Hoorcollege 6: Emoties (PDF)
Document Details
Uploaded by TalentedMoldavite9196
Universiteit van Amsterdam
Tags
Summary
Dit hoorcollege behandelt de zes basisemoties en de theorieën rondom de beleving en verwerking van emoties, inclusief de rol van het limbische systeem en amygdala. Het bespreekt ook verschillende geheugentypes en geheugenverlies. De informatie is geschikt voor studenten psychologie.
Full Transcript
HOORCOLLEGE 6: Emoties De zes basisemoties 1. Vreugde 2. Verdriet 3. Angst 4. Woede 5. Verbazing 6. Afschuw Kenmerken van emoties Subjectieve ervaring - Dit kan positief of negatief zijn - Tijdelijke ervaring: ze gaan ook weer weg -...
HOORCOLLEGE 6: Emoties De zes basisemoties 1. Vreugde 2. Verdriet 3. Angst 4. Woede 5. Verbazing 6. Afschuw Kenmerken van emoties Subjectieve ervaring - Dit kan positief of negatief zijn - Tijdelijke ervaring: ze gaan ook weer weg - Trekt je aandacht: goed gevoel bewerkstelligen en pijn vermijden Gaan gepaard met lichamelijke gebeurtenissen: hartslag, transpiratie en hormonen veranderen (bijvoorbeeld cortisol komt vrij) Vertaalt zich in gedrag: angstig gezicht, boos gezicht of lachen. Motiverend: goed gevoel bewerkstelligen, pijn verminderen Emoties prikkelen de twee takken van het autonome zenuwstelsel: het sympathische en het parasympathische. James-Lange theorie: de autonome opwinding en skeletachtige acties komen op de eerste plaats. Wat je als emotie ervaart, is het label dat je aan je reactie geeft: omdat je wegrent, voel je je bang. Dus: enge situatie > je rent weg > je voelt angst. Niet: enge situatie > je voelt angst > je rent weg. Dit heeft hij uitgebreid. Een emotie omvat cognities, acties en gevoelens. Het cognitieve aspect komt eerst. Je beoordeelt iets snel als goed, slecht, beangstigend etc. Je beoordeling van de situatie leidt tot een passende reactie, zoals weglopen. James bedoelt dat opwinding en acties leiden tot het gevoelsaspect van een emotie. Dus: enge situatie > je denkt “dit is eng” > je rent weg > je voelt angst. Sommige mensen hebben een zeldzame conditie genaamd puur autonoom falen. Bij deze mensen komt de output van het autonome zenuwstelsel niet aan bij het lichaam. Hartslag en andere organische activiteiten gaan door, maar het autonome zenuwstelsel reguleert dit niet. Iemand met deze conditie reageert niet op stressvolle ervaringen met bijvoorbeeld een verhoogde hartslag. Volgens de James-Lange theorie zouden deze mensen geen emoties ervaren. Dit doen zij echter wel. Zij voelen hun emoties wel minder sterk dan eerst. Vermoedelijk verwijzen zij eigenlijk naar het cognitieve aspect van de emotie. Hun verminderde emotionele gevoel is in lijn met de James-Lange theorie. Volgens de theorie resulteren emotionele gevoelens van de acties van het lichaam. Toch is het niet zo dat je altijd een emotie voelt wanneer je hartslag omhoog gaat. Dit kan ook door hardlopen komen bijvoorbeeld. Als je echter een plotselinge, intense opwinding van het sympathische zenuwstelsel ervaart zonder de reden te kennen, kan je dit als een emotie ervaren. Dit is het geval bij een paniekaanval. Fysiologische reacties zijn zelden voldoende om emotionele gevoelens op te wekken; ze versterken de gevoelens. Als we het over het emotiesysteem hebben, hebben we het vaak over het limbische systeem. Dit is een verzameling van structuren die betrokken zijn bij het verwerken van emoties Dit zijn structuren die we vooral subcorticaal vinden: het ligt onder de cortex. Hier ook een beetje intermediair: bij de hersenstam zijn de lage functies, het limbische systeem zit er tussenin en de hoge functies vinden we in de cortex. Die structuren moeten allemaal met elkaar samenwerken. Er is input naar het emotiesysteem, verwerking en output. Daarom is dit systeem intermediair: er is in- en output van en naar lagere gebieden en er is in- en output van en naar hogere gebieden. Waar krijgt het emotiesysteem de input vandaan? Vanuit het lichaam. Dit noemen wij ook wel interoceptieve prikkels (hartslag, verzadiging, koud hebben) Vanuit de omgeving: exteroceptieve prikkels (iets zien, horen, voelen, etc.) Cognitie: top-down informatie, vanuit je denkvermogen gaat ook informatie naar je emotiesysteem. - Je hebt kennis, je hebt een situatie al eerder meegemaakt en dat beïnvloedt hoe jij een emotie waarneemt. Output: emotie heeft effect op: Het lichaam: autonoom, bijvoorbeeld de hormoonspiegel die omhoog gaat. Je gedrag: somatisch: je trekt een angstig gezicht of je loopt weg. Cognitie: het beïnvloedt bijvoorbeeld je geheugen. SNS = somatic nervous system Communicatie met de buitenwereld Waarneming of spierbeweging ANS = autonome nervous system Controleert het lichaam Spijsvertering of kippenvel Omdat het in- en output geeft naar lagere functies, zoals naar het lichaam, en hartslag en omdat het in- en output geeft naar hogere functies zoals cognitie, is het intermediair. Angst en amygdala Er is veel onderzoek gedaan naar de amygdala en angst. De amygdala verwerkt niet alleen maar angst! Mensen met schade aan de amygdala hebben abnormaal veel vertrouwen in mensen op foto’s die door mensen zonder schade aan de amygdala als onbetrouwbaar werden beoordeeld. Waar krijgt de amygdala zijn input van? (input = axoonbanen) Prefrontale cortex: de informatieverwerking in de prefrontale cortex kan de verwerking van de amygdala beïnvloeden. Krijgt ook informatie uit het visuele en het auditieve systeem: er gaan verbindingsbanen naar de amygdala. Hippocampus: er gaat informatie van je geheugengebied naar de amygdala. Reukzenuw: geuren beïnvloeden ook je emoties. Hersenstam: interoceptieve informatie. Om informatie uit je lichaam op te pikken. De amygdala heeft twee manieren om visuele informatie aangeleverd te krijgen: (1) De snelle route Direct, snel en grof Je ziet iets, er gaan informatie naar de thalamus via de hersenstam. Er gaan axoonbanen van de thalamus direct naar de amygdala. Voordeel: er zijn weinig synapsen, dus de informatie gaat snel. Nadeel: heel onnauwkeurig, niet hele gedetailleerde visuele informatie. “Je schrikt omdat je denkt dat je een slang in het bos ziet” (2) De langzame route Je ziet iets, er gaat informatie naar de thalamus via de hersenstam. Van de thalamus naar de visuele cortex. Deze is gespecialiseerd in visuele informatieverwerking. Er komt dus een nauwkeurig beeld van de omgeving Informatie gaat hierna ook naar de amygdala Komt wat later aan, want de route is wat langer “Je wordt je ervan bewust dat je niet schrok door een slang, maar dat het een stok was” Je kan beter te vaak schrikken van iets wat niet erg blijkt te zijn, in plaats van alles analyseren en te laat zijn met reageren. Output van de amygdala Prefrontale cortex: emoties die opgeroepen zijn in de amygdala beïnvloeden je informatieverwerking. Hippocampus: als je een emotie ervaart en er komt een stresshormoon vrij in je lichaam, dan wordt je geheugen beter. - Jaren later weet je vaak nog waar je was en wat je deed toen je een erg telefoontje kreeg. Hypothalamus: die stuurt met tussenstappen de hormoonhuishouding van je lichaam aan. - Als we deze direct zouden stimuleren, dan krijg je boosheid en/of angst. Hersenstam: hartslag en ademhaling etc. Iemand met een beschadiging aan de amygdala ervaart weinig tot geen emoties. Je kunt ook geen angst meer aanleren door het koppelen van stimuli. Aangeleerde angst is dus echt een functie van de amygdala. Andere structuren van het limbische systeem: Insula: walging/afschuw. Een gebied waar als je bedorven eten proeft of alleen al ruikt, dan ervaar je walging. Dan is de insula actief. Als je emotionele afschuw of walging ervaart (wat abstracter) is dit gebied ook actief. Bijvoorbeeld wanneer je iets ergs hoort op het nieuws. Cingulate gyrus: actief wanneer wij ons bewust worden van pijn. Cortex (hogere cognitieve functies) De amygdala heeft verbindingen met de visuele cortex. Daardoor ervaren wij emotionele waarde aan wat wij zien. Als de amygdala intact is, maar de verbindingsbanen tussen de cortex en de amygdala niet, dan kan de persoon gewoon zien, maar komen hier geen emoties bij kijken. Emoties kunnen ervoor zorgen dat sensorische gebieden meer geactiveerd zijn, waardoor ze sneller kunnen reageren. - Als je een emotie ervaart, kunnen je sensorische gebieden licht geprikkeld worden. - Emoties verhogen sensorische werking in de visuele cortex. Emoties kunnen er ook voor zorgen dat motorische gebieden meer geactiveerd zijn. - Je beweegt hierdoor niks, maar je staat wel paraat. - Vooral rechts De cortex doet wel een klein beetje qua emotiewaarneming: Rechterhemisfeer - Waarnemen van intonatie - Gezichtsexpressie - Perceptie van emoties van gezichten Prefrontale cortex: - Herinneren van emotionele gebeurtenissen - Anticiperen welk gevoel het gevolg is van een keuze - Geheugen en verbeelden van emotie - Cognitieve controle over en interpretatie van emoties - Morele aspecten van emotie Samenvatting van het emotiesysteem Intermediair tussen lage onbewuste en hoge bewuste functies Amygdala: kent een snelle en langzame route Amygdala: belangrijk voor aangeleerde angst en het emotioneel labelen van waarneming (verbindingsbanen nodig) Cortex: in context plaatsen, emoties lezen, verwerking wordt beïnvloedt door emoties Geheugen Soorten geheugen Kortetermijngeheugen: niet veel informatie in kwijt, wat je erin kwijt kan blijft kort. Je hebt herhaling nodig om het te kunnen onthouden. Als je iets bent vergeten, is het kwijt. Langetermijngeheugen: hier kan veel in en dit blijft ook lang erin. Als je iets bent vergeten, kan een hint helpen. Kort kan overgaan in lang. Werkgeheugen (= het bewerken van informatie) Werd bedacht om het concept van het kortetermijngeheugen te vervangen. Verwijst naar de manier waarop wij informatie opslaan terwijl wij ermee bezig zijn. Actief en betrokken bij de informatieverwerking Dit doe je bewust Nieuwe en oude informatie combineren Redeneren Bewerken Expliciet/declaratief geheugen: (korte- en) lange termijn geheugen. Semantisch: feitenkennis (hoofdstad van Peru) Episodisch: gaat over je persoonlijke leven (eerste keer zonder ouders op vakantie, waarheen?) Impliciet geheugen: geheugen waar wij ons niet bewust van zijn. Gaat vooral over vaardigheden. Je wordt bijvoorbeeld beter in tekenen door veel te oefenen. Je kunt niet beschrijven wat je hebt geleerd. Tijdens het leren ben je er wel bewust mee bezig. Procedureel geheugen: de ontwikkeling van motorische vaardigheden en gewoonten. Encoding > consolidatie > storage > retrieval Als je iets leert, veranderen synapsen en synapsverbindingen. Dat proces van die veranderingen: eerst moet je informatie opnemen (encoderen): er komt iets binnen en daar reageren bepaalde neuronen op. Verbindingen in je hersenen veranderen en de informatie wordt opgeslagen (consolidatie). Dit is de transitie van het korte termijn naar het lange termijn geheugen. Dit kan door informatie vaak te herhalen. Vervolgens ligt het opgeslagen en ben je je er niet van bewust dat je die informatie hebt (storage). Zodra iemand Frans tegen jou praat haal je de informatie ineens op van de woordjes die je ooit geleerd hebt (retrieval). Twee vormen van geheugenverlies (1) Anterograde geheugenverlies: je kan geen nieuwe informatie opnemen. Encodering gaat niet naar consolidatie over. (2) Retrograde geheugenverlies: vaak door trauma. In heel ernstige gevallen kun je drie jaar voor het ongeluk kwijt zijn. - Dit gaat over het expliciete, bewuste geheugen. - Als het trauma wat milder is, kan je bijvoorbeeld een paar uur kwijt zijn. - Vaak na een tijdje komt er weer wat van de informatie terug. → Bij mensen met geheugenverlies doet het werkgeheugen het wel nog goed, tenzij zij afgeleid worden. → Vaak hebben mensen met