Hoofdstuk 13: Het Naaorlogse België (PDF)

Summary

This chapter of a Belgian history textbook examines the political and social division in Belgium after World War II. It focuses on issues such as wartime collaboration, the King's role, struggles over federalism, and the nation's political transformation. The study notes the unresolved nature of certain questions and continued debates around them. Further, the document emphasizes the controversy, and the importance of keeping the history of political conflicts and decisions relevant for students.

Full Transcript

HOOFDSTUK 13: HET NAOORLOGSE BELGIË 1. NAOORLOGSE BREUKLIJNEN EN CONFLICTEN.....................................................................3 1.1. REPRESSIE......................................................................................................................... 3 1.2. DE K...

HOOFDSTUK 13: HET NAOORLOGSE BELGIË 1. NAOORLOGSE BREUKLIJNEN EN CONFLICTEN.....................................................................3 1.1. REPRESSIE......................................................................................................................... 3 1.2. DE KONINGSKWESTIE.......................................................................................................4 1.3. SCHOOLSTRIJD EN SCHOOLPACT...................................................................................6 1.4. DE EENHEIDSWET EN LEUVEN VLAAMS.........................................................................7 2. VAN UNITAIRE NAAR FEDERALE STAAT.................................................................................7 2.1. INLEIDING............................................................................................................................ 7 2.2. GROEIENDE TEGENSTELLINGEN IN DE JAREN 50 EN 60..............................................7 2.3. VAN UNITAIR NAAR FEDERAAL IN 4 STAPPEN...............................................................9 2.4. DE HUIDIGE STRUCTUUR VAN BELGIË..........................................................................10 2.5. DE FEDERALE STAAT......................................................................................................12 2.6. HET REGIONAAL EN COMMUNAUTAIR NIVEAU............................................................15 2.7. HET PROVINCIAAL NIVEAU.............................................................................................15 2.8. HET GEMEENTELIJK NIVEAU..........................................................................................16 2.9. ENKELE BELANGRIJKE BEGRIPPEN..............................................................................16 3. HET VLAAMSE POLITIEKE LANDSCHAP................................................................................17 3.1. BREUKLIJNEN................................................................................................................... 17 3.2. LINKS, RECHTS, PROGRESSIEF EN CONSERVATIEF...................................................19 3.3. VLAAMSE POLITIEKE PARTIJEN.....................................................................................20 3.3.1. CD&V.......................................................................................................................... 20 3.3.2. Groen!......................................................................................................................... 22 3.3.3. N-VA............................................................................................................................ 24 3.3.4. Open Vld..................................................................................................................... 25 3.3.5. PVDA.......................................................................................................................... 27 3.3.6. Vooruit......................................................................................................................... 28 3.3.7. Vlaams Belang............................................................................................................ 30 4. SOCIAALECONOMISCHE ONTWIKKELING NA 1945..............................................................32 4.1. DE VERZORGINGSSTAAT................................................................................................32 4.1.1. Ontstaan van de verzorgingsstaat...............................................................................32 4.1.2. Werking van de verzorgingsstaat................................................................................35 4.1.3. Problemen van de verzorgingsstaat............................................................................37 4.2. DE ACTIEVE WELVAARTSSTAAT....................................................................................39 4.3. VAN VERZUILING NAAR ONTZUILING.............................................................................40 4.4. HET NEOLIBERALISME IN BELGIË..................................................................................41 Opgelet: In dit hoofdstuk komen veel namen voor van "huidige" partijvoorzitters, ministers,… Partijvoorzitters veranderen geregeld en op het moment dat dit document bewerkt wordt, is de re- geringsvorming (zowel Federaal als Vlaams) nog volop aan de gang. Controleer daarom vlak voor je examen wat er veranderd is. Je kan hiervoor de link op de site ge- bruiken: Leerstof 2024-2025 > Belangrijke personen in de politiek De te controleren namen staan in dit document in het groen en vet. H13 Het naoorlogse België / p.1 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos WAT JE MOET WETEN OVER DIT DOCUMENT Dit document is 1 hoofdstuk uit de cursus geschiedenis voor de derde graad aso. De volledige cursus wordt verkocht door Edulogos en kost 40 euro. De cursus Geschiedenis 3A kan alleen legaal worden gekocht via: https://examencommissie.be/shop Opgelet: De cursus van iemand anders kopen, heeft belangrijke nadelen. 1) Je loopt het risico dat je een verouderde cursus koopt. Die is dan niet in overeenstemming met de recentste vakfiche. 2) Je krijgt geen gratis updates, verbeteringen en aanvullingen. 3) Je kan geen aanspraak maken op de hulp die inbegrepen zit in de prijs voor de cursus. 4) Je hebt geen toegang tot het extra materiaal dat beschikbaar is via de site. Houd ook rekening met het volgende. Het geld dat Edulogos verdient met de verkoop van de cur- sussen wordt niet uitgekeerd aan de medewerkers. Het wordt volledig gebruikt om nieuwe cur- sussen te maken, bestaande cursussen aan te passen aan de nieuwe vakfiches en de site te on- derhouden. Door dit document te verkopen of het te kopen van iemand anders, beperk je de mo- gelijkheden van Edulogos om al die zaken te kunnen blijven doen. Dit document is bovendien auteursrechtelijk beschermd. Dit betekent dat je het niet mag verkopen of doorgeven zonder toestemming te vragen. Als uitkomt dat je dit toch doet, kan dit ernstige gevolgen hebben. Meer uitleg hierover vind je in de gebruiksovereenkomst: https://examencommissie.be/content/gebruiksovereenkomst H13 Het naoorlogse België / p.2 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos 1. NAOORLOGSE BREUKLIJNEN EN CONFLICTEN 1.1. REPRESSIE De term 'repressie' zoals hij hier wordt gebruikt, verwijst naar de strafrechtelijke bestraffing van col- laborateurs na de Eerste Wereldoorlog en de Tweede Wereldoorlog. De repressie is politiek en cultureel nog altijd een heet hangijzer. Aan de basis daarvan ligt het feit dat een groot deel van de Vlaamse Beweging zich tot twee maal toe schuldig heeft gemaakt aan collaboratie. Tijdens de Tweede Wereldoorlog gingen ook Walen onder leiding van Rex-leider Leon Degrelle tot collaboratie over. Na de bevrijding van België door de geallieerden barstte in heel België de repressie los. Men wilde de maatschappij zuiveren van mensen die tijdens de oorlog op welke manier dan ook met de Duit- se vijand hadden samengewerkt. De gevluchte Belgische regering had al tijdens de oorlog duidelijk gemaakt dat collaborateurs zou- den worden vervolgd. Naast de repressie die door de overheid werd georganiseerd, de overheids- repressie, was er ook de zogeheten straatrepressie. De straatrepressie ontstond spontaan of werd uitgelokt door groeperingen met een eigen agenda (meestal linkse verzetsbewegingen die ageer- den tegen het flamingantisme en het katholicisme). Het volk nam daarbij het recht in eigen handen en strafte (vermeende) collaborateurs hardhandig: mensen werden opgepakt, opgesloten en in el- kaar geslagen; huizen werden vernield; inboedels werden gestolen of vernietigd; vrouwen werden kaal geschoren;... Er waren twee grote golven straatrepressie: een eerste keer net na de bevrijding en een tweede keer na de terugkeer van de krijgsgevangenen uit Duitsland. Voor de overheid was het verre van eenvoudig om een goed repressiebeleid uit te stippelen. Het belangrijkste probleem was dat er geen duidelijke grens te trekken was tussen wit en zwart (colla- borateurs werden zwarten genoemd). Wat met de bakker die ook een brood verkocht had aan de Duitsers of de zanger die ook zong als er Duitsers in het publiek zaten? Daarnaast moest het land opnieuw worden opgebouwd en moest de industrie weer draaien. Misschien was het niet helemaal oportuun om alle economische collaborateurs te straffen. De overheidsrepressie verliep uiteindelijk over vier verschillende sporen omdat er ook verschillen- de soorten collaboratie waren. Mensen die zich schuldig hadden gemaakt aan wapendracht, verklikking, economische collabo- ratie en ernstige vormen van politieke collaboratie werden strafrechtelijk vervolgd. Er werden in totaal meer dan 400.000 dossiers geopend. Daarvan leidde 14% ook effectief tot een proces dat bij schuld kon leiden tot de doodstraf of een lange gevangenisstraf (242 Belgen werden geëxe- cuteerd). Mensen die zich schuldig hadden gemaakt aan politieke of militaire collaboratie werden verwij- derd uit het openbaar leven en verloren een hele reeks rechten (= epuratie). [Zaken die ze niet meer mochten doen: uitoefenen openbaar ambt, stemmen, zich verkiesbaar stellen, eretekens dragen, getuigen in een rechtszaak, wapens dragen, leidende functie vervullen in welke vereni- ging dan ook. Rechten die ze verloren: recht op pensioen, recht op bouwpremie, recht op bezit] Ambtenaren die hadden gecollaboreerd en niet al op een andere manier waren gestraft, werden ontslagen. H13 Het naoorlogse België / p.3 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos Verder konden mensen die hadden gecollaboreerd geen bewijs van burgertrouw krijgen. Dit do- cument was vereist om te solliciteren, een huis te huren, aanspraak te maken op tegemoetko- mingen, een goedkope lening te verkrijgen, deel te nemen aan openbare examens,… Wie het bewijs niet kon krijgen, was serieus gehandicapt. De collaboratie was min of meer gelijk gespreid over Vlaanderen en Wallonië. Toch werden er in Vlaanderen meer collaborateurs bestraft en werden die gemiddeld ook zwaarder bestraft. Dit kan worden verklaard door de politieke machtsstrijd die op dat moment woedde. De linkse, Franstalige en unitaristische Belgen wilden zich verlossen van het VNV, de Vlaamse Beweging en de katholie- ken. Het is begrijpelijk dat collaborateurs werden gestraft, maar al vrij snel werd duidelijk dat er veel fou- ten werden gemaakt. De repressie maakte tal van onschuldige slachtoffers en was soms overdre- ven hard. Vanaf 1946 werden pogingen gedaan om fouten te herstellen. Tal van dossiers werden opnieuw geopend en tal van straffen werden ingekort of beperkt. Het kwam echter nooit tot een of- ficieel toegeven van de fouten en er kwam ook geen algemene amnestieregel. Vlaamse partijen en de Vlaamse Beweging zijn blijven ijveren voor een algemene amnestie en hebben geprobeerd er een gewestbevoegdheid van te maken, maar zonder resultaat. Collaboratie en amnestie zijn nog altijd hete hangijzers en steken geregeld de kop op als onderwerp van debat. 