Hfdst 17 Grampositieve kokken PDF

Loading...
Loading...
Loading...
Loading...
Loading...
Loading...
Loading...

Summary

This document provides information about Gram-positive cocci, including Staphylococcus aureus and other types of bacteria. It details various aspects such as their characteristics, pathogenicity, culture, identification, and antibiotic resistance. This is focused towards the study of microbiology, including bacteria.

Full Transcript

Grampositieve kokken Inhoud 17. Grampositieve kokken 17.1 Micrococcaceae 17.2 Katalase negatieve Grampositieve kokken 2 2 grote families: welke test?  katalase positief: Micrococcaceae  katalase negatief 3 ...

Grampositieve kokken Inhoud 17. Grampositieve kokken 17.1 Micrococcaceae 17.2 Katalase negatieve Grampositieve kokken 2 2 grote families: welke test?  katalase positief: Micrococcaceae  katalase negatief 3 17.1. Micrococcaceae  4 genera:  Staphylococcus  Micrococcus  Planococcus  Rothia mucilaginosa 4 17.1.1. Staphylococcus  trosvormige Grampositieve kokken  “staphyle” = druiventros en “kokkos” = bes  27 verschillende species  indeling op basis van enzym “coagulase”  Staphylococcus aureus: coagulase positief  CNS: coagulase negatief → huidcommensalen (opportunistische pathogenen) 5 Staphylococcus aureus Pathogeen vermogen  15% bevolking is drager (neus, soms huid)  belangrijke pathogeen bij vermindering lokale weerstand → pyogene infecties huid, osteomyelitis, nierabcessen (na bacteriëmie), pneumonie (na griep) 6  produceert virulentiefactoren (hyaluronidase, lipase, protease, deoxyribonuclease) → invasie en destructie bindweefsel → sommige factoren: bescherming bacterie tegen afweer gastheer en tegen fagocytose vb: leukocidine, proteïne A 7  sommige varianten: toxinen → specifiek infectiebeeld → enterotoxinen: gastro-enteritis (al na enkele uren) voedselvergiftiging ↔ voedselinfectie → epidermolysis-toxine (exfoliatieve toxines A, B en C): roodheid (impetigo of krentebaard) + afschilfering huid → “toxic shock syndrome”: ernstige infectie, koorts, rash (uitslag), shock (ev. overlijden) 8 9 Beschrijving  Grampositieve kokken  diameter 1µm  vormt geen sporen  onbeweeglijk  geen kapsel 10 Staphylococcus sp. na Gramkleuring 11 Cultuur en identificatie  groeit makkelijk: aëroob, facultatief anaëroob, ↑CO2  bloedagar:  glanzende kolonies, φ 2 tot 3 mm  goud-geel pigment  β-hemolyse  hoge zoutconcentratie (7,5%) = halotolerant → MSA: werking? → Chromogene voedingsbodems: werking? 12 Mannitol Salt Agar Chromogene voedingsbodems 13 Identificatie: verschillende tests: welke?  Coagulase test  vrije coagulase (tube test)  gebonden coagulase (clumping factor) 14  Afbraak mannitol  MSA  afbraak mannitol => verzuring => fenolroodindicator: rood → geel  meeste stammen S.aureus, ook sommige coagulase negatieve stammen 15  Afbraak DNA  DNase: depolymeriseert DNA in nucleotiden  bodem + DNA: streepvormige enting  incubatie → overgieten met 1M HCl → volledig DNA precipiteert, rond DNase positieve stam blijft heldere zone  alternatief voor HCl: methylgroen (affiniteit voor DNA)  DNase: hulpmiddel voor opsporen van zwak coagulase-positieve stammen 16 17  Hemolyse patroon  sommige stammen van S.aureus → β-hemolyse  onvoldoende sensitief en niet specifiek 18 Epidemiologie  Belangrijke ziekenhuispathogeen  gehospitaliseerde: exogene infecties (via handen verpleegkundigen, dokters)  niet-gehospitaliseerde: endogene infecties  15% bevolking: drager 19 Antibiogram en therapie  voor penicilline gevoelige stammen: optimale antibioticakeuze  nu: > 85% S.aureus is resistent tegen penicilline → productie van penicillinase (intra-als extracellulair)  infecties met penicilline resistente stammen: methicilline, oxacilline, flucloxacilline,…..  