geheugenverlies een beter impliciet geheugen dan expliciet geheugen. Infantiele amnesie: de universele ervaring dat oudere kinderen en volwassenen zich heel weinig herinneren van wat er in de eerste paar levensjaren is gebeurd. Jonge kinderen maken wel lange termijn herinneringen aan, maar vergeten deze. Hippocampus Ligt onder de cortex Vormen van herinneringen: consolidatie Voorbeeld van je episodische, semantische, expliciete geheugen Bij een man werd zijn hippocampus verwijderd om epilepsie te stoppen. Dat werkte, maar: Antrograde geheugenverlies Retrogade geheugenverlies (3 jaar ervoor) Hij kon wel leren tekenen, dit hoort bij het procedureel geheugen. Hij kon zich het oefenen van het tekenen niet meer herinneren. Andere patiënt met schade aan de hippocampus: als zij zich voorstelde, had het ziekenhuispersoneel iets scherps in hun hand. Elke keer als zij iemand een hand gaf, prikte dit dus in haar hand. Hierdoor wilde ze op gegeven moment mensen geen hand meer geven. Het aanleren van angst (amygdala) werkte dus nog wel. Ze kon zich niet herinneren waarom zij geen hand wilde geven. Basale ganglia Hier vinden wij het procedurele geheugen. Hier ligt ook je motorisch geheugen (autorijden, zwemmen, tekenen) Cortex De gebieden die een bepaalde functie uitvoeren, daar ligt ook het lange termijn geheugen Sensorische gebieden - In je visuele cortex ligt je geheugen voor letters en woordbeelden. - In de auditieve cortex ligt je geheugen voor klanken. Temporale kwab (‘wat’ gebieden) - Woordgeheugen - Objectgeheugen Prefrontale cortex - Werkgeheugen - Leren over beloning/straf - Bewust ophalen (wat deed je met kerst 3 jaar geleden?) Taal Afasie = een taalstoornis die het gevolg is van niet aangeboren hersenletsel. Broca’s afasie (links frontaal) De taalproductie is aangedaan (gesproken, gebaren, geschreven). Mensen die dit hebben, maken alleen gebruik van werkwoorden en zelfstandig naamwoorden. Het begrip is minder bij complexe grammatica, bijvoorbeeld wanneer de betekenis afhangt van woorden die zij zelf weglaten. “Het meisje waar de jongen achteraan zit, is groot”. Zij begrijpen dat iemand groot is en iemand anders achter iemand aanzit, maar zij begrijpen niet wie wat doet. Spieren zijn niet aangedaan, dat doet de motorcortex. Ze kunnen dus gewoon praten. Wernicke´s afasie Taalbegrip is aangedaan (zowel gesproken taal als lezen). Slecht taalbegrip en kunnen minder goed de namen van objecten onthouden. Ze spreken vloeiend, alleen stoppen soms even om de naam van iets te bedenken. Ze hebben moeite met het vinden van het goede woord. Gebied in de linker temporale kwab is beschadigd. Er is een beetje uitwisseling met het gebied van Broca: er kunnen dus ook wat problemen zijn met de taalproductie. Wernicke-Geswind model In situatie A is de opdracht: “Ik spreek een woord en spreek na wat ik zeg”. De informatie komt binnen via je oor en gaat naar de primaire auditieve gebieden (A1), dan gaat het naar het gebied van Wernicke en daar wordt er een spraaklabel opgeplakt. De klank van het woord ‘boom’ krijgt betekenis. Daarna gaan er axoonbanen naar het gebied van Broca. Dit gebied wordt geactiveerd: jij moet produceren wat er net gezegd is. Er gaan prikkels van Broca’s gebied naar de verschillende motorgebieden, uiteindelijk naar de motorcortex en daarmee wordt je mond in werking gezet waarmee je die spraak kan produceren. In situatie B is de opdracht: “Lees iets en spreek uit wat er staat”. Het visuele systeem wordt geactiveerd. De letters worden eerst geanalyseerd in v1 (horizontaal streepje, verticaal streepje, verbindingen). In het gebied van Wernicke wordt hier een klank aan toegevoegd: je verbindt de letters met een klank en betekenis en dan gaat de informatie naar het gebied van Broca en van Broca naar de motorcortex. Aandacht Een manier om informatie te selecteren voor bewuste verwerking. Ons bewustzijn heeft een beperkte capaciteit, dus wij kunnen niet alle informatie om ons heen verwerken. Aandacht heeft een beperkte capaciteit Het kan een voorbereiding zijn om een prikkel sneller te verwerken: je visuele systeem en motorische systeem worden alvast een beetje geactiveerd. Je kunt bewust je aandacht richten: je aandacht richten op het HC - Top-down: een hogere functie zorgt ervoor dat jij je aandacht daarop richt. - Voluntary attention Je aandacht kan ook ergens door getrokken worden: een harde knal - Bottom-up - Involuntary attention - We zijn extreem gevoelig voor alles wat beweegt om daarop onze aandacht te richten. Auditieve aandacht: je kan kiezen wat je uitfiltert. Je kan kiezen welk gesprek je hoort. Visuele aandacht kan je richten: - Overt (zintuiglijk): je richt je ogen op de persoon met wie je praat. - Covert (mentaal): je richt je ogen op de bocht die je neemt, maar je aandacht is bij de fietser in de verte. Typen aandacht Selectieve aandacht: het selecteren van een deel van de prikkels om je heen. Aanhoudende aandacht (sustained attention): concentratievermogen: hoelang kan je aan 1 ding geconcentreerd werken? Alternerende aandacht: vermogen om je aandacht te switchen tussen taken. Verdeelde aandacht: twee of meer taken tegelijk uitvoeren. - Eigenlijk is dit hetzelfde als alternerende aandacht. Voorbeeld van een selectieve aandachtstaak Voorbeeld van een aanhoudende aandachtstaak: op het scherm krijg je de letter L. Dan lang niks. Dan komt er een K. Heel lang niks, dan een P en zo verder. De opdracht is: “Druk op een knop als de X na de O komt”. Verdeelde aandachtstaak: Cijferreeks onthouden en na laten zeggen. Tegelijkertijd een visuele taak: als het groen is druk je rechts. Rekensommen en op een knopje drukken als er een toon klinkt Zodra je twee dingen tegelijk doet, neemt de prestatie op beide taken apart af. Hersenen Je moet wakker zijn om je aandacht erbij te kunnen houden. Vigilantie = je algemene alertheid. Dit is een functie van je hersenstam. Vervolgens moet je je aandacht sturen. Prefrontale cortex: verdeelde aandacht en selectieve aandacht. Posterieure pariëtale kwab: bewust je aandacht switchen naar een andere locatie in de ruimte. - Visual neglect: als je hiermee een probleem hebt. Deze mensen kunnen hun aandacht niet switchen naar de ene helft in de ruimte. Ze kunnen het wel zien. Ze kunnen alleen niet bewust de linkerhelft bijvoorbeeld natekenen. Selectieve aandacht in samenwerking met sensorische corticale gebieden Selectieve aandacht is de top-down activatie van relevante corticale gebieden. Dat wordt hier geïllustreerd. Je ziet een proefdier en de opdracht is: “Kijk naar het fixatiepunt”. Er wordt één neuron gemeten: een neuron die specifiek gevoelig is voor de kleur rood. Dit neuron geeft een actiepotentiaal af wanneer er iets roods verschijnt in het visuele veld. Het dier kijkt naar de middenstip. Links wordt een rode stip geprojecteerd op het scherm en je ziet dat die neuron hier gevoelig voor is en hierop reageert. Elk verticaal streepje is een actiepotentiaal. In situatie B kijkt hij weer naar de middenstip, maar wordt er een groene stip geprojecteerd. Je ziet dat dit neuron niet gevoelig is voor groen. Hier hebben ze de aandacht beïnvloedt. Ze hebben eerst een pijltje laten zien op de linker plek. Ze hebben gezegd: blijf kijken naar de middelste stip (overte aandacht) en richt de coverte aandacht op links. Een tijdje na het pijltje komt op die plek een rode stip. Tegelijk komt er rechts een groene. Het neuron geeft actiepotentialen af. Als het pijltje aan de rechterkant stond, op de plek van de groene stip, zou de mentale aandacht rechts zitten. De neuron reageert dan een stuk minder. Je kunt depolarisatie hebben in de gebieden waar je alert op bent en depolarisatie in de gebieden waar je niet alert op bent. Dan heb je meer prikkels nodig uit de omgeving om de drempelwaarde te overschrijden voordat je een actiepotentiaal krijgt. De mentale aandachtsbundel wordt gestuurd door de posterieure pariëtale cortex > er gaat een signaal naar de thalamus > vanaf de thalamus gaat het naar de cortex > heeft effect op de synapsen die de basale functies beïnvloeden. Lateralisatie (= de verdeling van taken tussen de twee hersenhelften) De twee hersenhelften wisselen informatie uit via bundels met axonen, genaamd de corpus callosum. Er zijn ook nog een paar andere kleinere verbindingen. Door de corpus callosum krijgen de hersenhelften informatie van beide kanten van het lichaam. Wanneer de corpus callosum beschadigd is, is de lateralisatie goed te zien. Het gebied van Broca zit links. Het gebied wat aan de rechterkant zit kan niet wat het gebied van Broca kan. De linker hersenhelft is gespecialiseerd in taal. Het gebied van Wernicke is iets asymmetrischer. Links is het actiever dan rechts, maar rechts doet ook mee. Asymmetrie heeft voordelen: hierdoor kunnen we mogelijk toch beter multitasken dan wanneer we een heel symmetrisch brein zouden hebben. Vandaar dat de hogere functies, zoals taal, asymmetrisch zijn. - Links is dominanter voor taal en analytisch denken. - Rechts is dominanter voor emotie en intonatie, ruimtelijke vaardigheden en het is holistischer. → Wees voorzichter met versimpeling. Grotendeels zijn de hersenen symmetrisch. Je kan niet zeggen “Ik ben rechtshandig (wat betreft de hersenen). Voor de meeste taken, vooral moeilijke taken, heb je beide hersenhelften nodig. Split-brain patients (= mensen die operatie hebben ondergaan aan hun corpus callosum) Voorbeeld Joe: om te voorkomen dat epilepsie van de ene hersenhelft nar de andere hersenhelft overging, hebben ze de corpus callosum doorgesneden. Hij kon hiermee heel goed leven, maar de hersenhelften konden dus niet meer goed met elkaar communiceren. De epilepsie had alleen invloed op één helft van het lichaam. Doordat de hersenhelften niet goed meer communiceren, kunnen split-brain patiënten bijvoorbeeld tegelijkertijd met hun ene hand een rondje tekenen en met de andere hand een vierkant tekenen. Wij vinden dat heel lastig. Een split-brain patiënt kan iets beschrijven nadat hij het met de rechterhand heeft gevoeld, maar niet met de linkerhand. De rechterhand stuurt namelijk informatie naar de linkerhersenhelft, welke bij de meeste mensen dominant is voor de taal. De linkerhand stuurt zijn informatie naar de rechterhersenhelft, die niet kan praten. Op het begin werken de hersenhelften niet samen. VB: een vrouw pakt de spullen in de supermarkt die zij wil kopen met haar ene hand, maar haar ander hand legt ze steeds terug. Zulke gebeurtenissen worden minder naarmate de tijd vordert. Samenvatting Het sympathische zenuwstelsel bereidt het lichaam voor op urgente vecht-of-vluchtactiviteiten. Volgens de James-Lange- theorie vloeit het gevoelsaspect van emoties voort uit feedback van acties van de spieren en organen. Lichamelijke sensaties kunnen emotionele gevoelens versterken. Mensen met schade aan de hippocampus hebben grote moeite met het vormen van nieuwe expliciete/declaratieve herinneringen op de lange termijn, vooral episodische herinneringen. Ze hebben ook moeite om zich de toekomst voor te stellen. Mensen met schade aan de hippocampus vertonen niettemin een impliciet geheugen, kortetermijngeheugen en procedurele herinneringen. De meest veelbelovende hypothese voor infantiele amnesie is dat het verlies te wijten is aan de snelle vorming van nieuwe hippocampale neuronen die nieuw leren mogelijk maken, maar ook oud leren verdringen. Mensen met Broca’s afasie hebben moeite met spreken en schrijven (= het produceren van taal). Ze vinden voorzetsels, voegwoorden en andere grammaticale verbindingswoorden bijzonder moeilijk. Ze slagen er ook niet in om spraak te begrijpen als de betekenis ervan afhangt van complexe grammatica Mensen met Wernicke’s afasie hebben moeite met het begrijpen van taal en het herinneren