1.2. DE KONINGSKWESTIE De koningskwestie is de naam voor het politiek conflict dat na WOII in België ontstond in verband met het koningschap van Koning Leopold III. Ontstaan Koning Leopold III nam een aantal beslissingen die het bijzonder moeilijk maakten om hem na de oorlog zonder meer opnieuw te laten regeren. Na de inval van Duitsland weigerde de koning het land te verlaten. Het kwam tot een breuk met zijn regering, die vond dat hij niet in België mocht blijven, maar vanuit het buitenland de strijd moest verderzetten. Leopold III verklaarde dat hij het lot van zijn overwonnen leger wilde delen en bleef. De regering verklaarde op haar beurt dat de koning niet langer in de mogelijkheid ver- keerde het land te besturen. Leopold verbleef als krijgsgevangene in het kasteel van Laken. Daar had hij contact met o.a. Hendrik de Man die een hevig voorstander was van collaboratie met de Duitsers. Leopold III had persoonlijk contact met Hitler. Op 6 december 1941 trad Leopold in het huwelijk met de zwangere Lilian Baels. Kardinaal Van Roey, de aartsbisschop van Mechelen, verklaarde dat hij op 11 september in het geheim een kerkelijk huwelijk had ingezegend, dus nog voor het burgerlijk huwelijk, wat ongrondwettelijk was. Voor de lijdende Belgische bevolking was dit een klap in het gezicht. Na de bevrijding wees Leopold alle pogingen tot verzoening met de regering van de hand. Daar- om werd een speciale wet goedgekeurd: Leopold III kon zijn kroon uitsluitend terugkrijgen als zowel kamer als Senaat voor stemden. Daarmee stond de koningskwestie definitief op de poli- tieke agenda. Al vanaf het begin werd de koningskwestie een thema waarrond de politieke tegenstellingen tot ui- ting kwamen. H13 Het naoorlogse België / p.4 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos Socialisten, liberalen en de toen nog belangrijke communisten waren tegen terugkeer. De christen- democraten van CVP en PSC, waren voor de terugkeer en wilden die afdwingen met een volks- raadpleging. Toen de regering dit plan niet aanvaardde, stapten ze uit de regering. Ze zouden pas in maart 1947 terugkeren, toen een politieke meerderheid zonder hen niet meer haalbaar was. De geëiste volksraadpleging kwam er echter (nog) niet. Bij de verkiezingen van juni 1949, waarbij voor het eerst ook vrouwen stemrecht hadden, behaalde de Christelijke Volkspartij (CVP/PSC) een absolute meerderheid in de Senaat en op één zetel na in de kamer. Gaston Eyskens (CVP) stond nu sterk genoeg om het referendum dat zijn partij wilde te organiseren. Op 12 maart 1950 trokken de Belgen voor de eerste en tot nu toe enige keer naar de stembus voor een volksraadpleging. Het doel van het referendum was uitsluitend te weten komen wat de bevol- king zelf wilde. De volksraadpleging was als procedure immers niet opgenomen in de grondwet en het resultaat ervan kon dan ook niet wettelijk bindend zijn. De uitslag bracht een diepe verdeeldheid aan het licht tussen de twee grote taalgemeenschappen van het land. Een meerderheid (57,68%) van de Belgen was voor de terugkeer van Leopold, maar de regionale verschillen waren enorm: Vlaanderen → voor Namen en Luxemburg → voor Luik en Henegouwen (dichtbevolkte geïndustrialiseerde provincies) → tegen Achter die resultaten schuilden de traditionele Belgische tegenstellingen: ideologisch → katholieken vs. niet-gelovigen sociaal → rijk vs. arm communautair → Vlamingen vs. Walen Ontknoping en afloop In overeenstemming met de resultaten van het referendum wilde Eyskens de koning laten terugke- ren. Na de verkiezingen van 1950 behaalde de CVP de volstrekte meerderheid. De koning werd verzocht zijn taken opnieuw op te nemen. In Wallonië, maar ook in Vlaanderen, ontstond enorme chaos. Verschillende mensen kwamen om tijdens betogingen en men vreesde voor erger. De drie grote politieke families zagen in dat Wallo- nië nooit vrede zou nemen met Leopold III aan het hoofd van het land en stelden voor de koninklij- ke bevoegdheden over te dragen aan kroonprins Boudewijn. Op 1 augustus 1950 verklaarde Leopold III zich bereid troonsafstand te doen ten voordele van zijn zoon. Er kwam een eind aan de rellen. Tot de meerderjarigheid van Boudewijn, die met de eedaflegging de titel Koninklijke Prins kreeg, bleef Prins Karel (de broer van Leopold III) aan als regent. Op 16 juli 1951 tekende Koning Leopold III de troonsafstand en een dag later volgde Boudewijn hem op als Koning der Belgen. H13 Het naoorlogse België / p.5 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos 1.3. SCHOOLSTRIJD EN SCHOOLPACT De schoolstrijd is de strijd tussen het officieel onderwijs (onderwijs ingericht door de staat, provin- cies en gemeenten) en het vrij onderwijs (wat in de praktijk neerkomt op het onderwijs ingericht door de katholieken). De eerste schoolstrijd (1878-1884) Na de onafhankelijkheid van België had het officieel onderwijs een katholiek karakter. Een liberale regering bracht daar in 1879 verandering in: het officieel onderwijs (voornamelijk het lager onder- wijs) moest neutraal zijn. Katholieke scholen werden niet langer gefinancierd door de overheid. Het katholiek onderwijs reageerde hier zeer heftig op, waardoor het land in twee kampen werd ver- deeld. Dit heeft sterk bijgedragen tot de verzuiling. Voor de katholieken was deze schoolstrijd een gevecht om 'de ziel van het kind' en tegen 'scholen zonder God'. In 1914 werd er een wet goedge- keurd die het inschrijvingsgeld in het lager onderwijs afschafte. Voordien waren de katholieke scholen genoodzaakt inschrijvingsgeld te vragen omdat ze van de overheid helemaal geen subsidies kregen. Armere mensen die hun kinderen wel naar een katho- lieke school wilden sturen, konden het inschrijvingsgeld niet betalen en stuurden hun kinderen noodgedwongen naar het officieel onderwijs omdat dat volledig gratis was. De tweede schoolstrijd (1950-1958) Na de Tweede Wereldoorlog gingen meer en meer jongeren naar het secundair onderwijs. Beide onderwijsnetten (vrij en officieel) kwamen door de toename van leerlingen in de problemen en voelden zich door de overheid tekort gedaan. Het officieel onderwijs kende een structureel pro- bleem omdat het minder scholen had dan het vrij onderwijs. Het vrij onderwijs kende een financieel probleem omdat het een hoger inschrijvingsgeld moest vragen dan het officieel onderwijs (het vrij middelbaar onderwijs werd niet gesubsidieerd). De tweede schoolstrijd barstte los rond 1950 en bereikte in 1955 een hoogtepunt toen de regering de "vrijheid' van de katholieke scholen probeer- de in te perken. Na maandenlang (straat)protest werd in 1958 een compromis gesloten tussen de grote partijen (katholiek, liberaal, socialist) dat leidde tot een "Schoolpact". Het schoolpact Het Schoolpact was een onderwijsakkoord dat op 20 november 1958 door onderhandelaars van de drie politieke partijen in België (meerderheid en oppositie) werd ondertekend. Het maakte een einde aan de schoolstrijd tussen de twee grote onderwijsnetten. De 32 resoluties van het school- pact werden in wetteksten gegoten en hebben geleid tot de Schoolpactwet van 29 mei 1959. De basis van het Schoolpact was de vrije schoolkeuze. Ouders moesten vrij kunnen kiezen naar welke school ze hun kinderen stuurden (een katholieke school of een rijksschool). Om dit te be- werkstelligen moesten er sowieso voldoende scholen van elk type zijn en mocht de keuze geen alt te grote financiële gevolgen hebben voor het gezin. Fundamenteel erkent het schoolpact het bestaan van de twee grote onderwijsnetten in België en waarborgt ze de bestaanszekerheid hiervan door middel van dotaties of subsidies. H13 Het naoorlogse België / p.6 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos De twee netten bestaan uit 1. het officieel onderwijs georganiseerd door de overheid (staat, provincie of gemeente, later ge- meenschap, provincie of gemeente). Ook de universiteit van Gent hoort bij dit net. 2. het vrij onderwijs georganiseerd door een particuliere instantie (niet de overheid). Die particu- liere instantie is vaak een katholieke organisatie, maar dat is niet noodzakelijk. Er bestaan ook protestantse scholen, methodescholen (Steiner- en Freinetscholen) en vrijzinnige scholen. De Katholieke Universiteit Leuven hoort tot het vrij onderwijsnet, net als de vrijzinnige Vrije Univer- siteit Brussel. Het schoolpact had als belangrijkste gevolg dat de (katholieke) vrije onderwijsnetten zich aan een onderwijsreglementering onderwierpen in ruil voor subsidiëring. Die subsidiëring is vergelijkbaar met (maar niet hetzelfde als) de financiering van de officiële netten. Het resultaat was dat de vrije scholen geen inschrijvingsgeld meer hoefden te vragen. Een kind naar een vrije school sturen, kostte daardoor in principe hetzelfde als een kind naar een officiële school sturen. 1.4. DE EENHEIDSWET EN LEUVEN VLAAMS → zie 2.2. 2. VAN UNITAIRE NAAR FEDERALE STAAT 2.1. INLEIDING Een ander woord voor unitaire staat is eenheidsstaat. Het is een staat die geleid wordt door één centrale regering. Die regering heeft alle macht in handen en heeft als enige het recht om nieuwe wetten enz. te maken. De federale staat is min of meer het tegengestelde van de unitaire staat. Het land als geheel wordt verdeeld in stukken en elk stuk krijgt een eigen regering. Die regering mag op bepaalde vlakken (bijvoorbeeld onderwijs, gezondheidszorg, milieu,...) beslissingen nemen en wetten maken voor haar deel van het land. Die 'vlakken' zijn 'bevoegdheden'. Naast de 'deelregeringen' houdt het land wel een regering die verantwoordelijk is voor het land als geheel (de nationale of federale regering) en beslissingen neemt op vlakken die voor het land als geheel belangrijk zijn (bijvoorbeeld het leger). België was oorspronkelijk een unitaire staat. Dat is geleidelijk veranderd. Vandaag is België een fe- derale staat. 2.2. GROEIENDE TEGENSTELLINGEN IN DE JAREN 50 EN 60 Na de Tweede Wereldoorlog waren er in België een heel aantal crisissen, die niet altijd recht- streeks met het probleem Vlamingen-Walen te maken hadden, maar die wel telkens aantoonden dat er heel grote tegenstellingen waren tussen hoe de Walen en Vlamingen denken over het land regeren (een duidelijk voorbeeld hiervan was de Koningskwestie). Tijdens de jaren 50 en 60 werd dit extreem duidelijk. Aan het einde van de jaren 50 had België ernstige economische problemen. De steenkoolwinning en de staalproductie raakten in verval, vooral in Wallonië. De regering Eyskens-Lilar (CVP-BSP) vaardigde wetten uit om de economie terug op gang te trekken en de reconversie (= herstructure- ring) van de industrie te bevorderen. H13 Het naoorlogse België / p.7 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos In 1961 kwam de Eenheidswet tot stand. Die werd zo genoemd omdat in één wettekst een aantal economische, sociale en financiële maatregelen werd samengebracht. De Eenheidswet moest het land opnieuw een gezonde sociaaleconomische basis geven. Er waren ook heel wat maatregelen bij die de modale burger troffen, o.a. pensioenmaatregelen en besparingen in de ziekteverzeke- ring. Veel Belgen zagen de eenheidswet als een aanslag op hun sociale zekerheid, met heel wat pro- testacties tot gevolg. Vijf weken lang werd er gestaakt in de openbare sector en in de bedrijven. Het openbaar leven in België lag lam. Er waren protestmarsen, sabotagedaden en rellen. De toe- stand was voor de regering ernstig genoeg om een deel van het leger dat in Duitsland gestatio- neerd was terug te roepen om samen met de rijkswacht de orde in het land te handhaven. Het bleek geen onnodige maatregel: op 6 januari 1961 werd er in Luik zes uur lang gevochten en kwa- men er zelfs enkele mensen om. Kortom: het land verkeerde in een prerevolutionaire toestand. Er speelden ook communautaire aspecten mee. Vooral in Wallonië was het slecht gesteld met de economie. De Luikse vakbondsleider André Renard gebruikte de sociale onrust om ook maat- schappelijke hervormingen te eisen. De stakingen tegen de Eenheidswet mislukten uiteindelijk, onder meer omdat de Vlaamse arbei- ders niet bereid waren tot het uiterste te gaan. De nieuwe regering Lefèvre-Spaak (CVP-BSP) pas- te de Eenheidswet wel lichtjes aan om de al te scherpe kantjes af te ronden. Toen het protest te- gen de Eenheidswet was verstomd, kwamen dag na dag de communautaire tegenstellingen steeds meer op de voorgrond. De Vlamingen eisten dat de taalgrens wettelijke zou worden vastgelegd. Dat was immers nog niet gebeurd, waardoor er in de gemeenten in de buurt van de taalgrens vaak taalproblemen en span- ningen ontstonden (Was het een Vlaamse gemeente of een Waalse?). Om de eisen kracht bij te zetten, organiseerden de Vlamingen in 1961 en 1962 twee massale Marsen op Brussel. Beide ke- ren stond Brussel in rep en roer. Vlaanderen haalde zijn slag thuis: in 1962 werd de taalgrens wet- telijk vastgelegd. Dat gebeurden echter wel op een typisch Belgisch manier: Franstaligen en Ne- derlandstaligen sloten een compromis. Komen en Moeskroen lagen in Vlaanderen, maar hadden een Franstalige meerderheid. Deze gemeenten werden Waalse gemeenten en hoorden vanaf dan bij de provincie Henegouwen. Zes gemeenten met een meerderheid Nederlandstaligen die in Wallonië lagen, werden Vlaamse gemeenten en hoorden vanaf dan bij de provincie Limburg. In 1966 werden de Limburgse mijnen gesloten. Dat leidde tot hevige protesten. De mijnwerkers ge- loofden dat de sluiting een poging was om de Waalse steenkoolbekkens te beschermen. In 1968 barstte een stevig conflict los over de universiteit van Leuven, de oudste universiteit van het land en een instelling met wereldfaam. De Leuvense universiteit was (hoewel ze in Vlaanderen lag) tweetalig en in Leuven een grote bron van verfransing. De studenten vonden dat Leuven Vlaams moest zijn en dat uitte zich in hevige protesten. Ze kregen hun zin: het Franstalige deel van de universiteit verhuisde naar Louvain-la-Neuve en was volledig weg in 1980. 