Diabetes type 2 medicatie: GLP-1 receptoragonisten
32 Questions
4 Views

Choose a study mode

Play Quiz
Study Flashcards
Spaced Repetition
Chat to Lesson

Podcast

Play an AI-generated podcast conversation about this lesson

Questions and Answers

Een patiënt met type 2 diabetes mellitus wordt behandeld met metformine. Welke van de volgende biochemische veranderingen draagt NIET direct bij aan het bloedglucoseverlagende effect van metformine?

  • Remming van de hepatische gluconeogenese via activatie van AMPK.
  • Directe stimulatie van insuline secretie door de pancreas. (correct)
  • Verhoogde expressie en activiteit van insulinereceptoren in spiercellen.
  • Stimulatie van de GLP-1 secretie en synthese in de darm.

Een 62-jarige patiënt met diabetes type 2 en een geschiedenis van chronisch hartfalen (NYHA klasse III) gebruikt metformine. Hij wordt met spoed opgenomen wegens een pneumonie. Zijn nierfunctie verslechtert acuut (eGFR daalt van 60 naar 40 ml/min). Welke van de volgende metabole complicaties is het meest waarschijnlijk als gevolg van deze situatie?

  • Hypoglykemie door verbeterde insulinegevoeligheid.
  • Hyperglykemische hyperosmolaire toestand door verhoogde glucoseproductie.
  • Lactaatacidose door verminderde renale excretie van metformine. (correct)
  • Diabetische ketoacidose door verminderde insulinegevoeligheid.

Een onderzoeker bestudeert de effecten van metformine op vetmetabolisme in hepatocyten. Welke van de volgende processen wordt het meest waarschijnlijk geactiveerd door metformine via AMPK?

  • Verhoogde expressie van SREBP-1c, leidend tot lipogenese.
  • Remming van carnitine palmitoyltransferase 1 (CPT-1), waardoor vetzuurtransport naar de mitochondria afneemt.
  • Stimulatie van vetzuuroxidatie en verminderde synthese van triglyceriden. (correct)
  • Verhoogde activiteit van acetyl-CoA carboxylase (ACC) en vetzuursynthase (FAS).

Een arts overweegt metformine voor een patiënt met prediabetes en overgewicht. Welke van de volgende factoren weegt het zwaarst in de beslissing om metformine voor te schrijven, rekening houdend met de contra-indicaties en potentiële bijwerkingen?

<p>De patiënt heeft een stabiele GFR van 45 ml/min, gemeten middels creatinine. (A)</p> Signup and view all the answers

Een wetenschapper isoleert mitochondria uit levercellen van ratten die behandeld zijn met metformine. Hij meet een significante afname in de activiteit van een specifiek enzym. Welk enzym is het meest waarschijnlijk direct geremd door metformine in de mitochondria?

<p>Mitochondriaal complex I (NADH dehydrogenase). (B)</p> Signup and view all the answers

Een patiënt met type 2 diabetes en matige nierinsufficiëntie (eGFR 40 ml/min) gebruikt een modified-release metformine formulering. De patiënt ervaart aanhoudende gastro-intestinale bijwerkingen, ondanks dosisaanpassingen. Welke van de volgende strategieën is het meest geschikt om de gastro-intestinale bijwerkingen te minimaliseren en toch de bloedglucosecontrole te behouden?

<p>Overstappen op een direct-release metformine formulering in een lagere dosering verdeeld over de dag. (A)</p> Signup and view all the answers

In een klinische studie wordt onderzocht of metformine de ontwikkeling van type 2 diabetes kan voorkomen bij personen met een hoog risico. Welke van de volgende biomarkers zou het meest geschikt zijn om de effectiviteit van metformine op de lange termijn te evalueren, naast HbA1c?

<p>De progressie van insulineresistentie, gemeten aan de hand van HOMA-IR (Homeostatic Model Assessment for Insulin Resistance). (B)</p> Signup and view all the answers

Een patiënt met PCOS (Polycysteus Ovarium Syndroom) en insulineresistentie wordt behandeld met metformine om de ovulatie te bevorderen. Welk mechanisme draagt het meest waarschijnlijk bij aan het herstel van de ovulatie door metformine bij deze patiënten?

