Summary

This document details various methods for identifying different bacteria in a medical microbiology setting. It covers identification using different lab techniques such as testing for primary and secondary characteristics, identifying various growth factors, and determining the susceptibility of bacteria to chemical substances and antibiotics.

Full Transcript

Medische microbiologie: bacteriologie theorie BL 2 Inhoud 5. Identificatiemethoden 5.1 Primaire kenmerken 5.2 Secundaire kenmerken 5.3 Multitestmedia/gecombineerde testmedia 5.4 Malditof massaspectrometrie 2 Identificatiemethoden  Reincultuur  objectieve kenmerken: zichtbare, eenduidige eigensc...

Medische microbiologie: bacteriologie theorie BL 2 Inhoud 5. Identificatiemethoden 5.1 Primaire kenmerken 5.2 Secundaire kenmerken 5.3 Multitestmedia/gecombineerde testmedia 5.4 Malditof massaspectrometrie 2 Identificatiemethoden  Reincultuur  objectieve kenmerken: zichtbare, eenduidige eigenschappen  subjectieve kenmerken: niet absoluut, moeilijk eenduidig te beschrijven: vb. uitzicht kolonies, typische geuren 4  primaire kenmerken: reeds bij isolatie  secundaire kenmerken: latere, gerichte tests voor definitieve identificatie 5 5.1. Primaire kenmerken 5.1.1. Morfologische kenmerken 5.1.2. Groeifactoren 5.1.3. Gevoeligheid voor chemische stoffen en AB 5.1.4. Pigmentproductie 5.1.5. Hemolyse 5.1.6. Snelle enzymatische testen 6 5.1.1. Morfologische kenmerken  Microscopisch: vorm, grootte, onderlinge ligging, insluitsels  Gramkleuring Grampositief = paars, blauw Gramnegatief = rood  Ziehl-Neelsen-kleuring  aanwezigheid sporen: na dag 1 of bij oudere culturen → vorm en ligging van sporen → hulpmiddel bij identificatie 7 Enkelvoudig Differentieel Speciaal Kristalviolet Gram Indische inkt Zuurvast Flagelkleuring Methyleenblauw Sporenkleuring 8 5.1.2. Groeifactoren a) omgevingsatmosfeer  strikt/obligaat aëroben  strikt/obligaat anaëroben  facultatief anaëroben  micro-aërofielen (verminderde O2-spanning)  capnofielen (verhoogde CO2-spanning) 9 SOD=superoxidedismutase enzym 10 b) temperatuurtolerantie  Mesofielen (35 - 36°C): meeste medisch belangrijke microorganismen  psychrofielen (< 32°C)  thermofielen (> 43°C) 11 c) zouttolerantie en zoutdependentie  Halofiel (NaCl 3%) → zeer hoge zoutconcentraties (NaCl 6,5%)  Halofiel ≠ halotolerant  secundair kenmerk (TSB met [NaCl] ↑)  selectieve isolatiebodems  Voorbeeld? 12 d) galtolerantie  Welke bacteriën zijn galtolerant?  gal en galzouten als selectief middel in isolatiebodems  Voorbeeld?  sommige soorten zelfs gestimuleerd door gal, bv: Bacteroides fragilis 13 5.1.3. Gevoeligheid voor chemische stoffen en antibiotica  gevoelig/resistent → toxische groeiremmende werking (chemische stoffen - antibiotica) → differentieel kenmerk voor genera of species  klinisch (bv.penicilline, oxacilline, vancomycine, …): nuttig maar slechts relatieve waarde tot identificatie → therapeutisch 14  niet-therapeutische antibiotica: hoge graad differentieel vermogen, identificatie → groei-inhiberende stoffen (schijfjes, tablet) optochine → ? bacitracine → ? resistent gevoelig 15 5.1.4. Pigmentproductie  Sommige micro-organismen produceren pigment  afhankelijk samenstelling bodem, blootstelling licht, temperatuur  Voorbeeld? 16 5.1.5. Hemolyse  α-hemolyse  β-hemolyse  γ-hemolyse  bloedagar => oplossen RBC  heldere opklaringszone = β-hemolyse  groenverkleuring (onvolledige hemolyse) = α-hemolyse  afhankelijk soort bloed! 