1968 was ook het jaar van de studentenopstanden. In alle steden van Europa (en zelfs in Japan en Mexico) kwamen scholieren en studenten op straat om te betogen tegen de gevestigde orde en om een meer rechtvaardige wereld te eisen. In België uitte zich dat vooral in een vraag naar meer rechten voor Vlaanderen. H13 Het naoorlogse België / p.8 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos Tegen het einde van de jaren 60 was het duidelijk dat België als unitaire staat niet kon overleven. De tegenstellingen tussen Walen en Vlamingen waren te groot. Er werd besloten om de unitaire staat België om te bouwen naar een federale staat. 2.3. VAN UNITAIR NAAR FEDERAAL IN 4 STAPPEN Om van België een federale staat te kunnen maken, was het nodig de grondwet aan te passen. De aanpassingen gebeurden stap voor stap. Elke verandering is een staatshervorming. Eerste staatshervorming: grondwetswijziging van 1970 Vlaanderen wil meer aandacht voor taal, cultuur en economie. Wallonië wil meer aandacht voor economie. Men lost dit op door cultuurgemeenschappen, gewesten en taalgebieden te creëren. Er ontstaan drie cultuurgemeenschappen (Vlaamse, Waalse en Duitstalige) die verantwoordelijk worden voor de bescherming en promotie van de culturele eigenheid. Ze worden bestuurd door een cultuurraad. Deze raden bestaan uit nationale parlementsleden van die gemeenschap. Er ontstaan drie gewesten (Vlaams, Waals en Brussels – het Duitstalig gebied hoort bij het Waals Gewest). In 1970 hadden de gewesten nog geen eigen instellingen omdat er geen ak- koord was over Brussel. Er ontstaan 4 officiële taalgebieden: een Nederlandstalig, een Franstalig, een Duitstalig en een tweetalig Frans-Nederlands. Tweede staatshervorming: grondwetswijziging van 1980 Gewesten worden operationeel (behalve Brussel, dat nog onder federale controle bleef). De ge- westen werden verantwoordelijk voor 'plaatsgebonden' materies: milieu, huisvesting, streekecono- mie, herscholing van werklozen en toezicht op lokale autoriteiten. De cultuurgemeenschappen die in 1970 waren gevormd, worden omgevormd tot 'Gemeenschap- pen'. Er zijn er drie: de Vlaamse, de Waalse en de Duitstalige. De gemeenschappen krijgen meer bevoegdheden dan de vroegere cultuurgemeenschappen. Ze zijn verantwoordelijk voor alle 'per- soonsgebonden' zaken: cultuur, taal, welzijn,... Elke gemeenschap heeft een eigen parlement en regering. Ook de gewesten hebben een regering en een raad (te vergelijken met een parlement). Vlaanderen besloot om de gemeenschaps- en ge- westsinstellingen te doen samensmelten (dus: 1 regering en 1 parlement voor gewest én gemeen- schap). Derde staatshervorming: grondwetswijziging van 1988 Gewesten en gemeenschappen krijgen meer middelen en meer bevoegdheden. De gewesten zijn voortaan bevoegd voor openbare werken en industrieel beleid en de gemeenschappen zijn nu ook bevoegd voor onderwijs. Over Brussel wordt een compromis bereikt: Het gewest krijgt een regering en een parlement. Het krijgt specifieke instellingen om als tweetalig gebied te kunnen werken. Het krijgt de naam 'Brussels Hoofdstedelijk Gewest'. H13 Het naoorlogse België / p.9 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos Vierde staatshervorming: Sint-Michielsakkoord van 1993 Het Sint-Michielsakkoord is de afwerking van het proces. België is vanaf dan officieel een federale staat en dat staat ook in de grondwet. Er volgen nu nog wat veranderingen op federaal niveau (re- gering, Kamer en Senaat) om de samenwerking met de 'deelstaten' vlotter te laten verlopen. De gemeenschappen en gewesten krijgen ook het recht om zelfstandig internationale verdragen te sluiten voor zover het over hun eigen bevoegdheden gaat. De belangrijkste wijziging is de creatie van direct verkozen parlementen in Vlaanderen en Wallonië (dit bestond al in Brussel en in de Duitstalige Gemeenschap), Vijfde staatshervorming: Lambermontakkoord van 2001 De gewesten krijgen bijkomende bevoegdheden (buitenlandse handel, landbouw en administratief toezicht op ondergeschikte besturen). Er komt ook een herfinanciering van de gemeenschappen en de gewesten krijgen bijkomende fiscale bevoegdheden. Zesde staatshervorming: Vlinderakkoord van 2011 De architectuur van België wordt ingrijpend veranderd. Vlaanderen, Wallonië, Brussel en de Duits- talige Gemeenschap krijgen nog meer autonomie. De federale staat houdt zich alleen nog maar bezig met kerntaken: de sociale zekerheid, de gezagstaken en de regulering. Hij zal dit bovendien doen met minder middelen. De gewesten en de gemeenschappen krijgen meer middelen en meer bevoegdheden (arbeids- marktbeleid, gezinsbijslag (= een deel van de sociale zekerheid), huurwetgeving en verkeerswet- geving). De gewesten en de gemeenschappen krijgen ook een stukje belastingbevoegdheid (= een vorm van financiële autonomie → ze worden zelf verantwoordelijk voor de middelen om hun beleid vorm te geven). Het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde werd gesplitst. 2.4. DE HUIDIGE STRUCTUUR VAN BELGIË De bestuursverantwoordelijkheden zijn verdeeld over vier niveaus. Stel je daarbij een piramide voor met helemaal bovenaan niveau 1 en 2 en helemaal onderaan niveau 4. niveau 1: federaal niveau niveau 2: regionaal niveau (de grote 'delen' van België) niveau 3: provinciaal niveau niveau 4: gemeentelijk niveau H13 Het naoorlogse België / p.10 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos Alle instellingen op elk niveau hebben specifieke verantwoordelijkheden of bevoegdheden. Terwijl het provinciale en het gemeentelijk niveau rekening moet houden met de wetten en regeling van het hoger niveau geldt dit niet voor het regionale en het federale niveau. Het is dus niet zo dat de- creten en ordonnanties lager of hoger in de hiërarchie staan dan federale wetten. Decreet: Wet uitgevaardigd door de Vlaamse/Waalse Gemeenschap en het Vlaams/Waals Gewest) Ordonnantie: Wet uitgevaardigd door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest OVERZICHT BEVOEGDHEDEN De federale bevoegdheden financiën sociale zekerheid (behalve kinderbijslag) leger en federale politie buitenlandse zaken justitie relaties met EU en NAVO De gewestbevoegdheden Gewesten beschikken over bevoegdheden die te maken hebben met het grondgebied. Concreet gaat het om: economie ruimtelijke ordening en stedenbouw werkgelegenheid natuurbehoud landbouw krediet waterbeleid buitenlandse handel huisvesting toezicht over de provincies, de gemeenten en de intercom- openbare werken munales. energie wetenschappelijk onderzoek en internationale betrekkin- vervoer (maar niet de NMBS) gen in verband met de gewestbevoegdheden leefmilieu De gemeenschapsbevoegdheden Gemeenschappen beschikken over bevoegdheden die te maken hebben met de taal en de per- soon. Concreet gaat het om: cultuur (theater, bibliotheken, audiovisuele media, …) onderwijs gezondheid hulp aan personen (jeugdbescherming, sociale bijstand, familiehulp, opvang van migranten,...) wetenschappelijk onderzoek en internationale betrekkingen in verband met de gemeenschaps- bevoegdheden. kinderbijslag De bevoegdheden van de provincies en gemeenten Onderwijs, sociale en culturele infrastructuren, preventieve geneeskunde en sociaal beleid. Ze houden zich ook bezig met leefmilieu, met wegen en waterwegen, economie, vervoer, openbare werken, huisvesting, gebruik van talen,... maar ze moeten wel altijd rekening houden met wetten, decreten en ordonnanties uitgevaardigd door de "hogere" niveaus. H13 Het naoorlogse België / p.11 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos 2.5. DE FEDERALE STAAT 2.5.1. De wetgevende macht → Federaal parlement en koning Het federaal parlement bestaat uit 2 kamers: de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat. Kamer van volksvertegenwoordigers: 150 volksvertegenwoordigers, rechtstreeks verkozen bij algemeen stemrecht Senaat: 50 deelstaatsenatoren (aangeduid door de gemeenschappen en gewesten) 10 gecoöpteerde senatoren (aangeduid door de deelstaatsenatoren) Sinds 2014 is de Senaat een assemblee van de deelstaten. Het is de plaats waar de deelstaten met elkaar en met de federale staat in dialoog kunnen gaan. Elke kamer (de Kamer en Senaat) is ingedeeld in 2 taalgroepen: een Nederlandse taalgroep en een Franse taalgroep. Taken van de Senaat: De Senaat is, samen met de Kamer, bevoegd om de Grondwet aan te passen en werkt mee aan wetten in verband met de organisatie en de werking van de federale staat en van de deelstaten. De Senaat stelt informatieverslagen op. Zo een verslag is een document met aanbevelingen over hoe er moet worden samengewerkt wanneer nieuwe wetten en regels een invloed hebben op meerder bestuursniveaus (staat, gemeenschappen, gewesten). Enkele voorbeelden van der- gelijke wetten en regels: gelijkheid van mannen en vrouwen, Europese regelgeving, meeouder- schap, bestrijden van kinderarmoede, betere afstemming van het openbaar vervoer. De Senaat bemiddelt wanneer er conflicten zijn tussen de verschillende parlementen van het land. Via hun vertegenwoordigers in de Senaat hebben de deelstaten toegang tot internationale parle- mentaire organisaties. De Senaat waakt erover dat de Europese Unie geen initiatief neemt over een thema dat beter op een ander niveau behandeld wordt. Taken van de Kamer: Government making power: De regering moet bij haar aantreden uitdrukkelijk het vertrouwen krijgen van de meerderheid van de Kamer. De regeringsverklaring en de daaropvolgende ver- trouwensstemming kunnen alleen in de Kamer plaatsvinden. Controleren van de federale regering – Politieke controle: Het vertrouwen dat de regering krijgt bij haar aantreden, kan op elk mo- ment worden ingetrokken. Dit gebeurt door te stemmen over een motie van wantrouwen (meerderheid voor) of een motie van vertrouwen (meerderheid tegen). – Beleidsverklaringen: Ieder lid van de regering stelt bij het aantreden een beleidsverklaring op. In dit document licht de minister toe hoe hij binnen zijn domein vorm zal geven aan het re- geerakkoord. De bevoegde Kamercommissies evalueren de beleidsverklaringen en formule- ren eventueel aanbevelingen. – Beleidscontrole: Via interpellaties kan de Kamer vragen aan ministers om zich te verantwoor- den voor specifieke handelingen, uitspraken of beleidskeuzes. Een interpellatie kan worden afgesloten met een motie. Er wordt daarmee dan beslist of de minister (of de hele regering) aangesteld kan blijven of moet worden vervangen. H13 Het naoorlogse België / p.12 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos Wetten maken, amenderen (aanpassen) en goedkeuren. Beleidsinformatieve bevoegdheid: Zich informeren over het beleid van de ministers en de rege- ring als geheel. Goed geïnformeerd zijn, is immers een basisvoorwaarde om de regering te kun- nen controleren. De twee belangrijkste middelen die Kamerleden hebben om zich te informeren, zijn de parlementaire vraag en de onderzoekscommissie. – Parlementaire vraag: Een Kamerlid stelt mondeling of schriftelijk een vraag aan een minister. De vraag moet nauwkeurig en bondig worden geformuleerd en moet aan specifieke voor- waarden voldoen (Kamerleden kunnen dus niet om het even wat vragen of vragen stellen die al op andere manieren worden behandeld). Een parlementaire vraag kan nooit aanleiding ge- ven tot een motie. – Onderzoekscommissie: Onderzoekscommissies doen onderzoek naar belangrijke problemen en/of crisissen in de samenleving (die minstens gedeeltelijk) het gevolg zijn van het beleid. De onderzoekscommissies onderzoeken de problemen grondig en leggen bloot welke rol de huidige en de vorige regeringen daarin hebben gespeeld. Voorbeelden: Bende van Nijvel (1988), verdwijning van kinderen (1996), dioxine (1999), SABENA (2002), Fortis (2009) De begroting controleren. De Kamer krijgt hiervoor steun van het Rekenhof. De koning Ondertekent de wetten die het parlement goedkeurt. 