<p>Vermindering van androgeenproductie in de ovaria en bijnieren als gevolg van verbeterde insulinegevoeligheid. (C)</p> Signup and view all the answers

Bij een patiënt met diabetes type 2 wordt overwogen om een meglitinide toe te voegen aan de bestaande behandeling. Welke farmacokinetische eigenschap van meglitiniden is het meest relevant bij het minimaliseren van het risico op nachtelijke hypoglykemie?

<p>De halfwaardetijd van 1-2 uur. (C)</p> Signup and view all the answers

Een 62-jarige man met diabetes type 2 gebruikt repaglinide. Hij klaagt over terugkerende buikpijn en obstipatie sinds de start van de medicatie. Welke van de volgende mechanismen verklaart het meest waarschijnlijk deze gastro-intestinale bijwerkingen?

<p>Een direct effect van repaglinide op de gladde spieren van het maag-darmkanaal. (D)</p> Signup and view all the answers

Een onderzoeker bestudeert de insulineafgifte bij ratten na toediening van nateglinide. Welke bevinding zou het meest consistent zijn met de bekende farmacologische eigenschappen van nateglinide?

<p>Een minimale toename van insulineafgifte in de nuchtere toestand, maar een duidelijke respons na een glucose-stimulus. (B)</p> Signup and view all the answers

Een patiënt met diabetes type 2 gebruikt metformine en overweegt om een meglitinide toe te voegen. Welke bewering over meglitiniden is essentieel om met de patiënt te bespreken om een veilige en effectieve behandeling te waarborgen?

<p>Meglitiniden moeten binnen 30 minuten vóór de maaltijd worden ingenomen om de postprandiale bloedglucose effectief te reguleren. (A)</p> Signup and view all the answers

Een 58-jarige patiënt met diabetes type 2, die stabiel is op metformine, ontwikkelt een allergische reactie met netelroos na het starten van repaglinide. Welk mechanisme ligt het meest waarschijnlijk ten grondslag aan deze reactie?

<p>Directe activering van mestcellen door repaglinide, leidend tot degranulatie en histamine vrijgifte. (B)</p> Signup and view all the answers

In een klinische studie wordt de effectiviteit van nateglinide vergeleken met die van glibenclamide bij patiënten met diabetes type 2. Welke uitkomstmaat zou het meest waarschijnlijk significant verschillend zijn tussen de twee groepen?

<p>De incidentie van ernstige hypoglykemie-episodes gedurende de studieperiode. (D)</p> Signup and view all the answers

Een onderzoeker wil het effect van repaglinide op de insulineafgifte onderzoeken bij geïsoleerde pancreas β-cellen. Welke van de volgende experimentele condities zou het meest geschikt zijn om het werkingsmechanisme van repaglinide te bestuderen?

<p>Meting van de intracellulaire calciumconcentratie in aanwezigheid van verschillende concentraties repaglinide en een KATP-kanaal activator. (C)</p> Signup and view all the answers

Een patiënt met diabetes type 2 en een voorgeschiedenis van alcoholmisbruik wordt behandeld met nateglinide. Welke instructie is het belangrijkst om aan deze patiënt te geven, gezien de mogelijke interactie met alcohol?

<p>Regelmatig de bloedglucosewaarden controleren na alcoholconsumptie, omdat alcohol de insulinesecretie kan beïnvloeden. (A)</p> Signup and view all the answers

Een patiënt met diabetes type 2 gebruikt glimepiride. Welke van de volgende farmacologische mechanismen draagt het meest direct bij aan het bloedglucoseverlagende effect van dit medicijn?

<p>Binding aan SUR1-receptoren op pancreatische β-cellen, leidend tot sluiting van KATP-kanalen. (A)</p> Signup and view all the answers

Een 78-jarige patiënt met diabetes type 2, die tevens nierinsufficiëntie heeft (eGFR 35 ml/min/1.73 m²), wordt behandeld met gliclazide. Welke aanpassing van de dosering en/of medicatie is het meest geïndiceerd gezien de nierfunctie van de patiënt, rekening houdend met de kans op potentieel fatale bijwerkingen?

<p>De dosis gliclazide verlagen en de patiënt nauwlettend monitoren op tekenen van hypoglykemie, gezien de verminderde renale klaring. (A)</p> Signup and view all the answers

Een patiënt met diabetes type 2 ontwikkelt recidiverende hypoglykemieën, ondanks aanpassing van de dosering van glimepiride. Welke van de volgende onderliggende mechanismen kan de gevoeligheid voor sulfonylureas verhogen en hypoglykemie induceren?