al enkele decenia → resistentie tegen methicilline → MRSA: Methicilline Resistente Staphylococcus aureus 22  MRSA: stammen resistent tegen alle β-lactam antibiotica → resistentie:  productie van β-lactamase enzym (penicillinase)  gewijzigd penicillin-binding-proteïn (PBP) naar PBP2a + geringe affiniteit voor β-lactam antibiotica → bacterie bouwt ongestoord celwand verder op. 23  Methicilline resistentie opsporen  disk-diffusiemethode: cefoxitin-disk → bij resistentie → resistent voor alle β-lactam antibiotica. 25  recent onderzoek heeft aangetoond: accurate detectie → detectie van gen dat codeert voor vorming van PBP2a = mecA-gen → detectie van het genproduct in de celwand, nl. penicillin-binding proteïn 2’ of 2a (PBP 2’ of PBP 2a) 26  moleculaire technieken: detectie MecA gen  duur  tijdswinst  PB2a Culture Colony Test  eenvoudig, snelle en “goedkope” test voor aantonen van PBP 2a  immunochromatografische membraanassay  tegenwoordig POCT (moleculair) 27 Nadeel:  BORSA (Borderline oxacillin-resistente Staphylococcus aureus, bezitten geen MecA gen maar overproductie van β-lactamase)  MODSA (Moderately (matig) resistant Staphylococcus aureus, andere gewijzigde PBP’s) → niet detecteerbaar met deze kits 28  Behandeling van infecties met MRSA  zeer kleine keuze aan antibiotica: vancomycine, teicoplanine, rifampicine, linezolid,….  laatste jaren → resistentie tegen glycopeptiden (vancomycine en teicoplanine) → VISA of GISA → VRSA of GRSA 29 Coagulase negatieve stafylokokken (CNS) Pathogeen vermogen  commensalen op huid en slijmvliezen  lang beschouwd als onbelangrijke contaminanten  nu: belangrijke nosocomiale pathogenen door → breedspectrumantibiotica → intravasculaire katheters en prothesen door vorming van biofilm 30  CNS: lage virulentie  labo: moeilijk onderscheid tussen bijbesmetting en infectie  S.saprofyticus: cystitis 31 Cultuur en identificatie  Afwezigheid van coagulase  naast S.epidermidis: 39 species  species identificatie: onderscheid tussen pathogeen en huidcontaminant 32  2 potentiele pathogene stammen: S. epidermidis S. saprophyticus (resistent voor novobiocine)  commensale flora huid + slijmvliezen (geen enzymen, geen toxines, geen invasief vermogen)  infecties open wonden en fistels, kunsthartkleppen, heupbeenderen, pace-maker → bacteriëmie 33 34 Staphylococcus epidermidis  Frequenste pathogeen  onderscheid met andere soorten op Trehalose mannitol fosfatase agar: verzuurt geen trehalose of mannitol produceert wel fosfatase + schijfje novobiocine → gevoelig (S.saprophyticus resistent)  commerciële systemen (VITEK, Phoenix, Maldi-tof MS) → snelle, nauwkeurige identificatie 35 Antibiogram In ziekenhuizen meestal multiresistent! Minder virulent dan S.aureus → niet altijd AB-behandeling nodig soms volstaat het de katheter te verwijderen prothese-infectie: antibiogram zeer belangrijk 36 17.1.2. Micrococcus  saprofyten in water en stof  uitzonderlijk kolonisatie van de huid en slijmvliezen  sporadisch infecties (heel klein pathogeen vermogen)  lijkt morfologisch sterk (ook + katalase) op stafylokokken, maar meer verwant met corynebacteriën 37  differentiatie tussen Staphylococcus en Micrococcus: tabel 17.3  strikt aëroob (oxidatie glucose i.p.v. fermentatie)  meestal oxidase positief, stafylokokken steeds oxidase negatief  bacitracine gevoelig 38  zelden identificatie tot speciesniveau  9 species:  Micrococcus luteus (geel pigment)  Kocuria (Micrococcus) rosea (rood pigment) Micrococcus luteus Kocuria rosea 39 bacitracine gevoelig resistent 40 17.1.3. Planococcus  Onbelangrijk in de medische microbiologie  beweeglijke Grampositieve kokken  gegroepeerd in tetraden  weerstaan aan zéér hoge zoutconcentraties (>12% NaCl)  geel-bruin pigment  