2.5.2. De uitvoerende macht → federale regering en koning De regering Mag uit ten hoogste 15 ministers bestaan (eerste minister niet meegerekend). Er moeten evenveel Nederlandstalige als Franstalige ministers zijn. Er mogen staatssecretarissen aan de regering worden toegevoegd (onbeperkt in aantal en voor hen geldt de taalvoorwaarde niet). De regering voert de wetten uit die het parlement goedkeurt De regering heeft initiatiefrecht. Dat wil zeggen dat ze wetsontwerpen bij het parlement kan in- dienen en het recht heeft om te amenderen (wetsvoorstellen aanpassen, zowel eigen voorstel- len als die van parlementsleden). Een wet die goedgekeurd is door het parlement heeft pas kracht van wet nadat hij ondertekend is door de regering (= ministers + koning) en gepubliceerd is in het staatsblad. De huidige eerste minister of premier is Alexander De Croo (Open VLD). Alexander De Croo H13 Het naoorlogse België / p.13 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos Taken van de regering: De regering moet uitmaken waaraan de bevolking nood heeft en plannen hoe het best aan die nood kan worden voldaan. Ze gebruikt daarvoor de bestaande wetgeving, investeringen, subsi- dies en voorlichtingscampagnes. Ze kan ook wetsvoorstellen indienen en voorstellen doen om bestaande wetten te veranderen. Een belangrijk aspect van het beleid is het opstellen van een begroting. De begroting is een ra- ming van de staatsinkomsten- en uitgaven. Aan de hand van de geraamde inkomsten en uitga- ven kan de regering het binnen- en buitenlands beleid uitstippelen. De regering moet zorgen voor een bekwaam en goed functionerend ambtenarenkorps, dat on- der haar gezag, leiding en toezicht werkt aan de toepassing van de wetgeving en het uitdenken van het beleid. De regering is bevoegd om voor België als geheel internationale afspraken te maken en verdra- gen te sluiten, behalve voor materies die aan de gemeenschappen en gewesten zijn voorbehou- den. De regering is belast met het toezicht op de openbare orde en veiligheid. Daarom mag zij soms in dringende gevallen de nodige maatregelen treffen om de openbare orde en de veiligheid te garanderen (natuurlijk binnen de perken van de Grondwet en de bestaande wetgeving). De koning Benoemt en ontslaat ministers. Leidt de buitenlandse betrekkingen. Voert het bevel over het leger en stelt het begin en einde vast van de oorlogstoestand. Sluit internationale verdragen af. Heeft het genaderecht. Dit betekent dat hij voor individuele gevallen kan beslissen dat een straf niet (verder) wordt uitgevoerd. Dit betekent niet dat de veroordeling zelf ongedaan gemaakt wordt. De koning is het hoofd van de uitvoerende macht, maar hij heeft geen persoonlijke macht en kan nooit alleen handelen De huidige koning is Filip I van België. Koning Filip I van België. H13 Het naoorlogse België / p.14 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos 2.6. HET REGIONAAL EN COMMUNAUTAIR NIVEAU 2.6.1. Vlaams Gewest en Vlaamse Gemeenschap In Vlaanderen worden de bevoegdheden van de gemeenschap en het gewest uitgeoefend door één parlement en één regering: het Vlaams parlement en de Vlaamse regering. Wetgevende macht: Vlaams parlement Uitvoerende macht: Vlaamse regering De Vlaamse Gemeenschap oefent haar bevoegdheden uit in de Vlaamse provincies en in (Neder- landstalig) Brussel. Het Vlaams Gewest oefent zijn bevoegdheden uit in Vlaanderen. Het Vlaams parlement bestaat uit 124 rechtstreeks verkozen parlementsleden (118 uit de Vlaamse provincies en 6 uit het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest). De Vlaamse regering bestaat uit maximaal tien ministers en één minister-president. De huidige minister-president is Jan Jambon (N-VA). 2.6.2. Waals Gewest Wetgevende macht: Waals parlement Uitvoerende macht: Waalse gewestsregering 2.6.3. Brussels Hoofdstedelijk Gewest Wetgevende macht: Brussels hoofdstedelijk parlement Uitvoerende macht: Brusselse hoofdstedelijke regering 2.6.4. Franse Gemeenschap Jan Jambon Wetgevende macht: parlement van de Franse Gemeenschap Uitvoerende macht: regering van de Franse Gemeenschap 2.6.5. Duitstalige Gemeenschap Wetgevende macht: parlement van de Duitstalige Gemeenschap Uitvoerende macht: regering van de Duitstalige Gemeenschap 2.7. HET PROVINCIAAL NIVEAU Sinds de vierde staatshervorming zijn er tien provincies. De provincie Brabant werd door die staatshervorming afgeschaft en vervangen door twee nieuwe provincies: Vlaams-Brabant (in het Vlaams Gewest) en Waals-Brabant (in het Waals Gewest). Het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest valt buiten de indeling in provincies. Wetgevende macht: provincieraad Uitvoerende macht: bestendige deputatie H13 Het naoorlogse België / p.15 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos Elke provincie heeft een provincieraad. De provincieraadsleden worden om de zes jaar verkozen tijdens provinciale verkiezingen. Het eigenlijke bestuur van de Vlaamse provincies is in handen van de 'bestendige deputatie' (in Wallonië is dat het provinciecollege). De deputatie bestaat uit 6 verkozen provincieraadsleden. De verkozen provincieraadsleden beslissen zelf wie lid zal zijn van de deputatie. Aan het hoofd van de deputatie staat een gouverneur. De gouverneur is ook een verkozen provincieraadslid, maar hij/zij wordt ook nog eens apart benoemd door de gewestsregering. De deputatie is verantwoordelijk voor het dagelijks bestuur van de provincie. Ze heeft o.m. de be- voegdheid om vergunningen af te leveren voor de exploitatie van bedrijven die risico's inhouden of schadelijk zijn en die dan ook gecontroleerd moeten worden. De provinciegouverneurs beschikken over bevoegdheden i.v.m. veiligheid en ordehandhaving. Zij organiseren bijvoorbeeld de coördinatie van hulpacties bij rampen van een zekere omvang. 2.8. HET GEMEENTELIJK NIVEAU Wetgevende macht: gemeenteraad Uitvoerende macht: college van burgemeester en schepenen Elke gemeente heeft een gemeenteraad. De gemeenteraadsleden worden om de zes jaar verko- zen tijdens gemeenteraadsverkiezingen. Het bestuur van de gemeente is in handen van het college van burgemeester en schepenen. De gemeenteraadsleden kiezen wie van de verkozen gemeenteraadsleden zij als burgemeester wil- len. De burgemeester wordt benoemd door de gewestsregering. De gemeenten staan onder toezicht van de gewesten. 2.9. ENKELE BELANGRIJKE BEGRIPPEN Federale staat (synoniem: bondsstaat) Een staat waar de soevereiniteit verdeeld is tussen de federale staat (het centrale, overkoepelende gezag) en de deelstaten. De verschillende 'staten' hebben elk een eigen wetgevende macht, uit- voerende macht en specifieke bevoegdheden. Het machtsoverwicht blijft wel bij het centraal gezag. Concreet voor België: de soevereiniteit is verdeeld tussen de federale staat (België) en de deelsta- ten (Vlaanderen, Wallonië en Brussel). Een ander voorbeeld van een federaal staat is de VS. Confederale staat (synoniem: statenbond) Een staat die bestaat uit een aantal heel zelfstandige staten die zich via een verdrag hebben aan- gesloten. Ze werken samen om gemeenschappelijke belangen te behartigen, een gemeenschap- pelijke buitenlandse politiek te kunnen voeren en om het gezamenlijke grondgebied te bescher- men. Voor het overige zijn de staten-leden volledig onafhankelijkheid van elkaar voor de regeling van hun binnenlandse zaken. Echte confederaties bestaan op dit moment niet. H13 Het naoorlogse België / p.16 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos Federaliseren en defederaliseren Oorspronkelijke en algemene betekenis Federaliseren: Een unitaire staat omvormen tot een federale staat door bepaalde bevoegdheden van de federale staat over te dragen aan de deelstaten. In België wordt er een onderscheid gemaakt tussen regionaliseren en communautariseren. Regionaliseren: Overdragen van plaatsgebonden bevoegdheden zoals economie, milieu en spoor naar de gewesten. Communautariseren: Overdragen van persoonsgebonden bevoegdheden zoals welzijn, cultuur en onderwijs naar de gemeenschappen. Defederaliseren: Een federale staat minder federaal maken door bevoegdheden van de deelstaten over te dragen aan de nationale of federale staat. Synoniem: centraliseren. Betekenis in België sinds de jaren 90 In de loop van de jaren 90 werd België een federale staat. Daarna ijverden diverse politieke partij- en voor een uitbreiding van de bevoegdheden van de gemeenschappen en gewesten. Ze wilden dus extra bevoegdheden onttrekken aan het federale niveau. Hiervoor begonnen ze het woord 'de- federaliseren' te gebruiken. Het woord kreeg hierdoor een nieuwe invulling die volledig tegenge- steld is aan de oorspronkelijke en algemene betekenis. Om verwarring te vermijden, is het beter om regionaliseren of communautariseren te gebruiken in plaats van defederaliseren. Als Vlaamse politici het hebben over defederaliseren, is de kans groot dat ze eigenlijk regionalise- ren of communautariseren bedoelen, maar je mag daar niet zomaar van uitgaan. Je moet dus al- tijd goed naar de context kijken om te beslissen welke betekenis het woord heeft. 3. HET VLAAMSE POLITIEKE LANDSCHAP In 3.3. komen de 7 belangrijkste Vlaamse politieke partijen en hun standpunten aan bod. Om dit meer context te geven staan we in 3.1. stil bij het fenomeen breuklijnen (de thema's waarrond poli- tieke partijen stelling innemen) en in 3.2. bij de begrippen links, rechts, progressief en conservatief. 3.1. BREUKLIJNEN "Politieke partijen verschillen van elkaar. Over sommige thema’s liggen de standpunten zelfs te- genover elkaar. Die thema’s noemen we ‘breuklijnen’ zoals in de aardrijkskunde: scheuren in het landschap. Rond die breuklijnen nemen politieke partijen stellingen in. Een eerste – al heel oude – breuklijn gaat over de organisatie van de economie. Aan de ene kant staat het principe dat ondernemers zo vrij mogelijk moeten kunnen ondernemen. De overheid moet zo weinig mogelijk tussenbeide komen met allerlei regels. Belastingen op wat bedrijven doen, moeten zo beperkt mogelijk gehouden worden zodat bedrijven niet geremd worden in hun activiteiten. De vrije markt is een goed systeem, dat het beste resultaat oplevert. H13 Het naoorlogse België / p.17 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos Aan de andere kant staat de idee dat de vrije markt en het vrije handelen van bedrijven het alge- meen belang niet dient en meer ongelijkheid voortbrengt. Bedrijven willen zoveel mogelijk winst maken en dat komt vooral de aandeelhouders ten goede, maar niet de werknemers of de hele sa- menleving. Dus moet de overheid in de economie ingrijpen, regels opleggen en zelf taken opne- men om het belang van de samenleving te dienen en ongelijkheid tegen te gaan. De overheid moet bijvoorbeeld de lonen en de arbeidsduur regelen door wetten. Dat is de tegenstelling tussen economisch liberalisme en economisch socialisme. Dat zijn twee duidelijk tegengestelde ideologieën langs de economische breuklijn. Daarnaast heb je in onze samenleving een ethische of levensbeschouwelijke breuklijn. Die breuk- lijn gaat over de vraag of politieke besluitvorming en overheidsoptreden bepaald mogen worden door religie of levensbeschouwing. Deze vragen gaan niet alleen over godsdienst, maar ook over ethische vraagstukken zoals het homohuwelijk, euthanasie en abortus. Aan de ene kant staat de visie dat levensbeschouwing een strikt privaat gegeven is voor elke per- soon. Religie mag geen invloed hebben op de overheid en onze wetten. Elk persoon moet vrij zijn om keuzes te maken over zijn eigen leven, over zijn gezinsvorm, over zijn