<p>Nierinsufficiëntie, leidend tot verminderde klaring van glimepiride en accumulatie. (A)</p> Signup and view all the answers

Een patiënt gebruikt glibenclamide en klaagt over aanhoudende misselijkheid en braken. Welk van de volgende farmacokinetische eigenschappen van glibenclamide draagt het meest waarschijnlijk bij aan deze gastro-intestinale bijwerkingen?

<p>Lange halfwaardetijd en langzame dissociatie van de SUR1-receptor, resulterend in een verlengde blootstelling. (D)</p> Signup and view all the answers

Een patiënt met diabetes type 2 ontwikkelt angio-oedeem en urticaria na de start van glimepiride. Welk van de volgende mechanismen ligt het meest waarschijnlijk ten grondslag aan deze overgevoeligheidsreactie?

<p>Immunoglobulin E (IgE)-gemedieerde reactie tegen glimepiride of een metaboliet daarvan. (B)</p> Signup and view all the answers

Een patiënt met diabetes type 2 gebruikt metformine en gliclazide. Hij meldt dat hij sinds de start van gliclazide significant is aangekomen in gewicht. Wat is de meest plausibele verklaring voor deze gewichtstoename, gerelateerd aan de werking van gliclazide?

<p>Stimulatie van insulinesecretie, wat leidt tot verhoogde glucoseopname en vetopslag. (C)</p> Signup and view all the answers

Een patiënt met diabetes type 2 wordt behandeld met glipizide. Na een periode van stabiele glykemische controle, merkt de patiënt een toename van dorst en polyurie. Laboratoriumonderzoek toont een verlaagde natriumconcentratie in het serum (hyponatriëmie). Welk mechanisme is het meest waarschijnlijk verantwoordelijk voor deze combinatie van symptomen en laboratoriumbevindingen?

<p>Glipizide-geïnduceerde SIADH (Syndroom van Inadequate ADH Secretie), leidend tot waterretentie en verlaagde natriumconcentratie. (B)</p> Signup and view all the answers

Een patiënt met diabetes type 2 gebruikt glimepiride en overweegt om een nieuw voedingssupplement te gebruiken dat de activiteit van CYP2C9 remt. Welke van de volgende potentiële interacties is het meest waarschijnlijk en klinisch relevant?

<p>Verhoogd risico op hypoglykemie als gevolg van verminderd metabolisme en hogere bloedspiegels van glimepiride. (B)</p> Signup and view all the answers

Een patiënt met type 2 diabetes mellitus wordt behandeld met liraglutide. Welke van de volgende mechanismen draagt het meest significant bij aan de glucoseverlagende werking van dit medicijn?

<p>Binding aan GLP-1 receptoren op de β-cellen van de pancreas, wat leidt tot een glucose-afhankelijke verhoging van de insuline-afgifte, waardoor de postprandiale hyperglykemie vermindert. (A)</p> Signup and view all the answers

Een onderzoeker bestudeert de farmacokinetiek van exenatide bij patiënten met nierinsufficiëntie. Welke aanpassing in de dosering of toedieningsfrequentie van exenatide is het meest waarschijnlijk nodig bij deze patiëntengroep?

<p>Verlaging van de dosering van exenatide of verlenging van het toedieningsinterval is noodzakelijk vanwege de verminderde renale excretie, wat kan leiden tot accumulatie en een verhoogd risico op bijwerkingen. (B)</p> Signup and view all the answers

Een patiënt die liraglutide gebruikt, klaagt over aanhoudende misselijkheid en braken. Welke van de volgende interventies is het meest geschikt als eerste stap in de behandeling van deze bijwerkingen?

<p>De dosis van liraglutide tijdelijk verlagen en de patiënt adviseren kleine, frequente maaltijden te nuttigen om de maaglediging te bevorderen. (C)</p> Signup and view all the answers

Een patiënt met type 2 diabetes, die reeds metformine gebruikt, start met exenatide. Na enkele weken ervaart de patiënt een significante daling in de bloedglucosespiegel en gewichtsverlies. Echter, bij een controle blijkt de patiënt ook last te hebben van frequente hypoglykemieën. Wat is de meest waarschijnlijke verklaring voor deze ontwikkeling?

