Hfdst 1, 2, 3 en 4 Medische microbiologie - pathologische specimens - MO - kweekmethoden PDF
Document Details
Uploaded by BraveForgetMeNot
Karel de Grote Hogeschool
Katrien Wachters
Tags
Related
- L2 MIIM30011 2024 Medical Microbiology: Bacteriology PDF
- Medical Microbiology: Bacteriology Lecture 5 PDF
- MIIM30011 Medical Microbiology: Bacteriology Workshop 1 (2024) PDF
- Introduction to Medical Microbiology (PM704) PDF
- Introduction to Medical Microbiology PDF
- Lecture 6 Medical Bacteriology Part I PDF
Summary
This document provides lecture notes on medical microbiology, covering the theory of bacteriology. It includes information on topics such as the normal flora (commensal), common pathogens, sample types and collection methods. Lastly the practical methods of identification, such as gram-stain, are examined.
Full Transcript
Medische microbiologie: bacteriologie theorie BL 2 Kennismaking Medische Microbiologie bacteriologie theorie BL 2 [email protected] 2 uur per week gedurende 12 weken Cursus: Powerpoint presentaties (Canvas) Medische microbiologie voor laboratoriumtechnologen deel 1: J.Verhaegen, J....
Medische microbiologie: bacteriologie theorie BL 2 Kennismaking Medische Microbiologie bacteriologie theorie BL 2 [email protected] 2 uur per week gedurende 12 weken Cursus: Powerpoint presentaties (Canvas) Medische microbiologie voor laboratoriumtechnologen deel 1: J.Verhaegen, J.Vandeven, M.Pyckavet, uitgeverij ACCO Medische microbiologie voor laboratoriumtechnologen deel 2: J.Verhaegen, J.Vandeven, M.Pyckavet, uitgeverij ACCO 3 Examen in juni na periode 3 en 4: multiple choice via Canvas 4 studiepunten (120 u = 24 u les en 96 u studeren) Hoofdstuk 5 = zelfstudie Mix van lessen en ingesproken PowerPointpresentaties Per hoofdstuk vraagjes op Canvas om te oefenen. Na elk hoofdstuk: vragen a.d.h.v. wooclap : https://app.wooclap.com/home 4 Inhoud 1. Medische microbiologie 2. Pathologische specimens 3. Microscopisch onderzoek 4. Kweekmethoden 5 Medische microbiologie 1.1. Terrein van de medische microbiologie onderdeel van de microbiologie mens: commensalen specifieke of toevallige pathogenen transiënte omgevingsflora huid en slijmvliezen: permanente kolonisatie → onschadelijk: commensalen 7 Weetjes 10 x meer bacteriën dan cellen in lichaam 3% totale lichaamsgewicht 10 000 verschillende soorten 50% faeces = bacteriën Slechts 15% kweekbaar 8 Normale omstandigheden vóór de geboorte → geen contact micro-organismen vanaf de geboorte → progressief contact micro-organismen 9 10 Commensalen - residente flora – blijvende flora leven van onze afvalproducten = mee-eters slijm, excretieproducten, afgeschilferde cellen, voedselresten leven op onze huid en slijmvliezen → niet schadelijk 25 Hoe houden we die massa commensalen onder controle? Binnendringen door huid mechanische barrière aanwezigheid vetzuren Binnendringen via slijmvliezen slijmproductie antistoffen (IgA) lysozyme (algemene antibacteriële stoffen) Bij beschadiging van de weefsels: vernietiging door fagocytose 26 27 commensalen → aangepast aan levensomstandigheden voeding, temperatuur, vochtigheid, vasthechten op huid en slijmvliezen dynamisch evenwicht tussen verschillende commensalen -> beletten kolonisatie nieuwe soorten (= kolonisatieresistentie) 28 Transiënte flora – tijdelijke flora omgevingsorganismen regelmatig aanwezig darm orofarynx (= bovenste gedeelte van de keelholte) huid geen kans om zich te vestigen en vermenigvuldigen 30 Pathogenen schadelijk → toxines → doordringen in weefsels / bloedbaan → vernietigen weefselcellen → excessieve aangroei en uitputten van energiereserves ! Virulentie-factoren ! (toxiciteit, invasiviteit, kapselvorming,….) strikt menselijke pathogenen ↔ gemeenschappelijke pathogenen ↔ mens als toevallige gastheer 31 Opportunistische pathogenen normaal onschadelijk niet in staat binnen te dringen niet vermenigvuldigen en vestigen produceren geen toxines afweer gastheer verzwakt algemeen (ondervoeding, medicatie, onderliggende ziekte) lokaal doorbreken epitheelbarrière huid en slijmvliezen (wonden, vreemde voorwerpen, katheters,….) 