Hoorcollege's Thema 1 & 2 PDF

Summary

This document provides an overview of the human body's organisation at a cellular and organ level. It details various cell types and their respective functions. Information is presented in an easily digestible manner with explanations of organs like the heart, lungs, brain and others, plus details on various body systems such as the digestive system and nervous system.

Full Transcript

Hoorcollege's 9 september 17:00 -- Organisatiestructuur van de mens *De mens is een politiek dier -- Aristoteles* *De mens is het enige wezen dat opvoeding nodig heeft -- Immanuel* *De mens wordt onderscheiden van alle andere schepselen door het vermogen om te lachen -- Joseph Addison* *De men...

Hoorcollege's 9 september 17:00 -- Organisatiestructuur van de mens *De mens is een politiek dier -- Aristoteles* *De mens is het enige wezen dat opvoeding nodig heeft -- Immanuel* *De mens wordt onderscheiden van alle andere schepselen door het vermogen om te lachen -- Joseph Addison* *De mens is het enige dier dat zijn kont afveegt -- Bergman* Waar bevat een cel uit: Elke cel heeft een verschillende specialisatie - Endoplasmatische reticulum - Nucleus - Nucleolus - Microtubulen - Microfilamenten - Secretory granules - Lysosomes - Golgi apparaat - Mitochondriën - Lysosomes Organellen -- celkern (nucleus) - Functie: opslag van genetisch materiaal (DNA) en regeling van cel activiteiten - Mitochondriën - Functie: energieproductie (cellulaire ademhaling) door de omzetting van glucose in adenosinetrifosfaat (ATP) - Endoplasmatische reticulum - Functie: synthese van eiwitten en lipiden - Ruw ER heeft ribosomen en is betrokken bij eiwitsynthese, terwijl gad ER lipiden produceert - Golgi-apparaat - Functie: verwerking, modificatie en verpakking van eiwitten en lipiden voor transport naar andere delen van de cel of naar de buitenkant van de cel - Cytoplasma - Functie: houdt organellen op hun plaats, dient als medium voor chemische reacties en transport van moleculen - Celmembraan (plasmamembraan) - Functie: regulering van de passage van stoffen in en uit de cel, en het handhaven van de cel integriteit Type cellen - Stem cells - Bone cells - Blood cells - Fat cells - Skin cells - Muscle cells - Seks cells - Pancreatic cells - Cancer cells - Endothelial cells - Nerve cells ![](media/image2.jpeg)Verschillende weefsels in het lichaam - Huidweefsel - Botweefsel - Kraakbeenweefsel - Bloedcellen - Zenuwweefsel - Vetweefsel - Dwarsgestreept spierweefsel - Glas spierweefsel Organen - Hart - Functie: pompt bloed door het lichaam om zuurstof te leveren aan cellen en koolstofdioxide en afvalstoffen af te voeren - Longen - Functie: ademhalingsorganen die zuurstof opnemen uit de lucht en koolstofdioxide afgeven - Hersenen - Functie: controleert en coördineert lichaamsfuncties, denken, emoties en beweging - Lever - Functie: filtert bloed, produceert gal, slaat voedingstoffen op en voert ontgiftingsprocessen uit - Maag - Functie: begin van de spijsvertering door het afbreken van voedsel met maagsappen - Nieren - Functie: filteren afvalstoffen en overtollige stoffen uit het bloed en reguleren de water- en elektrolytenbalans - Darmen (dunne en dikke) - Functie: absorberen voedingsstoffen en water uit verteerde voeding en elimineren onverteerde resten - Huid - Functie: beschermt het lichaam tegen externe invloeden, reguleert de lichaamstemperatuur en fungeert als een zintuigorgaan - Milt - Functie: filtert bloed, verwijdert oude rode bloedcellen en helpt bij het immuunsysteem - Alvleesklier - Functie: produceert spijsverteringsenzymen en reguleert de bloedsuikerspiegel door insuline en glucagon te