Kennen en kunnenlijst § 2.1, 2.2, 2.5, 3.1 en 3.2 GRO1221 PDF
Document Details
Uploaded by WellRoundedIolite7474
GRO
Tags
Summary
Deze samenvatting bevat een lijst van kennis- en vaardigheden over de Griekse stadstaten en de Romeinse tijd. De tekst bevat vragen en antwoorden over belangrijke gebeurtenissen en figuren uit die periode. Het document is geschikt voor beoordelingen en het zelfstudie.
Full Transcript
**[1hv]** [ **Kennen en kunnenlijst 2.1, 2,2, 2.5, 3.1 en 3.2 GRO1221**] *Onderstaande kennen- en kunnenlijst is een richtlijn. Er kunnen altijd andere zaken uit de paragrafen worden gevraagd!* **§ 2.1 Van paleis naar polis, blz. 34.** - Je kunt uitleggen wat een stadstaat of polis is. - Je...
**[1hv]** [ **Kennen en kunnenlijst 2.1, 2,2, 2.5, 3.1 en 3.2 GRO1221**] *Onderstaande kennen- en kunnenlijst is een richtlijn. Er kunnen altijd andere zaken uit de paragrafen worden gevraagd!* **§ 2.1 Van paleis naar polis, blz. 34.** - Je kunt uitleggen wat een stadstaat of polis is. - Je kunt uitleggen wat koloniën zijn, waarom de Grieken vanaf 750 v.Chr. koloniën gingen stichten en waar ze dat deden. - Antwoord: Naast de veiligstelling van handelsbelangen in gebieden over zee was dit ook om de steeds dreigende overbevolking tegen te gaan - - Je kunt twee oorzaken noemen waardoor er vanaf 550 v.Chr. nog maar weinig nieuwe koloniën werden gesticht. Veel kolonies waren al eerder gesticht, en er was minder behoefte aan nieuwe gebieden +. Andere machten, zoals het Perzische Rijk, beheersten delen van de regio en maakten expansie moeilijker **§ 2.2 Strijden voor vrijheid, blz. 35.** - Je kunt uitleggen waardoor er in Griekenland niet één groot rijk ontstond, maar verschillende stadstaten. Griekenland heeft een bergachtig landschap met veel eilanden, waardoor communicatie en eenheid moeilijk waren. Elke polis ontwikkelde een eigen bestuur en cultuur, wat leidde tot rivaliteit en onafhankelijkheid - Je kunt uitleggen wat de volgende bestuursvormen inhouden: oligarchie, monarchie, aristocratie, democratie en tirannie. 1. Je kunt uitleggen hoe Sparta bestuurd werd. **Twee koningen (monarchie)** - Sparta had altijd twee koningen tegelijk, afkomstig uit twee koninklijke families. - Ze waren verantwoordelijk voor militaire zaken en religieuze rituelen. 2. **Raad van Ouden (Gerousia - aristocratie/oligarchie)** - Bestond uit 28 oudere mannen (boven de 60 jaar) en de twee koningen. - Zij maakten wetsvoorstellen en adviseerden over belangrijke zaken. 3. **Volksvergadering (Apella - democratie)** - Alle mannelijke Spartaanse burgers mochten hierin deelnemen. - Ze stemden over wetsvoorstellen en belangrijke beslissingen, maar hadden weinig debat. 4. **Eforen (toezichthouders - oligarchie)** - Vijf eforen werden jaarlijks gekozen en hadden veel macht. - Ze hielden toezicht op de koningen en het bestuur en waren verantwoordelijk voor dagelijkse zaken en het naleven van wetten. - 1. Je kunt in stappen uitleggen hoe Athene zich van aristocratie tot democratie ontwikkeld heeft en hoe de macht van de adel daarbij steeds kleiner werd. **Aristocratie**: In het begin hadden rijke adellijke families alle macht. Gewone mensen hadden niets te zeggen. 2. **Draco**: Hij schreef strenge wetten op. Hierdoor was de wet voor iedereen duidelijk, maar de adel bleef machtig. 3. **Solon**: Hij maakte wetten die arme mensen hielpen, zoals het kwijtschelden van schulden. Ook mochten gewone burgers een beetje meebeslissen. 4. **Peisistratos**: Hij werd tiran (alleenheerser), maar hielp de armen en verminderde de macht van de adel. 5. **Kleisthenes**: Hij zorgde dat iedereen mee mocht stemmen en beslissen in de volksvergadering. Dit was het begin van de democratie. 