Strikt aëroob 41 17.1.4. Rothia  gelijkenis met Micrococcus, toch nieuw genus binnen familie Micrococcaceae  2 humane species  Rothia mucilaginosa: opportunistische pathogeen  (Rothia dentocariosa)  commensale flora van orofarynx en bovenste luchtwegen  klinisch significant bij isolatie uit hemoculturen (endocarditis of besmette intravasculaire katheter) 42 Rothia mucilaginosa  Grampositieve kokken, trossen, tetraden en diplokokken  vormen nooit ketens  (R.dentocariosa = Grampositieve bacil)  groeit niet op MSA  katalase zwak positief of negatief 43 17.2. Katalase negatieve Grampositieve kokken Genera binnen deze familie:  Streptococcus  Enterococcus Katalase en oxidase negatief,  Aerococcus facultatief anaëroob en  Pediococcus vergisten koolhydraten  Leuconostoc  Gemella 44 17.2.1. Streptokokken  normale flora van de slijmvliezen  slijmvliezen van bovenste luchtwegen en intestinale tractus  Grampositieve kokken → diplokokken of lange ketens  kweek: bloedagar 45  onderverdeeld in subgroepen op basis van ≠ eigenschappen: → hemolysepatroon → serologische kenmerken van celwandantigenen → biochemische eigenschappen 46 Streptococcus sp. na Gramkleuring 47 Indeling volgens hemolysepatroon α-hemolyse: vergroenende of “viridans”-groep β-hemolyse: “pyogenes”-groep (belangrijkste pathogenen) γ-hemolyse: indifferent, geen hemolyse 48 Serologische indeling Streptokokken met een specifiek Streptokokken zonder specifiek celwand(koolhydraat)antigeen celwand(koolhydraat)antigeen 49 1) Streptokokken met een specifiek celwand(koolhydraat)antigeen  celwand bevat 1 of meer koolhydraatantigenen (polysacharide), karakteristiek voor bepaalde groep  de celwandkoolhydraten → antigenen → wekken antilichamen bij proefdieren  specifieke antisera → aantonen van groepsspecifieke antigenen 50  typering volgens schema van Lancefield (groep A tot H en van K tot V) → S.pyogenes: groep A, S.agalactiae: groep B, enterokokken en niet-enterokokken: groep D  binnen één groep: verschillende soorten streptokokken 51 52  klinisch labo: opsporen van Lancefieldgroep A – F (commerciële agglutinatiemethoden)  referentielabo: opsporen van Lancefieldgroep A – H, K - V (precipitatiereactie) 53 54 2) Streptokokken zonder specifiek celwand(koolhydraat)antigeen  sommige streptokokken: geen specifiek celwandantigeen  geen indeling volgens Lancefield  alternatieve technieken voor identificatie: biochemische test, kapseltypering → viridansstreptokokken (S.mitis, S.mutans, S.salivarius, S.sanguinis, ….) → Streptococcus pneumoniae 55 Streptococcus pyogenes  β-hemolytisch (door 2 typen hemolysinen = streptolysinen)  Streptolysine O: wekt antilichamen op bij infectie: antistreptolysine O (AST-test)  Streptolysine S: wekt geen antilichamen op  groep A (= GAS) volgens Lancefield groep  Grampositieve kokken (ketens)  lengte keten = afhankelijk van groeicondities 56  celwand van streptokok van groep A 57 Pathogeen vermogen  20% bevolking (kinderen): drager in nasofarynx  pathogene bacteriën: verwekker reeks klinische syndromen  “pyogene” infecties: keelontsteking, bovenste luchtwegen, huidinfecties, genitale infecties (kraamvrouwenkoorts) 58  productie van exotoxine: erytrogeen toxine (roodvonk) pyrogeen toxine (toxic shock) → beschadigt haarvaten en WBC → pyrogeen → remt antilichaam-vorming → stimuleert overgevoeligheidsreacties 59 Roodvonk (scarlatina)  kinderziekte  Complicatie van faryngitis (keelontsteking)  uitslag begint meestal op romp → hals, gezicht (5-7 dagen), tong (aardbeientong)  bacteriën in bloedbaan: roodvonksepsis → secundaire haarden  toxinen in circulatie, ook niet-toxische streptokokkenproducten ( → late complicaties: nefritis, polyarthritis, …) 60 Roodvonk (scarlatina) huiduitslag aardbeientong 61  late complicatie van streptokokken infectie acuut gewrichtsreuma: → op jonge leeftijd, koorts, afwijkingen aan gewrichten, hart, huid, soms centrale zenuwstelsel → vaak voorafgaande streptokokkeninfectie keel → acuut reuma recidiveert gemakkelijk (voorkomen door AB) acuut glomerulonefritis → 1 – 3 weken na acute streptokokkeninfectie → vaak subklinisch → geneest zonder restletsel. 