produceren - Blindedarm (appendix) - Functie: hoewel de exacte functie iet volledig begrepen is, wordt gedacht dat het een rol kan spelen bij het immuunsysteem - Bijnieren - Functie: produceren hormonen zoals cortisol en adrenaline, die de stressrespons en het metabolisme reguleren Orgaanstelsels - Het cardiovasculaire systeem - Het respiratoire systeem - Ademhalingssysteem - Het digestieve systeem - Verwerkt voedsel, breekt voedingsstoffen af en neemt deze op in de bloedbaan voor energie en groei - Het excretiesysteem (urinewegen) - Filtert afvalstoffen en overtollige stoffen uit het bloed, produceert urine en reguleert de elektrolyten- en vochtbalans - Het zenuwstelsel - Coördineert lichaamsfuncties, zintuigelijke waarneming, gedrag en denken door middel va elektrische signalen - Het endocriene systeem (hormonaal systeem) - Produceert hormonen die de groei, ontwikkeling, metabolisme en homeostase in het lichaam reguleren - Het musculoskeletale systeem - Biedt ondersteuning, beweging en bescherming voor het lichaam door middel van botten, spieren, ligamenten en pezen - Het lymfatische systeem en het immuunsysteem - Helpt bij de verdediging tegen ziekteverwekkers en verwijdert overtollig vocht uit weefsels - Het integumentaire systeem - Beschermt het lichaam tegen externe invloeden, reguleert de lichaamstemperatuur en fungeert als een zintuigorgaan - Het voorplantingssysteem - Voortplanting en reproductie, incl. de productie van geslachtscellen (sperma en eicellen) 11 september 15:00 -- anatomie Het lichaam bestaat uit drie vlakken, namelijk een frontaal, sagittaal en transversaal vlak. - Een frontaal vlak deelt het lichaam in een voorste en achterste deel - Een sagittaal vlak deel het lichaam in een rechter- en linkerdeel. Wanneer dit vlak precies op de helft is, is het een mediaanvlak - Een transversaal vlak deelt het lichaam in een onderste en bovenste deel. De lichaamsassen waarom bewegingen plaatsvinden, zijn op een soortgelijke manier in te delen, namelijk: - Een frontale/transversale as is een horizontale as die van links naar rechts loopt - Een sagittale as is een horizontale as die van voor naar achter loopt - Een longitudinale as is een verticale as *\ * 25 september 15:00 -- deel 1 basis zenuwstelsel **Anatomische indeling** Centraal zenuwstelsel: - Ruggenmerg en hersenen Perifeer zenuwstelsel: - ![](media/image4.jpeg)De verbinding tussen het centrale stelsel, de spieren en de organen. Alles wat buiten de hersenen en ruggenmerg ligt **Fysiologische indeling** Animaal: - Deel van het zenuwstelsel wat we zelf kunnen besturen, bijvoorbeeld de spieren Vegetatief: - Alles wat niet bewust gaat en automatisch gaat, bijvoorbeeld je hartslag/ademhaling Ortho sympathicus: - Deel dat ervoor zorgt dat je aanstaat, in actie komt. Bijvoorbeeld afbreken, trainen Parasympathicus: - Het deel dat je tot rust komt, bijvoorbeeld dat je je vertering kan verteren **Zenuwcel = neuron** *[Neuron liggen vooral in de hersenen en het ruggenmerg. Beperkt aantal buiten het ruggenmerg. ]* *[Dit zodat als de neuron dood is, is de zenuw kapot. Dit omdat hij dan zijn functie niet meer kan doen en dan vallen er gebieden van je lichaam uit. ]* Verschillende type neuron: - Bipolar schakelcel - Energievoorziening, vanuit perifeer verplaatsen naar het centrale zenuwstelsel - Sensorisch neuron unipolair - ![](media/image6.jpeg)Haalt vanuit de zintuigen de informatie op, om het vervolgens te verplaatsen naar het centrale zenuwstelsel - Motorische neuron multipolar - Deze stuurt onze spieren aan en zorgt dat we kracht kunnen leveren - Pyramidal cel voor in het brein - Specialistische cellen die voorkomen in het