6. **Democratie**: Onder Perikles kreeg elke vrije man in Athene gelijke rechten om mee te beslissen over het bestuur. De adel had bijna geen macht meer. - Je kunt uitleggen waarom de Athener Solon in 594 v.Chr. werd gekozen om nieuwe wetten te maken. In 594 v.Chr. kozen de Atheners Solon om nieuwe wetten te maken omdat de stad in grote problemen zat. Arme boeren hadden hoge schulden en verloren hun land, of werden zelfs slaven. Tegelijkertijd hadden rijke mensen alle macht, wat voor veel spanningen zorgde. Solon werd gekozen omdat hij eerlijk en wijs was. Hij bedacht oplossingen om de ruzies tussen arm en rijk te stoppen, zoals: - Schulden kwijt te schelden. - Slavernij door schulden af te schaffen. - Meer mensen een stem te geven in het bestuur. Zijn hervormingen hielpen de rust in Athene tijdelijk terug te brengen en legden de basis voor een eerlijkere samenleving. - - Je kunt drie veranderingen noemen die Solon doorvoerde, en per verandering uitleggen wie daar vooral voordeel bij had. Schulden kwijt te schelden. - Slavernij door schulden af te schaffen Meer mensen een stem te geven in het bestuur Je kunt uitleggen waarom Peisistratos een tiran was. Peisistratos was een tiran omdat hij de macht in Athene pakte zonder toestemming van het volk. Hij regeerde alleen en liet anderen niet meebeslissen. Toch deed hij ook goede dingen, zoals het bouwen van tempels en het helpen van arme boeren. Maar hij had alle macht zelf, en dat maakte hem een tiran. - - Je kunt uitleggen waarom Peisistratos steun had van een groot deel van de (boeren)bevolking. - Je kunt uitleggen waarom Hippias uiteindelijk niet meer geliefd was bij de bevolking en het woord 'tiran' een slechte naam gegeven heeft. - Je kunt uitleggen waardoor Kleisthenes van Athene een echte democratie maakte. - Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen een directe en een indirecte democratie. **§ 3.1 Het Romeinse Rijk (helemaal).** - Je kunt uitleggen waarom de nederzetting Rome een gunstige ligging had en hoe de Romeinen daar gebruik van maakten. - Je kunt aangeven welke dingen de Romeinen overnamen van de Grieken en wat ze overnamen van de Etrusken. - Je kunt uitleggen hoe de economie van de Romeinen eruit zag: wat het belangrijkste middel van bestaan was en waarin ze handel dreven. - Je kunt in stappen uitleggen hoe het Romeinse Rijk is gegroeid: je kunt vertellen welke landen ze veroverden, welke oorlogen ze daarbij voerden en welke contact ze opdeden. - Je kunt uitleggen hoe en waarom het Romeinse leger vanaf de tweede eeuw v.Chr. veranderde op het gebied van de soldaten en de generaals. - Je kunt uitleggen wat de gevolgen waren van het niet meer jaarlijks vervangen van generaals. - Je kunt uitleggen hoe generaals zoals Julius Caesar de steun van hun legioenen en de politieke macht konden veroveren. **§ 3.2 Koningstijd, Republiek, Keizertijd, blz. 54 en 55.** - Je kunt uitleggen waarom in 509 v.Chr. de monarchie in Rome werd afgeschaft. - Je kunt uitleggen hoe de macht in de Romeinse republiek werd verdeeld. - Je kunt uitleggen wat de taak was van de consuls, de senaat, de volksvergadering en de volkstribunen in de Romeinse republiek. - Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen patriciërs en plebejers. - Je kunt uitleggen waarom en hoe de macht van plebejers in 287 v.Chr. veranderde en waarom de plebejers in feite zelfs meer macht hadden dan de patriciërs. - Je kunt uitleggen waarom er in de eerste eeuw v.Chr. burgeroorlogen ontstonden in het Romeinse Rijk en waarom de winnaars van deze burgeroorlogen zich tot enige consul of dictator lieten benoemen. - Je kunt uitleggen waarom Julius Caesar in 45 v.Chr. vermoord werd. - Je kunt uitleggen hoe Octavianus aan de macht kwam. **§ 2.6 Afsluiting.** - Je kent de gebeurtenissen bij de volgende jaartallen (en andersom): 750 v.Chr., 594 v.Chr., 546 v.Chr., 146 v.Chr. - Je kent de definities van de volgende begrippen (en andersom): aristocratie, burgerschap, democratie, directe democratie, filosoof, kolonie, monarchie, mythe, oligarchie, polis, politiek, stadstaat, tirannie, wetenschap. **§ 3.6** **Afsluiting**. - Je kent de gebeurtenissen bij de volgende jaartallen (en andersom): 753 v.Chr., 510/509 v.Chr., 201 v.Chr., 146 v.Chr., 133 v.Chr., 44 v.Chr., 30 v.Chr.. - Je kent de definities van de volgende begrippen (en andersom): burgeroorlog, consul, forum, Imperium Romanum, monarchie, patriciërs, plebejers, republiek, senaat, volkstribuun, volksvergadering. **Structuurbegrippen- en tijdvakkenboekje.** - Je kunt de structuurbegrippen van I t/m VI (blz. 3 t/m 9) toepassen. - Je kent de tijdvaktitel, de periode, de begin- en eindjaartallen van tijdvak 2 (blz. 13). - Je kent de kenmerkende aspecten 1, 2 en 3 uit tijdvak 2 en kunt met voorbeelden uitleggen wat deze betekenen (blz. 13).