62 Toxic shock syndroom  Ernstige infecties  sterfte tot 70%  Pyogene (etterige) infectiehaard  verschijnselen te wijten aan gevormde toxines  duidelijke hypotensie, renale aantasting, veralgemeend erytheem, necrose, coagulatie,… 63 Vleesetende bacterie  Na infectie wonde: Necrotiserende fasciitis  Zeer aggresief  Zeer snel verlopend  zonder behandeling → fataal 64 Cultuur en identificatie  bloedagar (schaap- of paardenbloed)  sterkere β-hemolyse na anaërobe incubatie  na 24u incubatie: kleine, matte kolonies  soms kapsel: virulentiefactor + mucoïde kolonie 65 Cultuur en identificatie  Gevoelig voor bacitracine (soms discordantie)  PYR-positief  Hippuraat hydrolyse negatief  aantonen van specifiek koolhydraat van groep A 66 Streptococcus pyogenes: Gevoelig voor bacitracine 67 Pyrrolidonyl-aminopeptidase (PYR) hydrolyse L-pyrrolidonyl-β-naftylamide β- naftylamine enzym amino- Pyrrolidonylpeptidase peptidase Rode kleur Hippuraathydrolyse hydrolyse Natriumhippuraat Benzoëzuur en glycine enzym ninhydrine hippuraathydrolase Paarse/blauwe kleur Antibiogram  Penicilline (erytromycine)  uitvoeren antibiogram niet noodzakelijk → nog geen resistentie waargenomen 69 Snelle detectie van S.pyogenes in orofarynx  POCT voor streptokokken angina  keelwisser: antigeendetectie van GAS bij huisartsen (consultatie)  specificiteit: 95%  sensitiviteit: 90%  voordeel: gericht antibioticatherapie opstarten, overconsumptie vermijden 70 71 Streptococcus agalactiae  β-hemolytisch  groep B volgens Lancefield groep = GBS  Grampositieve kokken (korte ketens)  streptokokken in lumbaal vocht/hemoculturen van pasgeborene → vermoeden van Streptococcus agalactiae 72 Pathogeen vermogen  commensaal op slijmvliezen (vagina, urethra, rectum)  potentieel pathogeen  bij volwassenen: urinaire infecties, endometritis (zeldzaam)  vooral bij pasgeborenen: pathogeen  indeling neonatale infecties:  “early-onset” infectie  “late-onset” infectie 73 early onset: infectie in baarmoeder of tijdens bevalling → binnen 24 u: cyanose, kortademigheid, shock, dood Late-onset: tussen 7 dagen en 12 weken na geboorte → etterige meningitis, minder ernstig verloop, betere prognose dan vroege vorm 74 Cultuur en identificatie  schapenbloed: grijswitte glinsterende kolonies, smalle zone van β-hemolyse  resistent voor bacitracine  PYR negatief  Hippuraat hydrolyse positief  positieve CAMP-test in aërobe omstandigheden  aantonen van specifiek koolhydraat van groep B 75 CAMP-test A= Streptococcus agalactiae B = Streptococcus pyogenes C = Staphylococcus aureus 76 77 Antibiogram  gevoelig voor penicilline 78 Onderzoek naar dragerschap: GBS-screening  Ter preventie van neonatale infectie door GBS  zwangere vrouwen screenen tijdens 35ste – 37ste week  detectie en identificatie  Granada medium  aanrijking in LIM-bouillon (Todd Hewitt met colistine en nalidixinezuur)  Chromogene agar 79 Chrom agar Granada medium LIM-bouillon S.agalactiae = roos-mauve aanrijkingsmedium 80 Andere β-hemolytische streptokokken 2 subgroepen:  kolonies van het grote type (S.pyogenes-like: Lancefield groep C,G,L) → faryngitis, huidinfecties, infecties van weke weefsels → acute glomerulonefritis, bacteriëmie en endocarditis  kolonies van het kleine type (S.anginosus groep) → commensaal in orofarynx en intestinale slijmvlies → verwekker van abcedatie (vanuit intestinale