van de namen van objecten. Na schade aan het corpus callosum kan elke hersenhelft wijzen of gebaren maken om vragen te beantwoorden over de informatie die het rechtstreeks bereikt. Maar omdat de linkerhersenhelft bij de meeste mensen de spraak controleert, kan alleen de linkerhersenhelft van een split-brain patiënt mondelinge antwoorden geven over wat hij weet. De rechterhersenhelft is dominant voor het begrijpen en produceren emoties en intonatie. Bij de meeste mensen bestuurt de linkerhersenhelft de spraak en beide hersenhelften besturen vooral de hand aan de andere kant, zien de andere kant van de wereld en voelen de andere kant van het lichaam. HOORCOLLEGE 7: BEELDVORMENDE TECHNIEKEN EN NEUROLOGISCH ONDERZOEK Ablatie: het verwijderen van een deel van de hersenen. Omdat chirurgische verwijdering moeilijk is voor kleine structuren onder het breinoppervlak, maken onderzoekers soms een laesie (= beschadiging) aan de hand van een stereotaxisch instrument. Fenologie: proces waarbij schedelanatomie in verband wordt gebracht met gedrag. Maar: de vorm van de schedel komt niet overeen met de anatomie van de hersenen. Hersen anatomie wordt tegenwoordig onderzocht met een CT of een MRI. Hoe kunnen we het brein in kaart brengen? Correleren van de hersenanatomie met gedrag Verband tussen gedrag en laesies/uitschakelen van hersenen - Dat kan met proefdieren of met mensen waar bepaalde functies zijn weggevallen - Probleem: verbindingsbanen zijn soms aangetast. Dan is het moeilijk zien welk gebied welke functie heeft. Meten van de activiteit in de hersenen tijdens een taak of gedrag. Prikkelen van de hersenen. Het in kaart brengen van het brein: wat? Anatomisch: waar zit het? Functioneel: wat is de functie van een gebied? Tijd: in welke volgorde? → Er is geen techniek die alle drie de dingen goed kan meten. BEELDVORMENDE TECHNIEKEN EEG Het electro-encefalogram: meet het elektrische veld van de hersenen. Stroompjes die door de neuronen worden gegenereerd. Boven op het hoofd plakken we een EEG elektrode. Daar doe je wat zoute gel onder zodat het goed geleid. Je ziet neuronen die in de cortex liggen. Liggen netjes geordend in kolommen bij elkaar. Je ziet ook een aantal efferente axonen. Daarmee wordt informatie aangevoerd naar de cortex. Die efferente axonen geven een neurotransmitter af en dan krijg je EPSP’s en IPSP’s. Vervolgens gaan er stroompjes lopen door de dendrieten. Er gaan ook stroompjes lopen buiten de cellen. Omdat die neuronen met veel bij elkaar liggen en er veel afferente axonen op hetzelfde moment een actiepotentiaal afgeven is er synchrone activiteit van heel veel neuronen en dat kunnen we op de schedel meten. Vergelijken met een voetbalstadion. Als je naast iemand zit, versta je wat de persoon zegt. Als je buiten het stadion staat, versta je de persoon niet. Als iedereen hetzelfde liedje zingt, zijn ze gesynchroniseerd en kan je ze wel verstaan als je buiten staat. Alleen als de neuronen tegelijk hetzelfde doen, is het elektrische veld groot genoeg dat het gemeten kan worden. We meten dus een elektrisch veld dat gegenereerd wordt door de EPSP’s en de IPSP’s. We meten niet de actiepotentialen. Dus: Postsynaptische activiteit van cellen in de cortex: de EPSP’s en de IPSP’s Niet de actiepotentialen Sommatie van synchrone activiteit: meet dus de activiteit van veel neuronen tegelijk. Twee vormen van EEG 1. Spontane/ruwe EEG 2. Ook ruwe EEG maar dan met berekening (1) Spontane/ruwe EEG Voorbeeld epilepsie: hier is ook een verhoogde synchrone activiteit. Om vast te stellen of iemand epilepsie heeft, wordt vaak een EEG gemaakt. Op dat moment moet iemand wel een aanval krijgen, anders zie je het niet. Voorbeeld slaap: mensen met slaapproblemen moeten slapen met de EEG-setup. Als je wakker bent zijn het kleine golfjes. Als je slaperig wordt, worden de golven al wat groter. Dan krijg je stadium 1 en 2 slaap. Stadium 3 is diepe slaap. Daar zijn de neuronen heel erg gesynchroniseerd, dus dan heb je hele grote uitslagen en langzame golven. Bij remslaap lijkt de EEG heel erg op de wakkere EEG. Hieruit kunnen we opmaken dat de hersenen erg actief zijn. Uit dit EEG kan je bij iemand die slaapproblemen heeft, kijken hoe vaak deze persoon wakker wordt etc. (2) EEG na een berekening Evoked potential: gemiddelde reactie op een stimulus. Experiment met auditieve verwerking Je hebt een achtergrondgeluid, dat duurt eventjes, dan is er pauze, dan krijg je weer zo’n zelfde geluid, dan pauze en dat gaat de hele tijd zo door. Af en toe zit er een ander geluidje tussen, dat noemen we de target. Als de deelnemer van het onderzoek dat geluid hoort dan moet die op een knopje drukken. Bij de onset van het achtergrond geluidje nemen we uit het ruwe EEG een stukje. Vervolgens doen we dat iedere keer voor dat geluid. Vervolgens neem je het gemiddelde van al die golfjes. Dan komt er een golfje uit en dat noemen we evoked potential. Dat is de hersenrespons op dat achtergrond geluidje. Dezelfde procedure doen we voor het target geluid. Je ziet een hele andere uitslag dan voor het achtergrondgeluid. Hieruit kunnen we opmaken dat er veel meer neuronen actief zijn wanneer je het target geluid verwerkt dan wanneer je het achtergrond geluid verwerkt.’ Experiment met visuele verwerking Je zit achter een computerscherm met een EEG kap op. Je hebt standaard plaatjes (cirkels) die op het midden van het scherm worden geflitst met 1,5 seconde ertussen. De target is wat groter (grotere ovaal). Dan moeten ze op een knopje drukken. Af en toe zit er ook een distractor in. Vervolgens bereken je de golfjes. De distractor levert de grootste golf op. Hier zijn dus de meeste neuronen actief in de visuele cortex. Wat kunnen we aan een EEG aflezen? Piekamplitude: mate van activiatie (hoe hoger, hoe meer) Pieklatentie: snelheid van de verwerking - Bij kinderen liggen de pieken verder uit elkaar. Doordat zij minder myeline hebben, is de verwerking trager. Amplitude en latentie correleren met functies - Waarneming - Aandacht Mogelijke stimuli - Piepjes (auditief) - Woordjes (auditief/visueel) - Schaakbord (visueel) - Emotioneel geladen plaatjes (visueel) - Vele andere mogelijkheden → Veel (onnatuurlijke) herhaling moet erin. Onderzoek naar spraakverwerking: als je vaak een woord herhaalt, gaat het onnatuurlijk klinken. Dat is storend hieraan. EEG meet het elektrische veld van de hersenen Gevoelig voor storingen Bij kinderen is het belangrijk dat ze stil zitten. Spierbewegingen generen ook een elektrisch veld en dat is een veel sterker signaal dan uit de hersenen. Vooral goed in gedetailleerde tijdsinformatie. Minder goede anatomische informatie: je weet niet precies waar het vandaan komt. Je kunt niet nauwkeurig het ene auditieve gebied van het andere onderscheiden. Wat meet je? Functie en tijd Hoe meet het dat? Door elektrische activiteit van de hersenen te meten. Veel neuronen die hetzelfde doen tegelijk. Voordelen: goedkoop, niet belastend voor de deelnemer (alleen stil zitten en gel in je haar) Toepassing: soms medisch (ruwe EEG en hersenstam responsen). Voornamelijk wetenschappelijk gebruik. CT scan (computed tomography) Een rontgenfoto (net zoals met je arm breken) Alleen 3D en de stralingsdosis is hoger, hierdoor kunnen ze niet alleen bot en zacht weefsel onderscheiden van elkaar, maar ook verschillende soorten zacht weefsel. Hierdoor kan je een plaatje van je hersenen maken. Wat meten we? Anatomie Hoe meet het dat? Röntgenstraling gaat anders door verschillende weefsel heen. Voordelen: goedkoop Nadelen: je wordt blootgesteld aan röntgenstraling, is niet helemaal onschadelijk Toepassing: medisch, bijvoorbeeld het opsporen van een tumor. Niet wetenschappelijk, omdat het niet onschadelijk is. MRI (magnetic resonance imaging) Techniek waarbij er een sterk magnetisch veld word gegenereerd en vervolgens worden er radiopulsen gestuurd. Anatomische 3D scan Dat komt doordat waterstofatomen op een specifieke manier reageren afhankelijk van in welk weefsel zij zitten, wanneer zij in zo’n sterk magnetisch veld zitten. Wat meet het? Anatomie Hoe meet het dat? Water in verschillende weefsels reageert anders op een sterk magnetisch veld Voordelen: niet belastend, het medische veld is niet schadelijk voor je lichaam. Anatomisch heel precies op de mm. Nadelen: redelijk duur (duurder dan CT), Toepassing: medisch, bijvoorbeeld het opsporen van een tumor, schade na een hersenbloeding etc. fMRI (functionele MRI) Meet zuurstofrijkbloed = aanname daar waar zuurstofrijkbloed stroomt, daar is hersenactiviteit Hoe meer een gebied actief is, hoe meer zuurstof er nodig is voor het laten functioneren van de neuronen - BOLD response: Blood Oxygen Level Dependent response - Waar is zuurstofrijk bloed? baseline wordt vergeleken met taak → specifieke activatie Als je een fMRI doet, moet je opletten dat je altijd een vergelijking maken. Experiment met lezen De deelnemers lagen in zo’n scan. Er was een scherm waar worden op geprojecteerd werden. Ze moesten die zinnen/woorden/verhalen lezen terwijl ze in de scan lagen. De taalverwerking werd dus steeds wat complexer. Voor deze taak was er een taak met symbolen, leken op letters, maar hadden geen betekenis → je moet altijd een baseline vergelijken met een taak. Als je een woord leest, zijn ook de visuele gebieden actief. Je bent in dit experiment niet geïnteresseerd in de visuele gebieden, maar in wat de hersenen doen als ze taal verwerken. Eerst doe je een taak met onzin letterachtige vormen. Daar zie je visuele activiteit. Vervolgens doe je erna het woordlezen en trek je deze taken van elkaar af. De visuele activiteit zie je dus niet meer. Je ziet wel wat de hersenen meer doen wanneer zij woorden lezen in plaats van symbolen. Lezen van woorden: je ziet dat het gebied van Wernicke actief is (betekenis toekennen aan woorden). Het zit meer links dan rechts. Volgende regel zie je wat er meer actief is bovenop het lezen van woorden. Ze zijn al van elkaar afgetrokken. Bij het lezen van zinnen is het gebied van Broca ook actief (grammatica waarnemen/begrijpen). Vooral links, ook een beetje rechts. Het lezen van verhalen: links is sterker, maar rechts doet ook mee. Het is nog steeds gelateraliseerd, omdat links sterker is. Als je een verhaallijn wil volgen, heb je meer metacognitie nodig, dus daarom wordt de frontale cortex ook geactiveerd. fMRI wordt gebruikt om het bewustzijn te onderzoeken van vegetatieve patiënten (geen bewustzijn, geen reacties, wel slaap/waak, wel reflexen, gapen en ogen open) Door de hersenactiviteit te meten kan je met vragen erachter komen wat iemand denkt/voelt. Bijvoorbeeld “denk aan tennis als je pijn hebt en denk aan in je huis lopen als je geen pijn hebt” Bij beide activiteiten worden andere delen van de hersenen gestimuleerd. Hierdoor weet je of iemand pijn heeft of niet. 5/54 van de patiënten (ongeveer 10%) gaven een bewuste reactie in de scanner; 2/5 gaven geen enkel gedragsteken van bewustzijn Wat meet het? Functie en een ongeveer locatie (goede techniek dus) Hoe meet het dat? Het meet waar er zuurstofrijk bloed stroomt Voordelen: niet belastend Nadelen: relatief duur Toepassing: grotendeels wetenschappelijke (voorbeeld met vegetatieve patiënten was wel medisch) PET (positron emission tomography) Er wordt een radioactieve stof ingespoten en daar waar glucose verbrandt wordt, vervalt de radioactieve stof en dat kun je meten met zo’n scanner. Radioactieve vloeistof is belastend, dus dat wil je niet doen als dit niet nodig is. Meet glucose metabolisme = hersenactiviteit Met behulp van een radioactieve vloeistof Best oude techniek, hierna kwam de fMRI (minder belastend) Baseline wordt vergeleken met een taak = specifieke activatie Wat meet het? Functie Hoe meet het dat? Het meet