<p>De patiënt ervaart waarschijnlijk postprandiale hypoglykemieën als gevolg van de vertraagde maaglediging veroorzaakt door exenatide, in combinatie met de reeds aanwezige insuline sensibiliserende werking van metformine. (D)</p> Signup and view all the answers

Een 62-jarige patiënt met type 2 diabetes is recentelijk gestart met liraglutide. Tijdens een routinecontrole wordt een verhoogde serum amylase en lipase waarde vastgesteld, zonder duidelijke symptomen van pancreatitis. Wat is de meest aangewezen vervolgstap?

<p>Aanvullend onderzoek verrichten, zoals een CT-scan van de buik, om pancreatitis uit te sluiten alvorens een beslissing te nemen over het continueren van liraglutide. (A)</p> Signup and view all the answers

Een patiënt met type 2 diabetes die behandeld wordt met insuline en metformine overweegt over te stappen op een behandeling met liraglutide in combinatie met metformine. Welke van de volgende overwegingen is cruciaal bij deze overstap om de veiligheid van de patiënt te waarborgen?

<p>De insulinedosis moet geleidelijk worden verlaagd na de start van liraglutide, en de bloedglucosewaarden moeten frequent worden gemonitord om hypoglykemie te voorkomen. (C)</p> Signup and view all the answers

Een research team onderzoekt het effect van een nieuw GLP-1 analoog op de eerste fase insulinerespons bij patiënten met recent gediagnosticeerde type 2 diabetes. Welke van de volgende methoden is het meest geschikt om de verbetering van de eerste fase insulinerespons nauwkeurig te meten?

<p>Oraal glucose tolerantie test (OGTT) met frequente bloedafnames voor insuline- en glucosebepalingen gedurende de eerste 30 minuten na glucose inname. (A)</p> Signup and view all the answers

Stel, een farmaceutisch bedrijf ontwikkelt een nieuwe, langwerkende GLP-1 receptoragonist die slechts één keer per week subcutaan hoeft te worden toegediend. Tijdens de klinische studies wordt opgemerkt dat sommige patiënten antilichamen tegen dit nieuwe middel ontwikkelen. Welke van de volgende potentiële consequenties is het meest waarschijnlijk bij deze patiënten?

<p>Verminderde werkzaamheid van het GLP-1 analoog als gevolg van neutralisatie van het medicijn door de antilichamen, wat kan leiden tot een verslechtering van de glykemische controle. (D)</p> Signup and view all the answers

Flashcards

Sulfonylureas

Stimuleren insulinesecretie door binding aan SUR1-receptor op β-cellen in de pancreas.

SUR1 receptor functie

Sluit KATP-kanalen in β-cellen, wat leidt tot depolarisatie en insulineafgifte.

Effect Sulfonylureas

Verhoogt de insulineafgifte in reactie op een stijging van de bloedsuikerspiegel.

Glibenclamide

Heeft een langere werkingsduur omdat het langzamer loslaat van de SUR1 receptor.

Signup and view all the flashcards

Gastro-intestinale bijwerkingen

Misselijkheid, braken, diarree en obstipatie.

Signup and view all the flashcards

Hypoglycemie

Treedt op omdat medicatie blijft werken, zelfs bij lage bloedglucoseconcentraties.

Signup and view all the flashcards

Gewichtstoename

Bijna onvermijdelijk als gevolg insulineafgifte.

Signup and view all the flashcards

Hypersensitiviteitreacties

Huiduitslag en soms bloedziekten, meestal in de eerste 6-8 weken.

Signup and view all the flashcards

GLP-1 receptoragonisten

Peptiden die de effecten van GLP-1 nabootsen, wat leidt tot verhoogde insulineafgifte en verminderde glucagonsecretie.

Signup and view all the flashcards

Glucose-afhankelijke insulineafgifte

Het stimuleren van insulineafgifte door de β-cellen van de pancreas, maar alleen als de bloedglucosewaarden verhoogd zijn.

Signup and view all the flashcards

Eerste fase insulinerespons

De snelle afgifte van insuline door de β-cellen van de pancreas direct na een maaltijd.

Signup and view all the flashcards

Exenatide

Een GLP-1 receptoragonist die via de nieren wordt geëlimineerd en twee keer per dag moet worden toegediend.

Signup and view all the flashcards

Liraglutide

Een GLP-1 receptoragonist die door proteolyse wordt geëlimineerd en eenmaal per dag wordt toegediend.