dood. De overheid moet die vrijheid bewaken en mag geen regels opleggen omwille van een levensbe- schouwelijke visie. Aan de andere kant staat de visie dat religie wel degelijk een plaats heeft in onze samenleving en in onze omgang met elkaar. De christelijke waarden vormen de basis voor ons samenleven. Die gemeenschappelijke waarden en normen moeten bijgebracht worden en zijn richtinggevend voor de politieke besluitvorming. De levensbeschouwelijke breuklijn uitte zich in het verleden zeer scherp in de tegenstelling tussen katholieken en vrijzinnigen, en komt nog steeds naar voor in debatten over bijvoorbeeld euthana- sie. De derde breuklijn – specifiek voor een land als België maar ze bestaat ook in andere landen – is de communautaire breuklijn. België is een tweetalig land met een Nederlandstalig noorden en een Franstalig zuiden. Op de communautaire breuklijn gaat het vooral over de autonomie van Vlaanderen tegenover solidariteit tussen alle Belgen. Franstalige partijen staan tegenover Vlaamse partijen op deze breuklijn, maar ook binnen Vlaande- ren speelt de breuk. Aan de ene kant zijn er partijen die een grotere autonomie willen voor Vlaan- deren en zelfs pleiten voor de onafhankelijkheid van Vlaanderen. Aan de andere kant staan partij- en die terughoudend zijn om nog meer bevoegdheden over te hevelen naar het Vlaamse niveau. Ze pleiten niet voor een terugkeer naar een unitair België, maar hechten meer belang aan een sterk federaal niveau. Deze drie oude breuklijnen geven al minstens zes verschillende posities waarop partijen standpun- ten innemen. Daarnaast zijn er nog twee tegenstellingen, die relatief recenter zijn en ook als breuk- lijnen spelen omdat politieke partijen er sterk op inzetten. De vierde breuklijn is het milieuthema. H13 Het naoorlogse België / p.18 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos Het milieu, het klimaat, de manier waarop we met grondstoffen omgaan zijn de thema’s waarop de groene ideologie zich profileerde. Ze plaatst zich duidelijk aan de kant van een duurzame visie op leefmilieu en groei. Ze pleit voor een sterk en dringend ingrijpen van de overheid om het gedrag van mensen en bedrijven te sturen naar meer duurzaamheid. Aan de andere kant van deze breuklijn staan partijen die kritisch staan tegenover een drastisch overheidsingrijpen en die veel voorzichtiger tewerk willen gaan in het omschakelen naar een duur- zamer economie. De stem van klimaatsceptici die geloven dat mensen en bedrijven geen of slechts een zeer kleine rol spelen in de opwarming van de aarde, hoor je vooral op internationaal vlak. De laatste breuklijn vormt zich rond het thema van de migratie. Er bestaan tegengestelde visies over de aanpak van de diversiteit aan culturen die deel uitmaken van onze samenleving. Mensen die immigreren hebben vaak een andere godsdienst en andere gebruiken. De tegenstellingen tus- sen politieke partijen zijn groot over hoe de overheid die diversiteit moet aanpakken en hoe de sa- menleving ermee moet omgaan. Aan een kant zijn er partijen die immigranten volledig afwijzen en naar hun land willen terugsturen. Aan de andere kant staan partijen die immigranten zo goed mogelijk willen integreren in onze sa- menleving met respect voor hun eigen cultuur. Politieke partijen nemen op elk van die breuklijnen en maatschappelijke thema’s standpunten in, en daarin verschillen ze wel degelijk van elkaar." (De verkiezingen 2019 - In detail" - Publicatie van de Vlaamse overheid) 3.2. LINKS, RECHTS, PROGRESSIEF EN CONSERVATIEF Als het in het nieuws over politiek gaat, vallen de woorden links, rechts, progressief en conservatief geregeld. Dit zijn woorden die gebruikt worden om partijen een plaats te geven in het politieke spectrum. Een spectrum moet je zien als een lijn of as tussen de twee uiterste standpunten die je rond een bepaald thema kan innemen. Tussen die twee uitersten zijn allerlei minder extreme standpunten mogelijk. Voor de politiek zijn twee lijnen/assen relevant: links-rechts en progressief-conservatief. 3.2.1. Links-rechts Linkse partijen willen: Een grotere rol voor de overheid (actieve overheid). De overheid moet veel regels opstellen en zaken organiseren voor de bevolking. Gelijke kansen voor iedereen. Meer belastingen (omdat de overheid veel doet voor de bevolking). Betere verdeling van de welvaart (door rijke mensen meer te belasten). Rechtse partijen willen: Een kleine rol voor de overheid (passieve overheid). De overheid moet alleen doet wat absoluut nodig is om de samenleving ordelijk te houden en wat alleen collectief kan (bv. landsverdediging). H13 Het naoorlogse België / p.19 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos Meer eigen verantwoordelijkheid. Mensen moeten hun eigen kansen grijpen en maken. Minder belastingen. Een grote rol voor de vrije markt (bedrijven moeten hun gang kunnen gaan) Centrumpartijen nemen voor zowat alles een middenpositie in. uiterst links --- gematigd links --- centrum links --- centrum --- centrum rechts --- gematigd rechts --- uiterst rechts 3.2.2. Progressief-conservatief Progressieve partijen Staan open voor verandering en nieuwe ideeën. Hebben een open houding ten opzichte van migranten. Plaatsen de klimaatcrisis hoog op de agenda. Hebben aandacht voor het milieu. Zijn gericht op Europese en internationale samenwerking. Vinden dat de staat zich zo weinig mogelijk moet bemoeien met persoonlijke en morele keuzes. Conservatieve partijen Staan minder open voor verandering en nieuwe ideeën. Ze willen liever dat alles blijft zoals het was. Hebben een kritische houding ten opzichte van migranten. Vinden de klimaatcrisis minder belangrijk; Hebben weinig aandacht voor het milieu. Zijn nationalistisch en minder gericht op Europese en internationale samenwerking. Vinden dat de staat zich mag bemoeien met persoonlijke en morele keuzes. 3.3. VLAAMSE POLITIEKE PARTIJEN 3.3.1. CD&V Volledige naam: Christendemocratisch & Vlaams Partijkleur: oranje Ideologie: christen-democratie Assen: centrumrechts, eerder conservatief Voorzitter: Sammy Mahdi Belangrijke figuren: Jean-Luc Dehaene, Yves Leter- me, Herman Van Rompuy, Chris Peeters De voorloper van de CD&V was de CVP. Die partij leverde in de jaren 1980 en 1990 telkens de eerste minister. Van 1992 tot 1999 was Jean-Luc Dehaene premier. Na de verkiezingsnederlaag van 1999 startte de par- tij een organisatorische en ideologische hervorming Sammy Mahdi en in 2001 veranderde ze haar naam naar CD&V. H13 Het naoorlogse België / p.20 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos Standpunten / kenmerken: "CD&V is een christendemocratische partij. Haar historische wortels liggen bij de katholieke partij van de 19e eeuw, maar zij is uiteraard sindsdien heel sterk geëvolueerd. Toch blijven we ook hier de fundamenten uit het verleden terugvinden. Dat wil zeggen dat CD&V een partij is die een chris- telijke inspiratie heeft. De christelijke waarden – zoals bijvoorbeeld zorgzaamheid en solidariteit – zijn een belangrijke bron van inspiratie. Uit die christelijke inspiratie haalt CD&V ook de waarden en principes inzake ethische kwesties zoals abortus, euthanasie of beleid inzake druggebruik. Op dit punt is CD&V meestal geen voorstander van het idee dat elke mens zelf mag en kan bepalen welke de waarden zijn die het leven moeten oriënteren en duiden. De oorspronkelijke katholieke partij was een klerikale partij, een partij van en voor de kerk. Dat is vandaag al lang niet meer het geval. Toen in 1945 de CVP (Christelijke Volkspartij) werd opgericht, zei ze al dat ze wilde openstaan voor iedereen. De banden met de katholieke kerk waren er toen nog wel, maar die verdwenen in de loop van de daaropvolgende decennia heel snel. Bij die oprichting van de CVP na de Tweede Wereldoorlog, werd in het programma heel duidelijk gesteld dat het personalisme de kern was van het gedachtegoed. Het personalisme stelt dat elke mens uniek is, en in al zijn facetten bekeken en gewaardeerd moet worden. Het stelt ook dat men- sen het best tot hun recht komen in gemeenschappen zoals het gezin, de familie, de buurt, de ver- eniging, de school, het bedrijf enzovoort. Gemeenschappen maken de samenleving warmer omdat ze mensen geborgenheid en zekerheid bieden. Niet de vrije individuele mens staat hier dus cen- traal, maar de mens in verbondenheid met anderen. “Wij kiezen niet voor ‘de burger’, ook niet voor ‘de staat’ maar voor mensen, verbonden met elkaar in de samenleving”. Die visie zien we ook vertaald in de sociaal-economische standpunten van CD&V. CD&V is niet zomaar een voorstander van de vrijemarkteconomie en ook niet van een al te actief sturende over- heid. Heel typisch voor de christendemocratie is de centrumpositie die ingenomen wordt tussen liberalis- me en socialisme. Het economische beleid moet gebaseerd zijn op overleg en niet op confrontatie. CD&V verdedigt uitdrukkelijk een socialemarkteconomie. Dat wil zeggen dat de vrije markt zeker een goede vorm van sturing is, maar dat er vanuit sociale overwegingen – geïnspireerd op het per- sonalisme – altijd aandacht moet zijn voor de mogelijk negatieve gevolgen ervan. CD&V verdedigt daarentegen wel het vrije initiatief in de zogenaamde non-profitsector. Diensten zoals onderwijs of gezondheidszorg moeten vanuit het idee van de solidariteit door de overheid ge- financierd worden, maar de instellingen zelf moeten vrij zijn om die diensten op hun eigen wijze in te vullen. Op die manier verdedigt CD&V de specificiteit van de dienstverlening door christelijke in- stellingen. Voor het onderwijs is dat standpunt – de verdediging van het vrij onderwijs – van ouds- her een van de pijlers van de partij." (De Kracht van je Stem - Informatiemap over democratie, burgerzin en politiek - 2020) CD&V wil meer autonomie voor Vlaanderen en wil dat er meer federale bevoegdheden worden overgeheveld naar de gemeenschappen en gewesten. H13 Het naoorlogse België / p.21 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos Belangrijkste standpunten in 2024 (Bron: https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2024/04/12/waar-staan-de-vlaamse-partijen-voor/): CD&V wil een grote fiscale hervorming doorvoeren die de belastingen op het loon van werkende mensen fundamenteel verlaagt. De partij wil dat alle werkenden netto meer overhouden op het einde van de maand: niet enkel de laagste lonen of de hoogste lonen, maar vooral de modale middenklasse gezinnen en alleenstaanden. Een betere work-lifebalance voor werkende gezinnen door de invoering van een familiekrediet, een nieuw model van ouderschapsverlof, met meer verlofweken, die ook kunnen opgenomen worden tot de leeftijd van 18 jaar (in plaats van de huidige 12 jaar), hogere vervangingsinko - mens om minder financieel verlies te lijden, en een uitbreiding naar grootouders en plusouders, zodat gezinnen geholpen kunnen worden door familieleden. CD&V wil zorgen voor veilige buurten, veilige stations en een veilig uitgaansleven overal in Vlaanderen. Dit door fors te investeren in zowel meer agenten als in meer nabije politie om klei- ne en grote criminaliteit aan te pakken. Bij de recentste verkiezingen (9 juni 2024) behaalde CD&V 8% van de stemmen op federaal ni- veau en 13 % van de stemmen op Vlaams niveau. Waalse christendemocratische partij: Les Engagés (vroeger cdH) Volledige naam: Centre Démocrate Humaniste Voorzitter: Maxime Prévot Belangrijke figuren: Joëlle Milquet, Melchior Wathelet 3.3.2. Groen! Partijkleur: groen Ideologie: ecologisme Assen: gematigd links, progressief Voorzitters: Nadia Naji en Jeremie Vaneeckhout Belangrijke figuren: Mieke Vogels, Bart Staes, Wouter Van Besien, Kristof Calvo, Meyrem Almaci Nadia Naji Jeremie Vaneeckhout Groen! is een Vlaamse, progressieve en groene politieke partij. Tot 2003 heette de partij Agalev. H13 Het naoorlogse België / p.22 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos Standpunten / kenmerken: "Groen vraagt in de eerste plaats heel uitdrukkelijk aandacht voor de milieuproblematiek. Dat is voor de groenen niet zomaar een thema apart. Het maakt deel uit van een algemene visie. Het groene gedachtegoed steunt op drie pijlers: basisdemocratie, ecologie en pacifisme. Groen wil burgers sterker betrekken bij de besluitvorming van de overheid door inspraak en partici- patie. Het ecologisme vinden we terug in het pleidooi voor