glucoseverbranding met een radioactief label. Waar glucose verbrandt wordt zijn neuronen actief. Nadelen: duur, belastend Toepassing: voor de hersenen een verouderde techniek TMS (transcranial magnetic stimulation) Bij de vorige technieken meten we steeds alleen iets. Bij deze techniek prikkelen/verstoren wij de hersenen en kijken wij wat er gebeurt. Er loopt een stroom door het apparaat heen en waar stroom loopt kan een magnetisch veld worden gegenereerd. Dat ken de neuronen in de cortex verstoren. Als je licht prikkelt, worden ze net geactiveerd. Dan krijg je gedrag. Boven de motorcortex: kan zo zijn dat iemand zijn duim beweegt. Is niet schadelijk voor de neuronen. Als je harder stimuleert, kunnen de neuronen hierna even niks meer doen. Wat meet het? Functie Hoe meet het dat? Door het verstoren van elektrische prikkels in de hersenen op een bepaalde locatie Voordelen: goedkoop, niet schadelijk Toepassing: wetenschappelijk DTI (diffusion tensor imaging) Axoonbanen in kaart brengen Variant van de MRI Doordat water zich verplaatst in de axoonbundels, kunnen ze axoonbanen in kaart brengen Wat meet het? Anatomie Hoe meet het dat? Doordat water zich anders gedraagt in axonen dan in grijze stoffen Voordelen: niet belastend Nadelen: relatief duur Toepassing: wetenschappelijk en medisch ONDERZOEK Klinisch onderzoek Neurologisch onderzoek Neuropsychologisch onderzoek: de functies zo veel mogelijk proberen te vangen in aparte taakjes. Psychologisch onderzoek Neurologisch onderzoek Neurologie: diagnostiek en behandeling van ziekten van de hersenen, het ruggenmerg en de zenuwen (en spierziekten) Klachten: hoofdpijn, dubbelzien, tintelingen, uitstralende pijn in het been of de arm, duizeligheid, slaapstoornissen, bewustzijnsdaling, geheugen, taal- en spraakstoornissen, loop- en bewegingsstoornissen, spierzwakte of verlammingsverschijnselen. Kinderneurologie: epilepsie, bewegingsproblemen (CP), hersentumoren, hersenbloeding, hersenvliesontsteking, coma, hersenschudding of hersenkneuzing, spierziekten. Een neuroloog kan onderzoek doen naar Craniale zenuwen Motorische systeem - Spieren - Reflexen - Coördinatie - Staan/lopen: gaat de ontwikkeling daarvan goed? Sensibiliteit (= zintuigen) Hogere corticale functies (zoals aandacht of oriëntatie vermogen) Neurologische screening Wat is normaal voor een kind van deze leeftijd? Gedrag Spierspanning/spontane beweging/motoriek Reactie op stimuli (licht, geluid of aanraking) Reflexen Sociale interactie Reflexen bij baby’s, onder andere Zoekreflex Grijpreflex Zuigreflex Motoreflex Loopreflex → Als deze niet na 6 maanden verdwijnen, kan het betekenen dat een kind motorische ontwikkelingsproblemen heeft en kan dat een reden zijn om zo’n kind verder te volgen in de ontwikkeling. 6 maanden De werking van de craniale zenuwen Oogbewegingen en saccades Visuele functie: centraal en perifeer Auditieve functie Symmetrische beweging van het gezicht 18 maanden Lopen Door de knieën gaan (squat) zonder te vallen Opstaan vanuit een liggende positie en vanuit een zittende positie 2,5 jaar Lopen en rennen Opstaan van de grond Wanneer is er een indicatie voor neurologisch onderzoek? Medische problemen, bijvoorbeeld plots misselijk, hoofdpijn of lethargie Epileptische symptomen, bijvoorbeeld spasme, wegvallen, snelle oogbewegingen Hallucinaties Plots optredende motorische problemen Hoofdtrauma Plots optredende gezicht- of tongverlamming Plots optredende problemen met hogere corticale functies Blootstelling aan toxische stoffen Erfelijke aandoeningen Voorbeelden van indicaties voor een hersenscan: Hoofdtrauma Vermoeden tumor Malformatie hoofd Epileptische aanvallen Kinderneuropyschologie: De relatie tussen kinderhersenen en gedrag - Hersenfunctie → Observeerbaar gedrag - Hersenfunctie → Schoolprestaties - Hersenfunctie → Gedragsproblemen Klinische kinderneuropsychologie: - Problematisch gedrag en disfunctie van de ontwikkelende hersenen → hier komt nog een gastcollege over. Psychologisch onderzoek Ontwikkelingsgeschiedenis Intellectueel en cognitief functioneren, zoals IQ Schoolprestaties Psychosociaal functioneren - Gedragsvragenlijst voor kinderen → belangrijk om een compleet beeld van het kind te krijgen, maar niet zozeer voor dit vak. Samenvatting Eén manier om de relaties tussen hersen en gedrag te bestuderen is door de effecten van hersenbeschadiging te onderzoeken. Als iemand een verlies lijdt na een hersenbeschadiging, dan draagt dat gebied op de een of andere manier bij aan dat gedrag. Als stimulatie van hersenen bepaald gedrag vergroot, draagt dat gebied vermoedelijk bij aan het gedrag. Onderzoekers proberen de relaties tussen hersenen en gedrag te begrijpen door de activiteit in verschillende hersengebieden tijdens bepaald gedrag vast te leggen. Er zijn veel methoden beschikbaar, waaronder EEG, PET en fMRI. Mensen die verschillen wat betreft bepaald gedrag, verschillen soms ook wat betreft hun hersenanatomie. MRI is een moderne methode om een levend brein voor te stellen. HOORCOLLEGE 8: ONTWIKKELING EN PLASTICITEIT Prenatale ontwikkeling van het CZS In de eerste 8 weken ontwikkelt het embryo en heb je al de voor-, midden-, achterhersenen en ruggenmerg. De basis voor het CZS wordt dus gelegd in deze eerste paar weken. De bevruchte eicel gaat zich delen, er ontstaan verschillende soorten weefsels (ectoderm, mesoderm, endoderm). Het CZS wordt gevormd uit het ectoderm. 2-4 weken na de bevruchting: de neurale buis wordt gevormd. Dat is de basis van het CZS. Defecten aan de neurale buis: Open rug (spina bifida) Open schedel + ontbreken van de grote hersenen (in hele ernstige gevallen, kind is niet levensvatbaar) Gradaties spina bifida (1) Huid gesloten - Wervels niet gesloten of ontbreken - Meestal geen cognitieve problemen (2) Blazen met vocht - Wervels en huid ontbreken - 10% heeft ook een waterhoofd - Meestal geen cognitieve problemen (3) Blazen met zenuwweefsel - Wervels en huid ontbreken en uitstulpen van de zenuwen - Vaak ook een waterhoofd - 80% incontinentie - Hoe hoger het zit, hoe meer zenuwbundels er doorheen lopen voor alles wat eronder ligt. Hoe ernstiger de fysieke gevolgen dus. Hoog op de rug: ▪ 50% rolstoel ▪ Verstandelijke beperkingen ▪ 10% epilepsie Dus: spina bifida 1 op 4000 geboortes/circa 80 per jaar Klachtenvrij tot ernstig Verstoorde prikkeloverdracht - Slappe benen - Onderontwikkelde spieren - Gevoelloosheid - Doorbloedingsproblemen Hoe hoger, hoe ernstiger Gaat vaak samen met een waterhoofd Medische behandeling - Operatief sluiten - Drain - Fysiotherapie - Urologie - Orthopedie Extra foliumzuur (B9) voor en tijdens het eerste trimester van de zwangerschap verkleint de kans op spina bifida tot 70%. Waterhoofd ontstaat wanneer het evenwicht tussen de aanmaak en de afvoer van hersenvocht verstoor is, waardoor het volume van het hersenvocht te groot wordt. Ontwikkeling van de neuronen Als de neuronen ontstaan hebben ze bijvoorbeeld geen axonen, dendrieten en verbindingen. Ze kunnen hun functie nog niet vervullen. Stappen: (1) Proliferatie: het ontstaan van de neuronen Stemcellen die delen en dan krijg je neuronen en gliacellen Neuronen alleen prenataal Gliacellen tot in de adolescentie (2) Migratie: de neuronen verplaatsen zich Mechanisch via gliacellen, groeien hierlangs als een soort steiger Chemisch via sporen Vooral prenataal (3) Differentiatie: maken anatomische kenmerken aan waarmee ze hun functie kunnen uitvoeren Neuronen maken dendrieten en axonen Axonen groeien naar hun doel Dit uitgroeien van de axonen gaat via chemische gradiënten/sporen Experiment over het uitgroeien van de axonen Als een axon beschadigd raakt bij een salamander, groeit deze opnieuw aan. Visuele systeem van de salamander: ventraal wordt dorsaal, posterieur wordt anterieur en dorsaal wordt ventraal. Theorie: axonen vinden de weg doordat zij zich aangetrokken voelen tot stoffen. Doorgesneden in het midden. Oog omgedraaid. Voor werd achter en achter werd voor. Axonen opnieuw laten groeien om te kijken wat er gebeurde. Uitkomst: neuron weet dat hij naar de stof moet rechts bij posterieur. Lay-out blijft dus hetzelfde. Het dier ziet alleen alles ondersteboven. De neuronen volgen dus een chemisch spoor. (4) Myelinisatie: myeline vormt zich om de axonen om de prikkelgeleiding goed te laten verlopen. Laag naar hoog, dus eerst je ruggenmerg, dan je achter-, midden- en voorhersenen. - Je hebt de primitieve functies nodig voordat je de hogere cognitieve functies nodig hebt. In de cortex is het principe van achter naar voor. Dus eerst achterin myeline en frontale cortex als laatst. Gebeurt zowel pre- als postnataal (5) Synaptogenesis: contacten tussen de axon-uiteinden en de dendrieten. Dan zijn er synapsen gevormd en ontstaat een netwerk van neuronen die met elkaar gaan communiceren. Axonterminals en dendrieten maken contacten De synapsen worden in overvloed aangemaakt Selectieve eliminatie van de synapsen die in overloop zijn aangemaakt. Andere termen zijn neuraal darwinisme en pruning. Neurotrofines = nerve growth factor (NGF). Een chemische stof die de overleving en activiteit van neuronen bevordert. Van targetneuron Van actieve synapsen Zo niet? Dan apoptosis = geprogrammeerde celsterfte Als de synapsen functioneel zijn, blijven ze bestaan. Als ze niet functioneel zijn, sterven ze af. Vanuit het DNA hebben alle neuronen de opdracht om af te sterven. Dat kan alleen voorkomen worden door een functionele verbinding te maken met een neuron. Dan ontvangt het axon namelijk een stof terug van de postsynaptische cel (neurotrofine) van het neuron waar contact mee wordt gemaakt. Als deze niet ontvangen worden, wordt de geprogrammeerde celsterfte uitgevoerd. In eerste instantie worden er veel verbindingen gevormd. Axon uit het linkeroog heeft contact gemaakt met de target cel. Twee axonen uit het rechteroog hebben ook contact gemaakt. Licht uit het linkeroog dan loopt er een actiepotentiaal, neurotransmitter wordt afgegeven, target cel wordt gedepolariseerd en geeft wat neurotrofine af. Als er licht komt uit het rechteroog zijn er twee actiepotentialen want er zijn er 2. Cel wordt veel verder gedepolariseerd (2x zo grote prikkel) dus geeft veel meer neurotrofines af. De twee axonen ontvangen veel meer neurotrofines, waardoor de linker afsterft. Als de axon afsterft, sterft vervolgens de neuron af en verdwijnt de neuron. Er is dus een lege plek bovenin. De axonen die uit het rechteroog komen, maken hier gebruik van en nemen deze ruimte in. Hierdoor heb je een stukje cortex waarin het rechteroog de contacten maakt. Ergens anders is ook dit proces, maar dan andersom voor prikkels die uit het linkeroog komen. Op die manier ontstaat er een ordelijkheid in de verwerking. Selectieve eliminatie door middel van: Synchrone activiteit Prikkels vanuit het DNA gestuurd: prenataal Prikkels uit de omgeving: postnataal Dus: Synapsen worden in overvloed gevormd > stimulatie nodig om te overleven Stimulatie versterkt de contacten selectief - Selectieve eliminatie - Competitie tussen contacten - Dit hangt samen met de gevoelige perioden van leren - Invloed van de omgeving De verbindingen bij kinderen waar we het nu over hebben gehad, noemen wij experience expectant synapses. Dit zijn de typen synapsen die in overvloed worden gevormd en die afsterven als ze niet gebruikt worden. De synapsen zijn gevoelig voor prikkels die te verwachten zijn in een normale omgeving, bijvoorbeeld geluiden en lichtprikkels die binnen de voor mensen bereikbare grens van golflengtes vallen. De ontwikkeling hiervan is genetisch voorgeprogrammeerd: het begint enkele weken voor de geboorte, maar vindt grotendeels na de geboorte plaats. Apoptose is genetisch geprogrammeerd Gevoelige perioden (= voor de optimale ontwikkeling van