Signup and view all the flashcards

Subcutane injectie

Onderhuidse injectie.

Signup and view all the flashcards

Misselijkheid, braken, diarree, buikpijn

Dit zijn veel voorkomende bijwerkingen van GLP-1 receptoragonisten.

Signup and view all the flashcards

Verminderde eetlust en gewichtsverlies

Dit is een gevolg van de vertraging van de maaglediging veroorzaakt door GLP-1 receptoragonisten.

Signup and view all the flashcards

Wat zijn Meglitinides?

Klassen van medicijnen die de insuline-afgifte stimuleren, zoals nateglinide en repaglinide.

Signup and view all the flashcards

Hoe werken Meglitinides?

Meglitinides binden aan SUR1, sluiten KATP-kanalen in β-cellen en stimuleren insulineafgifte.

Signup and view all the flashcards

Welke insulinefases beïnvloeden Meglitinides?

Meglitinides stimuleren zowel de eerste als de tweede fase van insulineafgifte, vooral bij stijgende bloedglucose.

Signup and view all the flashcards

Hoe snel werken Meglitinides?

Zeer snel, ongeveer 30 minuten.

Signup and view all the flashcards

Wat is de werkingsduur van Meglitinides?

Kort. Daarom is de kans op hypoglykemie lager.

Signup and view all the flashcards

Wanneer moet je Meglitinides innemen?

Binnen 30 minuten vóór een hoofdmaaltijd.

Signup and view all the flashcards

Wat is de halfwaardetijd van Meglitinides?

1-2 uur.

Signup and view all the flashcards

Waar worden Meglitinides gemetaboliseerd?

Lever.

Signup and view all the flashcards

Wat is een biguanide?

Geneesmiddel dat hepatische gluconeogenese remt, insulinegevoeligheid verbetert en GLP-1 secretie verhoogt.

Signup and view all the flashcards

Hoe werkt metformine?

Het remt mitochondriaal complex I, verlaagt de energie status en activeert AMPK, wat leidt tot remming van gluconeogenese.

Signup and view all the flashcards

Is metformine insulineafhankelijk?

Metformine werkt alleen als er nog insuline aanwezig is.

Signup and view all the flashcards

Hoe verbetert metformine de insulinegevoeligheid?

Verhoogde expressie van insulinereceptoren, verbeterde glucoseopname in spieren en vetcellen.

Signup and view all the flashcards

Wat is de rol van GLP-1 bij metformine?

Glucose-afhankelijke insulinesecretie en remming van glucagon.

Signup and view all the flashcards

Welke invloed heeft metformine op vet?

Het stimuleert de vetzuuroxidatie en vermindert de lipogenese.

Signup and view all the flashcards

Hoe wordt metformine uitgescheiden?

Via de nieren, onveranderd.

Signup and view all the flashcards

Wat zijn veel voorkomende bijwerkingen van metformine?

Anorexia, misselijkheid, diarree, verminderde vitamine B12 absorptie en ophoping van lactaat.

Signup and view all the flashcards

Study Notes

  • Besproken worden parenterale en orale glucoseverlagende medicijnen, evenals geneesmiddelen die de bloedsuikerspiegel verhogen, specifiek gericht op de behandeling van diabetes mellitus type 2.

Glucagon-achtige peptide 1 receptor agonisten (GLP-1 receptoragonisten)

  • Voorbeelden van GLP-1 receptoragonisten zijn: Exenatide en Liraglutide

Werkingsmechanisme

  • Exenatide en liraglutide zijn peptiden die een deel van hun aminozuurvolgorde delen met het hormoon GLP-1, waardoor ze het effect van GLP-1 nabootsen.
  • De medicijnen binden aan de GLP-1 receptor van de pancreas.
  • De glucose-afhankelijke insulineafgifte wordt verhoogd.
    • Glucose-afhankelijke insulineafgifte stimuleert de afgifte van insuline door de β-cellen van de pancreas, enkel bij verhoogde bloedglucosewaarden, wat de kans op hypo's verkleint.
  • De glucagonsecretie wordt verminderd.
  • De bloedglucosespiegel wordt verlaagd en de eerste fase van de insulinerespons bij een orale glucosebelasting wordt hersteld.
  • De eerste fase van de insulinerespons bij orale glucosebelasting is de snelle afgifte van insuline door de β-cellen van de pancreas direct na een maaltijd.