duurzame ontwikkeling. Het ecologisch den- ken wil al onze activiteiten in een globale context bekijken en er álle gevolgen uit trekken, dus niet alleen de economische gevolgen of kostprijs. Het is fout om allerlei problemen door te schuiven naar de volgende generaties of naar andere delen van de wereld. Onze westerse welvaart mag niet gebouwd worden op de kosten – sociaal, economisch, cultureel en ecologisch – van de derde wereld. Grenzen tussen landen en culturen zijn overigens niet zo relevant. De problemen van de wereld gaan ons allen aan. Wat hier beslist wordt heeft gevolgen voor de rest van de wereld en daar moeten we bewust en zorgzaam mee omgaan. Vanuit die overtuiging wijzen de groenen ook nadrukkelijk op de positieve gevolgen van diversiteit in de samenleving en op de belangrijke taak van de overheid om het samenleven van diverse groepen te organiseren en op een actieve manier discriminatie tegen te gaan. Op ethisch vlak is Groen een progressieve partij die opkomt voor diverse samenlevingsvormen, de gelijke rechten van LGBT op huwelijk en adoptie, de vrije keuze van mensen als het gaat over abortus of euthanasie." (Verkiezingen 2019 - In detail) Groen is sterk gericht op levenskwaliteit voor iedereen en gaat ervan uit dat een goed leven meer is dan werken alleen. Gezondheid, voedselveiligheid, solidariteit,... zijn belangrijke thema's. Belangrijkste standpunten in 2024 (Bron: https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2024/04/12/waar-staan-de-vlaamse-partijen-voor/): Een eerlijk klimaatbeleid dat iedereen meeneemt. Groen wil fossiele subsidies afbouwen voor grote vervuilers en investeren in betaalbare groene energie van bij ons, energiezuinig wonen voor iedereen en meer natuur in je buurt. Jongeren, ouderen en mensen die moeilijk rondkomen moeten voor slechts 1 euro per maand het openbaar vervoer kunnen gebruiken. Alle inkomsten – of die nu uit loon of vermogen komen – gelijk belasten. Met een miljonairsbe- lasting wil Groen ervoor zorgen dat ook de 1 procent rijksten eerlijk bijdragen. Groen wil gelijke kansen voor iedereen: in het onderwijs, op de arbeidsmarkt, op de woning- markt en in de brede samenleving. De partij strijdt ook tegen racisme en discriminatie. Bij de recentste verkiezingen (9 juni 2024) behaalde Groen 4,7 % van de stemmen op federaal ni- veau en 7,3 % van de stemmen op Vlaams niveau. Waalse ecologische partij: Ecolo Voorzitters: Jean-Marc Nollet en Rajae Maouane H13 Het naoorlogse België / p.23 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos 3.3.3. N-VA Volledige naam: Nieuw-Vlaamse alliantie Partijkleur: geel Ideologie: nationalisme, liberalisme Assen: gematigd rechts, meestal conservatief (wel progressief op ethisch vlak) Voorzitter: Bart Dewever Belangrijke figuren: Geert Bourgeois, Jan Peumans, Danny Pieters, Zuhal Demir, Theo Francken "De Nieuw-Vlaamse Alliantie is een van de twee opvolgers van de Volksunie. De Volksunie was zelf ontstaan in de jaren 50 van de vo- rige eeuw als opvolger van de vooroorlogse Vlaams-nationale partij- en. Daarmee kennen we meteen de centrale doelstelling van de N- VA: de verdediging van de Vlaamse belangen. Binnen de Volksunie ontstonden in het begin van de 21e eeuw diepe meningsverschillen over de te volgen strategie en over het programma. Een deel van de partij verdedigde een radicale visie en wenste niet voortdurend slechte compromissen met de Franstaligen te moeten sluiten. Dat deel van de partij verdedigde ook een meer liberale visie op de eco- nomie en een meer conservatieve visie inzake ethische kwesties. Een ander deel van de partij stond voor een meer gematigd Vlaams nationalisme en voor een linksere visie op economie en ethiek. Dat Bart Dewever leidde tot een splitsing van de partij in 2001. De grootste groep, en dus de erfgenaam van de Volksunie, werd de N-VA. [Uit de kleine groep ontstond de politieke partij Spirit onder leiding van Bert Anciaux. De partij werd in 2009 opgeslorpt door Groen!] Standpunten / kenmerken: “Vlaanderen en de Vlamingen zijn ons eerste referentiepunt. De Nieuw-Vlaamse Alliantie komt op voor het algemeen Vlaamse belang”. N-VA heeft voor de beste verdediging van dat Vlaamse belang een duidelijke en radicale oplos- sing: de Belgische staat moet verdwijnen en Vlaanderen moet een zelfstandige en onafhankelijke staat worden. Veel van wat in België misloopt is immers het gevolg van het verplicht samenleven in België van Vlamingen en Walen. Dat is nefast voor Vlaanderen. Vlaanderen moet in staat wor- den gesteld om een beleid te voeren dat afgestemd is op de vragen en behoeften van de Vlaamse bevolking. Op economische thema’s verdedigt N-VA een liberale visie met een kleine, afgeslankte overheid en zo weinig mogelijke belastingen voor ondernemingen. Het vrij initiatief van ondernemingen zorgt voor welvaart. Het is aan de overheid om dit vrij initiatief te verzekeren en daarnaast de on- dernemingen aan te zetten om hun verantwoordelijkheid te nemen op sociaal en ecologisch vlak. Over ethische kwesties neemt N-VA een eerder liberaal en progressief standpunt in. Abortus en LGBT-rechten worden gesteund door N-VA. De partij heeft voor het homohuwelijk gestemd en voor adoptie door holebi-koppels. In het identiteitsdebat is de bescherming van een Vlaamse identiteit essentieel voor N-VA. Dat be- tekent bijvoorbeeld dat N-VA actief opkomt voor het gebruik van het Nederlands en de verengel- sing (bijvoorbeeld in het hoger onderwijs, in het bedrijfsleven) wil tegengaan. H13 Het naoorlogse België / p.24 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos Wie een nieuwkomer is in Vlaanderen, kan verblijfsrecht en eventueel de nationaliteit verwerven wanneer hij ingeburgerd is. Inburgering gaat voor N-VA verder dan Nederlands spreken. Het bete- kent ook actief deelnemen aan de Vlaamse samenleving en de Vlaamse ‘publieke cultuur’ aan- vaarden." (De Kracht van je Stem - Informatiemap over democratie, burgerzin en politiek - 2020) Belangrijkste standpunten in 2024 (Bron: https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2024/04/12/waar-staan-de-vlaamse-partijen-voor/): De begrotingen op orde brengen door noodzakelijke hervormingen en besparingen door te voe- ren. Volgens de N-VA is dat beleidsprioriteit nummer één. Het verschil tussen werken en niet werken moet minimaal 500 euro netto bedragen. Zo wil N-VA meer mensen aan de slag krijgen, om ons sociaal systeem overeind te houden. De partij spreekt onder meer over lagere lasten op arbeid, maar ook over een uitkeringsplafond en een uitkerings- norm. Ook wil de partij ons sociaal systeem pas toegankelijk maken na 5 jaar wettelijk verblijf. De N-VA stuurt aan op confederalisme. De partij wil dat de regio's zelf hun eigen beleid kunnen voeren met hun eigen centen, en in overleg beslissen wat ze wel nog samen willen doen. De N- VA beschouwt confederalisme als noodzakelijk om Vlaanderen te kunnen voorzien van een cen- trumrechts beleid. [Confederalisme = van België een confederale staat maken. Voor het begrip confederale staat zie p.16 in dit hoofdstuk.] Bij de recentste verkiezingen (9 juni 2024) behaalde N-VA 16,7 % van de stemmen op federaal niveau en 23,9 % van de stemmen op Vlaams niveau. 3.3.4. Open Vld Volledige naam: Open Vlaamse liberalen en democraten Partijkleur: blauw Ideologie: liberalisme Assen: centrum, progressief Voorzitter: Tom Ongena Belangrijke figuren: Guy Verhofstad, Gwendolyn Rutten Open VLD ontstond in 2007 uit de VLD (vroeger PVV), de Nederlandstalige afdeling van Vivant en het Liberaal Ap- pèl. Onder leiding van Guy Verhofstad won de VLD in 1999 de verkiezingen. Verhofstad leidde het land geduren- de 8 jaar als eerste minister. Na de verkiezingsnederlaag Tom Ongena in 2007 zakte Open VLD bij de verschillende verkiezingen steeds verder weg. Standpunten / kenmerken: "De geschiedenis van de VLD is die van de Belgische Liberale Partij die officieel werd gesticht in 1846. Oorspronkelijk was zij een antiklerikale partij. Zij was ook een economisch liberale partij, d.w.z. een partij die de vrije markt verdedigde tegen het idee (van de socialisten) dat de economie door de overheid gestuurd moet worden. Politieke partijen die erin slagen lang te overleven, hebben allemaal een eigenschap gemeen: zij kunnen zich aanpassen aan de veranderende samenleving. Een partij die dat niet doet, verliest haar kiezers en verdwijnt. De huidige Open Vld is dus sterk verwant aan de oude Liberale Partij, maar is een moderne variant ervan. H13 Het naoorlogse België / p.25 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos In 1961 veranderde de Liberale Partij van naam. Zij werd toen de PVV (Partij voor Vrijheid en Vooruitgang). Belangrijk was dat zij haar antiklerikale gedachtegoed achterliet. De partijleiding was ervan overtuigd dat de oude tegenstelling tussen kerk en staat eigenlijk niet meer van belang was, en riep ook gelovigen die het eens waren met het economische programma van de partij op om voor de PVV te stemmen. Dat was een operatie die electoraal meteen vruchten afwierp. Een andere belangrijke aanpassing – waar alle traditionele Belgische partijen doorheen moesten – was de splitsing in twee eentalige partijen. Dat gebeurde in 1971. De Vlaamse PVV ging haar ei- gen weg. Aan Franstalige kant ontstond (na nog een paar naamswijzigingen) de Mouvement Ré- formateur of MR (waarvan ook het Brusselse FDF deel uitmaakt). De PVV ging in de loop van de jaren tachtig onder impuls van Guy Verhofstadt haar ideologische profiel aanscherpen. De partij pleitte scherper dan voorheen voor een liberale economie en voor een burgerdemocratie. Het is ook onder impuls van Guy Verhofstadt dat de PVV in 1992 omgevormd werd tot de VLD: de Vlaam - se Liberalen en Democraten. In 2007 heeft VLD haar naam en partijlogo veranderd in Open Vld. Centraal in het gedachtegoed van Open Vld staat de vrijheid. Die zit ook vervat in de term liberaal. De mens is een vrij wezen en die vrijheid moet maximaal gegarandeerd worden. Open Vld verzet zich dan ook op vele vlakken tegen een overdreven inmenging van de overheid. De staat moet zich beperken tot een aantal essentiële opdrachten en moet zich niet inlaten met dingen die de pri- vate sector zelf even goed of beter kan doen. De overheid moet niet te veel zelf willen onderne- men, maar moet de mensen de mogelijkheden geven om te ondernemen. Open Vld verdedigt dus – zoals alle liberale partijen dat doen – de vrijemarkteconomie. Die visie op een beperkte staat gaat ook samen met het idee dat de overheid geen overdreven be- lastingen mag heffen. Een staat die heel actief is, heeft vele middelen nodig en moet die halen bij de mensen en de ondernemingen. Daardoor wordt ondernemen ontmoedigd. Je werkt dan meer voor de staat dan voor jezelf. De belastingdruk moet dus binnen de perken blijven. Zo is Open Vld inzake milieubeleid eerder een voorstander van ecoboni (het verminderen van belastingen op mili- euvriendelijke producten) dan van ecotaksen (het verhogen van belastingen op schadelijke pro- ducten). Open Vld pleit voor een staat die zijn uitgaven heel strikt onder controle houdt. Wat te veel wordt uitgegeven, moet tenslotte toch door de belastingbetalers opgebracht worden. Open Vld pleit voor een burgerdemocratie. Ook hier zien we het centrale idee van de vrije mens opduiken. De invloed van overleg- en adviesorganen en van allerhande belangengroepen op de besluitvorming van de overheid moet teruggedrongen worden. Democratie is een zaak tussen de overheid en de individuele burgers. Die moeten dan ook via een referendum (een volksraadpleging waarbij op één vraag met ja of neen kan worden geantwoord) kunnen aangeven in welke richting er bestuurd moet worden. Zoveel mogelijk functies – zoals bij- voorbeeld die van de burgemeester – moeten door rechtstreekse verkiezingen ingevuld worden. (De Kracht van je Stem - Informatiemap over democratie, burgerzin en politiek - 2020) "Op ethisch vlak geldt hetzelfde uitgangspunt van de vrije, individuele mens: ieder mens is vrij over zijn leven te beschikken, te kiezen voor de gezinsvorm die bij hem past, te beslissen over zijn dood. Open Vld was dan ook voortrekker in het wettelijk mogelijk maken van euthanasie en abor- tus." (Verkiezingen 2019 - In detail) H13 Het naoorlogse België / p.26 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos Belangrijkste standpunten in 2024 (Bron: https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2024/04/12/waar-staan-de-vlaamse-partijen-voor/): Iedereen die werkt, wil werken en heeft gewerkt belonen: wie werkt moet minstens 500 euro per maand meer verdienen dan wie niet werkt, flexi-jobs moeten worden uitgebreid naar alle econo- mische sectoren en werknemers moeten vrijwillig onbeperkt overuren kunnen doen zonder dat ze daarop extra worden belast. Onze vrijheden beschermen en versterken: recht op abortus verankeren in de grondwet, recht om zelf te kiezen voor euthanasie in geval van dementie moet mogelijk worden, recht op draag- moederschap moet wettelijk worden geregeld. Samenwerken voor een sterker land, binnen een sterk Europa: na de verkiezingen snel een vol- waardige regering die socio-economische problemen aanpakt in plaats van communautair ge- twist. Bij de recentste verkiezingen (9 juni 2024) behaalde Open VLD 5,4 % van de stemmen op fede- raal niveau en 8,3 % van de stemmen op Vlaams niveau. Waalse liberale partij: MR Volledige naam: Mouvement Réformateur Voorzitter: Georges-Louis Bouchez Belangrijke figuren: Didier Reynders, Charles Michel MR is een verbond van drie Franstalige rechtse en centrumrechtse partijen en heeft een liberaal programma. 