veel neurocognitieve functies moet interactie plaatsvinden met de omgeving in één of meer afgebakende periode. Tijdens deze gevoelige perioden heeft input vanuit de omgeving een maximale impact op de ontwikkeling van specifieke hersenstructuren) vallen samen met synaptogenese en selectieve eliminatie. Daarna consolidatie = duurzaam. Na een bepaalde leeftijd heb je de neurotrofines niet meer nodig om de verbindingen in leven te houden. In verschillende gebieden in de cortex zie je: hoe hoger de lijn, hoe meer synapsen. Er vindt selectieve eliminatie plaats en het aantal synapsen neemt af. Prefrontale cortex zijn hogere functies, ontwikkelen zich later en op latere leeftijd vindt er pas selectieve eliminatie plaats. Experience dependent synapses: zorgen voor het leren als volwassenen Structuurverfijning. De steiger staat, maar er worden dingen bijgebouwd Niet genetisch gestuurd Door prikkeling van bestaande netwerken Je hele leven lang leer je nog (bijvoorbeeld woordenschat) De hoeveelheid grijze stof neemt toe, doordat de dendrieten zijn vertakt en hierdoor kunnen zij meer verbindingen maken Als muizen in een arme omgeving leven zonder soortgenoten, zonder speelgoed, met veel eten dan zou je weinig uitlopers zien. Als de muis leeft in een rijke omgeving met soortgenoten, speelgoed, uitdagingen om eten te vinden, dan zie je meer dendrieten. Als je je hersenen gebruikt, krijg je er dus verbindingen bij. Dat noem je aborisatie. Ontwikkeling van de cortex Occipitaal schors is als eerste klaar. Veel rijping in de eerste maanden Ongeveer 5 jaar af Pariëtaal schors: sensorische gebieden rijpen door tot ongeveer 13 jaar Temporaal schors: sensorische gebieden rijpen door tot ongeveer 15 jaar Klinkers ongeveer 6 maanden Medeklinkers ongeveer 1 jaar Toonhoogtes ongeveer 6 jaar Tijdverschillen ongeveer 15 jaar Samenwerking tussen de gebieden is ook belangrijk! Frontale cortex: als laatste klaar (logisch, want hoge cognitieve functies) Mogelijk verband tussen het uitontwikkelen van de frontale cortex en de afname van taalgevoeligheid Impulscontrole Executieve functies Wisconsin Card Sorting Test: kinderen zien 4 kaartjes. Opdracht: leg het volgende kaartje bij de goede categorie. De regels worden niet uitgelegd. Het kind kan de driehoekjes bij de driehoekjes leggen. Dit is fout. Dan misschien op kleur of 3 bij 3 leggen. Dat is een flexibiliteit in het denken waar kinderen onder de 10 jaar moeite mee hebben. Schematische ontwikkeling van 5 jaar tot 20 jaar. Hoe verder de cortex ontwikkeld, hoe dunner de grijze stof wordt. Dat is een teken van goede ontwikkeling. Je ziet dat het visuele systeem en de sensorische gebieden al vrij snel klaar zijn met ontwikkelen. Ontwikkeling van het puberbrein: leren Ineens veranderen kinderen in hun gedrag, ze staan ineens laat op, kunnen moeilijk plannen, stemmingswisselingen, soms gevaarlijke dingen. Niet alle jongeren hebben een hele heftige pubertijd. Er zijn veel individuele verschillen. Vroeger: hormonen De hormoonhuishouding verandert, met alle gevolgen van dien. Als de hormoonhuishouding stabiliseert, komt het allemaal weer goed. Nu: het brein De hersenen veranderen Sommige delen zijn af, andere nog niet Delen communiceren hierdoor nog niet optimaal, vandaar het gedrag Maar: beide! Hormoonveranderingen zetten de rijping van de hersenen in gang. Adolescentie Overgang van de kindertijd naar volwassenheid Ongeveer 10 tot 20 jaar Pubertijd is hier een onderdeel van: ongeveer 10 tot 14 jaar Het belangrijkste gebied in de hersenen voor het aansturen van executieve functies (parapluterm voor functies die belangrijk zijn voor doelgericht gedrag) is de frontale cortex. Beschadigingen komen vaak voor, vanwege de ligging van de cortex. Werkgeheugen (= het actief houden van informatie in je gedachten) Rijping van de prefrontale cortex. Het belangrijkste gebied in je hersenen voor het werkgeheugen is de laterale prefrontale cortex. Om je werkgeheugen goed te kunnen gebruiken moet je twee dingen kunnen: (1) Onthouden van informatie: ventrale laterale prefrontale cortex Dit kan je meten door zowel de tijd te variëren als de hoeveelheid informatie. Drie locaties worden getoond op het scherm. Aan de deelnemers wordt gevraagd om deze drie locaties in dezelfde volgorde aan te wijzen na een vertraging van vijf, tien of vijftien seconden. Iedereen vindt het moeilijker om de taak uit te voeren na een vertraging van vijftien seconden. Jongere kinderen hebben echter meer moeite met de vijftiensecondentaak dan volwassenen, terwijl zij de vijfsecondentaak net zo goed kunnen uitoefenen. Hierdoor weten wij dat het werkgeheugen van jongeren (tot 12) een minder grote capaciteit heeft. Je krijgt vier voorwerpen te zien, die vervolgens achter een scherm verdwijnen. Je wordt gevraagd om deze uit het hoofd op te noemen. Dit wordt moeilijker, naarmate het meer voorwerpen zijn. (2) Bewerken van informatie: dorsale laterale prefrontale cortex Manipulatietaak: je moet een willekeurige reeks letters onthouden. Hierna hardop zeggen. Kost niet veel moeite. Wanneer je de letters na zes seconden moet herhalen op alfabetische volgorde, kost het meer moeite. Dit kost kinderen en jongeren veel meer moeite dan volwassenen. Experiment waarin ze die dorsale laterale prefrontale cortex heeft gemeten in een scanner die zuurstofrijk bloed meet. Deelnemers kregen plaatjes gepresenteerd (druif, brood, lamp). Dat is informatie die ze moesten onthouden. Opdracht: draai in je gedachten de volgorde van de plaatjes om. Vraag: wat is het derde plaatje (brood). Je ziet dat naarmate kinderen en jongeren hier beter in worden, dan wordt de dorsolaterale prefrontale cortex actiever. Deze heb je nodig om de bewerking uit te kunnen voeren. Dit gaat door tot een jaar of 22. Het onthouden was voor kinderen niet zo moeilijk, alleen het bewerken. Inhibitie (= het afremmen van gedrag of gedachtes). Go/no go taak Kinderen zien een witte hond op het scherm, dan moeten ze op een knopje drukken. Dit gaat snel. Je komt in het ritme en op gegeven moment komt er een hond in een andere kleur. Dan mag je niet drukken. Motorische programma om op het knopje te drukken is al aangemaakt door de herhaling, maar bij de andere kleur hond mag je niet drukken. Je moet je gedrag inhiberen. Hiervoor heb je de ventrolaterale prefrontale cortex nodig. Bij volwassenen is dit gebied actiever en het aantal fouten is minder bij volwassenen dan bij 8-12 jarige kinderen. Stop-signaaltaak Aan de deelnemer wordt gevraagd om te reageren op groene pijlen die naar links of naar rechts wijzen door met de wijsvinger op een linker- of rechterknop te drukken. Dit moet snel gebeuren. Als de pijl rood wordt, mag er niet gereageerd worden. Dit is makkelijker als de pijl meteen rood wordt, maar het wordt veel moeilijker als de pijl eerst een tijd groen blijft. Door de tijd tussen de aanbieding van de pijl en het rood worden daarvan te variëren, kunnen onderzoekers erachter komen hoeveel tijd iemand nodig heeft om nog succesvol te kunnen stoppen (= de Stop Signaal Reactie Tijd, SSRT). Tot een jaar of 14 hebben jongeren meer moeite met het stoppen dan volwassenen. In de adolescentie leren jongeren steeds beter om hun gedrag te remmen. Strooptaak: interferentie onderdrukken Dorsolaterale prefrontale cortex is actiever bij interferentie naarmate deelnemers ouder worden Hoe ouder jongeren worden, hoe beter ze worden in de strooptaak en hoe actiever de dorsolaterale prefrontale cortex Wanneer de tekst- en inktkleur verschillen, is er sprake van inferentie. Cognitieve flexibiliteit Voor adolescenten is het moeilijker om van strategie te wisselen Hersenen van adolescenten reageren minder op negatieve prikkels en meer op positieve prikkels Het werkt dus beter om aan te geven wat ze wel goed hebben gedaan, in plaats van wat ze niet goed hebben gedaan. Dorsolaterale prefrontale cortex en anterieure cingulate cortex worden actiever en fouten nemen af bij negatieve feedback bij 20-jarigen Activiteit van de anterieure cingulate cortex heb je nodig om van negatieve feedback succesvol te kunnen leren → Wisconsin Card Sorting Test Zelfsturing Van jongeren wordt veel verwacht; zelfstandig leren en plannen, maar… Jongeren kiezen voor beloning op korte termijn in plaats van op de lange termijn Ze ‘denken na’ over keuzes met emotiegebieden Als verbinding tussen het emotie-systeem en de frontale cortex is uitgerijpt: wel meer lange-termijnkeuzes. Voorbeeld: 13-jarige jongen is niet gemotiveerd om zijn huiswerk te maken. Hij wilde liever computerspellen spelen. Een nieuwe computer in het vooruitzicht motiveerde hem niet. Het motiveerde wel om hem elke keer geld te geven als hij twee uur aan zijn huiswerk had gezeten, om zo voor de computer te sparen. Samenvatting Nadat axonen hun doelen hebben bereikt op basis van chemische gradiënten, past de postsynaptische cel de verbindingen aan op basis van ervaring, waarbij bepaalde combinaties van axonen worden geaccepteerd en andere worden afgewezen. Dit soort concurrentie tussen axonen blijft je hele leven bestaan. Aanvankelijk ontwikkelt het zenuwstelsel meer neuronen dan er daadwerkelijk zullen overleven. Axonen van het sympathische zenuwstelsel overleven alleen als ze een cel bereiken die hen nerve growth factor vrijgeeft. Anders vindt apoptosis plaats. Prenatale blootstelling aan alcohol vergroot apoptosis. In een vroeg ontwikkelingsstadium is de cortex voldoende plastisch zodat visuele input ervoor kan zorgen dat wat de auditieve cortex zou zijn geweest, andere eigenschappen ontwikkelt en nu visueel reageert. Verrijkte ervaringen leiden tot een grotere vertakking van axonen en dendrieten, deels omdat dieren in verrijkte omgevingen actiever zijn dan dieren in achtergestelde omgevingen. HOORCOLLEGE 9: ONTWIKKELING EN PLASTICTITEIT 2 Ontwikkeling van het puberbrein: emoties Primaire emoties: zijn een directe reactie op iets uit de omgeving; er gebeurt iets en je ervaart één van deze emoties. Bijvoorbeeld wanneer je bijna geraakt wordt door een auto. Complexe emoties: ervaar je in complexere situaties Aangeleerde emoties Associaties Herinneringen Vaak impliciet → Stel je wordt uitgenodigd voor een feestje van iemand en het vorige feestje van die persoon was niet zo leuk, dan houd je die associatie bij dit feestje en twijfel je of je deze keer er weer heen wilt. Primaire emoties Amygdala Actief bij emotieherkenning Actief bij de verwachting van emotie (pas op voor…) Snelle en langzame route (eerder HC) Bij meisjes is er in de vroege adolescentie een sterkere reactie op negatieve gezichten dan in de late adolescentie. Dit zou betekenen dat bij meisjes de amygdala overgevoelig is in de puberteit en deze gevoeligheid later afneemt. Bij adolescenten is de amygdala actiever bij primaire emoties. Primaire emoties roepen dus een sterkere reactie op bij adolescenten. Het herkennen van emoties bij anderen is één van de belangrijkste voorwaarden voor communicatie. De belangrijkste manier om emoties te herkennen is door de gezichtsuitdrukkingen van anderen. Uit onderzoek is gebleken dat: De vaardigheid om emoties te herkennen ontwikkelt zich nog tussen de 10 en 18 jaar. Sommige emoties, zoals blijheid, kunnen door 7-jarige kinderen al goed herkend worden. Andere worden nog niet zo goed herkend door 7-jarigen maar al wel door 10-jarigen, zoals boosheid en verdriet. De meest complexe emoties kunnen pas goed worden herkend in de late adolescentie, zoals verbazing en angst. Adolescenten kunnen deze wel herkennen, maar verwarren ze vaker. Ontwikkelt zich door tot een jaar of 15. Emoties worden beter herkend als adolescenten niet alleen afhankelijk zijn van het gezicht, maar ook de lichaamshouding als informatie kunnen gebruiken. Vrouwen zijn beter in het