Farmacokinetiek

  • Toediening: Subcutane injectie
  • Eliminatie en halfwaardetijd:
    • Exenatide: Eliminatie via de nieren, halfwaardetijd is 2 uur (kort).
    • Liraglutide: Eliminatie via proteolyse, halfwaardetijd is 11-15 uur.
  • Toedieningsfrequentie:
    • Exenatide: Twee keer per dag
    • Liraglutide: Eén keer per dag, binnen 1 uur voor de eerste maaltijd van de dag of 's avonds.

Ongewenste bijwerkingen

  • Misselijkheid, braken, diarree, buikpijn komen voor.
  • Verminderde eetlust en gewichtsverlies komen voor door vertraging van de maaglediging.
  • Reacties op de injectieplaats kunnen optreden.

Sulfonylureas (insulinesecretagogen)

  • Voorbeelden zijn: glibenclamide, gliclazide, glimepiride, glipizide, en tolbutamide.

Werkingsmechanisme

  • Stimuleren de insulinesecretie uit de β-cellen van de pancreas:
    • Binding aan de sulfonylureareceptor-1 (SUR1).
    • SUR1 sluit de KATP-kanalen in de β-cel.
    • Depolarisatie van het celmembraan.
    • Opening van Ca2+ kanalen en toename van de intracellulaire calciumconcentratie.
  • Toename van zowel de eerste als de tweede fase insulineafgifte, gestimuleerd door een stijging van de bloedsuiker.
  • De voorkeur gaat uit naar sulfonylureas met een korte werkingsduur om de kans op een hypo te minimaliseren, vooral 's nachts, met uitzondering van glibenclamide, dat een lange actieduur heeft.

Farmacokinetiek

  • Structuur: Sulfonylureas lijken qua structuur op sulfonamide antimicrobials en zijn zeer eiwitgebonden.
  • Absorptie: Snelle absorptie, die minder snel is indien samen met eten ingenomen.
  • Werkingsduur: Over het algemeen kort, behalve bij glibenclamide.
  • Halfwaardetijd: Minder dan 10 uur.
  • Metabolisering: Via de lever.
  • Glibenclamide heeft een langere werkingsduur doordat het langzamer loslaat van de SUR1 receptor.

Ongewenste bijwerkingen

  • Gastro-intestinaal: misselijkheid, braken, diarree, obstipatie.
  • Hypoglykemie, vooral 's nachts of bij ouderen, aangezien de medicijnen blijven werken bij lage bloedglucose concentraties.
  • Gewichtstoename is bijna onvermijdelijk. Hypersensitiviteitreacties, meestal in de eerste 6-8 weken, waaronder huiduitslag en soms bloedziekten.
  • Glipizide en glimepiride kunnen de renale gevoeligheid voor ADH verhogen, wat leidt tot waterretentie en dilutionele hyponatriëmie.
  • Sulfonylureas, behalve glipizide, mogen niet gegeven worden aan mensen met acute porfyrie.

Meglitinides (kortwerkende insulinesecretagogen)

  • Voorbeelden: nateglinide, repaglinide.

Werkingsmechanisme

  • Vergelijkbaar met sulfonylurea's:
    • Binding aan SUR1.
    • KATP-kanalen sluiten in de β-cellen.
    • Toename van zowel eerste als tweede fase insulineafgifte.
  • Meglitinides hebben een kortere werkingsduur dan sulfonylurea's.
  • Nateglinide stimuleert de insulineafgifte bijna uitsluitend bij een stijgende bloedglucose.

Farmacokinetiek

  • 'Onset of action': Heel snel, ongeveer 30 minuten.
  • Werkingsduur: Kort.
  • Wanneer innemen?: Binnen 30 minuten voor een hoofdmaaltijd.
  • Halfwaardetijd: 1-2 uur.
  • Metabolisering: Via de lever.

Ongewenste bijwerkingen

  • Gastro-intestinaal: misselijkheid, braken, buikpijn, diarree, obstipatie (vooral repaglinide).
  • Hypersensitiviteitsreacties, netelroos.
  • Minder kans op hypoglykemie en gewichtstoename in vergelijking met sulfonylurea's.

Biguanide

  • Voorbeeld: metformine.

