Anatomie, Fysiologie samenvatting PDF

Summary

This document is a summary of key topics in anatomy and physiology. It covers the structure and function of cells and the different organ systems within the body.

Full Transcript

Anatomie, Fysiologie belangrijkste onderwerpen geschreven door naomireibe www.stuvia.com Gedownload door: igludekker | [email protected] € 9...

Anatomie, Fysiologie belangrijkste onderwerpen geschreven door naomireibe www.stuvia.com Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Anatomie, Fysiologie & Pathologie Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Hoofdstuk 1 De basis van anatomie en fysiologie. Anatomie – kennis van bouw en samenstelling van een gezond dier. Heet ook wel ontleedkunde. Fysiologie – bestuderen van het normaal functioneren van het gezonde dier. Pathologie – ziekteleer die het ontstaan en verloop van ziektes bestudeert. Een dier kunnen we onderverdelen in: Organisme → Orgaansysteem → Orgaan → Weefsel → Cel Het organisme is het dier zelf. Het orgaansysteem is een aantal organen dat samen een functie heeft. Een orgaansysteem wordt ook wel orgaanstelsel genoemd. Het maag- darmkanaal vormt bijvoorbeeld het spijsverteringsstelsel. Het orgaan is de functionele eenheid van het lichaam met een bepaalde functie. Bijvoorbeeld de maag, het hart etc. Weefsel dit is complex van gelijksoortige cellen met dezelfde of vergelijkbare vorm en functie. Bijvoorbeeld het spierweefsel. Cel dit is een georganiseerde levenseenheid met onder ander een celmembraan, cytoplasma en een kern. Het is de kleinste functionele eenheid van het lichaam. Bijvoorbeeld een darmcel. De Cel Functies van de celmembraan zijn: 1. Grens tussen cel en buitenwereld. 2. Neemt de voedingstoffen op. 3. Geeft afvalstoffen af. 4. Vangt signalen op. 5. Gaat interacties aan met andere cellen. De celmembraan bestaat uit een dubbele laag vetmoleculen = fosfolipiden, hiertussen bevinden zich grote eiwitmoleculen. De celmembraan is 5 nm dik en alleen zichtbaar te maken met speciale kleurstof. Semipermeabel – selectief doorlatend. Stoffen kunnen passief of actief de membraan passeren via diverse mechanismes. Transporteiwitten De cel heet energie en bouwstoffen nodig als hij deze verwerkt ontstaan afvalstoffen en deze moeten weer afgevoerd worden dit gebeurt dus door de transporteiwitten. Transporteiwitten bestaan uit twee groepen: 1. Ionkanaal – kost geen energie Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen 2. Ionenpomp – kost wel energie Ionkanaal werkt als een kraan, ionen stromen van de plaats met de hoogste concentratie naar de plaats met de laagste concentratie. Ionen zijn geladen deeltjes. Ionenpomp werkt als een transportband. Deze transporteiwitten grijpen het ion vast en transporteren deze door de celmembraan heen naar de andere kant. Ook tegen de elektrochemische gradiënt in. Cytoplasma Het cytoplasma bestaat uit celvloeistof (cytosol) met daarin talloze soorten eiwitten, suikers en ionen. Hierin liggen de Celorganellen (orgaantjes). 1. Mitochondriën 2. Endoplasmatisch reticulum & ribosoom op het endoplasmatisch reticulum 3. Lysosomen 4. Golgi apparaat 5. Centrosomen 6. Celkern en chromosomen 7. Cytoplasma Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Mitochondriën zijn de grote celorganellen van 1 µm. Ze zijn de energiecentrale van de cel ze hebben een dubbel membraan inwendig en uitwendig met dezelfde bouw als de celmembraan. De belangrijkste functie is productie van ATP. ATP is de energiebron voor de meeste cellen. De mitochondriën komen niet voor in de rode bloedcellen. Endoplasmatisch reticulum. Endo betekent binnen en reticulum betekent netwerk. Het endoplasmatisch reticulum bestaat uit een netwerk van membraan, ze bevatten de ribosomen en die hebben een belangrijke functie bij het vormen van eiwitten. Het slaat ook grondstoffen op. Bijvoorbeeld calciumionen. Een belangrijke andere functie is het transport van eiwitten naar het Golgi-apparaat waar de eiwitten worden opgeslagen. Lysosomen. Deze bevatten enzymen die de afvalstoffen in de cel afbreken, zodat de afbraakproducten hergebruikt of uitgescheiden kunnen worden. Het is de vuilnisbelt van de cel. Golgi-apparaat. Dit is de voorraadschuur van de cel. Stoffen die in de cel gemaakt zijn, worden hier opgeslagen en kunnen later weer worden afgegeven. Het golgi-apparaat is vooral in de kliercellen goed ontwikkeld. Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Centrosomen. Dit zijn klompjes eiwitten die zich sterk kunnen verlengen en samentrekken. Ze hebben een belangrijke rol bij de celdeling (mitose en merose). Celkern. Hier ligt het DNA (genetisch materiaal) opgeslagen. DNA = Desoxyribonucleïnezuur of in het Engels Deoxyriboncleic acid. Een stukje van het DNA met een bepaalde functie heet een GEN. In de celkern liggen heel veel genen aan elkaar. Deze groep genen noemen we chromosoom. Er bestaan meerdere chromosomen. Chromosoom. Dit is een verzameling van DNA bij elkaar gehouden door bepaalde eiwitten die een gedeelte hebben van de informatie van het organisme. Mensen hebben 23 soorten chromosomen. De kat 19 en de hond 39. Een lichaamscel bevat van elk soort chromosoom 2 varianten: - Een chromosoom van de moeder de maternale homoloog - Een chromosoom van de vader de paternale homoloog Deze homologen chromosomen zijn gelijkwaardig. We noemen deze ook wel 2N/diploïd. N is het aantal soorten chromosomen, de mens heeft er 23 en de twee zegt dat iedere cel elke chromosoom dubbel heeft. De mens komt dan op 46 chromosomen. Uitzondering van de geslachtcellen deze bevatten 1N/haploïd chromosomen. Volwassen rode bloedcellen bevatten geen celkern. Communicatie tussen cellen Als cellen geen signalen krijgen van andere cellen zullen ze na enige tijd afsterven. Communicatie tussen cellen gebeurt met behulp van chemische stoffen. Communicatie op grote afstand vindt plaats doordat cellen stoffen uitscheiden die zich door middel van de bloedbaan verspreiden. Cel receptoren Receptoren zijn eiwiteten die chemische signalen waarnemen. Ze zitten in de celwand. Iedere receptor is een apart soort receptor. Signaalstoffen kunnen zowel lichaamseigen (endogene) als lichaam vreemde (exogene) chemische verbindingen zijn. De signaalstof bindt zich chemisch aan het deel van zijn receptoreiwit dat aan de buitenkant van de celwand uitsteekt. Het receptoreiwit veranderd van vorm ook het gedeelte dat in de cytoplasma steekt verandert van vorm. De vormverandering kan leiden tot het openen van (ion)kanalen maar ook tot het activeren van een aantal eiwitten, die dan ook weer andere eiwitten activeert die ook weer andere eiwitten activeert die weer andere eiwitten activeert etc. Zo een keten van activering noemt me cascade (waterval) versterking van het signaal. Een stof kan verschillende receptoren in verschillende organen prikkelen en daarbij verschillende reacties van een cel uitlokken. Remmechanisme De chemische verbinding tussen signaalstof en receptor is niet blijvend sterk en laat deze na enige tijd los. Er zijn stoffen die neurotransmitters afbreken zodat ze niet meer aan een receptor kunnen binden. Het cytoplasma is gevuld met speciale eiwitten die de geactiveerde eiwitten afbreken. Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Celdeling Rode bloedcellen leven +- 100 dagen. Mitose. Normale celdeling, uit een moedercel vormen zich twee dochtercellen die genetisch identiek aan de moedercel zijn. De normale chromosomen pakket van een cel 2N wordt gekopieerd, er ontstaat 4N en daarna weer opgesplitst in 2x 2N zo ontstaan twee diploïde cellen, Bij mitose zijn er 4 fasen: 1. Profase 2. Metafase 3. Anafase 4. Telofase Profase – DNA wordt strak opgevouwen dit wordt condensatie genoemd de gedupliceerde zuster chromosomen komen bijna los van elkaar te liggen maar zijn in het centrum nog met elkaar verbonden. Deze plek noemen we Centromeer. Aan het uiteinden van de cel ontwikkelen zich poollichaapjes dat de chromosomen met behulp van draden uit elkaar gaan trekken. Metafase – De kern membraan verdwijnt en de chromosomen liggen in een vlak in het midden van de cel, vanuit de poollichaampjes groeien trekdraden in de richting van de chromosomen en hechten zich hieraan vast. Anafase – De twee zusterchromosomen laten elkaar los in de centromeer en worden door de trekdraden naar de tegenovergestelde kanten getrokken. Telofase – De trekdraden verdwijnen en er vormt zich een nieuwe kern membraan om elke set chromosomen. De cel heeft dus twee kernen nu. De celmembraan wordt ingesnoerd en de cel deelt zichzelf hiermee in tweeën. Hierbij wordt het cytoplasma en de celorganellen verdeeld dit heet Cytokinese. Mitose in het kort: - 1 cel (2N) kopieert zijn genetische informatie → 1 cel 4N - De cel (4N) ondergaat deling → twee cellen (2x 2N) - Dochtercellen zijn identiek. Reductiedeling Meiose Dit vindt plaats bij geslacht cellen. Dit zijn dus de eicellen en spermacellen. Bij bevruchting van een eicel door een zaadcel smelten de kernen samen. Bij reductiedeling wordt het normale aantal chromosomen gereduceerd tot de helft. 1N per cel een haploïd. Reductiedeling begint hetzelfde als de mitose. Chromosomen worden gekopieerd tot twee sets zusterchromosomen. Bij meiose krijgt elke kant van de cel een dubbele stuk chromosoom. De cel helften zijn hierdoor na deling dus niet identiek. Er vindt vervolgens nog een deling plaats zonder dat de chromosomen gekopieerd worden. Bij deze deling worden de chromosoomparen uit elkaar getrokken en de cellen die dan ontstaan hebben alleen nog enkele chromosomen 1N. De verdeling over de chromosoom delen over de cel helften is random dus niet vast. Er vindt recombinatie plaats. De genen van twee homologe chromosomen kunnen een uitwisseling ondergaan. Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Meiose kort. - 1 cel (2N) kopieert zijn genetische info → 1 cel 4N - De cel (4N) ondergaat deling → twee cellen (2x 2N) - De cellen (2x 2N) ondergaan nogmaals deling (4x 1N) - Dochtercellen zijn niet identiek Zaadcel 1N + Eicel 1N = Leven houdende cel (2N) Geslachtschromosomen Vrouwelijk dier heeft XX homoloog chromosomen. Mannelijk dier heeft een X en een Y chromosomen X Y is niet homoloog. Eicel heeft dus altijd een X chromosoom een spermacel heeft een X of Y chromosoom Mutaties Tijdens deling van cellen treden gemakkelijk fouten op dit zorgt voor mutaties. De mutatie tijden e meiose verandert het DNA en krijgen de nakomeling andere genen dan hun ouders. Tussencelstof Buiten de cellen bevindt zich tussen celstof waar een extracellulaire matrix gevorm kan worden. Deze matrix wordt door de cellen zelf gevormd en bestaat uit diverse combo’s van eiwitten en suikers die het weefsel stevigheid of juist elasticiteit geven. De taak van tussencelstof is het voeden van de cel en de afvalstoffen op te nemen. Het houdt tevens de cellen in een bepaald verband. Tussencelstof van bloed bestaat grotendeels uit water met nog enkele stoffen. Tussencelstof van bot is calcium dat het hard en massief maakt. Weefsel We onderscheiden de volgende weefsels: 1. Epitheel (dekweefsel) 2. Bindweefsel (steunweefsel) 3. Spierweefsel 4. Zenuwweefsel Epitheel – Dekweefsel deze bedekt het lichaamsoppervlak en de binnenkant van sommige organen. Ze liggen dicht bij elkaar met weinig tussencelstof en kan een of meerdere lagen op elkaar zijn. Als binnenbekleding wordt dit ook wel slijmvlies genoemd. Bindweefsel – Bindweefsel heeft een mechanische functie en geeft steun, bescherming en verbinding van organen en delen van organen. Maar heeft ook een functie bij afweer en herstelprocessen. Het is opgebouwd uit ovale bindweefselcellen en daarnaast veel intercellulaire substantie extracellulaire matrix. De Matrix wordt versterkt door vezels dei door de bindweefselcellen gemaakt worden. Er zijn 3 soorten vezels: 1. Collagene vezels 2. Elastische vezels 3. Reticulaire vezels Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Collagene vezels – deze zijn gemaakt uit het eiwit collageen en dit zijn dikke vezels. Elastische vezels – deze zijn gemaakt uit het eiwit elastine en bestaat uit dunne, lange vezels Reticulaire vezels – collageen achtige, bestaat uit zeer dunne korte vezels met veel vertakkingen Soorten bindweefsel Losmazig bindweefsel – bestaat uit collagene vezels en elastische vezels. Makkelijk te vervormen maar weinig weerstand tegen rek. Hier kan zich veel vet ophopen en heeft het vermogen vocht op te nemen. Collageen (straf) bindweefsel – Het bindweefsel wordt overheerst door collageenvezels. Het weefsel is zeer trek vast en relatief stijf. Een voorbeeld is kapsels om organen pezen. Elastisch bindweefsel bestaat uit veel elastische vezels dit geeft veel rek. Komt voor rondom organen die flink uitgerekt moeten kunnen worden en daarna hun oude vorm weer moeten kunnen aannemen. Bijvoorbeeld de longen en aorta. Vetweefsel – Losmazig bindweefsel vooral onder de huid en rondom organen. Dient als opslag voor energie, isolatie en stootkussen. Kraakbeen en been bevatten vaak veel collagene vezels met een extracellulaire matrix waaraan bestanddelen zijn toegevoegd. Steun gevende of beschermende functie. Kraakbeen bestaat uit chondrocyten dit zijn kraakbeencellen omgeven door matrix met daartussen collagene vezels. De stevigheid van de matrix wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van grote hoeveelheden glycosamineglycanen. Kraakbeen bevat geen zenuwen en bloedvaten zodat het voor zijn voeding geheel afhankelijk is van de omringende weefsels. Er zijn drie soorten kraakbeen: 1. Hyalien kraakbeen; Hierbij liggen collagene vezels liggen als fijne parallelle vezels gerangschikt. We vinden dit bijvoorbeeld in het embryonale skelet, luchtpijp en op de gewrichtsvlakken van botten. Het wordt bedekt door een kraakbeenvlies (perichondrium) waarin zich de bloedvaten bevinden. Hier bevinden zich ook de chondroblasten (cellen die kraakbeen maken). 2. Elastisch kraakbeen; Dit kraakbeen heeft meer veerkracht omdat de matrix naast collagene vezels ook elastische vezels bevat. Bijvoorbeeld in de oorschelp of de neusvleugel. 3. Fibreus kraakbeen; Dit krakbeen is zeer rijk aan collagene vezels die als dikke bundels kriskras door de matrix lopen en hieraan extra trekvastheid geven. Een voorbeeld zijn de tussenwervelschijven en de meniscus in de knie. Been/Bot In het botweefsel liggen de osteoblasten dit zijn de cellen die bot aanmaken en ingebed in een rijke collagene matrix die gemineraliseerd is door extra grote calcium of kalk hoeveelheden. Dit zorgt voor de extra stevigheid. Kalk zorgt voor de hardheid de collagene vezels voor het niet te bros worden maar juist een klein beetje elastisch. Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Bot is een levend en dynamisch weefsel. Osteoclasten breken het bot af. Osteoblasten maken bot cellen aan en dit vindt continu plaats. Beenweefsel is compact of spongieus en dit is met het blote oog zichtbaar. Spongieus bot bevat holtes waarin zich beenmerg bevindt. Het komt voor in het inwendige van botten. Compact bot is veel denser en omgeeft meestal de buiten zijde van het bot. Periost – beenvlies, hierin liggen veel osteoblasten en osteoclasten. Het is ook goed doorbloed en er liggen veel zenuwen in. De bloedvaten dringen overal het bo in vanuit het periost. Ze lopen door microscopische kleine gangetjes in de tussencelstof. Deze gangetjes worden Haverse kanalen genoemd. Bloed en bloedvormend weefsel Bloed bestaat uit: 1. Erytrocyten – rode bloedcellen 2. Leukocyten – witte bloedcellen 3. Trombocyten – bloedplaatjes 4. Tussencelstof - bloedplasma Tussencelstof is vloeibaar en bestaat uit water met daarin allerlei stoffen opgelost, zoals ionen, eiwitten, suikers en vetbolletjes. Het maken van bloedcellen gebeurt in het beenmerg elk soort heeft zijn eigen stamcel. Het maken van bloedcellen noemen we hematopoëse. Spierweefsel Er zijn drie soorten spierweefsel: 1. Dwarsgestreept (skelet spierweefsel) 2. Glad spierweefsel 3. Hartspierweefsel Het belangrijkste onderscheidt dwarsspierweefsel kan willekeurig worden aangestuurd. Glad spierweefsel en hartspierweefsel voeren alleen onwillekeurige acties aan. Dwarsgestreept spierweefsel bestaat uit spiervezels. Een spiervezel ontstaat door samensmelting van meerdere spiercellen en heeft dan ook meerdere kernen. In het cytoplasma van de dwarsgestreepte spiervezel liggen myofibrillen. Myofibrillen zijn bundels lange draden die kunnen contraheren (samentrekken). Ze bestaan uit de eiwitten actine en myosine die in elkaar kunnen schuiven. Door de wijze waarop de myofibrillen zijn gerangschikt is er een dwars streping zichtbaar. We vinden ze in skeletspieren en huidspieren. Spierweefsel werk snel en krachtig maar raakt snel vermoeid. Er is zuurstof nodig om te presteren. Hiervoor zijn er veel myoglobine in het spierweefsel aanwezig dit is een zuurstofbindend eiwit en verantwoordelijk voor het zuurstoftransport van het celmembraan naar de mitochondriën. Myoglobine komt alleen voor in de hartspier en de skeletspieren. Bij inspanning verbrand de spier glucose met behulp van zuurstof tot koolstofdioxide en water. Verbranding waarbij zuurstof wordt gebruikt heet aerobe verbranding. Omdat de zuurstof voorraad beperkt is zal bij grotere of langer durende inspanning de voorraad snel verbruikt zijn. De spier gaat dan over op anaerobe verbranding. Verbranding van glucose zonder zuurstof. Het afvalproduct dat dan vrijkomt is melkzuur. Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Melkzuur hoopt zich op in de werkende spiercellen en gaat geleidelijk via diffusie naar het bloed om vervolgens naar de lever vervoert te worden. Wanneer melkzuur sneller wordt aangemaakt dan afgevoerd ontstaat er een ophoping wat spierpijn en vermoeidheid geeft. Glad spierweefsel Dit bestaat uit kleine spoelvormige cellen waarvan de afmetingen kleiner zijn dan de cellen uit de skeletspieren. Het aantal spiercellen per doorsnede is daardoor veel groter dan in de skeletspieren. De cel bestaat uit een of twee kernen die centraal in de cel liggen. De myofibrillen zijn netjes naast elkaar in de lengte richting van de spier gerangschikt. Men vindt het in de holle organen zoals slokdarm, maag, darm en blaas. Dit spierweefsel werkt traag en is bijna onvermoeibaar. Hart spierweefsel Deze heeft de eigenschappen van zowel de dwarsgestreept spierweefsel als glad spierweefsel. Het hart spierweefsel heeft een dwarse streping maar de hartspiercellen bevatten maar een of twee kernen die centraal in de cel liggen. De hartspiercellen zijn via de celwanden aan elkaar vergroeid waardoor prikkels heel snel van de ene cel op de andere cel overgaan. Het hart kan heel snel werken. Bij een mens 60-120 slagen per minuut, bij een cavia 400 slagen per minuut. Hier is veel zuurstof voor nodig daarom bevat de hart spierweefsel veel myoglobine maar ook veel mitochondriën waardoor de cellen de benodigde energie kunnen leveren. Zenuwweefsel Zenuwweefsel zorgt voor de prikkeloverdracht. Ze bestaat uit zenuwcellen die de impulsen geleiden met daaromheen andersoortige cellen die deze geleiding ondersteunen en zenuwcellen van voeding voorzien. Zenuwcellen worden ook wel neuronen genoemd en bestaan uit een cellichaam waarin de kern ligt en uitlopers, dendrieten en axonen. Dendrieten voeren prikkels naar het cellichaam toe ze zijn dus en sterk vertakt. Axonen zenden prikkels van het cellichaam af en is dikker dan een dendriet en niet vertakt behalve aan het einde en kan meer dan een meter lang zijn. Een axon eindigt vlak bij een dendriet van een ander neuron of bij een spier- of kliercel. De plaats waar twee zenuwcellen elkaar raken heet Synaps. Bij een synaps wordt het signaal van de ene zenuwcel op de andere zenuwcel overgedragen. Dit kan elektrisch maar wordt meestal overgedragen door chemische stoffen. Dit noemen we neurotransmitters. Ze worden aan het eind van een axon geproduceerd en overgedragen aan de dendriet van de ander neuron. Veel voorkomende neurotransmitters zijn: - Acetycholine - Glutomaat - Gamma-aminoboterzuur GABA - Glycine - Dopamine - Adrenaline - Serotine - Endorfines dit zijn lichaamseigen opiaten met pijnstillende eigenschappen. Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen In de synaps is een mechanisme ontwikkeld die juist de activiteit moet remmen dit zijn stoffen, de enzymen die wanneer ze afgegeven worden, de neurotransmitters vernietigen. Een voorbeeld hiervan is: Acetylcholineterase breekt acetylcholine af. Rondom het axon liggen steuncellen. De celwand is alleen open op de plaatsen tussen de verschillende steuncellen. De stukjes waar de celwand van het neuron open is heet knopen van Ranvier. Steuncellen bevatten veel myeline. Dit werkt isoleren en is te vergelijken met de plastic huls rond een stroomdraad. De omhulling van het axon met/door steuncellen van myeline heet myelineschede. Dankzij de myeline is de snelheid waarmee signalen zich voortplanten ca. 100 m/s. Zenuwcellen zijn zeer kwetsbaar en beschadiging kan tot ernstige storing van de signaaloverdracht leiden. BASISBEGRIPPEN ATP is binnen de celstofwisseling de energiedrager. ATP wordt gemaakt in de mitochondriën. De energie die nodig is om ATP te maken kan de cel halen uit voedingstoffen zoals koolhydraten en vetten. Stofwisseling dit is de verzamelnaam van chemische processen die in het lichaam en in een enkele cel plaatsvindt. Wanneer grote moleculen worden afgebroken in kleinere moleculen noemen we dit katabolisme. Hier komt energie bij vrij. Het maken van moleculen uit kleinere bouwstenen is het opbouwende deel van de stofwisseling en wordt anabolisme genoemd dit kost energie (groei). Eiwit bestaat uit een groot aantal kleine onderdeeltjes: de aminozuren die als een kralenketting aaneengeregen zijn. Eiwitten in het lichaam zijn opgevouwen tot zeer complexe vormen. Ze zijn zo gevormd dat ze in water kunnen worden opgelost. De vorm en lengte van de ketting maakt uit wat een eiwit precies doet in het lichaam. Enzym is een eiwit dat een bepaald chemisch proces bestuurt. Ze worden op bevel van de celkern gemaakt. Vergemakkelijken van processen heet katalyse. Een enzym is een katalysator. De naam van een enzym bestaat uit de stof die het omzet met eraan toegevoegd het achtervoegsel -ase. Ionen elektrisch geladen deeltjes. Positief of Negatief in het algemeen in het lichaam opgelost in water. Diffusie passieve verplaatsing van stoffen. Stoffen die ongehinderd door de celwand kunnen diffunderen water, zuurstof en koolstofdioxide. Osmose vorm van diffusie waarbij water zich door een semipermeabel membraan verplaatst. Het water verplaatst zich doordat de concentratie opgeloste stoffen aan beide zijde van de membraan niet gelijk is. Zodra deze aan beide zijde gelijk zijn ontstaat er een osmotische druk. Er is dan aan beide kanten dezelfde osmotische waarde. Fysiologische zoutoplossing is 9 gram keukenzout per liter water. 9 gram/liter. Wanneer hoger dan 9 gram per liter wordt het hyperosmotisch of te wel hypertoon. Wanneer lager dan 9 gram per liter wordt het hypo-osmatisch of te wel hypotoon. 9 gram/liter iso osmotisch dus isotoon. Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Hoofdstuk 2 Anatomie en Fysiologie van het zenuwstelsel, zintuigen, bewegingsapparaat en de huid. Zenuwstelsel Er zijn twee verschillende zenuwstelsels binnen het lichaam: 1. Centrale zenuwstelsel 2. Perifere zenuwstelsel Het centrale zenuwstelsel ligt binnen de schedel en het wervelkanaal en bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg. Het perifere zenuwstelsel bestaat uit de verbindingslijnen tussen het centrale zenuwstelsel en de zintuigen en spieren. Een andere indeling die mogelijk is op grond van de richting van het signaal. Je hebt het afferente systeem dit zijn de impulsen die naar de hersenen toegevoerd worden en het efferente systeem impulsen die van de hersenen afgaan. Perifere zenuwstelsel hier spreken we ook van de sensibele zenuw (afferente zenuw) en de motorische zenuw (efferente zenuw). Centrale zenuwstelsel is het ruggenmerg en de hersenen en zijn opgebouwd uit zenuwweefsel en steunweefsel. Zenuwcellen van de hersenen zijn voor hun energievoorziening aangewezen op de verbranding van glucose. Het ruggenmerg is een lange streng bestaande uit heel veel zenuwen en verbinden de hersenen met het perifere zenuwstelsel. Het ruggenmerg begint in de schedel en eindigt ter hoogte van het os sacrum dit is het heiligbeen. Taken van het ruggenmerg: 1. Doorgeven van signalen van de hersenen naar het perifere zenuwstelsel en andersom. 2. Reflexcentrum het vormt de schakel tussen prikkels en antwoord op de prikkel. Reflex is een zenuwimpuls die over het ruggenmerg loopt waarbij een reactie volgt zonder dat de hersenen hierbij betrokken zijn. Bouw ruggenmerg Ruggenmerg is opgebouwd uit de centraal liggende grijze substantie en daaromheen de witte substantie die gevormd wordt door uitlopers van de zenuwcellen (neuronen), de axonen. De grijze substantie wordt door de cellichamen van diverse neuronen gevormd. Het heeft de vorm van een vlinder. De vleugels van de vlinder noemt men hoornen. De hoornen aan de bovenkant heten de dorsale hoornen en hier lopen de prikkels die vanuit de spieren via sensibele takken naar het ruggenmerg lopen. De onderkant van de vleugels heten de ventrale hoornen en die zorgen juist voor de prikkels die naar de spieren gaan. Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Tussen elke twee wervels komt links als rechts een ruggenmerg zenuw uit. Zodra deze zenuw tussen de wervels uitkomt heet het een perifere zenuw/ spinale zenuw. Ruggenmergzenuwen krijgen de naam van de wervel waar achter ze tevoorschijn komen. Bijvoorbeeld de ruggenmergzenuw die tussen de 4e en 5e lendenwervel uitkomen heten L4. Om het ruggenmerg zitten drie vliezen om deze te beschermen van buiten naar binnen zijn dit: 1. Dura mater – harde vlies van stevig bindweefsel. 2. Arachnoïdea – spinnenwebvlies fragiel bindweefsel. 3. Pia mater – vaatvlies deze ligt direct op het ruggenmerg, hier liggen de bloedvaten die het ruggenmerg van bloed voorzien. Ruimte tussen het periost en dura mater wordt de epidurale ruimte genoemd. Ruimte tussen de arachnoïdea en de Pia mater wordt subarachnoïdale ruimte hierin bevindt zich cerebrospinale vloeistof/ hersenvocht/liquor. Deze functioneert als een waterbed voor het ruggenmerg en beschermt het ruggenmerg tegen geweld van buitenaf. Liquor wordt gevormd vanuit het bloedplasma maar is volledig afgescheiden. Deze barrière is de poortwachter die sommige noodzakelijke stoffen doorlaten en andere schadelijke stoffen tegenhouden. Bij sommige hondenrassen bestaan er gendefecten waardoor deze hersenbarrière afwijkend ontwikkeld is en dit geeft problemen met bepaalde medicatie die normaal niet door de barrière komen en nu gewoon kunnen passeren. Voorbeeld hiervan is de collie ivermectine. Omdat er vanaf het ruggenmerg telkens afsplitsingen zijn wordt het ruggenmerg naar caudaal steeds dunner. Bij een hond die volwassen is komt het ruggenmerg niet verder dan de een na laatste lende wervel. Daarna is het wervelkanaal gevuld met alleen ruggenmergzenuwen van het heiligbeen en de staart. Deze bundel ruggenmergzenuwen heet de cauda equina – paardenstaart. De hersenen De hersenen van een mens wegen ongeveer 1000 gram, die van een kat 30 gram en die van een hond gemiddeld 100 gram. Dit ligt natuurlijk gehaal aan de grote van het dier. De hersenen worden omhuld door drie vliezen en hebben dezelfde namen als die van de ruggenmergvliezen: 1. Dura mater 2. Arachnoïdea 3. Pia mater Tussen deze vliezen ligt ook weer liquor/hersenvocht. De hersenen bestaan uit: - De hersenstam - Grote hersenen cerebrum - Kleine hersenen cerebellum Hersenstam De hersenstam bestaat uit: - Verlengde merg - De pons - De middenhersenen Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen De hersenstam verbindt de grote hersenen en tussenhersenen met de kleine hersenen en het ruggenmerg. De hersenstam bestuurd de vitale levensfuncties zoals temperatuur, hartslag, ademhaling en bloeddruk. De pons zorgt voor de verbinding tussen de grote en kleine hersenen. In de middenhersenen liggen de reflexcentra voor de optische reflexen zoals de pupilreflex en visuele reflexen zoals de dreigreflex, maar heeft ook een functie bij het gehoor. Het verlengde merg staat in verbinding met het ruggenmerg dit is ook het reflexcentrum voor de slikreflex, speekselreflex en het centrum die de ademhaling, hartslag, bloeddruk en spijsvertering regelen. Grote hersenen Cerebrum en tussenhersenen De grote hersenen bestaan uit twee bolvormige helften, het oppervlak bevat een karakteristiek patroon van groeven en windingen. Deze vergroten de hersenoppervlakte. De buitenste schil noemen we de hersenschors of cortex. Binnen in de grote hersenen bevinden zich holtes gevuld met hersenvocht. Deze holtes noemen we ventrikels. Grote hersenen zijn verantwoordelijk voor de motoriek en dan vooral de simpele voortbewegingen processen van denken, geheugen en emotie. De tussenhersenen horen bij de grote hersenen en vormen samen het prosencephalon. In de tussen hersenen bevinden zich twee belangrijke endocriene organen deze organen zijn hormoonproducerend: Hypothalamus en de hypofyse. Hypothalamus is het controlecentrum van het onbewuste deel van het perifere zenuwstelsel → autonome zenuwstelsel. Kleine hersenen De kleine hersenen bestaan uit twee bolvormige helften en hun functie is de fijne coördinatie waardoor beweging gedoseerd en in detail kan worden uitgevoerd. De perifere zenuwen/ spinale zenuwen hier zijn vele zenuwvezels gegroepeerd tot zenuwbundels die verbonden zijn met het centraal zenuwstelsel. De spinale zenuwen voeren prikkels van de zintuigen naar het centrale zenuwstelsel en brengen bevelen van het centrale zenuwstelsel naar de rest van het lichaam. De perifere zenuwen die uit de schedel komen heten de kopzenuwen. Er zijn er in totaal twaalf: 1. Nervus opticus – oogzenuw 2. Nervus olfactorius - reukzenuw 3. Nervus oculomotorius – oogbewegingzenuw 4. Nervus Trochlearis – uitwendige oogzenuw 5. Nervus trigeminus – drielingzenuw 6. Nervus abducens – zijwaarts oogbewegingzenuw 7. Nervus facialis – aangezichtszenuw 8. Nervus vestibulocochlearis – binnen-oor zenuw 9. Nervus glossopharyngeus – keelholte zenuw 10. Nervus vagus – zwervende zenuw 11. Nervus accessorius – spraak en slik zenuw 12. Nervus hypoglossus – ondertongzenuw Afferent →sensorisch deze komen binnen via de dorsale hoorn in het ruggenmerg Efferent → motorisch deze komen binnen via de ventrale hoorn en gaan naar de spieren en klieren. Ruggenmergzenuwen bestaan uit afferente en efferente zenuwen. Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen De plexus is het knooppunt van zenuwvezels in de oksel. De plexus brachialis. Deze ligt diep in het lichaam. Als we het zenuwstelsel gaan vedelen op functionele vlak dan hebben we het willekeurige en onwillekeurig zenuwstelsel. Willekeurig zenuwstelsel/ somatische zenuwstelsel reageert op veranderingen in de wereld om het dier heen en stuurt de dwarsgestreepte spiergroepen aan. Het onwillekeurig zenuwstelsel/ autonome zenuwstelsel stuurt zelfstandig en onbewust de gladde spieren van de organen, bloedvaten, klieren en de hartspier aan. Zintuigen voor het autonome zenuwstelsel bevinden zich in de organen en reageren op druk, rek of chemische prikkels. Het autonome/onwillekeurig zenuwstelsel is onder te verdelen in: - Sympathische zenuwstelsel - Para sympathische zenuwstelsel Ze hebben tegengestelde werkingen van elkaar. Het sympatische zenuwstelsel is verantwoordelijk voor lichaamsactiviteit tijdens inspanning. Fight, Flight, Fright. De Neurotransmitter die hier wordt gebruikt is noradrenaline. Parasympatisch stelsel is voor herstel en ontspanning. Belangrijke neurotransmitter hier is acetylcholine. Zintuigen. De algemene taak van zintuigen is het opdoen van bepaalde indrukken via de perifere zenuwen. Indrukken zoals; licht, geluid, geur, zwaartekracht, druk buiten het lichaam maar ook in het lichaam, bloedsuikerspiegel, bloeddruk, spanningstoestand van de spieren etc. Prikkels – stimuli Het zicht – Visus Het oog geeft signalen door naar de optische schors de visuele cortex. Oogleden-palpebrae Dieren hebben drie oogleden: 1. Onderste ooglid 2. Bovenste ooglid 3. Derde ooglid Onderste en bovenste oogleden hebben aan de buitenkant huid en aan de binnenkant slijmvlies. Slijmvlies →conjunctiva → bindvlies Een ooglidrand heeft 25-50 talgkliertjes deze heten ook wel de klieren van Meiboom. Hun talg vormt een vettig laagje op de ooglid rand en voorkomt dat de tranen over de ooglidrand lopen. Het derde ooglid → membrana nictitans bevindt zich in de mediale dit is de binnenste ooghoek. Dit ooglid is erg dun maar verkrijgt stevigheid door een zeer dun T-vormig stukje kraakbeen. Wimpers – cilia Traanklieren Grote traanklier - glandula lacrimalis deze maakt 60% van het traanvocht aan. Traanfilm is 0,01 mm dik en heeft de functie 1. bacteriën en vuil uit het oog te spoelen. Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen 2. Vochtig houden van hoornvlies – conjuctiva Traanvocht verlaat het oog via het traanbuisje, dit zijn twee kleine openingen in het hoornvlies een in het boven ooglid en de ander in het onder ooglid. Deze twee traanbuisjes komen uit in de neus en daar wordt het vocht verder afgevoerd. Oogbol De oogbol – bulbus oculi dit is min of meer bolvormig en varieert van 20-25 mm in doorsnee bij hond of kat. Een oogbol is opgebouwd in drie lagen: 1. Buitenste laag sclera de harde oogrok en Hoornvlies – cornea voorzijde oog 2. Middelste laag is de Uvea 3. Binnenste laag is van netvlies – retina deze loopt niet helemaal rond door Sclera – oogwit Het venster is een doorzichtige laag 0,6 -0,8 mm dik en bestaat uit 82% uit water. Uvea de middelste laag bestaat uit drie onderdelen: 1. Chorioidea – het vaatvlies zorgt voor voeding 2. Iris – het regenboogvlies dit is een variabel diafragma 3. Corpus ciliare – het straallichaam is de ophanging, productie traanvocht en zorgt voor lensverbuiging. Hoornvlies – cornea De sclera gaat aan de voorzijde over in de cornea. Dit vormt het venster waardoor het licht het oog kan binnentreden. De cornea is een doorzichtige laag van 0,6-0,8 mm dik. En bestaat voor 82% uit water. Uvea De uvea is de middelste laag en bestaat uit drie onderdelen: - De chorioidea – vaatvlies - voeding - Iris – regenboogvlies – variabel diafragma - Corpus ciliare – straallichaam – ophanging, productie kamervocht en lensverbuiging. Uvea is een sterk gepigmenteerde laag met veel bloedvaten en zenuwen. Het reguleert de hoeveelheid licht die het oog binnenkomt. Functie: De productie van kamerwater en de beweging van de lens. Vaatvlies/Chorioid/Chorioidea Dieren die in het donker zien hebben een aparte structuur van het vaatvlies die we kunnen onderscheiden. We hebben het: Tapetum Lucidum – lichtend tapijt deze bestaat uit meerdere laagjes cellen aanwezig die een licht spiegelend of reflecterend effect hebben. Hierdoor wordt de hoeveelheid beschikbaar licht voor de retina/netvlies vergroot zo zien nachtdieren in het donker deze is groen/geel gekleurd. Tapetum Nigrum – zwart tapijt. Hier is een sterke pigmentatie aanwezig die verstrooide lichtbundels absorberen. Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Iris – regenboogvlies Deze bestaat uit een laag epitheel met veel bloedvaten, zenuwen en pigmentcellen. Het diafragma is variable. Als circulaire spieren samentrekken van de iris wordt de pupil kleiner dit heet miosis. Als de radiaire spieren samentrekken wordt de pupil groter dit noemt men mydriasis. Corpus ciliare – straallichaam Deze bevindt zich aan de basis van de iris en ziet eruit als een ringvormige verdikking van weefsel. Bestaat uit vaten, bindweefsel en spierweefsel. Het epitheel van het straallichaam produceert vocht voor de achterste oogkamer, deze dient als voeding zuurstoftransport en het verwijderen van afvalproducten voor de cellen van lens en cornea. Retina – netvlies Binnenste laag oogbol. Licht wordt hier omgezet in een zenuwprikkel en dan via de oogzenuw doorgegeven aan de hersenen. Oogkamers…. Lens Lens bestaat uit 65% water 35% eiwit en nog een heel klein deel mineralen, koolhydraten en lipiden. Corpus Vitreum – Glasachtig lichaam Deze bestaat ui glasvocht – vitreum. Een gelachtige substantie en is normaal helemaal helder het bestaat 99% uit water en voor 1% uit collageen bindweefsel. Deze geeft de oogbol vorm. Het gehoor Het oor bestaat uit: 1. Uitwendig oor - auris externa 2. Middenoor – auris media 3. Binnenoor – auris interna De eerste twee dienen om het geluid op te vangen en dit te concentreren en naar het binnenoor te brengen. Het binnenoor bevat de structuren om het geluid echt waar te nemen en zet het om naar zenuwprikkels. Het uitwendig oor: - Oorschelp - Gehoorgang - Trommelvlies Oorschelp Oorschelp is kraakbeenplaat die aan beide kanten met huid is bedekt. Hier zitten de spieren aan zodat het oor kan bewegen. De vorm scheelt per ras. In de oorschelp lopen kronkels deze geleiden het geluid naar de gehoorgang. Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Gehoorgang Holle buis van kraakbeen. Voortzetting van het kraakbeen van de oorschelp in de huid van de gehoorgang liggen veel talgkliertjes. Deze talgkliertjes maken oorsmeer – cerumen. De kleur van oorsmeer is wit tot licht bruin. De gehoorgang loopt eerst verticaal onder de huid en is 0,5 cm dik, maakt een haakse bocht en loopt dan horizontaal naar de schedel toe. Trommelvlies Deze vormt de scheiding tussen het uitwendige oor en het middenoor. Het trommelvlies brengt geluidstrillingen over op het gehoorbeentje. Het is een barrière tegen infecties met micro-organisme. Middenoor Deze ligt in een holte in het bot van de schedel en heeft een dunne wand van slijmvlies en is gevuld met lucht. Het middenoor staat in verbinding via de buis van Eustachius is het mogelijk de luchtdruk in het middenoor gelijk te houden. Druk te hoog of te laag, slikt het dier en zo wordt de druk weer gelijk. In het middenoor liggen drie gehoorbeentjes: 1. Hamer 2. Aambeeld 3. Stijgbeugels Deze geven de geluidsgolven door naar het binnenoor. De steel van de hamer is vergroeid met het trommelvlies en de kop van de hamer vormt met het aambeeld een klein gewrichtje. Het aambeeld is met een klein bindweefselbandje verbonden met de stijgbeugel. De andere kant van de stijgbeugel is verbonden met het ovale venster. Dit is de overgang van het middenoor naar het binnenoor. De trillingen worden door de gehoorbeentjes door gegeven aan het ovale venster. Binnenoor In het binnenoor wordt het geluid waargenomen en ligt volledig ingesloten in het bot van de schedel. Het is gevuld met vloeistof. Er liggen twee structuren het slakkenhuis – cochlea hier wordt het geluid geregistreerd en het evenwichtsorgaan. De zintuigcellen - haarcellen in de wand van het slakkenhuis krijgen hun trilling door de trillingen in de vloeistof. Zenuwcellen die tegen de zintuigcellen aan liggen worden geprikkeld en sturen via de gehoorzenuwen een elektrische prikkel naar de hersenen waar het geluid dan uiteindelijk wordt waargenomen. Gehoorzenuw – nervus cochlearis Evenwichtsorgaan – Vestibulaire orgaan Dit orgaan bestaat uit twee zakjes de sacculus en de utriculus. Deze staan in verbinding met de halfcirkelvormige kanalen. De vloeistof die het evenwichtsorgaan vult heet endolymfe. De receptoren voor het evenwicht bestaan uit haarcellen die bedekt zijn met een gelatineachtige laag waarin zich kristallen bevinden (hele kleine steentjes). Evenwichtszenuw – Nervus vestibularis Thalamus is het schakelstation van de hersenen Reuk De neus is voor de reuk en de ademhaling. Twee neusgaten deze hebben een scheidingswand – neusseptum. Voorste deel is van kraakbeen en achterste deel is van bot. In de neusholte zelf Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen bevinden zich conchae – neusschelp. Dit is een netwerk van botplaten met slijmvlies en dient ter vergroting van de neusoppervlakte. Het slijmvlies filtert en verwarmt de lucht die binnenkomt. Reuk maakt deel uit van het proeven van eten en drinken en herkenning van soortgenoten. Het in het geheugen hebben van bepaalde geuren heet olfactorisch geheugen. Hier wordt het verband tussen het waarnemen van een geur en een passende (lichamelijke emotie) reactie van het dier daarop. De lucht wordt door de bovenste neusgang ingeademd en bereikt het reukslijmvlies dat achteraan in de neus tegen de hersenpan ligt in de mucosa – het slijmvlies liggen zenuwcellen dit zijn zintuigcellen. In de wand van de zintuigcellen zijn cel receptoren die gevoelig zijn voor allerlei stoffen. Deze zorgt dat de zintuigcel geprikkeld wordt en zo worden de hersenen op de hoogte gesteld van de geur. Sommige dieren hebben een apart vomeronasaal orgaan – orgaan van Jacobsen. Dit is een aanvullend reukorgaan dat feromonen detecteert. Deze bestaat uit twee helften en bevindt zich aan beide kanten van het nasale septum op de bodem van de neusholte. Deze bevat epitheelcellen, receptorcellen en steuncellen. Het speelt een rol in het sociale gedrag en voortplanting. Reptielen en slangen hebben een opening in de mond dak die toegang geeft tot vomeronasaal. Smaak Smaakpapillen verzameling van smaakreceptoren bevinden zich op de tong, monddak, binnenzijde wang, achter in de keelholte en de epiglottis – strotklepje. De tong is bedekt met slijmvlies en uitsteeksels de papillen er zijn twee soorten: - Mechanische papil een sterk verhoornde lange papil - Smaakpapillen deze zijn plat liggen tussen het epitheel van de tong en zijn even hoog en staan in verbinding met de mondholte via smaak poriën. Smaakpapillen bevatten zintuigcellen die onder de papillen liggen. Kleine kliertjes die spoelen de smaak poriën schoon. De prikkels die de zintuigcellen afgeven gaan weer naar de hersenen. Gevoel Druk – pijn en temperatuur zintuigen. Drukzintuigen of tastzintuigen deze vinden we in de huid, onderhuids bindweefsel, bindweefsel om pezen en spieren, buikholte en geslachtsorgaan. Bijzondere vorm van tastzin is de proprioceptie; de positiezin. Positiezin wil zeggen dat het organisme zich bewust is van de positie van het eigen lichaam en de aparte onderdelen daarvan. Temperatuurzintuigen Temperatuur wordt waargenomen door de thermoreceptoren. Ze laten de hersenen weten of het oppervlakte koud of warm is. Deze thermoreceptoren komen voor in de hersenen voor de hypothalamus. Het is van levensbelang om de temperatuur van het lichaam op peil te houden en onderkoeling of oververhitting te voorkomen. Pijnzintuigen Er zijn verschillende pijnreceptoren met een eigen reactiedrempel. De ene receptor reageert op hoge temperaturen of zeer lage temperaturen waar als pijn andere reageren op chemische reacties. Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Sensitisatie is als een dier lange tijd pijn heeft op een plek dan zullen er op die plek meer pijnreceptoren ontstaan waardoor kleine prikkels eerder tot pijn leiden. Bewegingsapparaat We hebben het passieve bewegingsapparaat – skelet en bindweefselkapsel en het actieve bewegingsapparaat die bestaat uit de skeletspieren. Taken van het bewegingsapparaat: - Bewegen - Beschermen van onderliggende structuren - Vormgeven, stevigheid en houding van lichaam Beenmerg maakt bloedcellen aan. Beenderen en gewrichten Qua vorm kunnen we beenderen in vier groepen verdelen: 1. Pijpbeenderen 2. Platte beenderen 3. Korte beenderen 4. Onregelmatige beenderen Pijpbeenderen Dit zijn de lange beenderen. Het pijpbeen bestaat uit een schacht (diafyse) die hol is en een mergholte heeft. Hij is grotendeels opgebouwd uit compact massief bot en is stevig, het vormt de buitenkant van de beenderen. Voorbeeld het dijbeen. Platte beenderen Deze zijn breed en lang maar niet dik. Veel plaats voor spieraanhechting een voorbeeld hiervan is het schouderblad. Belangrijke functie is het beschermen van organen. We vinden deze dan ook in de schedel. Ook de ribben zijn van platte beenderen. Ze bestaan uit twee lagen compact bot met daartussen spongieus bot. Het rode beenmerg dat tussen de botbalkjes van het spongieus bot ligt maken de bloedcellen aan. Korte beenderen Hand en voetwortelbeentjes bestaan uit een dunne laag compact bot om een laag spongieus bot sesambeentjes. Sesambeentjes dit is de verdichting in de pezen van grote spieren op plaatsen waar deze over gewrichten lopen. Ze dienen als katrol om de pees op afstand van het gewricht te beïnvloeden. Een bekend sesambeentje is de knieschijf. Onregelmatige beenderen De wervels Botverbindingen We onderscheiden: - Onbeweeglijke verbindingen - Weinig beweeglijke verbindingen - Beweeglijke verbindingen - Gewrichten Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Onbeweeglijke verbindingen Volledig onbeweeglijk en te vinden bij de platte beenderen van de schedel en de bekken. Randen van het bot zijn heel dun en gekarteld. Botten grijpen in elkaar als een legpuzzel. Botverbinding heet synostose syn is samen os is bot. De opening tussen de botten van de schedel bij een jong dier heet fontanel en vergroeit snel na de geboorte. Weinig beweeglijke verbindingen Deze worden door kraakbeen of door spieren aan elkaar bevestigd. Een voorbeeld hiervan zijn de ribben die aan het borstbeen met kraakbeen vastzitten. Maar ook het wervellichaam. Beweeglijke verbindingen Verbindingen met gewrichten en spieren. Bijvoorbeeld de voorpoot van hond of kat. Deze is als een geheel aan de romp vastgemaakt met dikke bundels spieren tussen de voorpoten en de schouderbladen. Deze verbinding heet synsarcose (syn-samen, sarco-spier/vlees) Gewrichten Dit is de plaats waar twee afzonderlijke botten bij elkaar komen kop-kom gewrichten. Maar je hebt ook gewrichten met platte uiteinden. De smalle spleet tussen de kop en kom noemen we gewrichtsholte deze is gevuld met gewrichtsvloeistof – synovia De stevigheid van een gewricht wordt verhoogd door gewrichtsbanden de ligamenten. Het zijn smalle, in doorsnede ovale, strengen straf bindweefsel. Ze steken van het ene bot over naar het andere bot. Een voorbeeld is de kruisband in het kniegewricht. Indeling gewrichten - Scharniergewrichten - Condylgewricht - Kogelgewrichten - Zadelgewrichten - Rolgewricht Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Scharniergewricht Een van de botten heeft een cilindrische kop en de andere een bijpassende kom. Beweging is beperkt tot buigen en strekken. Voorbeeld hiervan is de elle boog. Condylgewricht Simpel scharniergewricht. Een van de botten heeft twee van elkaar gescheiden gewrichtsknobbels dit noemen we condylen en rust op de vlakke kant van het andere bot doordat de twee condylen uit elkaar staan is er een lichte draaiing mogelijk. Voorbeeld hiervan is het kniegewricht de beweging omvat draai en glijbewegingen. Kogelgewrichten Wordt ook wel bolgewrichten genoemd. Een van de gewrichtsvlakken is kogelvormig de andere is een kom. Kop en kom passen precies. Een voorbeeld hiervan is de heupbeweging buigen en strekken en zijwaartse bewegingen. Zadelgewricht Dit gewricht heeft een oppervlakte die in een richting hol zijn en in de andere richting hol zijn. Beide zijn elkaars spiegelbeeld. Voorbeeld hiervan is het duim gewricht. Het kan in twee loodrecht op elkaar staande richtingen bewegen. Rolgewricht Twee botten parallel aan elkaar moeten ten opzichte aan elkaar kunnen bewegen. Voorbeeld zijn de verbindingen tussen de radius en ulna / spaakbeen – elle pijp. Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Opbouw skelet - Schedel - Wervelkolom - Borstkas - Schoudergordel - Voorpoten - Bekken - Achterpoten De schedel Bestaat uit twee groepen botten ten eerste de beenderen die de hersenholte omhullen dit zijn de hersenschedelbeenderen → hersenpan. Ten tweede beenderen die het gezicht vormen dit zijn de aangezichtsbeenderen die de mond en neusholten omhullen. In het achterhoofdsbeen is een grote opening aanwezig. Het achterhoofd gat heet foramen occipitale. Door deze holte loopt het verlengde merg de verbinding tussen hersenstam en ruggenmerg. Er zijn drie schedelvormen: - Dolichocefaal – langschedelig (windhond) - Metacefaal – middenschedelig (herder) - Brachycefaal – kortschedelig (pekinees, Perzische kat) Wervelkolom kunnen we in vijf groepen onder verdelen. Bij de hond en kat zijn dat: 7 halswervels – vertebrae cervicales 13 borstwervels – vertebrae thoracales 7 lendenwervels – vertebrae lumbales 3 heiligbeenwervels – vertebrae sacralis 10-23 staartwervels – vertebrae caudales De 7 halswervels – vertebrae cervicales zijn bij alle zoogdieren gelijk. Dus zowel een giraf als een muis. De eerste twee wervels van de hals hebben een aparte naam de rest is genummerd. De eerste halswervel heet de Atlas deze is verbonden met de schedel. De schedel kan ten opzichte van de Atlas buigen en strekken. Ja knikken. De tweede halswervel heet de Axis. De Atlas kan draaiingen maken ten opzichte van de Axis. Nee knikken. Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Meeste dieren lopen op vier poten hierdoor moeten ze voortdurend hun kop in de nek trekken. Daarom is er de nek band – ligamentum nuchae. Deze dikke streng bindweefsel verbindt het achterhoofd met de wervelkolom waar door het dier wordt ontlast bij het omhooghouden van zijn kop. Bij de hond begint de nek band bij de Axis en loopt door naar het doornuitsteeksel van de eerste thoracale wervels. De kat heeft geen nekband. Borstwervels – vertebrae thoracale Deze hebben vrij grote doornuitsteeksels en vormen de dorsale – bovenste begrenzing van de borstholte. Elke borstwervel staat in verbinding met een paar ribben. Lendenwervels - vertebrae lumbales Hebben een wat kortere doornuitsteeksels en vormen de dorsale bovenste begrenzing van de buikholte. Heiligbeenwervels – vertebrae sacralis Deze wervels zijn met elkaar vergroeid tot het heiligbeen – os sacrum waaraan het bekken is bevestigd. Staartwervels – vertebrae caudales Deze varieert per ras meeste rassen hebben tussen de 20-23 staartwervels Taken van de wervelkolom: Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen - Basis van het skelet en draagt het lichaam’ - Beschermt het ruggenmerg De wervels zijn onderling verbonden door tussenwervelschijven. Behalve de Atlas en de Axis die zijn aan elkaar bevestigd door een synoviaal gewricht. (Gewrichtskom en kop). Tussenwervelschijf- discus intervertebralis Deze bestaat uit een zeer stevige kraakbeenring – annulus fibrosus met daarin een zachte kern – nucleus pulposus. Het fungeert als stootkussen tussen twee wervels, waardoor schokken tijdens het lopen kunnen worden opgevangen. Borstkas – Thorax Beschermt de organen die erin liggen, dragen de schouderbladen en hebben een belangrijke functie bij de ademhaling. Thorax – borstkas van een hond/kat die hebben 13 paar ribben en een borstbeen. Ieder paar ribben zit dorsaal – bovenaan vast aan een borstwervel en ventraal – onderaan direct of indirect aan het borstbeen – sternum. De ribben zijn onderling verbonden door middel van tussenribspieren. Deze hebben ook een belangrijke functie bij de ademhaling. Sternale/asternale ribben De eerste negen paar ribben heten sternale ribben. Ze zijn ieder afzonderlijk, door middel van hun ribkraakbeen, rechtstreeks verbonden met het borstbeen. De laatste ribben noemen we asternale ribben. Zij zijn door het ribkraakbeen aan de voorgaande rib bevestigd en dus indirect aan het borstbeen. De asternale ribben zijn beweeglijker dan de sternale ribben en kunnen daarom meer bijdragen aan de ademhaling. Zwevende rib Geen verbinding met andere ribben en eindigt tussen de spieren. Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Schouder De schoudergordel bestaat bij hond en kat voornamelijk uit het schouderblad – scapula. Het sleutelbeen – clavicula is bij de hond niet ontwikkeld; het is slechts een stripje bindweefsel in een spier bij het schouderblad. Bij de kat is het iets beter ontwikkeld. De schoudergordel verbindt de voorpoot aan de romp en brengt de krachten van de voorpoten over op de wervelkolom. Voorbeen is alleen door middel van spieren aan de romp bevestigd dit noemen we synsarcose. Voorpoten Deze geeft de romp steun 60% van het gewicht rust op de voorpoten. Functie is natuurlijk voortbewegen. Voorpoot bestaat ui: - Opperarmbeen – humerus - Spaakbeen en ellepijp – radius en ulna - Pols – carpus - Middenvoetsbeentjes – ossa metacarpalia - Tenen – digiti Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen r Bovenarm Deze wordt gevormd door de humerus – opperarmbeen vormt samen met het schouderblad het schoudergewricht, boeggewricht of boeg. Onderarm Deze wordt gevormd door de radius – spaakbeen en de ulna – ellepijp. Samen met de humerus – opperarmbeen vormen ze het ellebooggewricht. De humerus vormt de gewrichtskop en de radius en de ulna vormen de kom. Ligamenten – gewrichtsbanden Pols – carpus Deze bestaat uit een zevental afzonderlijke botjes - ossa carpi. Het polsgewricht bestaat uit drie deelgewrichten: - De eerste tussen radius en de bovenste rij ossa carpi Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen - De tweede tussen de bovenste en de onderste rij ossa carpi - De derde tussen de onderste rij ossa carpi en de vijf metacarpalia. Onder voet Deze bestaat uit middenvoetsbeenderen en de tenen. De onder voet is opgebouwd uit: Vijf middenvoetsbeentjes, hiervan zijn er vier goed ontwikkeld en hebben een draagfunctie. De meest mediale metacarpalia heeft geen draagfunctie en is onderontwikkeld. Mediaal – midden Lateraal – zijkant Tenen Metacarpalia van het midden naar de zijkant genummerd, os metacarpale een ligt aan de kant van de duim os metacarpale vijf aan de kant van de pink. Tenen In de voorpoot zijn er vijf tenen. Iedere teen bestaat uit drie kootjes – falangen ze worden genummerd van mediaal naar teteraal. De falangen worden genummerd van mediaal - binnenzijde naar lateraal – de zijkant. De falangen worden genummerd van de metacarpale af naar beneden. Van proximaal naar distaal. De eerste falanx vormt een gewrichtje met de corresponderende metacarpalia de derde draagt de nagel. Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Proximaal (Latijn: proximus, dichtbijgelegen) is de plaatsaanduiding van een lichaamsonderdeel dat dichter bij het centrum van het lichaam ligt dan een ander lichaamsonderdeel. Het tegenovergestelde is distaal. Bekken – pelvis Deze hangt de achterpoot aan de romp op. Hij brengt de stuwende kracht van de achterpoten over op de ruggengraat en beschermt de organen die erin liggen. De bekken bestaat uit drie paar botten. Drie in de linker bekkenhelft en drie in de rechterbekken helft. Ze zijn genaamd: - Darmbeen – os ilium - Zitbeen – os ischium - Schaambeen – os pubis Deze zijn volledig met elkaar vergroeid. De linker- en de rechter bekkenhelften zijn stevig aan elkaar bevestigd door middel van symfysis pelvis. Links en rechts zit de kom van het heupgewricht – acetabulum. Heupgewricht Dit zorgt voor de verbinding van de bekken met het dijbeen. Het zorgt dat met een voor- en achterwaartse beweging kan maken, zijdelingse richting en een draaiende beweging. Een extra versteviging van een ligament teres verbindt de heup kom met de kop van het dijbeen. Achterpoten De achterpoten van een kat/ hond bestaan uit het volgende: - Dijbeen – femur - Scheenbeen – tibia - Kuitbeen – fibula - Enkel – ossa tarsi - Middenvoetsbeentjes – ossa metatarsalia - Tenen – digiti Bovenbeen Deze wordt gevormd door de dijbeen – femur en vormt samen met het bekken het heupgewricht. De kop van de femur past precies in de acetabulum kom van het heupgewricht. Ze vormen een kogelgewricht. Het distale uiteinde van het femur vormt samen met het onderbeen het kniegewricht. Kniegewricht Het kniegewricht is zeer complex het is een condylgewricht en heeft twee gewrichtsvlakken. Het femur heeft aan het distale eind twee condylen die niet precies in de kommen passen die het scheenbeen en kuitbeen vormen. Om een goede passing en de druk goed te verdelen, bevinden zich twee stukken kraakbeen in het gewricht de menisci (meniscus). Deze bevinden zich precies tussen de condylen en de gewrichtsvlakken van de tibia. Als extra versteviging lopen er tussen het femur en scheenbeen/kuitbeen twee banden in het gewricht. Dit zijn de kruisbanden. Deze zorgen dat het onderbeen ten opzichte van het bovenbeen niet naar voren of naar achteren kan. Via laterale kniebanden wordt ook de zijbeweging beperkt. Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen De knie Knieschijf – patella dit is een verbening in de pees van de spier die van het bovenbeen naar het onderbeen loopt. De knieschijf past precies in de groeve – trochlea die tussen beide condylen van het femur loopt. Het laat alleen buig en strek bewegingen toe. Onderbeen Bestaat uit de tibia – scheenbeen en de fibula – kuitbeen. Aan de proximale zijde vormen ze met het femur het kniegewricht. Aan de distale zijde staan ze in verbinding met de enkel – tarsus De enkel – tarsus bestaat uit een zevental botjes – ossa tarsi in drie horizontale rijen. De enkel is niet erg bewegelijk en bestaat uit vier deelgewrichten: - Tussen tibia en bovenste rij ossa tarsi - Tussen eerste en tweede rij ossa tarsi - Tussen de tweede en onderste rij ossa tarsi - Tussen de onderste rij ossa tarsi en de vier metatarsalia Aan de achterzijde van de tarsus steekt een groot os tarsi uit dit is de calcaneus – hielbeen. Hier zit de achillespees aan vast. Ondervoet Deze bestaat uit de middenvoetsbeentjes en de tenen. Dit zijn maar vier tenen maar met de nummering beginnen we bij twee. Tenen Bestaat uit digiti en falangen. Sommige honden hebben achter een vijfde teen. Een rudimentaire vijfde ten deze zit dan aan de mediale zijde van de metatarsalia daar waar in de voorpoot de duim zit. Dit is de zogenoemde wolfsklauw/ hubertusklauw. Spieren Spieren Zij vormen het actieve deel van het bewegingsorgaan. We hebben willekeurige spieren, dit zijn de skeletspieren en onwillekeurige spieren dit zijn de gladde spieren. Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Musculus -spier Musculus longissimus - diepe rug spier wordt afgekort weergegeven met m. longissimus De skeletspier is opgebouwd uit spiervezels en bindweefselscheden. Een spiervezel bestaat uit meerdere samensmeltingen van spiercellen dus heeft een spiervezel meerdere kernen. In het cytoplasma van de dwarsgestreepte spiervezels liggen de myofibrillen dit zijn lange bundels draden. Deze bundels kunnen contraheren – samentrekken en bestaan uit eiwitten actine en myosine. Deze schuiven bij het samentrekken in elkaar. Elke vezel heeft een dunne laag bindweefsel. In het bindweefsel tussen de spiervezels lopen de bloedvaten en zenuwen. De totale spier is ook weer in zijn geheel ingepakt in een bindweefselkapsel – fascie. De fascie kan direct vastzitten aan het bot maar kan ook op een andere manier zich hechten aan het bot namelijk de bindweefselscheden komen dan aan de uiteinden van de spier bij elkaar en vormen op deze manier een pees. De pees hecht zich dan aan het bot. Na de geboorte wordt er geen nieuw spiervezel gevormd. Na verwonding wordt er dus geen nieuw spiervezel aangemaakt maar wordt het ontbrekende stuk aangevuld met bindweefsel/ littekenweefsel. Spierwerking Spierweefsel kan zich niet zelfstandig uittrekken. Er is een tegenwerkende kracht nodig. De ene spier rekt de andere spier weer uit. Dit noemt men antagonisten. Een voorbeeld is de triceps dit is de antagonist van de biceps. Pees Deze bestaat uit taai nauwelijks rekbaar bindweefsel en hebben een ovale/ronde vorm. Ze kunnen grote trekkracht weerstaan maar zijn slecht bestand tegen druk en worden beschermd op plaatsen waar ze over botten heen lopen door middel van de slijmbeurs – bursa synovia dit is een gevulde holte tussen bot en pees. Wanneer er een groot stuk pees beschermd moet worden dan wordt de pees omgeven door een vlies de peesschede – tendovagina. De ruimte tussen de pees en peesschede is opgevuld met synovia waardoor de pees makkelijk in de peesschede kan glijden. Het bindweefsel van de pees wordt vanuit de peesschede gevoed. Dit is niet efficiënt genoeg en daardoor geneest het peesweefsel zeer langzaam. Spieren van de kop - Kauwspier/kaakspier – musculus temporalis boven op de kop van de hond/kat loopt een kam de kauwspier is hier doormiddel van fascie aan bevestigd. Een links en een rechts. - Musculus masseter deze bevinden zich aan de zijkant van de kop. Spieren Nek en Rug Rug strekkers en rug buigers. De extensoren - rug strekkers lopen aan de bovenkant van de dwarsuitsteeksels en de rug buigers – flexoren aan de onderkant. Spieren borstkast De tussenribspieren →ademhaling spieren ze lopen van een rib naar de andere rib. Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Spieren die de voorpoot ophangen Spieren voorpoten Deze worden ook weer verdeeld in extensoren en flexoren. De extensoren liggen aan de achterkant van de humerus en zij bevestigt aan de elleboog. De flexoren liggen aan de voorkant van de humerus en zijn verbonden met de radius en ulna. Musculus biceps is een flexor. Buikspieren Er zijn vier buikspieren die over elkaar heen liggen in een aantal lagen en beschermen zo de buikholte. Er zijn twee schuine buikspieren, een dwarse buikspier en een rechte buikspier. Ze bieden stevigheid en vormen de begrenzing van de buikholte. Bindweefsel uiteinden van de linker en rechter buikspier zijn in het midden (mediaan) vergroeid tot een peesplaat. Deze heet linea alba en letterlijk vertaald betekent dit ‘witte lijn’ en loopt van het puntje van het borstbeen naar het begin van de bekken. Wisselsnede is niet zo overzichtelijk als een simpele snede door de linea alba. De buikspieren ter hoogt van de linea alba dienen wel met stevige hechtingen gesloten te worden want de hele buikinhoud rust hierop. Spieren bekken en achterpoten Musculus gluteus medius is een extensor van de heup. De strekkers lopen aan de voorkant van het femur naar de voorkant van de tibia. De grootste strekker van de knie is de musculus quadriceps femoris. In de pees van deze spier ligt de knieschijf. De buigers liggen aan de achterkant – de hamstrings. De hamstrings bestaan uit dire spieren: - Musculus biceps femoris - Musculus semimem branosus - Musculus semitendinosus Staarspieren De staartwortel bestaat uit een dikke spier. De staart dient voor evenwicht en om te communiceren. De huid Het grootste orgaan de functies van de huid zijn: - Vormgeving van het lichaam Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen - Afscheiding tussen lichaam en buitenwereld: a. Nuttige stoffen kunnen niet zomaar het lichaam verlaten b. Invloeden van buitenaf kunnen niet inwerken er is dus bescherming tegen micro- organismes c. Beschermt tegen mechanisch geweld d. Beschermt tegen zonlicht - Handhaving lichaamstemperatuur. Zorgt voor isolatie in de winter en verkoeling in de zomer. - In de huid liggen de zintuigen die druk, pijn en temperatuur waarnemen - Opslaan van reservestoffen zoals; vetweefsel – is een energie voorraad. - Huid maakt onder invloed van zonlicht vitamine D aan. De dierenarts kan vaak al aan de huid van een dier zien of deze gezond is. Opbouw van de huid Bekledende epitheel laag de opperhuid – epidermis. Onderliggende bindweefsellaag lederhuid – dermis Onderhuid – subcutis los verbonden met de dermis Opperhuid – epidermis Deze bestaat uit meerdere lagen namelijk: - Stratum corneum – hoornlaag - Stratum granulosum - Stratum spinosum - Stratum basale – basaal laag Stratum corneum – hoornlaag De opperhuid vernieuwd zichzelf continu en stoot de dode huidcellen af van de buitenste laag en produceert nieuwe cellen in de binnenste laag. Deze cellen worden gemaakt in de stratum basale en verplaatsen zich via de stratum spinosum en de stratum granulosum naar het oppervlak en veranderen van vorm. De Hoornlaag zorgt ervoor dat ziekteverwekkers niet de huid kunnen binnendringen en voorkomt ook uitdroging. Stratum granulosum Hier vindt verhoorning van de hoorncellen plaats. Stratum spinosum Hoekig en vrij grote cellen. Stratum basale -basaal laag Dit si de onderste laag die de epidermis van de dermis scheidt. Hier worden de epidermis cellen gevormd. Deze cellen noem we keratinocyten. Keratine – hoornstof. In de basaal laag wordt ook het huidpigment melanine gevormd. De lederhuid – dermis Deze bestaat uit een dicht netwerk van collageen bindweefsel met daar tussen elastische vezels. In de dermis liggen bloedvaatjes, zenuwen, haarfollikels, talgklieren en zweetklieren. Maar ook gladde spiertjes die zorgen dat het dier zijn haar overeind kan zetten. Onderhuid Deze bestaat uit Losmazig bindweefsel met wisselend hoeveelheid vet. Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Bloed- en zenuwvoorziening van de huid De bloedvaten in de huid zijn afkomstig van de oppervlakkige arteriën en venen van de onderliggende spieren en fascie. Ze vormen netwerken in de dermis. Het uitgebreide netwerk zorgt voor een goede doorbloeding onder de epidermis. Huidklieren De huid bevat twee typen huidklieren; talgklieren en zweetklieren. Talgklieren Deze spelen een belangrijke rol bij het invetten van de huid en het waterdicht maken van de vacht. Speciale spiertjes zorgen dat de talgkliertjes worden leeggedrukt. Talg bestaat uit een mengsel van stoffen die horen bij de lipiden. Lipiden of lipoïden zijn vetten en vetachtige stoffen die in de biochemie een belangrijke rol spelen. Er is geen algemeen aanvaarde definitie maar meestal beschouwt men lipiden als vetachtige stoffen die onoplosbaar zijn in water maar wel oplosbaar in alcohol. Talg zorgt voor dat het zweet beter over de huid wordt verdeeld en is tevens bacteriedodend. Steroïden in de talg die we feromonen noemen spelen een rol in het aantrekken van andere individuen. Bij een aantal dieren treffen we een ophoping van talgklieren aan waarbij de relatie met de haarfollikels verloren is gegaan. Deze talgklierophopingen hebben zich ontwikkeld tot geur- of reuk klieren en zijn van betekenis bij gebiedsafbakening, soort herkenning en seksueel gedrag. Circumoraalklieren Deze klieren komen bij de kat rond de lippen voor. Met het kopjes geven wordt het secretum wat de klier produceert afgegeven. Een soort territoriumafbakening Oorsmeer – cerumen Door talklieren in het oor ontstaat er oorsmeer. Staartklier Talgklier ophoping aan de bovenkant van de staart. De staartklier haren zijn in dit gebied vaak wat dikker en de huid is vaak gelig. De Cavia heeft een vergelijkbare stuitklier. Circumanaalklier Ook wel perianaalklier genoemd. Functie van deze klier is onbekend en zorgt vaak bij oudere reuen die niet gecastreerd zijn tot tumoren. Anaalzakjes Een zakvormige huidinstulping die via een nauwe opening uitmondt in de anus op de overgang huid/slijmvlies. Deze zakjes liggen tussen de anus spieren en voelen aan als een knikker aan weerszijde van de anus. De anaalzakjes worden ook wel de anaalklieren genoemd. De binnenzijde van de wand is bekleed met talgklieren. Deze produceren vloeistof die in het zakje komt. De normale inhoud is lichtbruin en half vloeibaar en stinkt erg. Functie is soortherkenning en territoriummarkering. Bij het ontlasten wordt wat van het secretum uitgesmeerd over de feces. Ook bij stresssituaties kan het dier het zakje legen maar dan zonder feces. Zweetklieren Bij veel dieren beperkt aanwezig. Alleen de mens en het paard hebben het over het hele lichaam. Kat en hond hebben zweetklieren alleen onder hun poten. Er zijn twee soorten zweetklieren. De eccrien Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen – exocriene type dat een water product afscheidt en een apocrien type dat een meer eiwit bevattend zweet produceert. Eccriene zweetklieren komen onafhankelijk van de haarfollikels voor en hebben hun eigen afvoergangetjes. Vooral in de zoolkussens van de hond en kat. Een bange kat laat bijvoorbeeld natte voetafdrukken achter op de behandeltafel dit is angstzweet. De apocriene zijn groter spiraalvormig en monden in of vlak bij een haarfollikel uit. Steeds boven de uitmonding van de talgklier. Deze zweetklieren zijn van belang als geurklieren aangezien ze de karakteristieke lichaamsgeur geeft. Melkklier Dit is een apocriene zweetklier. Tijdens de geboorte is het melkklierweefsel al aanwezig maar onder ontwikkeld. Tijdens en kort na de 1e loopsheid/krolsheid vindt verdere groei van het klierweefsel plaats. Maar komt pas goed op gang tijdens de eerste dracht. Het is een proces dat onder invloed van ingewikkelde hormonale regulatie plaatsvindt, waarbij hormonen uit de hypofyse, bijnieren en ovaria – eierstokken een rol spelen. De melkklier bestaat uit een klierweefsel en een tepel klierweefsel ligt rond vele kleine melkgangetjes. Klierweefsel scheidt de melk uit in de melkgangetjes die uitmonden in grotere afvoergangen, deze komen uit in de grote afvoergangen. Deze monden gezamenlijk uit in een grote melkgang die naar de tepel voert. De zintuigen in de huid nemen het trappelen van de kitten of pup tegen de melkklier waar en zenden een signaal via het ruggenmerg naar de hersenen. Deze instrueren de hypofyse om de hormonen Oxytocine en prolactine in de bloedstroom af te geven daardoor verslappen de kringspieren in de tepel en masseren de spiercellen rond de melkgangen de melk richting de repel. Dit noemt men het laten schieten van de melk. Haren Bij haargroei is een aantal hormonen betrokken. Het schildklierhormoon is van zeer groot belang voor de groeihormoon en bijnierschorshormoon. Haar en haartypen Men onderscheidt de haarwortel en de haarschacht. De haarwortels staan schuin ingepland door gladde spiertjes kunnen ze rechtop gezet worden. De haarwortel zit in het haarzakje – haarfollikel. De bodem van het haarzakje heeft een uitstulping dit heet de haarpapil – heuveltje. Dit is tevens de kiemlaag waaruit nieuwe haren groeien. Hier bevinden zich ook bloedvaten en zenuwen. Een haar bestaat uit een merglaag schorslaag en deklaag. Hoe dikker de merglaag hoe rechter en breekbaarder de haar is. Bij huisdieren zien we vooral een dun merg en een dikke schors, deze haren zijn sterker en elastischer. Haartypen Dekharen – rechte vrij dikke stevig haren Wolharen – dun en gekruld Bij de hond en kat komt er een aantal haren door een follikelopening naar buiten. De centrale haar – hoofd haar is het middelpunt met daaromheen bijharen. De bijharen – wolharen vormen de onderbeharing -ondervacht. Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Aan beide kanten van de neus hebben de hond en kat lange tastharen. Deze zijn dikker en ze groeien vanuit een soort verhoging papil in de huid. Haargroei Dit gebeurt in cycli. Groeiperiode →Rustperiode → Overgangsperiode. Daarom is een goede vachtverzorging noodzakelijk. Speciale structuren Nagel Deze groeit vanuit een epidermale plooi over de nagelplooi in de richting van het distale gedeelte van de teen. Papillen in de nagelplooi zorgen voor hoornvorming deze harde laag hoorn schuift over het nagelbed en slijt af. Koeien, geiten en schapen – Klauwbekappen Paarden – hoefverzorging Zoolkussens Dit zijn subcutane bindweefsel verdikkingen met veel collagene vezels met daartussen veel vetcellen. De epidermis over deze kussens is haarloos, dik en sterker verhoornd. De oppervlakte is enigszins ruw en vaak sterk gepigmenteerd. Zo is de voet extra beschermd tegen trauma en afslijting. Neusspiegel Neusspiegel – planum nasale. Hoornlaag van de opperhuid is vrij dik en vrij veel vet in de onderhuid en veel pigment bij de hond. Goed doorbloed en voorzien van pijnzenuwen. Turgor De elasticiteit en de mate van terugveren bij het oprekken van de huid. Endocrinologie De studie van klieren en signaal stoffen, het houdt zich bezig met de anatomie, fysiologie en pathologie van de endocriene klieren. Klieren Deze kunnen worden ingedeeld volgens verschillende criteria. Een daarvan is de indeling exocrien en endocrien. De exocriene klieren hebben een afvoerbuis waardoor hun secretum – afscheidingsproduct wordt afgegeven aan de oppervlakte dus de buitenwereld. De endocriene klieren geven hun klierproductie een hormoon af aan de bloedbaan en kan zo het gehele lichaam bereiken. Er zijn een drietal endocriene klieren: - Klieren met uitsluitend een endocriene functie zoals de hypofyse, schildklier, bijschildklier en bijnieren. - Klieren met zowel een endocriene als exocriene functie zoals de testikels, ovarium, pancreas en placenta. - Endocrien weefsel in organen met een – niet – endocriene hoofdfunctie zoasl maag en nieren. Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Hypothalamus Deze bestaat uit zenuwcellen en ligt in de hersenstam en is het controlecentrum dat de activiteiten reguleert van het autonome zenuwstelsels een andere taak is het controleren van endocriene stelsel. De hypothalamus staat in verbinding met de hypofyse: - Via de axonen van zijn zenuwcellen - Via een poortadersysteem dat wil zeggen het bloed dat de hypofyse bereikt, stroomt eerst door de hypothalamus. Deze twee verbindingen samen heten de hypothalamo – hypofysaire as. De hypofyse Een kleine klier aan de basis van de hersenstam staat via een steeltje in verbinding met de hypothalamus. De hypofyse bestaat uit twee delen de neurohypofyse – achterkwab en de adenohypofyse – voorkwab. De uitlopers – axonen van de neuronen van de hypothalamus staan in direct verbinding met de neurohypofyse. De adenohypofyse krijgt instructies via in het bloed aanwezige stoffen poortadersysteem. Neurohypofyse Deze krijgt twee stimulerende stoffen uit de hypothalamus. Het antidiuretisch hormoon ook wel vasopressine genoemd en oxytocine. Ze worden opgeslagen in de neurohypofyse en wanneer nodig aan de circulatie afgestaan. ADH – antidiuretisch hormoon werkt in op de nier. Het stimuleert de terugresorptie van water in de nier waardoor er minder urine wordt geproduceerd. Oxytocine heeft effect op de gladde spieren van de baarmoeder, de uterus en de melkklieren. Adenohypofyse Staat via kleine bloedvaatjes in contact met de hypothalamus. FSH – follikelstimulerend hormoon LH – luteïniserend hormoon Prolactine GH Groeihormoon ACTH adrenocorticotroop hormoon TSH – thyreoïd stimulerend hormoon De hypothalamus maakt voor deze hormonen een releasing en een inhibiting factor aan. TRH – Thyreotropine vrijmaken hormoon zorgt voordat de hypofyse TSH – thyreoïd stimulerend hormoon gaat produceren. Schildklierhormoon. FSH – follikelstimulerend hormoon Follikelstimulerend hormoon bevordert bij het vrouwelijke dier de follikelgroei in het ovarium. Mannelijk dier beïnvloedt het de zaadbuisjes LH – luteïniserend hormoon Bij het vrouwelijk dier zorgt het voor productie van het oestrogeen in de follikels, de ovulatie en de vorming van het corpus leteum plaats. Bij het mannelijke dier stimuleert het de productie van testosteron. Voor goede spermavorming is samenwerking tussen FSH en LH heel belangrijk. Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Prolactine Is belangrijk voor de ontwikkeling van de melkklieren en in de melkproductie. Groeihormoon Heeft invloed op de groei. Een tekort zorgt voor dwerggroei en te veel voor rezen groei. Lichaam is wel in proportie. ACTH – adrenocorticotroop hormoon Stimuleert de afgifte van de bijnierschorshormonen. Corticosteroïden met name de glucocosteroïden door de bijnierschors. TSH – Thyreoïd stimulerend hormoon Zet de schildklier – glandula thyreoïdea aan tot afgeven van het schildklierhormoon. Bijnieren – glandulae adrenales Deze bestaan uit een schors - cortex en een merg -medulla. De schors – cortex bestaat uit drie lagen van buiten naar binnen: - Zona glomerulosa - Zona fasciculata - Zona reticularis Bijnierschors De buitenste laag de zona glomerulosa maakt het mineralcorticosteroïd aldosteron aan. Aldosteron verhoogt de terugresorptie van natrium met name in de niertubuli. Het voorkomt op deze manier zout verlies en daarmee water verlies. De middelste laag – zona fasciculata geeft glucocorticosteroïden – cortisol af aan het bloed op bevel van ACTH - adrenocorticotroop hormoon door de hypofyse. Glucocorticosteroïden hebben een aantal effecten: - Remmen het glucose verbruik in de cellen - Bevorderen de gluconeogenese in cellen, productie van glucose uit bijvoorbeeld eiwitten. - Hebben een ontstekingsremmende werking. Cortisol remt ook het immuunsysteem en verlagen zo de weerstand tegen infectieziekten en wondgenezing wordt afgeremd. Noodsituaties in het lichaam waar corticosteroïden bij betrokken zijn is stress. De binnenste laag is de zona reticularis maakt geslachtshormonen met een overwegend androgene - mannelijke activiteit. Bijniermerg Deze produceert catecholaminen: adrenaline ook wel epinefrine genoemd en noradrenaline – norepinefrine, op bevel van rechtstreekse zenuwprikkeling door het sympathische zenuwstelsel. Deze spelen een belangrijke rol bij Fight, Flight en Fright. Schildklier – Glandula threoïdea Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Schildklierhormoon thyroxine – T4 Beïnvloedt praktisch alle organen in het lichaam. Bij een jong dier vooral de groei. Bij volwassen dieren heeft het hormoon een stimulerend effect op de eiwitsynthese, de stofwisseling en de warmteregulatie. Voor de productie van schildklierhormoon is jodium onmisbaar. Calcitonine Speelt een rol bij de calciumhuishouding en wordt ook door de schildklier geproduceerd. Bijschildklier – glandulae parathyreoïdea Zijn twee aparte orgaantjes die dicht tegen de schildklieren aanliggen. PTH – paraathormoon Dit hormoon wordt geproduceerd door de bijschildklieren en zorgt dat het calcium in het bloed verhoogd wordt. PTH grijpt aan op het botweefsel, de nieren en de darmen. Het verhoogt de calciumspiegel ten eerste door de osteoclasten te stimuleren, calcium vrij te maken uit het bot en aan het bloed af te geven. Ten tweede onderdruk het de nieren om calcium uit te scheiden. Ten derde bevordert de calciumresorptie in de darm waarbij vitamine D ook een rol speelt. Calcitonine – minder calcium Calcium is belangrijk voor de stofwisseling van de cellen. Tetanie krampen van de spieren. Alvleesklier – Pancreas Ligt in de bocht van het duodenum (eerste stuk van de darm) vlak bij de maag. De pancreas bestaat uit een klein endocrien deel en een groot endocrien deel. Het endocriene deel bestaat uit eilandjes van Langerhans en er zijn twee soorten in te onderscheiden. Bètacellen die het bloedglucose verlagende hormoon insuline produceert. Alfacellen die het bloedglucose verhogende hormoon glucagon produceert. Bij zoogdieren zijn de Bètacellen in de meerderheid. Insuline Het voornaamste effect van insuline is de opname van glucose – bloedsuiker in de cellen. Tekort aan insuline wordt diabetes mellitus genoemd. Bètacellen reageren zelf op een hoge bloedglucosespiegel door insuline af te scheiden. Dus zonder instructie van de hypothalamus of hypofyse. Via de poortader gaat de insuline snel naar de lever zodat deze door het opnemen en opslaan van de glucose de spiegel doet dalen. Glucagon Glucagon werkt alleen op de lever en niet op de cellen van andere organen en zorgt dat het bloedsuikergehalte omhooggaat. Samenvattend is de functie van de pancreashormonen dus het zo stabiel mogelijk houden van de bloedglucosespiegel. Waarbij bij een te lage bloedglucosespiegel gehalte de alfacellen worden gestimuleerd en bij een te hoge bloedglucosespiegel de Bètacellen worden gestimuleerd. Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Nieren Ze maken het hormoon renine aan om de bloeddruk en de natriumspiegel constant te houden. Ze produceren ook het hormoon EPO – erytropoëtine. Dit hormoon zet het beenmerg aan tot het maken van bloedcellen. Gebrek aan dit hormoon leidt tot bloedarmoede – anemie. Geslachtshormonen Testosteron wordt geproduceerd door de leydigcellen die gestimuleerd worden door LH – Luteïniserend hormoon uit de hypofyse. De endocriene functie dat de granulosacellen in het ovarium verantwoordelijk zijn voor de productie van oestrogenen. De corpora lutea produceert het hormoon progesteron. Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Hoofdstuk 3 Anatomie en Fysiologie van het bloed, circulatieapparaat en ademhaling sapparaat. Bloed bestaat net als alle andere weefsel uit cellen en tussencelstof. Deze cellen zijn: - Rode bloedcellen → erytrocyten - Witte bloedcellen → leukocyten - Bloedplaatjes → trombocyten Bij het aanmaken van bloedcellen zijn er een aantal organen betrokken namelijk: - Beenmerg - Milt - Thymus (zeer jong dier) - Lymfeknopen Rode bloedcellen – erytrocyten Rode bloedcellen hebben het grootste aandeel van de cellen in het bloed namelijk 99%. 40% van het totale bloedvolume en bestaat uit rode bloedcellen. De vorm van volwassen erytrocyten van zoogdieren zijn kernloze ronde cellen, ze hebben geen kern dus geen DNA. Rood bloedcellen van vogels, reptielen en amfibieën hebben wel een kern. Erytrocyten zijn niet erg flexibel waardoor ze niet zo goed van vorm veranderen De aanmaak van erytrocyten worden geproduceerd in het rode beenmerg. De aanmaak van erytrocyten/ rode bloedcellen wordt erytropoëse genoemd. Hun levensduur is ongeveer 120 dagen. Ze ontwikkelen zich in het beenmerg via verschillende stadia. Belangrijke voorstadium is reticulocyten dit is het laatste voorstadium van de volwassen erytrocyt. Bij ernstig en lang bloedverlies zal het beenmerg gestimuleerd worden extra rode bloedcellen aan te maken in het bloed kunnen daardoor jonge erytrocyten gaan circuleren die normaal gesproken nog verder hadden moeten rijpen in het beenmerg: de reticulocyten. Ze zijn een belangrijke indicatie voor de werking van het beenmerg bij gevallen van anemie bloedarmoede. Taak van rode bloedcellen: Ze zijn verantwoordelijk voor het zuurstof- en kooldioxidetransport tussen longen en andere weefsel in het lichaam. Eiwitmolecuul dat hiervoor verantwoordelijk is heet hemoglobine. Hemoglobine geeft de rode kleur en bevat ijzer. Aan dit ijzer bindt zich het zuurstof die maakt het bloed helderrood. Zuurstof afgestaan dan is de cel donkerrood. Afbraak Afbraak van erytrocyten wordt gedaan door macrofagen. Dit zijn speciale witte bloedcellen die onder ander instaat zijn dode of beschadigde lichaamseigen cellen op te ruimen. Het rondpompen van bloed door het circulatie apparaat kan tot kleine beschadigingen leiden. Bij de afbraak van erytrocyten wordt het hemoglobine molecuul afgebroken en ontstaat het afvalproduct bilirubine en wordt uitgescheiden via de gal. He ijzer wordt via een transporteiwit terug gebracht naar het beenmerg en wordt hergebruikt. De afbraak vindt plaats in de milt, lever en bloedbaan zelf. Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Witte bloedcellen leukocyten Worden ook in het beenmerg geproduceerd maar komt in veel kleinere aantallen voor leukocyten zijn groter dan erytrocyten. Alle leukocyten bevatten een kern. De vorm van de kern kan varieren tussen de witte bloedcellen. Ze hebben een belangrijke rol bij de afweer en worden door het bloed getransporteerd naar het weefsel waar deze noodzakelijk is en ruimen daar de dode lichaamscellen of ziekteverwekkers op. Het aantal leukocyten in het bloed is wisselend afhankelijk van de omstandigheden zoals: tijdstip van de dag, inspanning, stress, leeftijd, gezondheid bij infectie, verandert het aantal leukocyten Een verhoogd aantal witte bloedcellen in het bloed wordt leukocytose genoemd en duidt op een infectie/ een tumor van het beenmerg. Een verlaagd aantal leukocyten wordt leukopenie genoemd, dit kan echter ook duiden op een hevige infectie. De cellen kunnen namelijk voor zo een groot deel verbruikt zijn dat er maar zeer weinig in het bloed overblijven. Leukopenie kan ook ontstaan door een verminderde aanmaak van witte bloedcellen in het beenmerg. Differentiatie (onderverdeling) tellen van leukocyten in een telkamer. Leukocyten kunnen we indelen op basis van het cytoplasma in twee groepen: 1. Granulocyten 2. Agranulocyten Granulocyten Ze danken hun naam aan het voorkomen van granulen in het cytoplasma. Dit zijn blaasjes met een eigen membraan in het cytoplasma van de cel. Granulocyten kunnen actief van vorm veranderen hierdoor kunnen ze door de poriën in de wand van haarvaten heen kruipen naar een ontstoken wond. Granulocyten -PMK’s Polymorfkernigen, poly – meerdere morf – vorm du smeervormige kernen. Er zijn drie granulocyten: neutrofiele granulocyten - neutrofielen eosinofiele granulocyten - eosinofielen basofiele granulocyten – basofielen Neutrofiele granulocyten deze komen het meest voor in het bloed. De kern kan segmentvormig zijn -segmentkernige neutrofiele. De kern kan ook staaf kernig zijn staaf kernige neutrofielen. Staafkernige neutrofiele is een jongere minder rijpe granulocyt deze moet nog verder rijpen tot een segment vormige granulocyt. Als we veel staafvormige granulocyten hebben betekent dat er een acute ontsteking gaande is, Het beenmerg heeft jonge cellen ingezet om de infectie te bestrijden terwijl ze nog niet klaar zijn. We noemen dit linksverschuiving van het witte bloedbeeld. Neutrofielen spelen een belangrijke rol in afweer tegen bacteriële infecties Bij het uitvoeren van het taak gaan de granulocyt vaak zelf dood. De ophoping van dode leukocyten en bacteriën noemen we pus. Eosinofielen granulocyte komen slechts in geringe aantallen voor in het bloed. Ze zijn actief bij allergische reacties en parasitaire aandoeningen. Gedownload door: igludekker | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Basofielen granulocyten komen sporadisch voor en maken minder dan 1% van het totale aantal witte bloedcellen uit. In de granulen van basofielen zijn stoffen opgeslagen onder ander histamine die een ontsteking reactie op gang kunnen brengen. Ze spelen een rol bij allergische reacties. Agranulocyten Hebben geen granulen in het cytoplasma. We onderscheiden de lymfocyten en monocyten. Lymfocyten Komen

Use Quizgecko on...
Browser
Browser