17 a) CAMP-test: Identificatie van Streptococcus agalactiae (CAMP-factor) → 2 ≠ hemolysines versterken elkaars werking → interactie van β-toxine (=hemolysine) stafylokok en diffundeerbare factor van de streptokok (= CAMP-factor) => versterkte β- hemolyse A = Streptococcus agalactiae B = Streptococcus pyogenes C = Staphylococcus aureus 18 b) reverse/omgekeerde CAMP-test: Identificatie van Clostridium perfringens → Interactie CAMP-factor streptokok en α-toxine van C.perfringens → versterkte zone β-hemolyse C.perfringens S.agalactiae 19 5.1.6. Snelle enzymatische testen op primair gegroeide kolonies a) Katalasetest b) Cytochroomoxidasetest c) Aminopeptidasetest d) Coagulasetest 20 a) katalasetest Doel: Enzyme “katalase” ? Aërobe en facultatief anaerobe bacteriën Test: 2 H2 O 2 katalase 2 H2O + O2↑ = gasbelletjes Reagens:  Waterstofperoxide (H2O2) 3%: verdunning 1/10 (H2O2) 30%  Wekelijks verversen, koelkast bewaren 21 Nut: Onderscheid tussen Grampositieve genera Staphylococcus en Micrococcus = katalase positief Streptococcus en Enterococcus = katalase negatief Bacillus sp.= katalase positief Clostridium sp. = katalase negatief Listeria en Corynebacterium = katalase positief Erysopelothrix en Lactobacillus = katalase negatief 22 Directe methode  (H2O2) 3%: vaste bodem  NIET op bloedagar! → vals positief  Onmiddellijk gasbelletjes = positief Slide test  Zuiver objectglaasje + kolonie + H2O2 3% (met pasteurpipet)  NIET met METALEN ENTLUS! (ijzer) → vals positief  Onmiddellijk gasbelletjes = positief 23 24 b) Cytochroomoxidasetest Doel:  Cytochroomoxidase = ademhalingsenzym  Aërobe bacteriën → energie door respiratie D.w.z. bij oxidatie (bv.glucose) → vrijgekomen waterstofionen en elektronen → overgebracht naar zuurstofionen → vorming van H2O of H2O2  Oxidase = katalysator bij dit proces  Onderscheid tussen strikt aërobe en facultatief anaërobe bacteriën 25 Reagens:  ≠ reagentia worden gebruikt, meest stabiele dimethyl-pfenyleen-diamine oxalaat 1% in water => kleuren oxidase blauw tot zwart  niet uitvoeren op bodem die suiker bevat! (fermentatie, ↓pH, remming enzym) 26 directe methode:  enkele druppels reagens op kolonies druppelen → oxidase +: roze, blauwpaars, paarszwart methode op filtreerpapier:  teststrookjes commercieel verkrijgbaar + kolonie aanbrengen met PLATINA entlus → oxidase +: grijsblauw - paars 27 c) Aminopeptidase  L-alanine-aminopeptidase = enzym in celmembraan van Gstaven, splitst L-alanine  onderscheid G+ en G- als Gramkleuring onduidelijk is  Substraat: L-alanine-4-nitro-anilide alanine-4-nitro-anilide L-alanine-aminopeptidase L-alanine + 4-nitroaniline Kleurloos Geel 28 d) Coagulase test: wordt besproken in het hoofdstuk stafylokokken. 29 5.2. Secundaire kenmerken  Verdere identificatie binnen de groep, afgebakend door de primaire tests  Algemene tests  Tests voor identificatie van één genus één species → later bij bespreking van die bepaalde micro-organismen 30 5.2.1. Afbraak van koolhydraten 5.2.2. Afbraak van eiwitten, aminozuren en DNA 5.2.3. Gebruik van eenvoudige koolstofbronnen 5.2.4. Ureasetest 5.2.5. Nitraatreductietest 5.2.6. Afbraak van lipiden 31 5.2.1. Afbraak van koolhydraten (suikers)  Monosachariden  Polysachariden  Polyalcoholen en cyclitolen = suikeralcoholen 32  Monosaccharide: - tetrose (4C): erythose - pentose (5C): arabinose, xylose - hexose (6C): glucose, fructose  disaccharide: sucrose, lactose, maltose 33  trisaccharide: raffinose  polysaccharide: inuline  polyalcoholen: glycerol, mannitol, sorbitol  suiker-”niet”suiker: galactose - ortho-nitro-fenyl-galactoside (ONPG) 34 35  Afbraak van suikers (fermentatief en oxidatief) → zuren (pyruvaat = pyrodruivenzuur) → pH ↓: kleurverandering pH-indicator  Strikt aëroben = oxidatie  Facultatieven = oxidatie en fermentatie 36 a) Vergisting van koolhydraten (bouillon) Doel: specifieke suiker → vergisten → productie van zuur of zuur en gas. Samenstelling: neutraal basismedium + suikeroplossing (1%) + pepton + durhambuisje (gasproductie) + pH-indicator Test: vergisting → zure eindproducten → pH-indicator → kleurverandering 37 Voorbeeld 1: Purple broth base + 1% suikeroplossing  pH-indicator: broomcresolpurper: paars  Bij daling pH → geel Voorbeeld 1: Purple broth base + 1% suikeroplossing  pH-indicator: broomcresolpurper: paars  Bij daling pH → geel Voorbeeld 1: Purple broth base + 1% suikeroplossing  durhambuisje: luchtbel = positief → gasproductie Voorbeeld 1: Purple broth base + 1% suikeroplossing  Aflezen reactie na incubatie: Test zuur en gas positief voor beide Resultaat bacterie Lactose + Gas + Voorbeeld 2: Vergisting van koolhydraten (halfvaste bodem)  Identificatie van Neisseria sp.  Basismedium + fenolrood + koolhydraat 42 Voorbeeld 3: Mannitol Salt Agar (MSA)  Staphylococcus aureus of Staphylococcus epidermidis ? onderscheid door mannitolvergisting  pH-indicator = fenolrood : rood → geel 1 2 organisme groei mannitol fermentatie S. aureus (1) + + S. epidermidis (2) + – Aflezing:  Meestal een positieve reactie na 24 tot 48 u  zure omslag kan terug verdwijnen: - verdere afbraak zuren tot CO2 en H2O - ophopen basische metabolieten peptonafbraak - reductie pH-indicator  stam die suiker afbreekt zonder gasvorming = anaërogeen 44 b) Oxidatie – fermentatietest Doel: Oxidatieve of fermentatieve afbraak van een koolhydraat? = met of zonder O2? Methode: Aëroob (met zuurstof)  OXIDATIEF 2 testmedia + suiker + pH-indicator Anaëroob (ZONDER zuurstof)  FERMENTATIEF Samenstelling:  Hugh en Leifson-OF-medium (+0,2% pepton) + 1% suiker + pH-indicator (= broomthymolblauw) Test: broomthymolblauw: pH ↓ geel ← groen pH ↑ → Blauw  Plaats van gele verkleuring is belangrijk voor interpretatie = paraffine olie O-/F- O+/F+ niet saccharolytisch fermentatief O+/F- oxidatief O-/F+ c) ALP-agar (Aerobe Low Protein) Doel:  Veel gevoeliger dan OF om suiker-oxidatie te bepalen voor niet-fermenters  Geeft sneller resultaat (2 tot 6 u) Samenstelling:  Schuine agar, geënt vanaf gegroeide Kligler  Basismedium + suiker (1%) + fenolroodindicator + pepton (0,2%) 48 d) MR-VP test of Methylrood–Voges proskauer test Doel: onderscheid maken tussen fermentatiepathways Samenstelling: Pepton + glucose + fosfaatbuffer + pH-indicator Methylrood en VP1 en VP2 reagens (na incubatie) 50 lucht + 40% KOH 51 Aflezing:  Na 18 - 24u incubatie fermenteren alle Enterobacteriaceae glucose in de MRbouillon → zure eindproducten (pyruvaat)  Na 2 – 5 dagen incubatie:  Zéér stabiele zure eindproducten (pH vrij eskuletine + Fe3+ => zwartbruin complex Samenstelling: Vaste bodem + eskuline + ijzercitraat 63  verdere identificatie Viridansstreptokokken, Enterobacteriaceae, niet-vergisters  Snelle diagnose van groep D-streptokokken → dezelfde bodem + 40% gal (bile eskuline agar) → alle groep D-streptokokken: galresistent en eskulinehydrolyse + 64 5.2.2. Afbraak van eiwitten, aminozuren en DNA  Eiwitten zijn complexe structuren opgebouwd uit aminozuren  Micro-organismen: verschillende enzymen (protease)  Minder eenvoudig om dit op te sporen: → individuele aminozuren → eindproducten aantonen 65  Indolvorming  Fenylalaninedeaminatie  Decarboxylasetest  H2S-productietest  Gelatinasetest  Dnasetest 66 a) Indolvorming Doel: Enzym “tryptofanase” → tryptofaan splitsen tot indol Samenstelling: Vloeibaar of halfvast medium + tryptofaan 67 Aflezing: Het gevormde indol kan aangetoond worden met Kovacs’ reagens → geen kleurreactie: indol negatief → rode kleur: indol positief 68 b) Fenylalanine deaminatie Doel:  Beschikt een bacteriesoort de enzymen om fenylalanine te deamineren tot fenylpyrodruivenzuur?  