brein Verschillende zintuigen/sensoren: - Thermoceptie - Warmte sensoren - Nociceptie - Milieu sensoren - Proprioceptie (uiteinde van een neuron, geeft signalen door naar het ruggenmerg) - Gewricht sensoren. Sensoren die je informatie geven over je lijf, bijvoorbeeld als je je ogen dicht doet kan je voelen dat je je been buigt (thema 2 komt nog meer info) - Chronoceptie - Gevoel van tijd en volgorde, onderdeel van het brein - Equilibrioceptie - Evenwichtsorgaan (achter je oor) Hiërarchisch model - Meer behandelen voor thema 1 en 2, kijk filmpje ''fun met fysiologie'' nog een keer - Neo niveau - Paleo niveau - Archi niveau ![](media/image8.jpeg)Thema 2 9 oktober 15:00 H3 -- bindweefsel fysiologie Weefsel organisme: - Zenuwweefsel - Spierweefsel - Epitheelweefsel - Dekkend weefsel - Bindweefsel Waar bevindt zich binweefsel: - Ligamenten -- collageen - Spieren -- spierbindweefsel - Gewrichten -- hyalien kraakbeen - Botten -- botweefsel - Zenuw -- omhulsel (epineurium) - Fascia -- driedimensionale continuïteit van fasciën Functies bindweefsel: - Connective issue - Verbinden trek- en drukkrachten - Scheiden het milieu van buiten en binnen je gewricht - Het heeft smeervloeistof nodig, handig als dat in een gesloten ruimte zit - Glijden van structuren langs elkaar - Gewrichtsoppervlakken - Verwerken van krachten: - Spierkracht en vervormingskrachten - Vorm van functie: - Trek of compressie/rekbaarheid of elasticiteit [Een verzameling van cellen in een waterig milieu] - Fibroblasten - Extracellulaire matrix - Verbindt water - Collagene vezels \-\-- - Verbindt en scheidt cellen Fibroblast -- een bouwvakker met gevoel voor mechanische krachten en chemische prikkels Opgebouwd uit: - Celskelet - Golgi-apparaat - Trpocollageen/tropoelastine - Lamellen (PG's en GAG's) - Celkern Functies fibroblast Produceert - Bouwstenen voor de extracellulaire matrix (ECM) - (Pro) collageen - (Tropo) elastine - Proteoglycanen - Koppelmoleculen (glycoproteïnen) Overige functies - Stabiliteit (mechanosensor) - Communicatie (boodschapperstoffen) - Mobiliteit -- integrine -- voelen van de fibroblast (wondcontractie) - Productie -- mechanische en chemische prikkels - Opruimwerkzaamheden Types (pro) collageen -- trekkrachten weestaan - Type 1: treksterkte hoog - Ligamenten/pezen - Weinig verlengbaar - Type 2: hyalien gewrichtskraakbeen - Specialist in waterverbinding - Veel compressie - Kraakbeen - Type 3: huid, bloedvaten, littekenweefsel - Losmazig bindweefsel - Wondherstel - Verglijden weefsels - Type 4: Netvormend - Bloedvaten [Beschadiging in ligamenten, eerst type 3 en daarna omgezet in type 1 ] [Collagene vezels hebben een golvend verloop binnen de ECM] Trekkrachten - Lig. Talofibulare anterius - Lig. Calcaneofibulare - Lig. Talofibulare posterius Proteoglycanen - Matrixgel (grondsubstantie) - Verbindende factor - Waterbinding en collageen stabilisering - Grootte naar functie (kraakbeen groot) - Centrale eiwitketen = zijdelings eiwitketens (GAG's) Glycoproteïnen (koppelmoleculen) - Fibronectine - Integrine -- fibroblast verplaatsing - Laminine [De fibroblast verplaatst zich zo via de collagenevezels ] ![](media/image10.png) Gewrichtsbindweefsel - Gewrichtskapsel (membrana fibrosa + membrana synovialis) - Versterkingen -- ligamenten - Collagen type 1 - Parallel georiënteerd - Verlenging - Rupturen Bindweefselbeschadiging - De ontstekingsfase - Bloedstolling, pijn, zwelling - De prolifiratiefase - Productiefase - De remodelleringsfase - Reorganisatiefase - Treksterkte 14 oktober 17:00 Functionele anatomie en pathologieën van de enkel Art. talocuralis -- = bovenste spronggewricht - MLPP - 10 graden plantair flexie - MCPP - Maximale dorsaal flexie Art. subtalaris -- inversie en eversie = onderste spronggewricht - Tussen talus en calcaneus - Bestaat uit 2 delen: - Articulatio talocalcanea - Articulatio talocalcaneonavicularis - Verbinding meer naar distaal toe - MLPP - 10-15 graden - MCPP - Maximale inversiestand Gradaties rupturen - Graad 1: distorsie, enkele vezels beschadigd (minder dan 10% schade) - Graad 2: totale ruptuur van ligament (10-50% schade) - Graad 3: totale ruptuur van meerdere ligamenten (meer dan 50% graden) Passieve krachtsluiting -- ligamenten ![](media/image12.png)Actieve krachtsluiting -- spieren Actieve stabiliteit -- spieren Passieve stabiliteit -- ligament en vorm van botten/gewrichten Uitsluiten inversie trauma Fractuur: Ottawa Ankle Rules Fractuur = botbreuk van malleolus lateralis/medialis, naviculare of metatarsale V Fractuur of ruptuur: blauwkleuring -- schade aan de laterale zijde enkelgewricht Verschil peroneus of ligament: - Peroneus spant aan -- geeft dus druk tegen mijn hand richting pronatie - Dus als je de peroneus aanspant en het doet pijn, dan is er schade aan de peroneus en niet het ligament - Het kan ook beide -- inversie maken aan beide voeten -- als de inversie aan de pijnlijke voet groot is, is er ook aan de ligamenten schade Differentiaal diagnostiek -- Door middel van screening, anamnese en lichamelijk onderzoek (palperen, weerstandstest, kijken hoe de voet eruitziet, een stukje laten lopen, op een been laten staan) Therapie -- Bewegen binnen de grenzen van pijn (geen stekende pijn en geen pijnscore (heeft nrs) van boven de 4) en trainen wat moeilijk is (dus als de patiënt een instabiele enkel heeft, train je dat) - Wat heb ik gevonden in het onderzoek en wat wil de patiënt weer kunnen doen Eversietrauma - Mediale ligamenten scheuren - ⁠Blauw, zwelling, rood, warm - Eventueel fractuur malleolus lateralis ![](media/image14.png)High ankle sprain -- schade boven de malleolus -- schade aan structuren die tibia en fibula bij elkaar houden - ⁠Blauwkleuring aan de voorkant net boven de enkel - Het draaien van de talus ten opzichte van het onderbeen, maar dat gaat niet - Weinig stabiliteit en de patiënt heeft het gevoel dat het onderbeen van talus afglijdt Trauma analyse is heel belangrijk om diagnoses te bedenken Overige pathologieën: - ⁠Een los stuk bot of kraakbeen -\> pijn locatie kan verschillen - Als je heel vaak door je zwikt kunnen er botpuntje ontstaan - ⁠Dorsaal impingement -\> het gevoel alsof er iets klem zit -\> bij plantair flexie - Anterieur impingement -\> het gevoel alsof er iets klem zit -\> bij dorsaal flexie - Sinus tarsi syndroom -\> zenuw kan klem komen te zitten (brandende pijn) -\> buitenkant voet Functionele instabiliteit -- er is geen schade meer, maar er blijft instabiliteit -- spieren zijn te zwak of reageren onvoldoende Bewegingsassen - Abductie: - Grote teen naar binnen draaien - 35-45 graden - Adductie: - Kleine teen naar buiten draaien - 35-45 graden - Plantairflexie: - Voet naar beneden - 30-50 graden - Dorsaalflexie: - Voet omhoog - 20-30 graden - Pronatie: - Laterale zijde van de voetrand naar buiten heffen - 20-30 graden - Supinatie: - Mediale zijde van de voetrand naar binnen heffen - 50-60 graden 23 oktober Adaptatie Stabiliteit = Het vermogen om weerstand te bieden aan krachten van buitenaf Balans = Het vermogen om je steunpunt en je zwaartepunt in 1 lijn te houden Coördinatie = Het vermogen om verschillende spieren en lichaamsdelen vloeiend en efficiënt samen te laten werken Vorm en krachtsluiting in het gewricht -- ![](media/image16.png)Vormsluiting: - De vorm van een gewricht bepaald hoe stabiel dit gewricht is - Voorbeeld: de crulis (enkel) past perfect op de talus - Meestal redelijk stabiel, in groei, bij trauma of veroudering kan de vormsluiting van een gewricht toe of afnemen Krachtsluiting: - De manier waarop de spieren de gewrichten op zijn plek houden - De spieren en het kapsel zorgen samen voor de stabiliteit - Altijd variabel, en vrijwel altijd trainbaar als de voorwaarden hiervoor aanwezig zijn CLUKS In kapsel zitten proriosensoren = geven informatie over bewegen Spierspoeltje -- motorische zenuw (ruggenmerg naar spieren) = je krijgt een coördinatieprobleem als dit niet goed werkt - Vorm is functie, functie is vorm Spiersensoren passen zich aan, aan het bewegen wat je doet - Voorbeeld: turners kunnen niet opeens voetballen, want hun lichaam en sensoren zijn daar niet opgemaakt ![](media/image18.png)Adaptatie -- Aantallen, sensitiviteit, snelheid (myeline), neurotransmitters Myeline scheden: snelle prikkels Geen myeline scheden: langzamere prikkels Bindweefsel -- Adaptatie, opbouws, meer collageen, fibroblasten andere richting van de vezels. - Halfwaardetijd 300-500 ZONDER schade, anders korter - Bindweefsel past zich constant aan - De rekbelasting van collageen is 7% Herstel na schade Uiterlijke kenmerken: - Dik (tumor/oedeem) - Warm (calor) - Rood (rubor) - Pijn (dolor) - Functieverlies (functio laesa) Verschillende weefselnecrose Ruptuur/distorsie Wondgenezing bindweefsel - Fase 1 -- ontsteking - 0 tot 3 dagen - Pijn in rust - Zwelling en hematoom - Geen volledige steunname - Fase 2 -- proliferatie (myofibrillen worden gemaakt) - 4 tot 10 dagen - Voet actief naar nulstand mogelijk - Zwelling afgenomen - Steunname, maar nog geen volledige afwikkeling - Eventuele bewegingsangst - Fase 3 -- vroege remodellering (myofibrillen worden omgevormd naar collageen) - 11 tot 21 dagen - Hematoom nog aanwezig - Normale afwikkeling van de voet - Pijn en bewegingsangst in adl - Fase 4 -- late remodellering - 3 tot 6 weken - Hematoom afwezig - Dorsale flexie mogelijk - Pijn en/of bewegingsangst in adl- of sportactiviteiten - Fase 5 - 6 tot 8 weken Fysiotherapeutische doelen - Fase 1: Reductie van pijn en zwelling, circulatieverbetering en bevorderen van de partiële belasting - Fase 2: Herstel van functies en activiteiten en opbouw van de belasting - Fase 3: verbeteren van de spierkracht, de actieve (functionele) stabiliteit, de beweeglijkheid en het verplaatsen (lopen, hardlopen en traplopen) - Fase 4: Bevorderen van de regionale belastbaarheid, van loopvaardigheden en traplopen en vaardigheden die nodig zijn op het werk c.q. bij huishoudelijke taken en bij sportbeoefening - Fase 5: transfer richting zware belasting Kennisclip functionele anatomie van de enkel Deel 1 Taal -- Bovenste spronggewricht = articulatio talucrurale Onderste spronggewricht = voetwortelgewricht - Os talus en os calcaneus - Os talus en os naviculare Enkelregio = onderste + bovenste spronggewricht + onderste 1/3 tibiofibulaire regio Enkelregio -- Talus geeft kracht van het frontale vlak naar het transversale vlak - Van de tibia naar de os talus, die de kracht weer doorstuurt naar de os naviculare en naar de os calcaneus - ![](media/image20.png)Botstukken samen met ligamentaire structuren = passieve stabiliteit van een gewricht - Wanneer er concaaf of convex plaatsvindt in een gewricht en het verandert per vlak (sagittaal, frontaal, transversaal) heet dat een zadelgewricht - Wordt soms ook scharniergewricht genoemd - Vorm = zadelgewricht - Functie = scharniergewricht Os talus -- - 70% bedekt met kraakbeen - De druk van de tibia op de talus wordt hierdoor goed opgevangen - 2 vlakken georganiseerd (corpus tali en collum tali) - 7 gewrichtsvlakken