herkennen van emoties op gezichten dan mannen. Complexe emoties (secundaire emoties) Hierbij is nog een ander gebied betrokken: de orbitofrontale cortex (ventro-mediaal). Deze heeft connecties met: Limbische systeem: emotieverwerking, zoals de amygdala. Somatosensorische gebied: waarnemen van het lichaam, tast in de ruimte. Lateraal frontale cortex: werkgeheugen, plannen, inhibitie, negeren inferentie. → Nog in ontwikkeling, dus nog meer impulsief gedrag gericht op de korte termijn bij adolescenten. Somatische bestempelingshypothese. Volgens deze theorie maken wij in het dagelijks leven complexe keuzes waarbij het niet mogelijk is om steeds alle voor- en nadelen tegen elkaar af te wegen. Dit soort beslissingen nemen we vaak op basis van een gevoel, dat ons vertelt dat wat we doen goed is of niet. Een eerdere situatie is bestempeld met een prettig gevoel en deze gevoelens beïnvloeden nu de nieuwe situatie. Wordt gestuurd door de orbitofrontale cortex Vanaf 16 jaar pas en ontwikkelt nog door tot 20-25 jaar. Wel rationeel begrip Ook wordt verlies als vervelend beschouwd Nog geen emotionele finetuning → VB: uitgenodigd voor een feestje, wilde ze graag heen. Haar neef vroeg haar te helpen ten tijde van het feestje. Dilemma of ze naar het feestje moet gaan. Volwassenen gebruiken daar dit emotionele finetuning systeem voor. Adolescenten gaat rationeel dingen afwegen en vind dit een lastige beslissing. Experiment somatische bestempelingshypothese Voorbeeld laboratorium taak van een onderzoek. Speelkaarten op stapel A en B en C en D. Geld verdienen als je een kaart trekt van de goede stapel. Aan de deelnemers werd niet verteld wat de goede stapel was, dus hier moesten zij een gevoel voor ontwikkelen. Als je een kaart trok van stapel A of B had je de kans om een groot bedrag te winnen. Als je van stapel C of D een kaart pakte, had je de kans om een minder groot bedrag te winnen. De truc was dat bij de kans op verlies A en B ook groter was dan bij C en D. Dus de lange termijn strategie die het meest opleverde was stapel C en D. Jonge kinderen blijven hangen in hun keuze. Adolescenten kunnen dit wat beter, maar hebben de neiging wanneer zij 100 euro hebben gewonnen om daarop te blijven inzetten, ondanks dat ze verliezen lijden. Volwassenen weten dat het op de lange termijn beter is om van stapel C of D een kaart te pakken. Dat complexe emotiesysteem is bij adolescenten dus nog in ontwikkeling. Ze hebben ook de zweetrespons gemeten. Als iemand verliest, laat iemand een zweetrespons zien. Dat laat een emotionele reactie zien dat de persoon verlies vervelend vindt. Je zag dat volwassenen anticipeerden op een verlies wanneer ze van A of B een stapel trokken. Ze lieten op dat moment ook een zweetrespons zien. Wanneer zij risico namen, zag je dat dat samenging met een emotionele reactie. Bij adolescenten zag je de zweetrespons niet. Als ze verliezen, zie je de respons wel. Als ze risico nemen, niet. Je leert hier gedrag aan wat op de lange termijn gunstig is en bij adolescenten werkt het orbitofrontale systeem nog niet helemaal, waardoor zij hier meer moeite mee hebben. Volgens de somatische bestempelingshypothese maken patiënten met schade aan de orbitofrontale cortex veel onbezonnen keuzes in het dagelijks leven, omdat zij niet de lichaamswaarschuwingen ervaren die bij gezonde personen het gedrag sturen. De rol van basale ganglia bij winnen en verliezen De nucleus accumbens reageert op het krijgen van een beloning. Experiment waarin aan deelnemers werd gevraagd om steeds op een knop te drukken als er een piraat op het scherm verscheen. Enkele seconden daarna kregen zij een beloning te zien. er waren drie typen piraatjes en tijdens het uitvoeren van de taak bleek dat deze voorspellend waren voor de hoogte van de beloning. Bijvoorbeeld: de piraat met het zwaard werd altijd gevolgd door een kleine beloning, maar de piraat met een dolk door een grote en het derde piraatje gaf een middelgrote beloning. Alleen al het zien van de piraat die gepaard ging met een grote beloning leidde tot een toename van activiteit in de nucleus accumbens. Adolescenten nemen meer risico’s dan volwassenen Bij het experiment met de piraatjes bleek dat bij adolescenten de toename van de activiteit in de nucleus accumbens bij het zien van het piraatje met de grootste beloning, het grootst was. Vervolgens werd gekeken of adolescenten ook meer activiteit in het beloningscentrum hebben als zij een mogelijke beloning in het vooruitzicht hebben. Onderzoekstaak waarin je aan een knop draait, dan krijg je plaatjes en als je drie dezelfde krijgt dan win je. Je ziet dat adolescenten als er twee plaatjes hetzelfde zijn, de nucleus accumbens (beloningsgebied) veel actiever is dan bij volwassenen. Is dus veel actiever bij het vooruitzicht op een mogelijke beloning. In een sociale situatie verhoogt die respons nog. Waarschijnlijk het mechanisme achter waarom adolescenten meer risico nemen. Testosteron verhoogt de gevoeligheid van de nucleus accumbens Nucleus accumbens is veel actiever bij het vooruitzicht op een beloning bij 10-15 jarigen Sociale beloning of spanning verhoogt het nemen van risico’s Ander experiment, hetzelfde principe: bij het rad van fortuin was er een grote kans op kleine winst of een kleine kans op grote winst. Je ziet dat adolescenten gaan voor de kleine kans op grote winst. Zij gaven aan dat ze blijer waren met winst dan wat werd aangegeven door volwassenen, maar ze waren minder geraakt door verlies dan volwassenen. Ze waren dus vooral gericht op de voordelen van het risicogedrag en minder op de nadelen. De nucleus accumbens is bij hen dan actiever, omdat ze gericht zijn op beloning. Je ziet ook dat de amygdala minder actief was. Bij primaire emoties is deze juist actiever, maar in deze complexe situaties is de amygdala minder actief. Bij volwassenen is de amygdala juist actiever en dit zou kunnen dienen als een alarmfunctie van “let op, je neemt een risico”. Bij adolescenten is de nucleus accumbens actiever, ze zijn gericht op de beloning. Bij adolescenten is de amygdala minder actief. Bij volwassenen is de amygdala actiever: alarm-gevaar-functie. In een niet emotioneel prikkelende omgeving kunnen adolescenten goed risico’s inschatten. Verstandelijk cognitief kunnen zij goed risico’s beredeneren. Op het moment dat er een beloningsgevoel is, neemt dit gevoel het verstand over en hebben ze meer de nieging om risico’s te nemen. Experiment in een simulator auto rijden in verschillende situaties: met vrienden of ouders. In het spel konden de jongeren meer punten verdienen door hard te rijden, maar hard rijden kon ook een autocrash opleveren. Adolescenten nemen meer risico’s wanneer zij met vrienden in de auto zitten. 18-jarigen die net hun rijbewijs hebben, hebben meer ongelukken wanneer zij met hun vrienden rijden in plaats van alleen. In online challenges zitten ook veel sociale aspecten. In emotionele sociaal prikkelende omgevingen neemt het beloningsgevoel het over. - Autorijden met vrienden erbij → meer risico - Sociale/online challenges → meer risico’s Wanneer moeders meekeken werden adolescenten juist voorzichtiger en gebruikten zij in sterkere mate de frontale cortex Blijkbaar kan de omgeving een stimulerende (vrienden) of remmende (ouders) werking hebben op risicogedrag. Samenvatten Adolescenten denken wel na! Het analytische denkvermogen is zelfs gegroeid na de kindertijd. Primaire emoties prikkelen meer Secundaire emoties/emotionele intuïtie werkt nog minder goed Beloningen zijn zeer aantrekkelijk door de actieve nucleus accumbens - Sociale beloningen - Risico nemen voor de mogelijke beloning Gevolg van het analytische denken is in de ogen van de volwassenen niet altijd de ‘juiste’ beslissing Simpele keuzes gaan prima Het adolescentenbrein Hogere executieve functies ontwikkelen zich nog - Inhibitievermogen, interferentie negeren, werkgeheugen, leren van negatieve feedback - Korte-termijnkeuzes, beloningsgericht Disbalans tussen functies die wel en niet af zijn: analytisch denkvermogen groeit, het emotionele systeem is nog niet uitgerijpt. Verbindingsbanen ontwikkelen zich nog Creatiever? - De frontale cortex remt ons - Risicovol gedrag → nieuwe dingen proberen Adaptiever? Voorbeeldvraag: In het boekje ‘Het puberende brein’ wordt de emotionele ontwikkeling van adolescenten besproken. Geef een neurobiologische verklaring voor waarom adolescenten meer risico nemen dan volwassenen. Gebruik daarbij een hersengebied. De nucleus accumbens is actiever wanneer er uitzicht is op een beloning. Je kunt ook iets zeggen over de somatische bestempelingshypothese. Voorbeeldvraag: In het boekje ‘Het puberende brein’ wordt de somatische bestempelingshypothese besproken. Hoe werkte de onderzoekstaak? Wat waren de bevindingen? Welke conclusie kan je hieruit trekken? Plasticiteit (= de vormbaarheid van de hersenen) De hersenen veranderen: In het begin: experience expectant synapses Later: experience dependent synapses De hersenen kunnen in bepaalde mate herstellen na beschadigingen Meisje met Rasmussen syndroom: rechterhemisfeer is verwijderd. Hersenen zijn nog jong en dus zeer plastisch Handicaps blijven er wel Price of transfer: functies van de linkerhemisfeer zijn minder omdat deze ook het werk moet doen van de rechterhemisfeer Corticale reorganisatie (= het aanpassen van de corticale gebieden) In professionele musici Je ziet de grijze stof gebieden van professionele musici die verder ontwikkeld zijn in bepaalde gebieden doordat zij dingen veel hebben geoefend. Dikkere grijze stof in deze gebieden: - Visueel: waarschijnlijk door het lezen van muziek - Pariëtale kwab: voelen van de vingers op de toetsen - Frontale kwab: het besturen van de vingers Als je iets veel oefent, is er meer ruimte nodig in de cortex voor deze functies: Dit kan ook problemen opleveren. Als de reorganisatie te ver doorgaat, kan je focal hand dystonia krijgen. Musici die veel precies die vingers bewegen en hier veel op oefenen, stukje van de cortex waar de vingers liggen (somatosensorische cortex). Elke vinger heeft een stukje cortex waar de verbindingen mee zijn. Als je veel oefent kan het gebeuren dat de stukjes cortex niet groot genoeg zijn en dat er synapsen worden gevormd van vinger 2 op het gebied van vinger 3. Dan lopen de gebieden in elkaar over en hierdoor kun je juist minder nauwkeurig je vingers besturen. Ondanks dat we weten hoe het gebeurt, is een oplossing lastig. Ander voorbeeld van plasticiteit/corticale reorganisatie is mensen die blind zijn. Stuk van de visuele cortex waar normaal gesproken verbindingen vanuit de retina naar de visuele cortex gaan, daarbij functioneren de axonen niet omdat er geen visuele input is. De neuronen sterven af door apoptose. Er is hierdoor ongebruikte ruimte in de cortex. Bij mensen die blind geboren zijn liggen er auditieve en tactiele functies in de occipitale cortex. Deze nemen de ruimte in. Als je op latere leeftijd hersenschade krijgt kan het ook zijn dat er hersencellen afsterven. Deze komen niet meer terug. VB: axon 2 sterft af, neuron verdwijnt en je hebt dendrieten die geen verbindingen meer hebben. Neuronen die in de buurt liggen gaan axonale uitlopers maken. Dit heet collateral sprouting. Deze uitlopers nemen het lege stukje van de dendriet in. De gliacellen ruimen de resten op. Neuronen die hun verbinding kwijt zijn geven neurotrofines af. In het volwassen brein na schade worden er op het lege stuk van de dendriet neurotrofines afgegeven. Hierdoor trekt hij de uitlopers aan. Hierdoor kunnen de hersenen zich dus wel aanpassen bij schade op volwassen leeftijd. Het is niet altijd zo dat er dan optimale verbindingen ontstaan. Het kan ook leiden tot niet-optimale verbindingen. Als iemand hersenschade