Werkingsmechanisme

  • Metformine remt de hepatische gluconeogenese door remming van het mitochondriale complex I, wat resulteert in een verlaging van de cellulaire energiestatus (minder ATP).
  • Activatie leverenzym AMPK (5’-AMP-activated protein kinase), een regulator van vet- en glucosemetabolisme.
  • Actief AMPK fosforyleert enzymen en ‘switcht' cellen van anabole naar katabole activiteit.
  • Remming van gluconeogenese in de lever, waardoor de glucoseproductie afneemt en de bloedglucosespiegel daalt.
  • De werking van metformine is insulineafhankelijk.
  • Gluconeogenese wordt niet volledig uitgeschakeld, wat resulteert in een laag risico op hypo.
  • Verbeterde insulinegevoeligheid door verhoogde expressie en activiteit van insulinereceptoren op spier- en vetcellen, wat leidt tot verbeterde glucoseopname en lagere bloedglucosewaarden.
  • Verhoogde activiteit van TKA (tyrosinekinase), betrokken bij insulinesignalering.
  • Verhoogde GLP-1 secretie en synthese, wat een positief effect heeft op de bloedsuikerregulatie.
  • Stimulatie van vetzuuroxidatie en verminderde lipogenese door activering van AMPK, wat leidt tot afname van intracellulair vet en triglyceriden in plasma en verminderde leververvetting.

Farmacokinetiek

  • Excretie: Via de nieren (ongemetaboliseerd).
  • Halfwaardetijd: 2-4 uur.
  • Toediening: 1 keer per dag (modified-release).

Ongewenste bijwerkingen

  • Gastro-intestinaal: anorexia, misselijkheid, smaakverandering, oncomfortabel gevoel in de buik, diarree.
  • Anorexia kan leiden tot gewichtsverlies, een gewenst effect voor mensen met overgewicht.
  • Deze bijwerkingen kunnen geminimaliseerd worden door een lagere dosis of modified-release.
  • Verminderde vitamine B12 absorptie.
  • Ophoping van lactaat door remming van pyruvaatmetabolisme, vooral in situaties die leiden tot anaeroob metabolisme.
  • Metformine mag NIET gegeven worden als GFR <30mL/min per 1.73 m2.

Thiazolidinedione (PPAR-γ-agonisten, insuline-sensitisers)

  • Voorbeeld: pioglitazon.

Werkingsmechanisme

  • Pioglitazon heeft geen effect op insulinesecretie, maar verhoogt de insulinegevoeligheid.
  • Activatie van peroxisome proliferator-activated receptor γ (PPAR-γ) op de nucleus van vet-, spier-, en levercellen.
    • PPAR-γ wordt normaal geactiveerd door natuurlijke liganden (vrije vetzuren).
    • Geactiveerd PPAR-γ vormt een heterodimeer (complex) met de retinoid X receptor (RXR) in de celkern.
    • Dit PPAR-γ/RXR-complex bindt zich aan specifieke DNA-sequenties, zogenaamde peroxisome proliferator response elements (PPRE's).
  • Hierdoor worden genen geactiveerd die betrokken zijn bij de opslag van vetten, de insulinegevoeligheid en de regulatie van glucosemetabolisme.
  • Verbeterde insulinegevoeligheid en glucosegebruik in vet-, spier-, en levercellen.
    • Vetweefsel neemt meer triglyceriden op uit het bloed, waardoor het niveau van vrije vetzuren in de circulatie afneemt.
    • Minder vrije vetzuren verbeteren de insulinegevoeligheid in (spier)cellen.
  • Vermindering van ontstekingsreacties (die insulineresistentie veroorzaken).
    • Pioglitazon vermindert de productie van ontstekingsbevorderende cytokines zoals interleukine-6 (IL-6), die de insulinesignalering verstoren.
    • Verhoogde afgifte van adiponectine.
  • Minder triglyceriden en hoger HDL-cholesterol (minder dyslipidemie).
    • Minder plasmatriglyceriden.
    • Meer HDL-cholesterol (goed cholesterol) door snellere afbraak van VLDL.
  • Lichte verlaging van de bloeddruk.
  • Bescherming van de nieren.
    • Minder microalbuminurie, een vroege indicator van diabetische nierziekte.

Farmacokinetiek

  • 'Onset of action': 6-8 weken, aangezien gentranscriptie lang duurt.
  • Metabolisering: Via de lever.

Ongewenste bijwerkingen

  • Gl onrustig, hoofdpijn, duizeligheid, visusproblemen, anemie (ijzertekort) en hypoglykemie komen voor.
  • Waterretentie leidt tot oedeem en gewichtstoename, en een verhoogd risico op botbreuken.

