Woordenkraker 1: Kennis van Nederlandse woorden

Markeer met ______ de woorden waarvan je de betekenis kent.

Leg uit wat de ______ woorden en woordgroepen betekenen.

Na elk schooljaar ______ de werknemers bij hun directeur naar concrete acties om de werkomstandigheden in hun school te verbeteren.

De directeur weet elke vergadering wel te ______ met zijn visies op onderwijs en hoe de leerkrachten les moeten geven.

Iemand ______ van de wijs brengen.

Het ______ is het punt waarop iets verandert.

De aanloop naar elke vergadering is erg positief: de leerkrachten eten samen een broodje op ______kosten.

Wanneer de leerkrachten bij hem op gesprek moeten, lopen ze zenuwachtig te ______en in de gang.

De onderdirecteur begint de laatste tijd wat naast zijn ______en te lopen.

Wie zal dit jaar ______ gaan met de titel ‘beste directeur van België’?

Het ______ is er wanneer de leden van de directie met een geërgerde blik het podium opstappen.

Neem een ______ wanneer je over de bok springt.

De moord op de Oostenrijks-Hongaarse _______________ betekende de aanloop tot de Eerste Wereldoorlog.

Vanaf het album 'De nerveuze Nerviërs' verschijnt de strip niet langer in zowel Noord-Nederlandse als Vlaamse versie, enkel nog in een _______________ taalversie.

De naam 'Gamma' is een goede naam voor een doe-het-zelfwinkel omdat ze beschikken over een groot _______________ aan doe-het-zelfproducten.

Neem je blaadje met _______________ en betekenissen van oefening 2.

Ga aan de slag met de lijst 'Mijn _______________'

Uitvindingen krijgen vaak vreemde _______________.

Men is kwistig met kleine toetsen uit de ______.

De patiënt kan in het ______ interieur ontspannen.

Samuel heeft een handeltje opgestart in ______ van examenvragen en gemaakte taken.

Na de scholenveldloop stortten we ons allen op de standjes met ______ smoothies.

De ploeg van onze leerkrachten, ‘De slimste en snelste ______’, wint elke quiz waaraan ze deelneemt!

Iemand kan ergens ______ uit halen.

Wetenschappers, hoge piefen en politici durven al eens ‘wezelwoorden’ of ‘_____________’ te verkopen.

Zeg niet dat de werknemers samen hun werktempo en werkmethode beter zullen maken, maar dat het werk zal worden ______________.

Zeg niet dat het team ter plaatse zal gaan om te kijken hoe mensen zich gedragen, maar dat ze die handelingen zullen ______________.

Zeg niet dat je het geld nog een plaatsje moet geven, maar dat de som nog wordt ______________.

Zeg niet dat het commerciële team het product op gepaste wijze aan de man zal brengen, maar dat ze het ______________ zullen.

Dit product ______________ uit daardoor zeer kostbaar.