32 2.1. Soorten pathogene micro-organismen meeste infecties → virussen → zelf-limiterend → antivirale geneesmiddelen bacteriën → spontane genezing ↔ levensbedreigend → effectieve antibiotica → weinig virulent → lokale infecties → frequenter door breedspectrumantibiotica Schimmels en gisten (ééncelligen en meercelligen) → beperkt als ziekteverwekker geïndustrialiseerde landen ↔ ontwikkelingslanden Parasieten 33 Pathologische specimens opsporen van infecties → geschikte specimens → microbiologisch onderzoek bijbesmetting vermijden goede identificatie van de stalen Aanvraagformulier + gewenste onderzoek + klinische informatie 35 2.1 Identificatie Specimens en aanvraagformulier: duidelijk identificeerbaar naam en voornaam patiënt geboortedatum gehospitaliseerde: eenheid en afdeling ambulante: adres aanvragende arts soort specimen + datum + uur gevraagde onderzoeken vermoedelijke diagnose/klinische informatie eventueel gebruik van antibiotica 36 Nuttig Tijdstip aankomst labo? groot tijdsverloop → afsterven pathogenen en/of overgroei van commensalen ongeschikt voor microbiologisch onderzoek 38 2.2. Transportmateriaal Wattendrager of wisser houten of plastic staafje + cellulosepropje metaaldraad: urethrale secreties of nasofaryngeale afname (kinderen) slijmvliezen, wondsecreties en perineale huid 39 Nadeel: geringe hoeveelheid materiaal Snelle afsterving van bacteriën (uitdroging, toxisch) >106 bacteriën per wisser voor microscopisch onderzoek Bij cultuur: 10% van de aanwezige kiemen op wisser gegroeid Noodzakelijk: dubbele afname (tenzij Eswab) Microscopisch onderzoek: Kleuring Cultuur (kweek) 40 Oplossing: Transportbodems volgens Stuart halfvaste bodem zonder voedende bestanddelen Thioglycolaat en bufferzouten (actieve houtskool) ↑ overleving tijdens transport /anaëroben 41 Nadeel: niet bruikbaar voor kleuringspreparaten 2de droge wisser voor microscopisch onderzoek Nieuw: Eswab Nylonvezels: betere overleving/hogere opbrengst Vloeibaar transportmedium: kleuringen/PCR/kweek 42 Spuit etter en andere vloeistoffen (fistelvocht, wondspoeling) alle gesloten ettercollecties of punctievloeistoffen (anaëroben) vóór transport aanwezige lucht verwijderen spuit versturen met beschermkapje zonder naald! 43 Transportrecipiënten steriele flesjes, bekertjes en buisjes vloeistoffen (sputum, urine,..), weefselmateriaal of ander materiaal (katheter,…) lekvrij (schroefdop) en steriel lumbaal vocht: steriel conisch centrifugeerbuisje met schroefdop faeces: potjes met lepel Handel verkrijgbaar 44 Transport in voedingsbodems direct bij afname enten in of op voedingsbodem → Hemoculturen → steriel lichaamsvochten (pleurvocht, ascitesvocht,….) → delicate micro-organismen (gonokokken, Bordetella sp.,…) → rechtstreeks enten: correcte afname-instructies → transport van gekweekte bacteriën (naar referentielabo’s) 45 hemocultuurflessen transportvoedingsbodem 46 2.3. Transportomstandigheden transport naar microbiologisch labo: zo snel mogelijk leefbaarheid delicate micro-organismen overgroei niet-pathogenen/commensalen voorkomen niet mogelijk? → 4°C (≠ lumbaal vocht en hemoculturen) steriel, goed gesloten, lekvrij ↔ bijbesmetting (buitenaf en personen) 47 2.4. Soorten microbiologische specimens 2.4.1 Bloed steriel bacteriëmie, sepsis → ernstige bedreiging hemocultuur → afname veneus of arterieel huid aanprikken → commensalen (CNS,…) → bijbesmetting onterecht oorzaak van sepsis of bacteriëmie Belangrijk: ontsmetting van huid vóór afname 48 Goede hemocultuurafname Asepsis (snelwerkend bactericide antisepticum (1%jood in alcohol 70%) hoeveelheid 30 - 40 mL over 2 sets hemocultuurflessen (2 aërobe en 2 anaërobe) 2 – 5 mL (pediatrische hemocultuurfles) tijdstip en frequentie Endocarditis! 