Talus is aan de achterzijde smaller dan aan de voorzijde - Dorsaalflexie gaat de talus tussen de tibia en fibula, dit kan gevolgen hebben **Leer de ligamenten** Stabiliteit -- - Vormsluiting (form closure) - Heel veel krachten op elkaar - Krachtsluiting (force closure) - Als ik op een been staan, deels kan ik de stabiliteit waarborgen, deels van de vormsluiting maar deels door krachtsluiting - Bepaald door 3 spieren: - M. tibialis posterior - M. peroneus longus - M. peroneus brevis ![](media/image22.png) Membrana interossea -- Deze heeft invloed op vorm- en op krachtsluiting - Vormsluiting - De membrana interossea loopt schuin naar beneden (Proximaal naar distaal) - Dit is zodat hij de beweeglijkheid van de fibula naar proximaal tegen kan gaan. - Ook voor bescherming - Vormsluiting door spieren: 1. Intrinsieke ligamenten (een aantal voetspieren) 2. M. gastrocnemius 3. M. tibialis posterior 4. M. soleus 5. M. peroneus longus - Krachtsluiting - Als ik op 1 been landt, talus dorsaalflexie, komen de tibia en de fibula op elkaar talus dorsaalflexie -- er komt kracht op de membrana - Spieren die de kracht beschermen en zorgen dat de membrana interossea niet doorscheurt: - M. extensor digitorum - M. extensor hallucis longus - M. soleus - M. plantaris MCPP (maximally closed packed position) - Talocuralis zodanig stabiel dat er geen beweeglijkheid meer kan plaatsvinden -- Maximale dorsaalflexie - Elk gewricht heeft maar 1 MCPP MLPP (maximally lose packed position) - Zit in een positie waarbij ik het gewricht kan bewegen - Maximaal kan bewegen dus 10 graden - Ontspannen CPP (closed packed position) - Alle eindstanden van het talocrurale gewricht - Inversie beweging - Eversie beweging - Plantairflexie Deel 2 Onderste spronggewricht = voetwortelgewricht - Os talus en os calcaneus - Os talus en os naviculare 1. Bestaat dus uit 3 botstukken met ligamenten 2. Synoviaal gewricht 3. Weinig beweeglijkheid 4. Rol bij afzet tijdens lopen 5. Inversie/eversie ![](media/image24.png) Onderste spronggewricht -- - Achterste kamer: - Hoofd-hoed constructie (articulatio subtalaris) - Voorste kamer: - 2 delen - Treinrails constructie (synoviale verbinding en ligamentaire verbinding) - Lig. Calcaneonaviculaire plantare (spring ligament) -- ligt in de voorste kamer Springligament -- 3 spieren die invloed hebben op het springligament: 1. M. tibialis posterior 2. M. peroneus longus 3. Achillespees - Wel vorm- maar geen krachtsluiting Canalis tarsi -- Wanneer de talus en de calcaneus op elkaar liggen, komt er een opening tussen = canalis tarsi - 2 delen: De talus en de os calcaneus - Bovenste gedeelte = Sinus tarsi - Onderste gedeelte = sulcus ![](media/image26.png) Ligamenten die de talus en de calcaneus bij elkaar houden: - Ligamentum talocalcaneum interosseus anterieur - Ligamentum talocalcaneum interosseus posterieur - Stabiliteit - Vormsluiting Hoe kan je deze bandjes in- of afscheuren? - Inversie + supinatie + klein beetje plantairflexie + klein beetje adductie - Volle gewicht op de voet sta en maak een rotatie Fun met fysiologie -- Prikkels en prikkelgeleiding Bouw van een neuron - Receptief deel: prikkels ontvangen - Uitlopers = dendriet - Cellichaam = soma - Kern = nucleus - Conductief deel: om de prikkels voort te geleiden - Axon met myeline: zorgt ervoor dat het geleidingssnelheid vergroot wordt - Myeline wordt gevormd tijdens het uitgroeien van een zenuwvezels - De ''cel van Schwann'' liggen tegen het axon en wikkelen zich er strak door heen - Daar waar de ene myeline overgaat in de andere myeline noemen we: - Transmissief deel: om de prikkel door te geven - Eindknoop Natrium en kalium -- Een prikkel