheid in beschikkingsmiddelen of macht is steeds een centraal thema van de sociologie geweest ▪ Meest voor de hand liggende ongelijkheid: economisch ▪ Dé grondlegger van deze idee is Karl Marx ▪ Doel (ontleend aan Hegel): een complete filosofische theorie bouwen over de werkelijkheid ▪ Fundament: het historisch materialisme: theorie over de oorzaken en de dynamiek van historische en toekomstige verandering 2. Marx: ongelijkheid als economische macht ▪ Basisidee: echte mens is stoffelijke mens, geen abstract wezen: deze basis bepaalt al het andere ▪ Kern is een dubbele vereenvoudiging: 1. Het menselijke wordt herleid tot een historische gegroeide structuur, vandaar: “De mensen maken hun eigen geschiedenis, maar zij maken die niet uit vrije wil, niet onder zelfgekozen, maar onder rechtstreeks aangetroffen, gegeven en overgeleverde omstandigheden” 2. Deze historisch gegroeide structuur wordt herleid tot een economische grondstructuur 2. Marx: ongelijkheid als economische macht ▪ De sociale werkelijkheid is zodoende enkel te begrijpen als we inzien dat de echte verhoudingen economische verhoudingen zijn BOVEN ▪ Deze bestaat uit twee elementen: BOUW 1. Productiemiddelen: hoe mensen overleven, de gebruikte en bestaande technologie 2. Productieverhoudingen: wijze waarop die BASIS productiemiddelen verdeeld zijn, zoals uitgedrukt in het eigendomsrecht ▪ Samen vormen deze de basis van de samenleving 2. Marx: ongelijkheid als economische macht ▪ Samen vormen deze de basis van de samenleving ▪ Al het andere – de bovenbouw- vloeit uit deze basis voort. ▪ de juridisch-politieke orde ▪ = het ideële, het culturele, ▪ ideologische voorstellingen opvattingen en regels, politieke en religieuze instellingen en instituties Productieverhoudingen ▪ In marxistisch jargon: juridisch- politieke orde en ideologische Productiemiddelen voorstellingen 2. Marx: ongelijkheid als economische macht ▪ In zijn meest radicale vorm moet de bovenbouw begrepen worden als een puur gevolg zonder echte werking of autonomie: “Met het veranderen van de manier waarop zij (de mensen) in hun levensonderhoud voorzien, veranderen al hun maatschappelijke verhoudingen. De handmolen levert een maatschappij op met feodale heren, de door stoom aangedreven molen een maatschappij met industriële kapitalisten” ▪ Alle ideeën en sociale structuren zijn in dit vulgair marxisme afhankelijk van de economische basis 2. Marx: ongelijkheid als economische macht ▪ Toepassing: juridische definitie van houtdiefstal in Rijnland (1842) ▪ Armen claimden een gewoonterecht om hout te sprokkelen in privébossen ▪ Lokale parlement (Rijnse rijksdag) wilde ook sprokkelen juridisch als diefstal gaan vervolgen ▪ Marx: dit reflecteert de toegenomen waarde van hout én het samenvallen van de economische met de politieke macht in één groep 2. Marx: ongelijkheid als economische macht ▪ Hoe relateren we dit alles nu aan het bestaan van ongelijkheid? ▪ Stratificatie valt hier samen met economische ongelijkheid ▪ Klassen: groepen met eenzelfde economische positie op basis van de productiemiddelen ▪ Fundament: onverzadigbaarheid van menselijke behoeften → arbeidsverdeling → tegengestelde belangen tussen ‘beroepen’ 2. Marx: ongelijkheid als economische macht ▪ Deze tegenstelling in belangen creëert een universele tegenstelling tussen Zij die geen Eigenaars van de productiemiddelen productiemiddelen controleren ▪ Afhankelijk van de productiemiddelen (technologie), verschillen de groepen: ✓ Middeleeuwse landbouwsamenleving: Grondbezitters Boeren (adel) (lijfeigenen) ✓ Industriële samenleving: Bourgeoisie Proletariaat (fabriekseigenaren) (arbeiders) 2. Marx: ongelijkheid als economische macht ▪ Marx erkende wel dat er andere klassen konden bestaan dan bourgeoisie en