7 Questions
Match de volgende woorden met hun vertaling in het Frans:
praten = parler eten = manger lachen, lol maken = rigoler ontmoeten = rencontrer
Koppel de familieleden aan hun Franse vertaling:
de grootvader = le grand-père de oom = l'oncle de buurvrouw = la voisine de nicht = la cousine
Verbind de maanden in het Nederlands met hun Franse equivalent:
januari = janvier mei = mai augustus = août december = décembre
Match de kleuren in het Nederlands met hun Franse vertaling:
rood = rouge blauw = bleu(e) groen = vert(e) zwart = noir(e)
Koppel de karaktereigenschappen aan hun Franse vertaling:
sportief = sportif / sportive verlegen = timide grappig = drôle rustig = calme
Verbind de persoonlijke voornaamwoorden in het Nederlands met hun Franse vertaling:
ik kan = je peux ik zie = je vois ik hoor = j'entends ik ben = je suis
Koppel de dagen van de week in het Nederlands met hun Franse equivalent:
maandag = lundi donderdag = jeudi zaterdag = samedi woensdag = mercredi
Test je kennis van basiswoorden in het Nederlands met deze quiz. Oefen woorden zoals praten, eten, ontmoeten, familierelaties en maanden van het jaar. Verbeter je woordenschat en taalvaardigheden met deze quiz.
Make Your Own Quizzes and Flashcards
Convert your notes into interactive study material.
Get started for free