moet doorgeleid worden en een makkelijke manier om dat te doen is als er ladingsverschillen zijn; Natrium - Je hebt een celwand en buiten en binnen zitten natrium ionen - Buiten de cel is de concentratie hoger - Stel dat de wand permeabel zou zijn voor natrium - Dan zou het zijn dat het natrium van buiten naar binnen gaat - Totdat er een concentratie evenwicht plaatsvindt (dus evenveel binnen als buiten de cel) - De cel is dan positief geladen, dit noem je: - Er is geen energie voor nodig - In rust en zonder prikkel kunnen de natrium ionen echter **niet** door de celwand, deze is namelijk niet permeabel voor ionen ![](media/image28.png) ![](media/image30.png)Kalium -- omgekeerde situatie - Je hebt een celwand en buiten en binnen zitten kalium ionen - Binnen de cel is de concentratie hoger - Stel dat de wand permeabel zou zijn voor kalium - Dan zou het zijn dat het kalium van binnen naar buiten gaan - Totdat er een concentratie evenwicht plaatsvindt (dus evenveel binnen als buiten de cel) - De cel is dan positief geladen, dit noem je: - Er is geen energie voor nodig - In rust en zonder prikkel kunnen de natrium ionen echter **niet** door de celwand, deze is namelijk niet permeabel voor ionen In rust is er dus een concentratieverschil van natrium en kalium binnen en buiten de cel: - Verschil in lading Membraanpotentiaal -- - \- 70 mV - Verschil in natrium en kalium binnen en buiten de cel - Wordt bepaald door het verschil Natrium en kalium kunnen niet zomaar door de celwand, ze hebben daar speciale kanalen voor nodig: - Deze kanalen staan standaard dicht - Wanneer er een prikkel ontstaat gaan deze speciale kanalen openstaan, waardoor de natrium en het kalium naar binnen en naar buiten kunnen gaan Natrium kanalen 1. Eerst gaan de kanalen voor natrium open en gaan de natrium ionen de cel in, hierdoor wordt de lading positief 2. Als deze de drempelwaarde van -- 55 mV overtreft, dan gaan alle natrium kanalen openstaan en dan komen alle natrium ionen naar binnen 3. De betreffende cel zou gaan depolariseren en er ontstaat een actiepotentiaal 4. Als de lading van de cel een waarde heeft van rond de 35 mV zou de kalium kanalen opengaan Kalium kanalen - Hierdoor stroomt kalium naar buiten en zou er een daling van de drempelwaarde plaatsvinden, dit noemen we: Repolarisatie - \- 85 mV - Sluiten langzamer, waardoor de waarde sneller naar beneden gaat, dit noemen we: Hyperpolarisatie - Als de kanalen gesloten zijn, zal er geen uitwisseling plaatsvinden op basis van passief transport Samenvatting -- - In rust is er geen uitwisseling van natrium en kalium - Wanneer er een prikkel komt, gaan de natrium en kalium kanalen open en ontstaat er een actiepotentiaal - Daarna gaan de natrium kanalen dicht en gaan de kalium kanalen open en de lading daalt - = Repolarisatie, de cel is op dit moment niet prikkelbaar, dit noemen we: De absolute reflecteren periode - Omdat de kalium langzamer sluiten, wordt de waarde sneller laag - In deze fase is de cel wel weer prikkelbaar, maar is er een stevige prikkel voor nodig, dit noemen we: De relatieve reflecteren periode Om de kalium en natrium weer op de goede plek te zetten is er: Actief transport (kost energie) - Natrium en kalium pomp - Deze pomp staat open aan de binnenkant van de cel, hierdoor kan hij snel natrium op zich nemen - Wanneer hij 3 natrium ionen zijn gekoppeld aan de pomp, wordt er ATP gekoppeld - Deze staat 1 fosfaat groep af en op dat moment gaat de pomp werken - Hij opent zich naar de buitenzijde van de cel en laat natrium vrij - 2 kalium ionen koppelen aan de buitenkant en de pomp kantelt zich weer naar de binnenzijde van de cel - Deze pomp zorgt ervoor