De-amineren (verwijderen amino-groep) Samenstelling: Fenylalanine agar + Reagens FeCl3 69  Reagens FeCl3: groene verkleuring: positief resultaat  Alle soorten Proteae beschikken over dit enzym 70 c) Decarboxylatietesten Doel: kan bacterie AZ decarboxyleren?  lysine, ornithine en arginine  minstens 2 NH2 Samenstelling/Test: Moeller decarboxylase medium + aminozuur (1%) + glucose + pH-indicator Principe: Lysine diamine + CO2 Wat gebeurt er met de pH? Start = neutrale pH  enten bacterie  start metabolisme: 1) Eerste fase = fermentatie glucose!  pH???  Stijgt of daalt ???  OMSLAG pH-indicator naar zuur! 2) Pas in tweede instantie: decarboxylering aminozuur  pH???  Stijgt!  OMSLAG pH-indicator naar basisch! Omslag pH-indicator broomcresolpurper: Neutraal: PAARS FERMENTATIE GLUCOSE pH daalt Zuur: GEEL DECARBOXYLERING AZ pH stijgt Basisch: PAARS 14/01/2021  Zure omgeving en anaërobe omstandigheden stimuleert de productie van decarboxylase-enzyme paraffinelaagje aanbrengen RESULTAAT TEST:  (aminozuur)decarboxylase negatief = geel medium  (aminozuur)decarboxylase positief = paars medium  Geënte controle buis zonder aminozuur om pH-daling per test na te gaan. d) H2S productietest Doel: Enzymen (cysteine-desulfhydrase) die H2S kunnen vrijstellen uit zwavelhoudende verbindingen (aminozuren, pepton, thiosulfaat)? H2S-gas → H2S-indicator zware metalen (ijzerof loodverbindingen). Zwart neerslag = H2S positief SIM (multitest) Een combinatietest op:  H2S-vorming  Indolvorming  Motility Motility: steekenting in een half-vast medium – Onbeweeglijke organismen: groei langs de entlijn – Beweeglijke organismen: zwermen van de entlijn weg S-I-M H2S-vorming Indolvorming Motility e) Gelatinasetest Doel:  Extracellulair gelatinase? = proteolytisch enzym  De afbraak van proteïnen (gelatine) door gelatinase: 2 stappen proteïne + H2O gelatinasen proteïnasen polypeptiden + H2O polypeptiden gelatinasen proteïnasen aminozuren  Gelatine wordt afgebroken: medium verliest gelvormende eigenschappen 78 Samenstelling:  Vleesextract + pepton + gelatine → Gelatinebodem: trage methode → Houtskool-gelatine test: houtskool-gelatineschijfjes (methode van Kohn)  Serratia sp. en Pseudomonas aeruginosa = positief 79 f) DNase test Doel:  enzym DN-ase?  depolymeriseert DNA (aanwezig in het medium) in nucleotiden. Samenstelling: 2 mogelijkheden:  DN-ase agar met methylgroen  DN-ase zonder methylgroen: na incubatie 1M HCl toevoegen: de gevormde nucleotiden zijn oplosbaar in zuur milieu → heldere zone 80 DN-ase agar met methylgroen DN-ase agar zonder methylgroen Welke bacteriën zijn positief? identificatie S.aureus, Serratia sp., Aeromonas sp. Moraxella cattarhalis 81 Zelfstudie 5.2.3. Gebruik van eenvoudige koolstofbronnen 5.2.4. Urease test 5.2.5. Nitraatreductietest 5.2.6. Afbraak van lipiden 5.3. Multitestmedia/gecombineerde testmedia 82 5.2.3. Gebruik van eenvoudige koolstofbronnen  Veel micro-organismen: eenvoudige koolstofbronnen → enige koolstof + niet-organisch ammonium zouten → enige stikstofbron  citraat, malonaat, acetaat (C-bron)  Hoe detecteren? basis medium (pH ↑) 83 a) Simmons Citraat agar Doel:  C-bron: natriumcitraat (zonder koolhydraten)  