3 sets ≠ tijdstippen en langere incubatie 49 BacTalert 50 2.4.2 Punctievloeistoffen virtuele holten → kleine hoeveelheid steriel vocht pleura, pericard, gewricht, peritoneum,…. ontstekingsreactie → vasodilatatie → exsudaat → door punctie ontsteking: infectieus / niet-infectieus punctie: strenge asepsis (zie afname hemoculturen) 51 2.4.3 Cerebrospinaal vocht (CSV) hersenen en ruggenmerg → omgeven door steriele vloeistof lumbaal vocht of cerebrospinaal vocht glashelder, geen cellen meningitis: micro-organismen + leucocyten → troebel 2 – 3 mL afname in steriel centrifugeerbuis afname → zeer strenge asepsis! 52 2.4.4 Weefselmateriaal weefselstukje (biopsie of operatie) → uitdroging → vochtig Steriel recipiënt met fysiologisch water grote weefselstukken steriele mortier, wit zand en stamper → fijngewreven steriel bouillon → suspensie opzuigen → steriel buisje → bovenstaande vloeistof = inoculum overblijvende suspensies bewaren op 4°C (bijkomend onderzoek) 53 2.4.5 Etter, wondvocht, klierpunctievocht Etter of pus → ontstekingsreactie → vasodilatatie plasma, fagocyten, polymorfonucleairen en macrofagen → binnendringen weefsel fagocytose (opname van bacteriën) polymorfonucleairen → enzymen → vernietigen organisch materiaal bij lysis → enzymen komen vrij → lokale vernietiging van weefselcellen Etter of pus = plasma, fagocyten (ettercellen), weefselresten en micro-organismen 54 55 Etter → alle plaatsen waar ontsteking voordoet oppervlakte van de slijmvliezen oppervlakte beschadigde huid (brandwonde, verwonding, chirurgie,..) diepte huid of diepere weefsels (abces) natuurlijke lichaamsholte: pleuraholte, pericard, gewricht,.. (empyeem) Open abces (fistel) ↔ gesloten abces etter collecteren in spuit → bacteriologisch onderzoek → asepsis! bij vermoeden anaëroben: lucht verwijderen/speciaal transportmedium 56 Wondvocht en etter van slijmvliezen → 2 steriele wissers één voor cultuur één voor microscopisch onderzoek 2.4.6 Keel-en neusspecimens (bovenste luchtwegen) keelontsteking → wisser voor cultuur (drager MRSA → wisser voor cultuur) sinusitis → punctie (afgesloten sinus) of 2 wissers van gedraineerde sinus 57 2.4.7 Specimens uit de onderste luchtweg Bronchus = luchtwegvertakking mucus, kleverig slijm (stofdeeltje, bacteriën) trilhaarepitheel → slijmlaag omhoog → farynx → inslikken, spijverteringskanaal 58 Ontsteking diepere luchtweg: ↑ mucusproductie “lage luchtweginfectie”: hoestreflex met fluimen sputum = slijm, fibrine, ettercellen en micro-organismen viraal = wit (mucoïd), geen bacteriën of ettercellen bacterieel: fagocyten → geel-groen sputum (purulent) 60 1.Sputum = vermengd met keelslijm, speeksel, keel-en mondflora > 25 mondepitheelcellen /microscopisch veld (100x) = speeksel → ongeschikt voor bacteriologisch onderzoek kwalitatief sputum: talrijke polymorfonucleairen → geschikt voor bacteriologisch onderzoek Ongeschikt staal Geschikt staal 61 2. Tracheale aspiratie punctie huid en trachea: bijbesmetting mondflora risico op bloeding 3. Broncho-alveolaire lavage of B.A.L. brochoscopie: minimale bijbesmetting hoeveelheid vocht → longblaasjes → opzuigen kiemen isoleren → uit alveolaire macrofagen (Legionella, Pneumocyctis jirovecii) 4. Endotracheaal aspiraat/Bronchusaspiraat Bij patienten (beademing) → kiemen onderste luchtwegen 62 5. Tracheostomie-aspiraat patiënten met tracheostomie → aspiraat bijbesmet bronchi → snel gekoloniseerd met ≠ micro-organismen geen criterium: infectie ↔ bijbesmetting 63 6. Geïnduceerd sputum Inhalatie van vernevelde 10% NaCl-oplossing Niet spontaan ophoesten sputum Nuttig → vermoeden infectie mycobacteriën, Pneumocystis jirovecii en fungi 64 2.4.8 Urine in de blaas = steriel geloosde urine = steeds bijbesmet → maatregelen: wassen “midstream” urine Urine na losing → snel labo/4°C bewaren Kwantitatieve kweek: regel van Kass ≤ 10 000 KVE/mL: bijbesmetting ≥ 100 000 KVE/mL: significante bacteriurie tussen 10 000 – 100 000 KVE/mL: twijfel 65 Gesondeerde urine: Niet spontaan/andere diagnostische doeleinden