3.3.5. PVDA Volledige naam: Partij van de Arbeid Partijkleur: (donker)rood Ideologie: socialisme (marxisme) Assen: extreem links, progressief Voorzitter: Raoul Hedebouw Standpunten / kenmerken: "De Partij van de Arbeid bestaat sinds 1979. Ze baseert zich op het marxisme en streeft naar een samenleving zonder klassen. Ze is een resoluut tegenstander van de vrijemarkteconomie. Vol- gens PVDA werkt de kapitalistische vrije markt enkel voor het winstbejag van een kleine groep aandeelhouders en managers en heeft ze grote ongelijkheid tot gevolg. Raoul Hedebouw Als alternatief stelt ze een geplande economie voor, die de sociale en ecologisch beste keuzes voor de samenleving maakt. Die planning wordt op een democratische manier georganiseerd, met participatie van de bevolking. PVDA pleit voor eerlijke belastingen zonder fiscale voordelen voor multinationals en zonder fiscale achterpoortjes voor wie vermogend is. De partij wil de strijd tegen armoede opdrijven, de minimum- pensioenen verhogen en belangrijke investeringen doen in gezondheidszorg, openbare diensten en klimaat. H13 Het naoorlogse België / p.27 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos De PVDA is de enige partij die als nationale partij georganiseerd is (PVDA-PTB) en actief is in Vlaanderen, Wallonië en Brussel. PVDA kant zich sterk tegen nationalisme en separatisme. Ze pleit radicaal voor solidariteit over de grenzen heen. Voor PVDA is wijkwerking en aanwezigheid in bedrijven erg belangrijk. De strijd voor een klasselo- ze samenleving wordt gevoerd door acties in wijken en bedrijven, door betoging, staking, pamflet- ten enzovoort. Door aan acties deel te nemen, worden de mensen bewust van hun maatschappe- lijk ondergeschikte situatie en van hun macht om daar iets aan te doen. Actie voeren dient dus niet alleen om onmiddellijk iets concreets te bereiken, maar om de mensen bewust te maken. (De Kracht van je Stem - Informatiemap over democratie, burgerzin en politiek - 2020) Belangrijkste standpunten in 2024 (Bron: https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2024/04/12/waar-staan-de-vlaamse-partijen-voor/): Durf het geld te halen waar het zit: een miljonairstaks van 2 procent voor de rijkste 1 procent. Daarnaast moeten de fiscale achterpoortjes voor multinationals worden gesloten. Maak het leven echt betaalbaar: hogere lonen en 0 procent btw op de winkelkar. Stop de graaicultuur: vertrekpremie van parlementsleden afschaffen, minder ministers en meer eenheid. [Gaaicultuur = cultuur waarin het gebruik van fraude, financieel gesjoemel, uitbuiting en achterpoortjes om zich te verrijken normaal gevonden wordt.] Bij de recentste verkiezingen (9 juni 2024) behaalde PVDA samen met de Waalse tegenhanger PTB 9,9 % van de stemmen op federaal niveau en 8,3% van de stemmen op Vlaams niveau. 3.3.6. Vooruit Oude naam: sp.a (Socialistische Partij Anders) Partijkleur: rood Ideologie: socialisme (sociaaldemocratie) Assen: centrum links, progressief Voorzitter: Conner Rousseau Belangrijke figuren: Louis Tobback, Bruno Tobback, Caroline Gennez, Bert Anciaux, Johan Vande Lanotte Standpunten / kenmerken: "Vooruit is ook een van de traditionele partijen. Het is een partij met een lange geschiedenis. In 1885 werd de Belgische Werk- liedenpartij opgericht. Zoals de naam het zegt, verdedigde die partij in de eerste plaats de belangen van de werklieden of de Conner Rousseau arbeiders. Daarmee nam de partij een positie in die lijnrecht te- genover die van de liberalen stond. De vrijemarkteconomie, die volgens de liberalen als een goede organisatie van de economie be- schouwd kon worden, was dat voor de socialisten helemaal niet. De vrije markt gaat er immers van uit dat alle deelnemers aan het economische leven gelijk zijn, en speelt op die manier in het nadeel van de zwakkeren. De vrije markt moest dus zeer grondig bijgestuurd worden. En die bijsturing moet gebeuren door de overheid, door de staat. H13 Het naoorlogse België / p.28 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos Terwijl de liberalen pleiten voor een staat die zich discreet opstelt, menen de socialisten dat de overheid daarentegen heel actief moet zijn. De overheid is immers de enige speler die anderen ef- fectief kan dwingen om zich aan een aantal regels te houden. De staat is ook de structuur bij uit- stek die kan zorgen voor herverdeling tussen rijk en arm, tussen sterk en zwak. Belastingen zijn daarvoor een goed instrument. Die moeten echter wel rekening houden met de draagkracht: wie meer verdient, betaalt meer belastingen dan wie minder verdient. En de financiële middelen die de overheid daardoor krijgt, kan ze gebruiken om de sociale solidariteit te organiseren. Een van de cruciale instrumenten van de staat – en die in elk geval door de staat beheerd moet worden – is de sociale zekerheid. Die werd vooral na de Tweede Wereldoorlog uitgebouwd. De so- ciale zekerheid zorgt ervoor dat wie geen inkomsten (meer) heeft, een inkomen van de overheid krijgt. Dat geldt voor werklozen, voor gepensioneerden, voor zieken. Indien de overheid hier niet actief zou tegemoetkomen, zouden alleen diegenen die daar de middelen voor hebben, zich kun- nen verzekeren tegen mogelijk verlies van hun werk en hun inkomen. Die visie op een actieve en herverdelende staat, vinden we ook terug in het pleidooi van de partij om zoveel mogelijk diensten van de overheid gratis of toch zo goedkoop mogelijk aan te bieden: openbaar vervoer, onderwijs, geneeskunde. Dat betekent in feite dat de overheid de kosten draagt, en dus dat de belastingbetalers (elk naar draagkracht) zorgen voor de financiering van de diensten van de overheid. Vooruit is een partij die – bouwend op haar geschiedenis – in eerste instantie oog heeft voor de zwakkeren in de samenleving. En de beste manier om ervoor te zorgen dat de zwakkeren aan boord kunnen blijven, is een overheid die voldoende investeert in de welvaartsstaat: onderwijs, huisvesting, bejaarden- en kinderopvang, sociale zekerheid, openbaar vervoer, betaalbare ge- zondheidszorg. Vooruit wil een overheid die duidelijke spelregels vastlegt en die ook doet naleven. Na de Tweede Wereldoorlog werd de oude BWP omgevormd tot de BSP, de Belgische Socialisti- sche partij. Die viel in 1978 uiteen in de Franstalige Parti Socialiste (PS) en de Socialistische Partij (SP). Die naam werd in 2000 veranderd in sp.a. en in 2021 in Vooruit." (De Kracht van je Stem - In- formatiemap over democratie, burgerzin en politiek - 2020) Op ethisch vlak is sp.a voortrekker van de openstelling van het huwelijk en adoptie voor LGBT en de wettelijke regeling voor abortus en euthanasie. Het idee van een maakbare samenleving staat centraal. Belangrijkste standpunten in 2024 (Bron: https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2024/04/12/waar-staan-de-vlaamse-partijen-voor/): Meer koopkracht voor wie werkt. Betaalbare en kwaliteitsvolle gezondheidszorg voor iedereen. Investeren in de eerste levensjaren van jongeren met betaalbare kinderopvang en een leer- kracht voor de klas. Bij de recentste verkiezingen (9 juni 2024) behaalde Vooruit 8,1 % van de stemmen op federaal niveau en 13,9% van de stemmen op Vlaams niveau. H13 Het naoorlogse België / p.29 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos Waalse sociaaldemocratische partij: PS Volledige naam: Parti Socialiste Voorzitter: Paul Magnette Belangrijke figuren: Laurette Onkelinx, Charles Picqué, Rudi Demotte, Elio Di Rupo 3.3.7. Vlaams Belang Partijkleur: geel en zwart Ideologie: nationalisme Assen: extreem rechts, conservatief Voorzitter: Tom Van Grieken Belangrijke figuren: Filip Dewinter, Bruno Valkeniers, Anke Van dermeersch, Gerolf Annemans Standpunten / kenmerken: "Vlaams Belang is een partij die op relatief korte tijd heel ste- Tom Van Grieken vig haar stempel op de politieke debatten heeft weten te druk- ken. Ook Vlaams Belang is te situeren in de geschiedenis van de Volksunie. De Volksunie had in 1977 deelgenomen aan de Belgische regering met het oog op het realiseren van een belangrijke stap in de staatshervorming, d.w.z. in de realisatie van meer autonomie voor Vlaanderen. Een aan- tal leden van de Volksunie vond echter dat hun partij zich veel te toegeeflijk had getoond, en zij stichtten in 1978 een nieuwe partij, het Vlaams Blok, die wat het Vlaams nationalisme betreft, geen compromissen wilde sluiten. Het Vlaams Blok streefde naar een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen. In de tweede helft van de jaren 1980 begon de partij in haar programma en optreden meer nadruk te leggen op de terugkeer van niet-Europese migranten naar hun vaderland. Met de slogan ‘Eigen volk eerst’ boekte het Vlaams Blok, na aanvankelijk matige successen, grote winst bij diverse par- lementsverkiezingen. Hiermee werd het Vlaams Blok de Vlaamse variant van wat rechts-populisti- sche partijen genoemd wordt. Ze leggen de nadruk op het moeilijke samenleven van verschillende culturen, en verwijten de andere partijen dat die het probleem niet willen zien en er niets aan willen doen. Daarom noemt men dergelijke partijen ook populistisch: ze presenteren zich als de stem van de bevolking tegen een politieke elite die volgens hen de voeling met de echte problemen van de bevolking verloren heeft. De oplossing bestaat voor het Vlaams Belang in de verwerping van de multiculturele samenleving. Immigranten – en dat gaat dan vandaag vooral over hun kinderen en kleinkinderen – moeten zich volkomen aanpassen aan de cultuur van het land waarin zij wonen. De aanwezigheid van mensen met een andere achtergrond, werkt verstorend op onze samenleving, op het gebied van de econo- mie, het sociale leven, de veiligheid. Het feit dat de politieke elites volgens het Vlaams Belang te veel aandacht hebben voor de behoef- ten van de allochtonen en niet genoeg voor hun plichten, en het feit dat de politieke elites niet vol- doende aandacht hebben voor de negatieve gevolgen van hun aanwezigheid op onze samenle- ving, is voor de partij reden genoeg om die problemen voortdurend voor het voetlicht te brengen. Het Vlaams Belang wordt door de andere partijen niet als een gewone partij gezien. Zij menen dat de standpunten te extreem zijn en ingaan tegen een aantal fundamentele waarden van onze sa- menleving, vooral dan tegen de principiële gelijkheid van alle mensen, wie of wat ze ook zijn. H13 Het naoorlogse België / p.30 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos In 2004 werden een aantal organisaties die verbonden waren met het Vlaams Blok, veroordeeld voor het systematisch aanzetten tot racisme en discriminatie. De partij veranderde toen van naam – zij werd Vlaams Belang – en probeert in haar standpunten niet meer de visies te verkondigen waarvoor zij veroordeeld werd. Niettegenstaande (en misschien ook wel vanwege) haar uitsluiting door de andere politieke partijen, boekte het Vlaams Belang sinds zijn ontstaan een hele reeks electorale overwinningen." (De Kracht van je Stem - Informatiemap over democratie, burgerzin en politiek - 2020) Voor Vlaams Belang is het gezin