N-bron: ammoniumfosfaat Samenstelling: Simmons citraat medium + pH indicator broomthymolblauw Aflezing: Hierbij ontstaat een basis medium → pH↑ 84 pH ↓ broomthymolblauw: geel ← groen pH ↑ → Blauw  Simmons Citraat negatief = Geen groei of groei zonder kleuromslag  Simmons Citraat positief = Groei + blauw b) Acetaat agar Doel:  C-bron: acetaat  N-bron: ammoniumfosfaat Samenstelling: Acetaat medium + pH indicator broomthymolblauw Aflezing: Analoog Simmons citraat agar 86 c) Malonaat test Doel:  C-bron: malonaat  N-bron: ammoniumfosfaat  meestal voegt men kleine hoeveelheid glucose en gistextract om aanvankelijke groei te stimuleren (interfereert niet met resultaat) Samenstelling Malonaat broth + pH indicator broomthymolblauw 87 Positief = blauwe kleuromslag Negatief = bodem blijft groen 88 5.2.4. Urease test Doel: Enzym “urease”? Test: (NH2)2CO + H2O Urease CO2 + 2NH3 Samenstelling: ureumbroth + ureum (na autoclavering) + pH-indicator fenolrood Aflezing: pH stijgt → pH-indicator fenolrood → fel roze kleur 89 Negatief = geen kleuromslag Positief = fel roze 90  Proteus, Morganella en Providencia: sterke ureumsplitsers  Klebsiella sp. splitsen ureum traag (zwakke reactie)  Enterobacter sp. en Yersinia sp. zijn variabel  Enterobacteriaceae zijn negatief 91 5.2.5. Nitraatreductietest Doel:  Men gaat na of een bacteriesoort nitraat kan reduceren tot nitriet (en eventueel tot stikstofgas) d.m.v. het enzym nitratase  Dit enzym vormen sommige bacteriesoorten onder anaërobe omstandigheden in aanwezigheid van nitraat Samenstelling: medium= bouillon + 1% kaliumnitraat Aflezing: Reagens Griess reagens en Zink poeder 92 Griess reagens Rode kleur gevormd Bacteriën reduceren nitraat tot nitriet Geen rode kleur gevormd Zink reagens toevoegen Rode kleur gevormd Geen rode kleur gevormd Bacteriën reduceerden nitraat niet Bacteriën reduceerden eerst nitraat tot nitriet en daarna nitriet tot andere eindproducten 93 Na toevoegen Griess Na toevoegen Zn 94 5.2.6. Afbraak van lipiden a) Lecithinase test Doel: Enzym “lecithinase”? Samenstelling:  Basismedium + steriele eigeeloplossing (Egg Yolk)  = doorschijnend medium 95 Test: Lecithinase breekt lecithine (eidooier) af  het afgesplitste diglyceride: onoplosbaar vet  de vetten ↓  Wateronoplosbaar lipoproteïne ↓ Aflezing: troebele rond entlijn 96 b) Lipase test Doel: Enzyme “lipase”? Samenstelling:  Lipiden in medium = troebel  glyceriden Lipase afzonderlijke vetzuren: Aflezing:  pH daalt  de bodem: heldere zone rond kolonies 97 5.3. Multitestmedia/gecombineerde testmedia  identificatiemedia die tegelijkertijd reacties van microorganismen op ≠ substraten kunnen aantonen  vb: Kligler, TSI, SIM,….. 98 5.3.1. Kligler Iron Agar (KIA) Doel: 4 eigenschappen: glucose (0,1%): stomp, lactose (1%): helling, H2S productie en gasvorming Samenstelling:  Kligler Iron Agar: rood medium, schuine agar  pH-indicator: fenolrood, bij suikervergisting: rood → geel 99 Aflezing:       na 18 tot 24 u => kleurreacties stomp + helling rood: niet vergister stomp + helling geel: glucose + lactose vergist stomp geel + helling rood: glucose vergist, lactose niet stomp zwart: H2S-productie gasproductie 5.3.1. Triple Sugar Agar (TSI) Doel: 5 eigenschappen: glucose (0,1%), lactose (1%), sucrose (1%), H2S productie en gasvorming Samenstelling:  Triple Sugar Agar: rood medium, schuine agar  pH-indicator: fenolrood  bij suikervergisting: rood → geel 10 1 Aflezing:  Analoog aan Kligler + 3de suiker: 1% sucrose  zelfde principe, geelverkleuring helling => vergisting lactose / sucrose / beide: steeds naast Kligler aflezen  snel identificatiemedium voor opsporen enteropathogene Enterobacteriaceae in faeces: Salmonella, Shigella, (zowel lactose als sucrose negatief)  Yersinia enterocolitica: Glucose positief, Lactose negatief, Sucrose positief 10 2 5.3.3. Mobiliteit – Indol – Ureum medium (MIU) Doel: Gelijktijdig opsporen van beweeglijkheid, indolproductie en urease Samenstelling: MIU medium = half vast medium + tryptofaan + ureum + fenolrood Aflezing:  beweeglijkheid  Kovacsreagens: indol-productie  urease-activiteit => basisch medium: roze verkleuring fenolroodindicator 10 3 Beweeglijk, Beweeglijk, Indol positief, Indol negatief, urease negatief urease positief 10 4 Varianten Mobiliteit – Indol – Lysine medium(MIL) Doel: Gelijktijdig opsporen van beweeglijkheid, lysine decarboxylase, lysinedeaminase en indolproductie Samenstelling: MIL medium = halfvaste bodem (mobiliteit) + lysine + broomcresolpurper (pH indicator decarboxylase) + ijzerammoniumcitraat (indicator lysinedeaminase) + 0,1% glucose 10 5 Aflezing:  Beweeglijkheid  geen lysinedecarboxylering: geel (verzuring: glucose)  wel lysinedecarboxylering: paars volledige bodem (enkel oppervlak = negatief)  lysinedeaminatie: roodbruine kleur bovenaan (AZ → α-ketozuur + Fe3+)  Kovacs-reagens: Indolproductie 10 6 Niet beweeglijk Indol negatief Lysine decarboxylase positief Lysine deaminase negatief Niet beweeglijk Indol positief Lysine decarboxylase positief Lysine deaminase negatief Niet beweeglijk Indol negatief Lysine decarboxylase negatief Lysine deaminase positief 10 7 5.3.4. Lysine Iron Agar (LIA) Doel:  3 eigenschappen: Lysine deaminase, lysine decarboxylatie, H2S productie  Nuttig bij snelle identificatie van Salmonella sp. Samenstelling:  Paars medium, schuine agar, pH-indicator: broomcresolpurper, indicator: ijzerammoniumcitraat, thiosulfaat + 0,1% glucose 10 8 Aflezing:  Lysine decarboxylase: stomp  geel: lysine decarboxylase negatief  Paars: lysine decarboxylase positief  Lysine deaminase: helling  Paars: lysine deaminase negatief  Rood: lysine deaminase positief  H2S productie: zwarte verkleuring in de stomp  alleen Salmonella (+ sommige Citrobacter freundii-stammen) kunnen op deze bodem H2S produceren (zwarte neerslag) 10 9 11 0 Resultaten na biochemische eigenschappen Bergey Identificatieschema Identificatieschema Commerciele identificatiesystemen API-20 API-staph, API-strep, API-20, API NE Crystal-ID Automatische identificatie Vitek2 van BioMerieux Maldi-TOF van Bruker 5.4. MALDI-TOF Massaspectrometrie  Matrix Assisted Laser Desorption Ionization-Time Of Flight Mass Spectrometry of matrix-geassisteerde laser desorptie/ionisatie vluchttijd massaspectrometrie  Nieuwe techniek: snelle en betrouwbare identificatie van bacteriën  Grote reproduceerbaarheid en hoge gevoeligheid  Zeer kleine hoeveelheden analyseren 11 7 11 8 11 9 12 0 MALDI Biotyper Identificatie door herkenning van het spectra Bacillus subtilis 1 min Escherichia coli Candida albicans KDGH User Training 21-03-2019 GLE Interpretatie:  score aan geïdentificeerde micro-organisme ↔ overeenkomsten referentiespectra  Score 3 = volledig identiek spectrum (zelden)  Validatie = score van minimum 1,8  Acceptatie = score van minstens 1,6 12 3 Voordelen:  Snel  Relatief lage kostprijs  Identificatie voor bacteriën, mycobacteriën, fungi,….  Eigen gegevensbank van spectra uitbouwen  Opsporen van bepaalde resistentiemechanismen (ESBL, CPE,…)  Commercieel verkrijgbaar:  VITEK-MS (bioMérieux)  MALDI Biotyper (Bruker) 12 4 Vragen?

Use Quizgecko on...
Browser
Browser