proletariaat (lompenproletariaat, middenstand) ▪ Door de dynamiek van het kapitalisme zou evenwel het volgende gebeuren: ✓ Polarisatie: andere klassen deel gaan uitmaken van bourgeoisie of proletariaat ✓ Verelendung: bourgeois worden gedwongen om de lonen verder te doen dalen, zodat proletariërs zich bewust worden van hun uitbuiting ▪ Dit zou dan leiden tot de revolutie ▪ Geen van beide voorspellingen bleken effectief plaats te (blijven) vinden 2. Marx: ongelijkheid als economische macht ▪ Deze hypothetische trend is interessant omwille van het conceptuele onderscheid tussen ✓ Objectieve klasse (Klasse an sich): Groepen met eenzelfde economische positie in de objectieve productieve sfeer (= sociale categorie, cf. H. 3) ✓ Subjectieve klasse (Klasse für sich): De identificatie van groepen met hun economische positie en lotgenoten (= collectiviteit, cf. H. 3) Hoofdstuk 4. Macht, gezag en hulpbronnen 1. Macht en gezag 2. Marx: ongelijkheid als economische macht 3. Weber: sociale sluiting 4. Kapitaal: vormen van beschikkingsmacht 3. Weber: sociale sluiting ▪ Marxistische benadering is geen ideale basis voor vruchtbare analyse ▪ Alternatieve benadering: ongelijkheid als breder fenomeen met vele bronnen ▪ Startpunt: sociale sluiting ▪ Definitie: uitsluiting van toegang tot beschikkingsmiddelen van de ene groep tegenover de andere ▪ Hangt samen met ‘rechten’: verworven toegang tot voordelen of mogelijkheden ▪ Sociale sluiting veroorzaakt ongelijkheden 3. Weber: sociale sluiting ▪ Deze ongelijkheid vloeien uit allerhande elementen voort ▪ Bronnen van ongelijkheid: 1. Politiek 2. Cultureel (levensstijl): statusgroep 3. Economisch: klasse ▪ Begrip ‘klasse’ is bij Weber: groepen met een gelijke economische positie op de arbeids- of goederenmarkt ▪ In tegenstelling tot Marx: ✓ meerdere criteria; ✓ aantal klassen per criterium niet a priori bepaald 3. Weber: sociale sluiting ▪ Weber onderscheidt drie criteria voor het onderscheiden van klassen: Klasse Criterium Voorbeeld van een negatief positief geprivilegieerde klasse 1 Bezits- (Overgeërfd) bezit Dakloze ‘Oude’ rijke klassen 2 Verwervings- Inkomen of winst Werkloze; Banen met klassen verworven op een failliete hoog markt ondernemer inkomen 3 Sociale Mobiliteit, Raté Nieuwe klassen individueel of rijke intergenerationeel (parvenu) 3. Weber: sociale sluiting ▪ Samenvattend: er zijn drie verschillen tussen de theorie van de sociale sluiting Weber en marxistische ongelijkheid: 1. Bron van ongelijkheid: Klassen arbeidsdeling versus sociale sluiting 2. Ongelijkheid als verschil in economische macht versus een breed sociaal fenomeen (politiek, cultureel, economisch) Marx 3. Twee relevante klassen versus een pluriform klassenbegrip op basis van meerdere criteria Dimensie van ongelijkheid Hoofdstuk 4. Macht, gezag en hulpbronnen 1. Macht en gezag 2. Marx: ongelijkheid als economische macht 3. Weber: sociale sluiting 4. Kapitaal: vormen van beschikkingsmacht 4. Kapitaal: vormen van beschikkingsmacht ▪ In de sociologie wordt kapitaal beschouwd als eender welk beschikkingsmiddel ▪ Alles wat mensen op systematische wijze winstkansen oplevert ▪ Meest gebruikte typologie: 1. Economisch kapitaal 2. Cultureel kapitaal 3. Sociaal kapitaal ▪ Let op: meten van kapitaal is complex ▪ Verschillen: afnemende mate van tastbaarheid en houdbaarheidsdatum 4. Kapitaal: vormen van beschikkingsmacht Subtypes van cultureel kapitaal: 1. Belichaamd: Basisvorm, is het resultaat van ‘werken aan jezelf’ 2. Geobjectiveerd: Tastbare vormen, winstkansen gekoppeld aan overeenstemmend belichaamd CK 3. Geïnstitutionaliseerd: Titels en diploma’s. Cruciale lange termijnveranderingen in waarde (toenemend belang van diploma’s; inflatoire spiraal)

Use Quizgecko on...
Browser
Browser