Dipeptyl peptidase-4 remmers (gliptines)

  • Voorbeelden: linagliptine, sitagliptine, saxagliptine, vildagliptine.

Werkingsmechanisme

  • Gliptines remmen het enzym DPP-4, dat verantwoordelijk is voor de afbraak van GLP-1 en GIP (incretinen).
  • Verlengde werking van incretines.
  • Verhoogde insulineproductie.
  • Verlaagde glucagonafgifte.

Farmacokinetiek

  • Sitagliptine: Excretie door de nieren.
  • Linagliptine: Excretie in de feces (onveranderd).
  • Saxagliptine: Klaring door CYP450 metabolisme in de lever.
  • Vildagliptine: Klaring door CYP450-onafhankelijke hydrolyse in de lever en nieren.
  • De lange 'actieduur' van DPP-4 remmers is onafhankelijk van de halfwaardetijd, doordat ze lang binden aan het doel-enzym (DPP-4).

Ongewenste bijwerkingen

  • Misselijkheid, braken, dyspepsie
  • Oedeem, hoofdpijn, duizeligheid, vermoeidheid, nasopharyngitis.

Glucosidase remmer

  • Voorbeeld: acarbose.

Werkingsmechanisme

  • Acarbose remt a-glucosidase (hogere affiniteit voor a-glucosidase dan oligosachariden).
  • Dit enzym in de dunne darm is verantwoordelijk voor de afbraak van complexe koolhydraten tot glucose.
    • Vertraagde glucoseabsorptie (niet gestopte vertering).
    • Minder scherpe stijging bloedglucose na de maaltijd.
    • Stabielere bloedglucosewaarden gedurende de dag.
  • Heeft geen effect op insulineafgifte of insulinegevoeligheid.
  • Minder effectief in het bereiken van glykemische controle dan andere orale DM-medicatie.

Farmacokinetiek

  • Absorptie: Slechts 2% van de actieve stof bereikt de circulatie.
  • Metabolisering: Inactivering in de darmen door enzymen.

Ongewenste bijwerkingen

  • Winderigheid, uitzetting van de buik en diarree, dosis-gerelateerd en vaak tijdelijk.

Sodium-glucose co-transporter 2 remmers (gliflozines)

  • Voorbeeld: canagliflozine, dapagliflozine.

Werkingsmechanisme

  • Gliflozines blokkeren de SGLT-2 transporters in de proximale niertubuli.
    • Verminderde glucoseabsorptie in nieren. Meer glucose wordt uitgescheiden via urine.
  • Geen effect op SGLT-1, dus geen effect op glucoseabsorptie in de darmen.

Farmacokinetiek

  • Halfwaardetijd: 13 uur.
  • Metabolisering: Via de lever.

Ongewenste bijwerkingen

  • Obstipatie
  • Verhoogd risico op urineweginfecties en genitale infecties
  • Dorst, polyurie -> verhoogd risico op elektrolytdisbalans
  • Verhoogd risico op DKA in DMT2

Medicijnen ter verhoging van de bloedsuikerspiegel

  • voorbeeld: Glucagon

Werkingsmechanisme

  • Glucagon bindt via G-eiwit gekoppelde signaaltransductie, activeert adenylylcyclase, wat leidt tot verhoogde productie van cyclisch AMP (cAMP), en activatie van PKA (proteïnekinase A).
  • PKA activeert enzymen die glycogeen afbreken tot glucose-6-fosfaat -> omzetting tot vrije glucose.
  • Snelle verhoging van bloedglucose (bij hypo's).
  • Mobilisatie van energievoorraden door glycogeenafbraak en gluconeogenese.
  • Verhoogde vetafbraak (lipolyse) om vetzuren als alternatieve brandstof te gebruiken.

Studying That Suits You

Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.

Quiz Team

Related Documents

Description

Deze les bespreekt GLP-1 receptoragonisten zoals exenatide en liraglutide, die de GLP-1 receptor nabootsen. Ze verhogen de glucose-afhankelijke insulineafgifte en verlagen de glucagonsecretie, wat resulteert in een verlaagde bloedglucosespiegel. Dit helpt bij de behandeling van diabetes mellitus type 2.

More Like This

Use Quizgecko on...
Browser
Browser