tractus) → bacteriëmie: metastase → hersen- en leverabces 81 Cultuur en identificatie  grote kolonie-type: Verschillende testen ↔ onderscheid S.pyogenes → Lancefield groepen C of G groep C: 4 species: op basis van fermentatie trehalose en sorbitol groep G: S.canis: pathogeen bij hond → beide groepen C en G: resistent voor bacitracine ↔ S.pyogenes: gevoelig voor bacitracine 82 83  Kleine kolonie-type: S.anginosus groep (vroeger S.milleri) → heterogene groep van bacteriën (toch met gemeenschappelijke kenmerken) → verschil in hemolyse patroon en Lancefield groep (meeste F, sommige C,G en A, 15% niet typeerbaar volgens lancefield) 84 → gemeenschappelijke kenmerken  na 24u incubatie in 5-10% CO2 of anaërobiose → vorming van kleine punctiforme kolonies  bij primo-isolatie: strikte anaërobe incubatie noodzakelijk  typische “caramel”-geur  onderscheid op basis van biochemische eigenschappen ↔ onderscheid van overige viridans streptokokken 85 Viridansstreptokokken Kleine kolonie type 86 Streptokokken van Lancefield groep D  niet-hemolytisch (γ-hemolytisch)  groep D volgens Lancefield groep → geen celwandkoolhydraat, maar teichoïnezuur tussen celwand en cytoplasmatisch membraan  Grampositieve kokken (korte ketens)  groeien in 40% gal  hydrolyseren eskuline 88  Men maakt onderscheid “Enterococcus” en “niet Enterococcus groep” - Streptococcus bovis → Enterococcus: E.faecalis, E.faecium, E. avium, E. durans, E.casseliflavus, E.gallinarum → S.bovis-groep: S.gallolyticus met 2 subtypes (subspecies gallolyticus en pasteurianus), S.equinus, S.alactolyticus en S.infantarius 89 Pathogeen vermogen  commensale flora van darm en andere slijmvliezen (mens en dier) → “faecale streptokokken”  potentiële verwekkers van cystitis en cholecystitis  bij cholecystitis: menginfectie met andere darmcommensalen  na abdominale operaties: isolatie uit wondinfecties en peritonitis 90 Cultuur en identificatie  bloedagar of andere niet verrijkte voedingsbodems (TSA) ↔ streptokokken  Enterokokken-groep : niet- (γ) hemolytisch (zwak α- hemolytisch)  niet-enterokokken zijn α-hemolytisch (of niet-hemolytisch) 91 Identificatie: Enterokokken-groep: Niet-Enterokokken-groep: → groei in NaCl 6,5% → geen groei in NaCl 6,5% → PYR positief → PYR negatief → gal-resistent → gal-resistent → eskuline hydrolyse positief → eskuline hydrolyse positief → groepsantigeen D → groepsantigeen D → suikerverzuring → suikerverzuring → vermindere gevoeligheid → gevoeligheid voor penicilline voor penicilline 92 Enterococcus sp. op gal-esculine agar 93 94 Antibiogram: Enterokokken  natuurlijke resistentie tegen veel gebruikte antibiotica: oxacilline, cefalosporines  verworven resistentie (ampicilline, glycopeptiden,…)  Groot probleem VRE = vancomycine-resistente enterokokken → groot probleem in Amerikaanse ziekenhuizen en laatste jaren ook in Europa 95 α-hemolyse β-hemolyse γ-hemolyse  Optochine  Bacitracine  Gal esculine  PYR test  PYR test  Latex-agglutinatie  Hippuraat test  TSB 6,5% NaCl  Malditof  Lancefield-typering  Lancefield-typering  Malditof  Malditof PYR + - + 97 Viridansstreptokokken en niet-hemolytische streptokokken  zeer heterogene groep: streptokokken met α- of niet- hemolytische patroon  mondstreptokokken (kolonisatievoorkeur)  commensale flora urogenitale en intestinale slijmvliezen 98  viridans streptokokken: 4 groepen → S.mitis, S.salivarius, S.mutans en S.bovis → elke groep heeft ≠ species: moeilijk fenotypisch te onderscheiden  Grampositieve kokken (lange tot zeer lange ketens) 99 Pathogeen vermogen  Sommigen produceren dextraan (S.mutans, S.mitis, S.sanguis) → tandcariesvorming  dextraan producerende streptokokken  [streptokokken] wordt bepaald door [koolhydraten] in voeding  dextraan: voedsel andere bacteriën → vorming zure metabolieten → aantasting tandglazuur 10 0  na tandextractie: bloedbaan binnendringen → subacute endocarditis bij bestaande hartklepafwijkingen  bij het isoleren van S.gallolyticus subsp.gallolyticus uit hemoculturen → kans op intestinale kanker 10 1 Cultuur en identificatie  groei op bloedagar (α-of niet hemolyse)  trager dan β-hemolytische streptokokken en enterokokken  incubatie in 5-10% CO2 10 2  Voor sommige GEEN Lancefieldtypering!!  