Examenleerstof - Pedagogisch Handelen PDF
Document Details
Uploaded by Deleted User
Tags
Summary
This document appears to be study material, or lecture notes, covering pedagogical practices in childcare settings, with a focus on the ethical and deontological aspects of childcare work. It details topics such as the development of children, through play, and learning.
Full Transcript
Examenleerstof - pedagogisch handelen Digitaal leerpad pedagogisch handelen - 3. Hoe handel je professioneel in de kinderopvang? Werkveldgids: ○ 2.1 Deontologisch kader en ethisch handelen p.46 ○ 2.2 Waarden en normen p.46-48 ○ 2.6 Regelgeving in de zorginstellin...
Examenleerstof - pedagogisch handelen Digitaal leerpad pedagogisch handelen - 3. Hoe handel je professioneel in de kinderopvang? Werkveldgids: ○ 2.1 Deontologisch kader en ethisch handelen p.46 ○ 2.2 Waarden en normen p.46-48 ○ 2.6 Regelgeving in de zorginstelling 2.6.3 Richtlijnen en procedures p.58 ○ 2.4 Rechten en plichten p.49-50 ○ 2.5 Rechten en plichten in het werkveld 2.5.1 Plichten van de zorgverlener en rechten van de zorgvrager p.50-52 2.5.2 Plichten van de werkgever en rechten van de zorgverlener p.52-53 2.5.3 Professionele gedragscode p.53-54 ○ 2.7 Privacy p.60-61 ○ 2.8 Beroepsgeheim p.61-65 ○ 2.10 Verantwoordelijkheid p.66-68 ○ 2.11 Aansprakelijkheid p.68-70 Digitaal leerpad pedagogisch handelen - 8. Hoe stimuleer je de fysieke ontwikkeling van de baby via spelen met voorwerpen? Kinderbegeleider: ○ 4.7 De ontwikkeling stimuleren door pedagogisch handelen 4.7.1 De ontwikkeling stimuleren bij de baby - fysieke ontwikkeling p.144-146 ○ 4.10 Stimulerende hoeken p.173-176 ○ 6.4 Activiteiten in de kinderopvang 6.4.1 Soorten spelvormen - spelen met voorwerpen p.233-234 Orthopedagogisch handelen (extra hoofdstuk): ○ 8.2.2 Personen met een zintuiglijke handicap p.280-286 Digitaal leerpad pedagogisch handelen - 9. Hoe stimuleer je de cognitieve ontwikkeling van de baby via spelen met taal? Kinderbegeleider: ○ 4.7 De ontwikkeling stimuleren door pedagogisch handelen 4.7.1 De ontwikkeling stimuleren bij de baby - cognitieve ontwikkeling p.146-147 ○ 4.10 Stimulerende hoeken p.173-176 ○ 6.4 Activiteiten in de kinderopvang 6.4.1 Soorten spelvormen - spelen met taal p.241-242 Digitaal leerpad pedagogisch handelen - 10. Hoe stimuleer je de socio-emotionele ontwikkeling van de baby via interactief spel? Kinderbegeleider: ○ 4.7 De ontwikkeling stimuleren door pedagogisch handelen 4.7.1 De ontwikkeling stimuleren bij de baby - socio-emotionele ontwikkeling p.148-149 Sensitieve responsiviteit ○ 4.10 Stimulerende hoeken p.173-176 ○ 6.4 Activiteiten in de kinderopvang 6.4.1 Soorten spelvormen - interactief spel p.236-237 ○ 8.2 Omgaan met opvoedingssituaties in bijzondere contexten 8.2.2 Personen met een zintuiglijke handicap p.280-286 Digitaal leerpad pedagogisch handelen - 6. Hoe verloopt een dag in de kinderopvang? Kinderbegeleider: ○ 2.3 Veilig handelen 2.3.4. Aandacht hebben voor veiligheid bij activiteiten in het dagelijks leven p.50-53 2.3.5. Aandacht hebben voor de veiligheid in de (speel)omgeving p.54-56 ○ 1.3 Kwaliteitsvolle kinderopvang 1.3.4. Omgaan met opvoeders p.17-20 ○ 6.1. De eerste keer in de kinderopvang p.214-216 ○ 6.2 Dagindeling in de kinderopvang 6.2.1 Dagplanning in de kinderopvang p.216-231 Digitaal leerpad pedagogiek - 4. Hoe richt je een stimulerende kinderopvang in? Kinderbegeleider: ○ 4.8 Een stimulerende ruimte p.162-168 ○ 4.9 Een stimulerende uitrusting p.168-173 ○ 4.10 Stimulerende hoeken p.173-176 ○ 1.4 De kinderopvang in de samenleving 1.4.3 Samenwerkingsverbanden p.27-30 Digitaal leerpad pedagogisch handelen - 3. Hoe handel je professioneel in de kinderopvang? Werkveldgids: 2.1 Deontologisch kader en ethish handelen Deontologie: de leer van plichten van een beroep. → elke zorgverlener moet zich houden aan een deontologische code. => code waarbinnen je kunt handelen en denken Deontologische code: omvat gemeenschappelijke waarden en gedragsregels die gelden voor een bepaald beroep. Geeft je een houvast of een soort van handleiding voor hoe je in verschillende situaties het best kunt optreden. Ethiek: de wetenschap van wat goed en kwaad is. Ethisch handelen: je kunt kritisch nadenken over wat moreel goed is om te doen. Draagt bij tot de kwaliteit van zorg doordat er rekening gehouden wordt met wat voor de zorgvrager, zijn naasten en