kans op bijbesmetting (urethrale flora) kans om patiënt zelf te besmetten meestal onbetrouwbare stalen Suprapubische punctie Punctie door de huid in de blaas Vrij van bijesmetting kinderen, opsporen van anaëroben Regel van Kass 66 2.4.9 Faeces Virussen, bacteriën en parasieten Verse stoelgang → snel labo/4°C Parasieten zijn intermittent aanwezig → 2 à 3 aparte stalen 70 Microscopisch onderzoek 72 3.1. Rechtstreeks (vers) onderzoek onderzoek van ongekleurde preparaten vorm, beweeglijkheid van bacteriën (parasieten) gisten en schimmels leucocyten ≠ epitheelcellen 73 3.2 Gramkleuring Differentiële kleuring Verdeelt bacteriën in 2 groepen Grampositieve bacteriën – Gramnegatieve bacteriën onderscheid: verschillen in celwandstructuur (gevolgen ABgevoeligheid kwaliteit preparaat (dun uitstrijkpreparaat) Kleurautomaten besparing in tijd en kleurstof 74 Kristalviolet – lugol – alcohol/aceton – safranine/fuchsine Immersieolie (1000x) Gram positief Gram negatief 75 3.3 Ziehl-Neelsen kleuring – zuurvaste kleuring Differentiële kleuring Zuurvaste bacteriën (mycobacteriën, Nocardia) en parasieten Dikker uitgesmeerd (2 – 3 cm) Omslachtig en tijdrovend → methode van Kinyoun 76 Ziehl Neelsen kleuring ↔ Kinyoun (zonder verwarming) 77 basisch fuchsine – zure methyleenblauwoplossing zuurvaste bacillen: rood gekleurd op blauwe achtergrond immersieolie 1000x 78 3.4 Auraminekleuring alternatief zuurvaste kleurstof sneller en vlotter fluorescentiemicroscoop auramine – zure alcohol – methyleenblauw zuurvaste bacillen: fluoresceren (fel geel-groen) op donkere achtergrond gekleurde preparaten → herkleuren met Kinyounmethode 79 3.5 immunofluorescentietechnieken 3.6 flagellakleuring 3.7 giemsakleuring 80 3.8 calcofluorkleuring fungi (fungi-FluorTM) Kleurloze kleurstof → chitine en cellulose → fluoresceert Pneumocystis jirovecii methanol (fixatie) – calcofluorkleuring fluorecentiemicroscoop 81 Pneumocystis jirovecii (vroeger Pneumocystis carinii) Gist Longontseking Immuungecompromiteerde patiënten (HIV, immunosuppressiva) PCP = Pneumocystitis jirovecii-pneumonie 82 Kweekmethoden 4.1. Isolatiebodems Isolatie 4 soorten voedingsbodems universele vaste en vloeibare selectieve en differentiële aanrijkingsbodems specifieke voedingsbodems 84 Universele vaste voedingsbodem Rijke media Groei: veel soorten micro-organismen Bloedagar rijke basisbodem (TSA, Columbia agar, Mueller-Hinton) Na sterilisatie en afkoeling tot 56°C → 5% paarden-of schapenbloed = basisbodem voor cultuur van pathologisch specimens 85 Universele vloeibare voedingsbodem TSB, thiolglycolaat kleine hoeveelheden → kans geven om te groeien groter inoculum identificatie → overenten op vaste voedingsbodem Thioglycolaat: groei van anaëroben (lage redoxpotentiaal) 86 Selectieve en differentiële voedingsbodem selectief: bepaalde groepen groeien, anderen worden onderdrukt specimens met mengflora bv. Mac Conkey en MSA differentieel differentiatie tussen micro-organismen Mac Conkey: lactose en neutraalrood MSA: mannitol en fenolrood Mac conkey 87 Aanrijkingsbodem Schaarse pathogenen selecteren en aanrijken uit mengflora ↑ sterk remmende factoren groeimogelijkheden Seleniet Voorbeelden: Seleniet aanrijken Salmonella in faeces rappaport 88 Specifieke isolatiebodems Sterke selectiviteit Slechts één species of genus Voorbeeld: Legionella medium Thayer-Martin-agar (Neisseria) Karmali agar (Campylobacter sp.) Löwenstein-Jensen-bodem (Mycobacteriën) 89 4.2. Entingstechnieken Streepenting of vijfhoekmethode Wisser: agar → vloeibaar medium Punctievloeistoffen: vloeibaar → agar 90 4.3. Incubatie-omstandigheden Temperatuur 30°C = fungi 36°C = optimaal 42°C = Campylobacter sp., andere micro-organismen ↓ 91 Omgeving Aëroob en facultatief anaëroob sommige micro-organismen: 5% CO2 : eerste isolatie speciale CO2 broedstoof: bloedagar en chocolade agar Strict anaëroob: indicator methyleenblauwstrip Micro-aërofiel: verminderde zuurstofspanning 92 Vragen?