heeft is het sowieso belangrijk dat de persoon oefent met de functies die aangedaan zijn, zodat de functies gestimuleerd worden en er functionele verbindingen aangemaakt kunnen worden. Dus neuronen die hun verbinding kwijt zijn geven neurotrofines af. Maar: ze worden ook gevoeliger voor input. Dit heet denervation supersensitivity Denervation = zenuwschade Bij zenuwschade worden ze gevoeliger voor neurotransmitters omdat er meer receptoren komen. Fantoomgevoel Een werkloos geraakt corticaal gebied maakt nieuwe verbindingen (corticale reorganisatie). Iemand die op volwassen leeftijd bijvoorbeeld zijn arm kwijtraakt krijgt in het bijbehorende stuk cortex geen input meer omdat de arm er niet meer is. Je hebt dus een leeg stuk en die trekt axonen aan die uit het aangrenzende gezichtsgebied komen. Die gaan in een ordelijke manier het gebied opvullen. Daarom heeft de persoon gevoel in een arm die er niet meer is. Fantoomledematen ontwikkelen zich wanneer het relevante deel van de somatosensorische cortex reorganiseert en reageert op alternatieve input. VB: axonen die het gezicht vertegenwoordigen, activeren het corticale gebied dat voorheen aan een geamputeerde hand was gewijd. Een aanraking op het gezicht veroorzaakt nu een gezichtssensatie, maar ook een gevoel in de fantoomhand. Deafferent lichaamsdeel: wanneer het lichaamsdeel geen afferente (sensorische) input meer krijgt. Een aap voelt hierdoor bijvoorbeeld één van zijn benen niet meer. Deze gebruikt hij dus ook niet meer om te lopen etc. Wanneer twee van de vier benen geen afferente sensorische input meer krijgen, gebruikt de aap die beide benen wel. In eerste instantie gebruikt hij het deafferente lichaamsdeel dus niet, omdat lopen op 3 benen makkelijker is dan lopen dan het been gebruiken. Wanneer hij geen keuze heeft, gebruikt hij de lichaamsdelen wel. Teratogeen: ‘A drug or other substance capable of interfering with the development of a fetus, causing birth defects’. Een stof die gevaarlijk is voor het ongeboren kind, maar niet voor de moeder. Nicotine Alcohol (het ergst) Medicijnen Rode hond Prenatale blootstelling aan toxische stoffen kan ernstige schade opleveren voor het kind. 2 weken tot 2 maanden na de conceptie: ernstige misvormingen of overlijden Later: vertraagde ontwikkeling en cognitieve en emotionele problemen Dus: hoe eerder, hoe ernstiger → Omgevingsfactoren zijn vaak moeilijk te scheiden Moment van blootstelling aan Rubella/Rode hond: afhankelijk van het moment waarop de vrouw dit krijgt, heeft het andere effecten op het kind. Oog- en hartafwijkingen: eerste 8 weken Gehoorproblemen: 5-15 weken En vele andere afwijkingen mogelijk Onderzoek naar wat extreme stress doet. Een aardbeving is heel ontwrichtend en deze heeft door de stress die de moeder ervaart effect op de zwangerschap: kinderen hebben een lager geboortegewicht en er waren meer vroeggeboren kinderen. Beide zijn risicofactoren voor allerlei ontwikkelingsproblemen. Als de aardbeving in de eerste 3 maanden van de aardbeving was, was de duur van de zwangerschap het kortst. In de middelste 3 maanden was het ook korter, maar iets langer. In het laatste trimester was het ook korter dan normaal. Zo’n periode van extreme stress heeft dus een negatief effect op de zwangerschap. Post-partum is de controlegroep: de vrouwen die bevallen zijn voor de aardbeving. Nicotinegebruik tijdens de zwangerschap leidt tot: Lager geboortegewicht Overlijden van de kinderen rond de geboorte Vroeggeboorte Mogelijk lager IQ ADHD kenmerken Agressief gedrag Moeders die roken hebben vaker wel andere omstandigheden die niet optimaal zijn. Overgewicht Alcoholgebruik Lagere SES Inconsequente opvoedstijl Roken na de geboorte Alcoholgebruik tijdens de zwangerschap Fetal alcohol spectrum disorders (FASD) Fetal alcohol syndrome (FAS) → meest extreme vorm. Groeistoornissen, abnormale gezichtskenmerken, vertraagde mentale ontwikkeling, leerstoornissen of een duidelijke verstandelijke beperking. Partiale FAS → kinderen die aan minder alcohol zijn blootgesteld en sommige kenmerken hebben van FAS. Prevalentie FASD: 1-3 per 1000 FAS en 9 per 1000 partiale FAS? Lastig te herkennen Fetal alcohol spectrum disorder (FASD) Hyperactiviteit Aandachtsproblemen Liegen Gebrek aan schuldgevoel Ongehoorzaamheid Fetal alcohol syndrome (FAS) Moeite met beslissen Problemen met impulscontrole Emotionele problemen Moeite met regels Werkgeheugen problemen Moeite met tijd en volgordes 62% heeft ondersteuning nodig in het volwassen leven 13% heeft een normale baan Prenatale alcoholschade Alcohol onderdrukte de afgifte van exciterende neurotransmitters Alcohol versterkt de inhiberende neurotransmitters Gevolg = minder actiepotentialen. Dit is schadelijk voor het ongeboren kind en minder schadelijk voor de moeder, omdat: verminderde prikkeloverdracht → minder neurotrofines doordat er minder synapsen worden gebruikt → apoptose. Verbindingen sterven af die wel functioneel zijn, maar door de alcohol worden ze niet gebruikt. Je bent een systeem aan het bouwen waarin functionele nuttige verbindingen ontbreken. “Van alle verslavende middelen (inclusief cocaïne, heroïne en marihuana), heeft alcohol veruit de meest ernstige neurologische gedragseffecten in de foetus.” 35% tot 50% van de zwangere vrouwen in Nederland gebruiken alcohol. Elke hoeveelheid alcohol tijdens elk moment van de zwangerschap brengt risico’s met zich mee. Vooral hoogopgeleide vrouwen in Nederland drinken alcohol tijdens de zwangerschap. We weten niet waarom dat zo is. Opiaten (heroïne, methadon) tijdens de zwangerschap: Neonatale absinentiesymptomen Trillen, slaapproblemen, huilen, overbeweegelijkheid, heftig sabbelen, transpireren Behandeling in couveuse Behandeling met medicijnen om de verslaving af te bouwen Op schoolleeftijd bij geadopteerde: ADHD kenmerken Op schoolleeftijd bij opgroeien bij eigen ouders: lager IQ, lagere reken- en leesscores Cocaïne tijdens de zwangerschap: Vooralsnog: subtiele lange termijneffecten gevonden Medicijnen Vroeger was het idee: als het goed gaat met de vrouw, gaat het goed met het kind. Hierdoor werd er niet kritisch gekeken naar de medicijnen die vrouwen tijdens de zwangerschap kregen. Softenon: tegen misselijkheid. Kinderen werden geboren met missende ledematen. Des-dochters: bij vrouwen die moeite hadden met zwanger worden: dochters hebben vruchtbaarheidsproblemen en verhoogde kans op kanker. Anti-epileptica: sommige vrouwen kunnen niet stoppen met die middelen, dus zijn gedwongen om dit te nemen, terwijl het bekend is dat dit teratogene effecten kan hebben op het kind. → Zwangere vrouwen dus geen medicijnen geven, want mogelijk schadelijk voor het ongeboren kind. Samenvatting Gespecialiseerde ervaringen kunnen de ontwikkeling van de hersenen veranderen, vooral in het vroege leven. Bij mensen die blind geboren zijn, breidt de representatie van aanraking en gehoor zich bijvoorbeeld uit in de hersengebieden die normaal gesproken gereserveerd zijn voor het zicht. Uitgebreide oefening van een vaardigheid vergroot de representatie van sensorische en motorische informatie die relevant is voor die vaardigheid in de hersenen. Zo breidt de representatie van vingers zich uit bij mensen die regelmatig muziekinstrumenten bespelen. Uitgebreide representatie in het brein is normaal gesproken iets goeds, maar het kan schadelijk zijn als het te ver gaat. Vergeleken met volwassenen zijn adolescenten vaak impulsief en meer gericht op huidige pleziertjes dan op toekomstige perspectieven. In de meeste gevallen weerspiegelt risicovol gedrag bij adolescenten waarschijnlijk een grotere drang naar opwinding, meer dan een gebrek aan vermogen om impulsen te onderdrukken. De ervaring van fantoomledematen vindt plaats omdat axonen van een ander lichaamsdeel het corticale gebied binnendringen dat normaal gesproken gewijd is aan de sensatie van het nu verloren lichaamsdeel. Stimulatie van het andere lichaamsdeel geeft daardoor een gevoel alsof het uit het geamputeerde deel komt. Veel mensen met hersenbeschadiging zijn tot meer in staat dan ze laten zien, omdat ze het gebruik van vaardigheden vermijden die beperkt of moeilijk zijn geworden. HOORCOLLEGE 10: TRAUMA, MENINGITIS EN CEREBRALE PARESE Trauma: niet aangeboren hersenletsel, veroorzaakt door verkeersongelukken, sport (koppen/boksen), vallen, mishandeling. In de volksmond wordt dit ook wel een hersenschudding genoemd. Gesloten hersenletsel: letsel wat je niet aan de buitenkant kunt zien. In het Engels TBI (traumatic brain injury). Het is een veel voorkomende neurologische aandoening bij kinderen. Oorzaken: < 2 jaar is 25-50% van trauma’s door toegebracht letsel (op-en-neer of heen-en-weer schudden van het kind) < 5 jaar is de oorzaak vaak vallen van enige hoogte (bijvoorbeeld speeltoestel of trap) > 5 jaar is de oorzaak vaak verkeer of sport Vaker jongens dan meisjes → 2:1 op schoolgaande leeftijd. Hersenletsel door hersenschudding Samendrukken Uitdrukken/scheuren Frictie - Versnelling van het hoofd (bijvoorbeeld een bal tegen je hoofd) - Afremmen van het hoofd (hoofd botst tegen een object). - Bij een rotatie is de schade meestal ernstiger, omdat er dan ook nog een draaiende kracht is die ook nog aan de hersenen trekt. Gevolg: schade aan de witte stof. Als je met een vaart ergens tegenaan botst, remt de massa (hersenen) door tegen de schedel aan te botsen. Bij zo’n frontale botsing kneuzen de hersenen. De hersenen worden samengedrukt aan de voorkant en uitgerekt aan de achterkant. Dat noem je de coup (klap of stoot) en de contra coup (door plotseling onderbreken van de beweging botsen de hersenen aan de tegengehouden zijde tegen de binnenkant van de schedel, waardoor daar ook kneuzing kan ontstaan). Gevolgen van een ernstige hersenschudding Ergste geval: er knappen ook bloedvaten. Minder ernstig: er ontstaan zwellingen in de hersenen. Die kunnen weer druk uitoefenen op: - Neuronen: verstoort de functie van ongeschonden neuronen. - Doorbloeding: verstoort de doorbloeding en hierdoor ontstaat zuurstoftekort. - Hersenstam: het kan functies van de hersenstam verstoren waardoor je vitale functies in gevaar komen. Minst erg: verbindingen van axonen worden verbroken - Het neurale netwerk wordt verstoord. Er worden verbindingen uit het netwerk gehaald. - Niet zichtbaar op hersenscans Acute gevolgen Huilen Hoofdpijn Misselijkheid Duizeligheid Verwardheid Amnesie Bewustzijnsdaling Pupilafwijkingen Epileptische insulten → Behandeling bij licht letsel = bewustzijnscontrole → Behandeling bij matig ernstig tot ernstig letsel: voorkomen van zwelling en verhoogde druk in de schedel door hersenzwelling of bloeding, herstel of behoud van goede ademhaling, voorkomen van epilepsie, infecties en bloeddrukstabilisatie. Glasgow Coma Scale: wordt gebruikt om te kijken naar de ernst van de bewustzijnsdaling. Is een momentopname. Kijken naar: Ogen openen (max 4 punten) Motorische reactie (max 6 punten) Verbale reactie (max 5 punten) Hoe hoger de score, hoe beter je bewustzijn. Bij volwassenen is de laagste score 3, je krijgt namelijk altijd 1 punt, ook al reageer je nergens op Als een volwassene een score heeft van 15, heb je een normaal bewustzijn Jonger dan 6 jaar: score tussen 3-9. Is afhankelijk van de leeftijd en wat het kind kan op die leeftijd. Als het bewustzijn hersteld is, kijken naar: Posttraumatische amnesie (PTA). - Tijdelijk: verwardheid/geheugenproblemen - Wordt ook wel anterograde amnesie genoemd, maar deze term is niet correct, omdat het tijdelijk is. Anterograde amnesie: je kan geen nieuwe informatie meer opnemen Retrogade amnesie: dingen die al gebeurd zijn, kan je niet meer ophalen Retrieval problemen Hoofdpijn Visuele storingen Aandacht/concentratieproblemen Duizeligheid/evenwichtsproblemen