identificatie tot op species niveau bij klinisch belangrijke stalen 10 4 → belangrijke opmerking: Identificatie met MALDI-TOF is niet altijd correct voor de meeste species van de viridanstreptokokken. Vooral het onderscheid tussen S.mitis en S.pneumoniae is niet altijd juist!! 10 5 Streptococcus pneumoniae  α-hemolytische streptokok  commensale flora bovenste luchtwegen  vroeger: “Diplococcus pneumoniae” → liggen per 2 met ronde polen tegen elkaar  Grampositief  onbeweeglijk  φ 1µm 10 6 10 7  omgeven door polysacharidekapsel (bescherming tegen fagocytose → virulentie)  Smooth-stammen/Rough-stammen  95 kapseltypen met specifiek kapselantigeen 10 8 Pathogeen vermogen  frequente, vaak dodelijke pathogeen  verwekker van lobaire pneumonie (opgedaan buiten het ziekenhuis) → 1/5 patiënten: invasie in de bloedstroom → slechte prognose  belangrijke verwekker van bacteriële meningitis  pathogeen bij bovenste luchtweginfecties  patiënten met chronische bronchitis → purulente exacerbaties  Vaccinatie! 10 9 Cultuur en identificatie  pneumokokken: veeleisende bacterie  groei op bloedagar na incubatie 5-10% CO2  kleine α-hemolytische kolonies → na verlengde incubatie: autolyse, afplatting in het centrum (“kraagje”) → sommige typen (kapseltype 3): mucoïde kolonies (overvloedige polysacharideproductie)  groeit in klassieke gebufferde vloeibare voedingsbodems → nadeel: gevormde melkzuur: pH ↓, werkt remmend op verdere groei 11 0 Groei op bloedagar mucoïde kolonies door kolonies met afplatting in centrum kapselvorming Rough-stam Smooth-stam 111  Onderscheid met andere α-hemolytische streptokokken  Optochine (5µg) gevoelig  galoplosbaarheidstest: Na-desoxycholaatoplossing → kolonies verdwijnen  latexagglutinatietest (Pneumoslide Test van BD)  Vorm kolonies 112 Niet-streptokokken  katalase negatieve Grampositieve kokken  genera: Aerococcus, Pediococcus, Leuconostoc, Gemella en Lactococcus  uitzonderlijk geïsoleerd uit klinische significante stalen 116 α-hemolyse β-hemolyse γ-hemolyse  Optochine  Bacitracine  Gal esculine  PYR test  PYR test  Latex-agglutinatie  Hippuraat test  TSB 6,5% NaCl  Malditof  Lancefield-typering  Lancefield-typering  Malditof  Malditof Gram positieve kokken katalase + katalase - Streptococcus sp en Enterococcus sp β-hemolyse α-hemolyse γ-hemolyse Bacitracine Optochine Gal esculine S R S R + + Hippuraat Agglutinatie: pneumo-slide kit TSB NaCl 6,5 % - + + - groei geen groei PYR PYR + - + - Aggl. Lancefield Aggl. Lancefield A B D D Viridans Enterococcus Niet Enterococcus S.pyogenes S.agalactiae S.pneumoniae streptokokken sp. sp. 12 1 Gram positieve kokken katalase + katalase - Micrococcaceae Streptococcus sp en Enterococcus sp S Bacitracine R β-hemolyse α-hemolyse γ-hemolyse Bacitracine Optochine Gal esculine + Oxidase - S R S R + + Hippuraat Agglutinatie: pneumo-slide kit TSB NaCl 6,5 % - Aërotolerant + - + + - groei geen groei PYR PYR + - + - Aggl. Lancefield Aggl. Lancefield Micrococcus sp. Staphylococcus sp. A B D D Viridans Enterococcus Niet Enterococcus S.pyogenes S.agalactiae S.pneumoniae streptokokken sp. sp. Geel pigment Rood pigment Coagulase Micrococcus Micrococcus DN-ase luteus roseus Mannitol + - Staphylococcus CNS: API- aureus Staph 12 2 Vragen?

Use Quizgecko on...
Browser
Browser