de kern van de samenleving. Gezin begrijpt de partij als een ge- huwde man en vrouw met kinderen. Er is bij Vlaams Belang geen plaats voor alternatieve gezins- vormen. De partij is tegen abortus en euthanasie. Vlaams Belang is zeer gericht op veiligheid en wil meer politie en een grotere rol voor de politie. Misdrijven moeten streng worden bestraft. Vlaams belang staat zeer kritisch tegenover migranten. De partij gelooft dat immigratie van men- sen met een andere cultuur (en dan vooral van mensen met een islamitische cultuur) zeer nefast is voor onze samenleving. Migranten zorgen volgens Vlaams Belang voor een toename van de werkloosheid en de criminaliteit. Bovendien wordt samen met het groeiend aantal moslims de is- lam almaar belangrijker, terwijl onze samenleving traditioneel christelijk is. De samenleving zoals we die altijd gekend hebben, verdwijnt stilaan en wordt bedreigd door immigratie. Voor Vlaams Belang is er alleen plaats voor migranten die bereid zijn om zich volledig aan te passen aan onze samenleving. Wie dat niet wil, moet het land verlaten. Belangrijkste standpunten in 2024 (Bron: https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2024/04/12/waar-staan-de-vlaamse-partijen-voor/): Migratie stoppen: vluchtelingen moeten in eigen regio worden opgevangen, de Europese buiten- grenzen moeten strenger worden bewaakt en een asiel- en migratiestop naar ons land. Werken weer doen lonen: een hoger minimumloon, een drastische verhoging van de nettolonen (door lagere belastingen) en een hoger minimumpensioen. Justitie weer rechtvaardig maken: alle straffen moeten volledig worden uitgevoerd. Daarnaast moet de overbevolking in de gevangenissen worden aangepakt door gevangenen die niet de Belgische nationaliteit hebben hun celstraf te laten uitzitten in hun land van herkomst. Bij de recentste verkiezingen (9 juni 2024) behaalde Vlaams belang 13,8 % van de stemmen op federaal niveau en 22,7 % van de stemmen op Vlaams niveau. Cordon sanitair Algemeen: Een cordon sanitaire is een techniek waarbij men een ongewenste of gevaarlijke situa- tie probeert te isoleren door er een beschermende kring rond te leggen. Politiek: In de binnenlandse politiek spreekt men van een cordon sanitaire als men een groep of een initiatief consequent negeert en weigert bij zaken te betrekken. H13 Het naoorlogse België / p.31 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos In België werd in 1991 (officieel) een cordon sanitaire tegen het Vlaams Blok ingesteld. De ex- treemrechtse partij Vlaams Blok brak toen door op nationaal niveau (nadat ze dat in 1989 al deed bij de gemeenteraadsverkiezingen in Antwerpen). Het cordon sanitair houdt concreet in dat geen enkele partij ooit een coalitie zou vormen met het Vlaams Blok. De bedoeling was expliciet voorko- men dat een ondemocratische partij aan de macht zou komen in België of Vlaanderen. Het cordon sanitaire geldt zowel voor de lokale als nationale niveaus en verkiezingen. De partij is ondertussen van naam veranderd en heeft een nieuw (iets minder agressief en onde- mocratisch) programma aangenomen. Officieel is er geen cordon sanitair meer, maar in de praktijk tonen alle partijen (zelfs N-VA) zich voorlopig terughoudend om het (officieuze) cordon sanitair te doorbreken. Het cordon sanitaire is een heikel punt in de Vlaamse politiek. Met de partij worden namelijk ook alle personen die op deze partij gestemd hebben electoraal buitenspel gezet. Bovendien heeft het cordon ongewenste nevenwerkingen. Een partij die op die manier geïsoleerd wordt, kan immers sympathie wekken door zichzelf als slachtoffer neer te zetten. Bovendien kan ze (vanuit de opposi- tie) de regering naar believen op alle punten bekritiseren omdat ze zelf geen regeringsverantwoor- delijkheid krijgen. 4. SOCIAALECONOMISCHE ONTWIKKELING NA 1945 4.1. DE VERZORGINGSSTAAT Een verzorgingsstaat is, zoals het woord het zegt, een staat die zorgt voor zijn burgers. De staat doet dit door een systeem van sociale bescherming en verzekering. 4.1.1. Ontstaan van de verzorgingsstaat Wie zonder werk valt heeft recht op een werkloosheidsuitkering. Wie ziek wordt, heeft recht op te- rugbetaling van een deel van de ziektekosten. Wie te oud is om voor het eigen inkomen te werken, heeft recht op pensioen. Dit georganiseerd systeem van sociale zekerheid bestond niet in 1831. De overheid beschouwde het toen niet als haar taak om iets te doen aan armoede of sociale on - rechtvaardigheid. De overheid was er alleen om de economische vrijheid te waarborgen en om de orde te handha- ven. Een staat waarin de taak van de overheid wordt beperkt tot bescherming van personen en de goederen van die personen, is een nachtwakersstaat. Door de jaren heen en na vaak bloedige stakingen zag de overheid in dat ze iets moest doen aan de armoede en sociale wantoestanden. De politieke gebeurtenissen van de jaren 30 toonden bovendien aan dat economische achteruit- gang zonder sociale voorzieningen een voedingsbodem was voor antidemocratische tendensen. Stap voor stap werd een systeem van sociale zekerheid opgezet, met ziekte- en invaliditeitsverze- kering, werkloosheidsuitkering, pensioen, arbeidsongevallen- en beroepsziekteregeling en kinder- bijslag. H13 Het naoorlogse België / p.32 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos Na de Tweede Wereldoorlog wilde de overheid het land zo snel mogelijk heropbouwen. Sociaal- economische onrust was ongewenst. Om die onrust te vermijden, sloten overheid, werkgevers en werknemers in 1944 een Sociaal Pact. De sociale partners (werkgevers en werknemers) spraken af, volgens een vaste verdeelsleutel, een bijdrage te storten in een fonds. Dit fonds, de Rijkssociale Zekerheid (RSZ), werd gebruikt om via uitkeringen elke Belg bestaanszekerheid te verlenen. Sindsdien hebben alle Belgen recht op ouderdomspensioen, werkloosheidsvergoedingen, kinderbijslag, ziekteverzekering enz. (zie 4.1.2.) De sociale partners kwamen ook overeen om voortaan de arbeidsvoorwaarden te regelen via col- lectieve arbeidsovereenkomsten (CAO). De afspraken tussen werkgever en werknemer zorgden ervoor dat alle werknemers binnen één sector onder dezelfde voorwaarden werkten en dat ze in- spraak hadden in die afspraken. Zo ontstond de overlegeconomie. (zie toelichting 1) De sociale partners besloten ten slotte ook de lonen te koppelen aan de index, zodat de lonen mee zouden stijgen met de prijzen. Zo bleef de koopkracht van de werknemer gewaarborgd. (zie toe- lichting 2) TOELICHTING 1 Overlegeconomie: Een overlegeconomie is een economie die gekenmerkt wordt door vergaand overleg tussen onder- nemers, werknemers en de overheid. De partijen zoeken samen naar manieren om de economie te stimuleren en naar oplossingen voor problemen die te maken hebben met werk en inkomen (werkloosheid, aanpassing van de lonen,...). Door samen te werken en te overleggen is er een (vrij) goede verstandhouding tussen werkne- mers, werkgevers en de staat. Het overleg zorgt voor rust en stabiliteit. Ondernemers worden vertegenwoordigd door werkgeversorganisaties. Werknemers worden vertegenwoordigd door werknemersorganisaties. Een werkgeversvereniging of werkgeversorganisatie is een organisatie die de belangen van aan- gesloten werkgevers verdedigt en bepaalde diensten aan haar leden verleent. De belangrijkste zijn: VBO: Verbond van Belgische Ondernemingen VOKA: Vlaams netwerk van ondernemingen UNIZO: Unie van Zelfstandige Ondernemers Een vakbond of werknemersorganisatie is een organisatie die de individuele en collectieve belan- gen behartigt van aangesloten werknemers. De grootste vakbonden in België: ABVV - Algemeen Belgisch Vakverbond (socialisten) ACLVB - Algemene Centrale Der Liberale Vakbonden Van België (liberalen) ACV - Algemeen Christelijk Vakverbond (katholieken) De collectieve arbeidsovereenkomst (meestal afgekort tot cao of CAO) is een verzameling afspra- ken tussen vertegenwoordigers van de werkgevers en vertegenwoordigers van werknemers (= vakbonden). De cao is een aanvulling op de individuele arbeidsovereenkomst die een werkgever en zijn werknemer met elkaar sluiten (zoals die beschreven staat in het contract). H13 Het naoorlogse België / p.33 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos Met CAO (hoofdletters) wordt meestal een specifieke cao bedoeld, met cao (kleine letters) verwijst men naar de collectieve arbeidsovereenkomst in het algemeen. In België zijn er drie grote soorten cao's: nationale cao: een nationale cao wordt besproken in de Nationale Arbeidsraad (NAR). Een nati- onale cao heeft betrekking op de volledige economie, een aantal sectoren samen of op één sec- tor als er geen actief paritair comité bestaat. Ook de regering zit mee rond de tafel en treedt (zo nodig) op als bemiddelaar tussen werkgevers en werknemers. sectorale cao: Een sectorale cao komt tot stand binnen een paritair comité dat bevoegd is voor de sector. bedrijfs-cao: Grote bedrijven kunnen een bedrijfs-cao afsluiten voor hun personeel. TOELICHTING 2 Door inflatie (en deflatie) veranderen de prijzen van goederen en diensten doorheen de tijd. Om een goed zicht te hebben op de evolutie van de 'levensduurte’ (!! correct Nederlands is "kosten voor het levensonderhoud") wordt sinds 1920 maandelijks een indexcijfer van de consumptieprij- zen berekend. Een indexcijfer is een getal dat uitdrukt hoe een grootheid verandert ten opzichte van de waarde van die grootheid in een bepaald jaar (= basisjaar). Voor het indexcijfer van de consumptieprijzen wordt gewerkt met de prijs van een reeks goederen en diensten die representatief worden geacht voor de consumptie van de gemiddelde Belg. De re- levante goederen en diensten vormen samen de indexkorf. Het indexcijfer meet niet zozeer de effectieve verandering van de prijzen als de schommeling tus- sen twee periodes, nl. het basisjaar en het bestudeerde jaar. Hieronder zie je een tabel met de consumptieprijsindex volgens verschillende basisjaren. Bovenaan rechts staat basisjaar 2013. In die kolom worden de prijzen dus vergeleken met die van 2013. Je leest voor juni 2024 af dat de consumptieprijsindex 131,87 is. Dit betekent dat de totaalprijs voor de indexkorf met 31,87% gestegen is sinds 2013. Of anders: In 2013 koop ik voor 100 euro x producten. Nu betaalt ik voor exact dezelfde x producten 131,87 euro. In de andere kolommen lees je af hoe de prijs veranderd is ten opzichte van 2004, 1996, 1988 en 1914. H13 Het naoorlogse België / p.34 van 42 / Voor examens tot 31/08/2025 © Edulogos Nationaal en Europees is de index een belangrijke aanwijzing voor inflatie (= geldontwaarding). Het is dus een belangrijke bron van informatie. Daarnaast is de index ook belangrijk omdat hij het mogelijk maakt om lonen en uitkeringen aan te passen aan de levensduurte. Loonindexering Mensen die gaan werken krijgen een loon. Mensen die niet kunnen werken, krijgen een uitkering. Zo een uitkering kan je in deze context gelijkstellen aan een loon. Het nominaal loon is het bedrag dat iemand effectief ontvangt (bv. 700 euro). Wat je met het loon werkelijk kan kopen aan goederen en diensten, is het reëel loon. Dit wordt ook wel uitgedrukt als koopkracht. Bij het reëel loon gaat het er dus om wat iemand effectief met zijn loon kan doen. Als alles duurder wordt en het nominaal loon blijft gelijk, dan wordt het reëel loon kleiner. Je kan minder kopen met hetzelfde bedrag. Je koopkracht is afgenomen. Hetzelfde geldt wanneer de prijzen onveranderd blijven en je nominaal loon zakt. Als alles goedkoper wordt en je nominaal loon blijft gelijk, dan stijgt je reëel loon. Je kan meer kopen met hetzelfde bedrag. Je koopkracht is toegenomen. Hetzelfde geldt wanneer de prijzen onveranderd blijven en je nominaal loon stijgt. Voorbeeld: Twee jaar geleden verdiende je 850 euro per maand. Je betaalde 400 euro huur en 100 euro voor gas en elektriciteit. Je hield 350 euro over voor voeding, kleding en vrije tijd. Ondertussen verdien je 900 euro per maand. Je betaalt 450 euro huur en 115 euro voor gas en elektriciteit. Je houdt 335 euro over voor voeding, kleding en vrije tijd. Bovendien zijn de voedsel- prijzen sterk gestegen. Je nominaal loon is gestegen. Je reëel loon is gedaald. Wanneer er inflatie is, stijgen alle prijzen. Als de lonen niet mee stijgen, daalt de koopkracht. Dit is onaang

Use Quizgecko on...
Browser
Browser