Geïrriteerdheid/neerslachtig Indicatie voor de ernst van de gevolgen Comaduur: bij matig ernstig of ernstig hersenletsel is de duur van het coma langer en is het coma dieper. Score op de GCS (de meest gebruikte maat) - Licht letsel (GCS 13-15): herstel is vrij goed. - Matig ernstig letsel (GCS 9-12): herstel is variabel en moeilijk voorspelbaar. - Ernstig (GCS < 8): functiestoornissen en bij jonge kinderen (< 3,5 jaar) vertraging van de ontwikkeling. Post-traumatische amnesieduur - < 5 min (zeer licht) - 1-4 weken (zeer ernstig) Gevolgen op de lange termijn Geheugenproblemen Leerproblemen Aandachtsproblemen Executieve functieproblemen - Problemen oplossen - Werkgeheugen - ‘Line of thought’ problemen/prospectief geheugen (je maakt een planning in je hoofd wanneer je weet dat er mensen langskomen en je weet dat je voor hen moet koken etc. Het plannen van de tijd) ▪ Bij kinderen helpt het om hen te helpen herinneren: “Je zou nu dit taakje gaan doen”. - Planningsproblemen - Mentaal functioneren is vertraagd Schade erger op jonge leeftijd of op latere leeftijd? Jonge kinderen hebben meer plastische hersenen dus hebben meer herstelvermogen. Andere kant: hersenen zijn in ontwikkeling, wanneer deze schade oplopen, bouw je een onstabiel netwerk op. Uit onderzoek: hoe jonger een kind is, hoe ernstiger voor de cognitieve ontwikkeling. Baby’s met TBI: later cognitief onder het gemiddelde Peuters ervaren grotere gevolgen dan schoolkinderen Mate van schade - Ernstige schade op de schoolleeftijd: IQ stijgt wel weer maar normaliseert niet - Ernstige schade voor 4 jaar: algemeen vertraagde ontwikkeling Kinderen kunnen in een schade ‘groeien’. Kinderen kunnen schade oplopen in gebieden die nog niet ontwikkeld zijn bij hen. Hierdoor kan het dat je de gevolgen van het hersentrauma niet zien aan het kind. Op het moment dat de structuur zich verder gaat ontwikkelen, kan het zo zijn dat toch de problemen zichtbaar worden. Let op: grote mate van onvoorspelbaarheid. Meningitis (hersenvliesontsteking) Infecties worden veroorzaakt door Bacteriën (vaak) Virussen (soms) Schimmels (fungi) (zeldzaam) → Encefalitis = infectie van de hersenen Ontsteking van de hersenvliezen (meningitis) Bloedvoorziening van de hersenen komt in gevaar Circulatie van hersenvloeistof raakt verstoord Zwellingen → Kan leiden tot schade aan neuronen. Veroorzakers bacteriële meningitis Meningokok < 5 jaar en 15-19 jaar → ~ 65% van de gevallen - Verschillende typen van deze bacterie - 10% van de bevolking is drager (je hebt hier geen last van als alles gewoon goed gaat) Pneumokok < 5 jaar > 55 jaar → ~30% van de gevallen - Verschillende typen van deze bacterie - 40% van de bevolking is drager - De meeste gevallen zie je bij kinderen tussen de 1-4 jaar Andere bacteriën (bijvoorbeeld E. coli, Hib) → ~ 5% van de ziektegevallen - E. coli: neonatale besmetting bij bevalling of via kraamomgeving Virale meningitis: voorbeeld Herpes Simplex virus (koortslip) - Minder ernstig verloop dan een bacteriële infectie Vaccinaties Vaccinatie meningokok C sinds 2002 Vaccinatie meningokok W sinds 2018 Vaccinatie pneumokok sinds 2006 Vaccinatie Hib sinds 1993 > van 250 gevallen per jaar naar 15 per jaar BMR vaccinatie (bof, mazelen en rode hond): de meeste kinderen krijgen deze virussen en verder is er niks aan de hand - Bofvirus: voorheen 400 gevallen meningitis per jaar - Mazelenvirus: voorheen 400 gevallen encefalitis per jaar Effect van de vaccinatie van meningokok C sinds 2002. In verschillende leeftijdsgroepen is het voorkomen van een hersenvliesontsteking enorm gedaald. Symptomen Hoofdpijn, koorts, nekstijfheid, braken, apathie (levenloos) Neonaten (pasgeboren kinderen): fontanel is niet gespannen, geen nekstijfheid, heel ziek Ongeveer 3% fataal 20% hebben restverschijnselen - Vaak tijdelijk: hoofdpijn, evenwichtsproblemen, motorische klachten, overgevoeligheid voor licht/geluid, concentratie-, geheugen en of gedragsproblemen. - Soms blijvend: gehoorproblemen, epilepsie, visuele problemen, evenwichtsklachten, concentratie/leerproblemen, geheugenproblemen, gedragsproblemen, verminderde spierkracht, spasticiteit, lager IQ. Behandeling Meningitis wordt behandeld met daarvoor in aanmerking komende antibiotica en in geval van Hib- of pneumokokken meningitis met corticosteroïden, omdat deze de ontsteking verminderen en omdat is aangetoond dat corticosteroïden bij deze verwekkers ziektebeloop en prognose in gunstige zin beïnvloeden. Zo snel mogelijk, bij voorkeur nog voor terugkeer van het kind naar huis, dient audiometrie (meting van her gehoor) re worden verricht. Wordt meer dan 30 decibel gehoorverlies gevonden en worden bij MRI-onderzoek aanwijzingen voor verbindweefseling van de cochlea gevonden dan moet cochleaire implantatie worden overwogen. Cerebrale parese Meest voorkomende oorzaak van ernstige lichamelijke handicaps bij kinderen. Het is niet progressief, maar wel blijvend: er is schade opgetreden aan de hersenen (bijvoorbeeld tijdens de zwangerschap) en die schade herstelt niet meer, maar het wordt ook niet erger. De behandeling is gericht op het optimaliseren van de ontwikkeling van de mobiliteit en de kwaliteit van leven. De ernst varieert van mild tot ernstig. Hersenbeschadiging Een houding-/bewegingsstoornis waarvan de basis ligt in een beschadiging van de hersenen die vroeg in de ontwikkeling heeft plaatsgevonden. Door een hersenbeschadiging zijn de hersenprikkels naar de spieren toe verstoord. Het gevolg hiervan zijn motorische problemen: Spasmes, onvrijwillige bewegingen, evenwichtsproblemen, coördinatieproblemen. Drie vormen De vormen kunnen ook gemengd voorkomen. (1) Spastische vorm (80-85%): de basis-spierspanning is niet goed. Diplegie (40%): vooral de benen aangedaan. Hemiplegie (37%): één kant van het lichaam is aangedaan (niet zelden ook lichte verschijnselen aan de andere kant) Quadriplegie (6%): alle vier de ledematen zijn aangedaan. (2) Dyskinetische vorm (7-15%): zich herhalende tijdelijke onvrijwillige bewegingen. Verstoren de bewegingen die je wel bewust wilt maken. (3) Ataxie (4%): ongecoördineerd bewegen. Niet-motorische problemen Verstandelijke beperking (IQ < 70): 30-50% Epilepsie: 35-45% Taal- en spraakstoornissen: 40% Slechthorendheid: 12% Oogafwijkingen: 20-40% → Hoe erger de motorische problemen, hoe groter de kans op niet-motorische problemen. Oorzaken Beschadiging in de zwangerschap: genetisch, infecties, teratogenen Prematuren (te vroeg geboren) ~40% van de kinderen heeft CP. Extra gevoelig voor hersenbloedingen. Soms door een beschadiging tijdens de geboorte (~5%): zuurstoftekort, hersenbloedingen. Soms beschadiging na de geboorte: meningitis Vaak onbekend Zwangerschapsduur en cerebrale parese In de tabel is te zien bij hoeveel van de 1000 kinderen na 4 jarige leeftijd cerebrale parese is geconstateerd. Hoe korter de zwangerschapsduur, hoe vaker het voorkomt. Wat raakt er beschadigd in de hersenen? Pyramidale motorsysteem: de corticospinale banen (= de banen die van de cortex naar het ruggenmerg lopen). Stuurt de spieren direct aan. Extrapyramidale motorsysteem: het motorsysteem vanuit de basale ganglia, cerebellum en het evenwichtssysteem. Stuurt geen spieren aan; alleen indirect met feedback-loop Verandert de prikkels van het pyramidale systeem (modulatie) Zorgt voor houding, finetuning en aanpassing van bewegingen en voor coördinatie Neurologische oorzaken Periventriculaire leukomalacie (weefselsterfte): door problemen bij de bloedtoevoer sterft weefsel af. De myeline-aanmaak rond de ventrikels is kwetsbaar voor bloedtekort. Als er een tekort is aan bloed, is er een tekort aan zuurstof en dan sterven de cellen af. Daardoor kan er spasticiteit ontstaan. Want: de verbindingsbanen raken beschadigd waardoor de prikkeloverdracht van de motorcortex naar het ruggenmerg minder goed verloopt (= probleem van het pyramidale motorsysteem). Hierdoor krijgt je spasticiteit (= te hoge spierspanning). → plaatselijke weefselsterfte en onvoldoende omhulling van axonen in diep gelegen gebieden dichtbij de zijventrikels. → komt door peri- en intraventriculaire bloedingen. Perinatale hersenletsels (hersenletsels rond de geboorte) Een ander probleem kan celsterfte in de basale ganglia zijn, door een bloed- of zuurstoftekort en dan krijg je problemen in het extrapyramidale motorsysteem en krijg je de dyskinetische vorm van cerebrale parese. Er kan ook celsterfte in de motorgebieden zijn. Dat kan leiden tot bijvoorbeeld spasticiteit. Het gaat om het pyramidale motosysteem. - De linkerhemisfeer is kwetsbaarder voor een lage bloeddruk en dan ontstaat er hemiplegie aan de rechterkant. - Dan krijg je spasticiteit aan de rechterkant, en dit komt dus vaker voor dan aan de linkerkant. Afwijkende spierspanning leidt tot spasmes Letsel van de piramidebanen (cortico-spinale banen) Te hoge spierspanning in buig- of strekspieren. Gevolg hiervan is kortere spieren. Te veel reflexen Syndromen Spastische hemiplegie Vaak veroorzaakt door neonatale cerebrale trombose (= meestal veroorzaakt door een bloedtekort, trombose) Eenzijdige spasmes Aangedane kant ontwikkelt zich minder Verhoogde kans op epilepsie (20-40%) Probleem met het pyramidale motorsysteem Spastische diplegie Vaak veroorzaakt door periventriculaire leukomalacie (= weefselsterfte rondom de ventrikels) ‘Scharen’ met de benen door spasmes Minder vaak epilepsie Probleem met het pyramidale motorsysteem Spastische quadriplegie (ernstigste vorm) Wordt meestal veroorzaakt worden door ernstige periventriculaire leukomalacie. Kan ook veroorzaakt woorden door infarcten of trombose. Door beschadiging van de corticobulbaire (craniale zenuwen) banen: - Motorische problemen met tong, mond en keel - Spraakproblemen - Vaak verstandelijke beperkingen - Vaker epilepsie (50-90%) Probleem met het pyramidale motorsysteem Dyskinesie Beschadiging van de basale ganglia Onwillekeurige, ongecontroleerde bewegingen Mondmotorische vaardigheden zijn vaak beperkt Probleem met het extrapyramidale motorsysteem Cerebellaire ataxie Beschadiging van het cerebellum Coördinatieproblemen Probleem met het extrapyramidale motorsysteem Ernst van motorische beperkingen Wordt in kaart gebracht met het Gross Motor Function Classification System (GMFCS). Hoe hoger je score is, hoe meer hulpmiddelen je nodig hebt om je goed voort te kunnen bewegen. Een andere manier is de Manual ability classification system (MACS). Neuropsychologische stoornissen Kinderen met 1 hebben de minste motorische beperkingen en kinderen met 5 hebben de meeste motorische beperkingen. Je ziet dat de IQ score samenhangt met de mate van motorische beperking. Van de kinderen met score 1 heeft 60% een IQ boven de 90. Het percentage kinderen met een IQ boven de 90 wordt steeds lager en het percentage kinderen met een verlaagd IQ wordt steeds lager. Hier zie je dus de samenhang tussen het IQ en motorische problemen. Dit is de enige vuistregel die gevonden is. Een ernstige motorische stoornis gaat vaak, maar niet noodzakelijk samen met zwakzinnigheid. Behandeling van lichamelijke verschijnselen Communicatie ondersteunen/verbeteren → logopedie Tegengaan van spasticiteit → fysio, botox, orthopedische operaties Psychosociaal functioneren Schoolloopbaan van 800 volwassenen met cerebrale parese. 45% had geen diploma gehaald, terwijl dit in de controlegroep 5% was. Spastische hemiplegie: 50% gaat door met school na het 15e jaar, in de controlegroep was dit 77%. Hoe ernstiger de motorische stoornis is, hoe minder kinderen op een gewone basisschool zitten. Kinderen met matige ernstige CP die naar een gewone schoolgaan en kunnen mee doen, willen ook meedoen, maar zijn wel beperkt, want dat kost veel energie. Sociale participatie: hangt samen met de ernst. Jongvolwas