dat de cel altijd weer de juiste concentratie gradiënt heeft en de membraanpotentiaal op -- 70 mV blijft ![](media/image32.png) Fun met fysiologie -- Actiepotentiaal +-----------------------------------+-----------------------------------+ | Stap 4 | - \- 85 mV = hyperrepolarisatie | +===================================+===================================+ | Stap 1 | - 70 mV = membraanpotentiaal | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | Stap 2 | - \- 55 mV = de drempelwaarde | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | Stap 3 | - \+ 35 mV = de waarde gaat | | | weer stijgen | +-----------------------------------+-----------------------------------+ De actiepotentiaal = Wanneer je een prikkel krijgt gaan er een paar poortjes open (natrium) dus dan gaat de waarde naar -- 55 mV, waardoor daarna alle poortjes opengaan (van natrium) en dan schiet de prikkel door naar een waarde van + 35 mV ![](media/image34.png) ![](media/image36.png) Nadat de prikkel een waarde heeft bereikt van + 35 mV gaan alle poortjes weer dicht en gaan de kalium poortjes openstaan, waardoor de waarde weer gaat dalen. Deze stopt niet bij -- 70 mV, maar bij -- 85 mV = absolute reflecteren periode Fun met fysiologie -- Stimulus -- perceptie, intentie -- actie & sensomotorische cirkel Stimulus -- perceptie: Wanneer je een prikkel van buiten krijgt noem je dat een: EX-afferentie - Dit geeft een stimulus Die stimulus moet richting de hersenen - De gewaarwording: de perceptie Dit gebeurt in stappen hoe je in je hersenen denkt: 1. Is het groot, rond, welke kleur etc. 2. Is het eetbaar, leeft het, is het kunst -- je gaat het specifieker maken 3. ![](media/image38.png)Is het een neushoorn, paard of een koe Vervolgens heb je dit vastgesteld wat voor prikkel het is en krijgen we het model: Intentie -- actie Ik wil graag (intentie) een actie ondernemen Stappen: 1. Wat wil ik gaan doen -- rennen, iemand slaan, iemand begroeten 2. Wat hoort er bij deze acties -- je moet een motor programma gaan samenstellen 3. Wat moet ik doen om deze actie uit te voeren -- moet ik mijn spieren aanspannen en ik welke volgorde Stimulus -- perceptie en intentie -- actie staan heel dicht bij elkaar en kunnen we omzetten in ons 3^de^ model: De actie & sensomotorische cirkel Wanneer je informatie (een prikkel) uit jezelf krijgt (bijv. buikpijn): Vanuit de actie dus een nieuwe stimulus creëren en dit noem je: Een RE-afferentie Voorbeeld: ik had als intentie de bal bij tennis in een vak te slaan en ik sla de bal uit, dat geeft nieuwe informatie dus een nieuwe stimulus en dus ook een nieuwe perceptie -- vanuit daar krijg ik een nieuwe intentie en dat zet ik weer om in een actie Dit noem je als 3^de^ model een Sensomotorische cirkel Een combi van de Stimulus -- perceptie en intentie -- actie, modellen bij elkaar Fun met fysiologie -- Reflex model - Je krijgt een input (prikkel) -- hierop krijg je output (reactie) - Je prikkels gaan bij dit model naar het ruggenmerg - Je kan dit ook zelf beïnvloeden Voorbeeld: je hand leg je per ongeluk op een hete pan -- je krijgt de prikkel en deze gaat richting het ruggenmerg -- wanneer de prikkel bij het ruggenmerg is gekomen -- volgt er een vaste reactie en trek je je hand eraf Fun met fysiologie -- Hiërarchisch model van het zenuwstelsel ![](media/image40.png) De hersenen bestaan uit 3 niveaus: 4. Archi niveau: - Het oudste, eerste niveau - Ruggenmerg, formatio reticularis (je bewustzijn, reflexen), stroom 5. Paleo niveau - Automatische motoriek, limbische systeem, emoties 6. Neo niveau - Jongste, laatste niveau - Bewuste acties, cognitie, plannen/nadenken

Use Quizgecko on...
Browser
Browser