zorgverlener belangrijk is. 2.2 Waarden en normen → helpen je vorm te geven aan je leven Waarden: ideeën, opvattingen of algemene richtlijnen die een samenvatting of bepaalde groep belangrijk vindt in het leven. Het zijn idealen die voor jou en voor de samenleving van belang zijn. Komen voort uit behoeften en geven aan wat wenselijk is. → “gouden tips” meekrijgt Normen: zijn “regels” die je gebruikt en respecteert tijdens je leven. Concrete gedragsregels die houvast bieden over wat mag en wat niet. → Ontstaan uit waarden. Lijkt vanzelfspreken en dit pas je automatisch toe omdat ze logisch lijken. Normen onderverdelen in geboden en verboden: - een positief geforluleerde norm is een gebod, iets wat moet - een negatief geformuleerde norm is een verbod, iets wat niet mag Normen onderverdelen in formele en informele normen: - formele normen of juridische normen zijn meestal exact geformuleerd, zoals wetten - informele normen of sociale normen zijn vaak ongeschreven of onuitgesproken regels, zoals gewoontes Een referentiekader: het geheel van normen, waarden, overtuigingen en vanzelfsprekenheden die een groep volgt. Die van je eigen wordt bepaald door de groep waartoe jij behoort. Je referentiekader heeft een invloed op alles wat je denkt en doet. → heeft invloed op je hele leven + maakt je tot wie je bent en vormt een id Vaak ben je je niet bewust van je eigen refentiekader (belangrijk dat je dat wel bent). → moet beseffen dat je eigen referentiekader niet hetzelfde is als anderen (vrienden, ouders, prof) → kijken allemaal door een verschillende bril naar dezelfde situatie -> kan leerijk zijn om erover te praten 2.4 Rechten en plichten Recht is een verzameling van rechten en plichten. Rechtsregels geven aan wat je wel en niet mag of waar je wel of niet recht op hebt. De meeste staan ingeschreven in de wet. Als inwoner moet je je aan de wet houden van het land waarin je woont. Belgische rechtssysteem maakt onderscheid tussen inwoners VANAF 18jaar en inwoners jonger dan 18jaar Rechten zijn zaken die je mag doen, waar je recht op hebt of aanspraak op maakt. Je kunt rechten onderverdelen in: Burgerrechten en politieke rechten: Rechten die gelden binnen een bepaald land Rechten v/d mens of mensenrechten: Rechten waarop iedereen aanspraak kan maken, ongeacht zijn herkomst, nationaliteit, overtuiging, geslacht, wettelijke status of andere kenmerken Plichten zijn gelinkt aan rechten. Een plicht of verplichting kun je omgeschrijven als datgene wat iemand moet doen vanwege een wet Plicht kan zijn: - om iets te doen: als je met auto rijdt, moet je je aan de verkeersregels houden - om iets te laten: je mag geen geweld gebruiken → rechten zorgen ervoor dat mensen zich allemaal op dezelfde manier gedragen zodat er rechtvaardigheid is voor iedereen. Zo worden ieders belangen zo veel mogelijk gerespecteerd → plichten zorgen ervoor dat rechten worden nageleefd. Zet mensen aan om de verplichtingen die aan het recht verbonden zijn, te vervullen. 2.5 Rechten en plichten in het werkveld → rechten v/d zorgvrager en zijn familie hangen in veel gevallen samen met de plichten v/d zorgverlener Recht op informatie: Kan betrekking hebben op de algemene gezondheidstoestand, de verzorging en het zorgplan, de activiteiten die plaatsvinden, maar ook de voeding. Als we spreken over zorg bij jongeren hebben ouders recht op info over de opvoedingswijze en de gebeurtenissen tijdens de opvang van het kind. → Het is de plicht v/d zorgverlener om deze info te verstrekken. UITZONDERING: Dokter → recht om tijdelijk te zwijgen als hij van oordeel is dat dit in het belang v/d zv is Recht op inspraak: Je mag en kunt meebeslissen over iets. Ouders hebben hier ook recht op inspraak in verband met de opvoeding en begeleiding van hun kind. Zorgverlener is verplicht op de zv en opvoeders inspraak te geven. Beslissingsrecht: ZV heeft zeggenschap, of recht om beslissingen te nemen. In bepaalde gevallen is de zorgvrager zelf niet in staat om beslissingen te nemen: - zv moet bekwaam zijn → moet in staat zijn om de gevolgen in te schatten - bij minderjarige kinderen nemen opvoeders beslissingen over - bij vergevorderde dementie of mentale beperking -> vertrouwenspersoon of bewindvoerder → vertrouwenspersoon: kinderen, een dicht familielid of mantelzorger → bewindvoerder: door vrederechter aangesteld om beslissingen te nemen in iemands plaats als de betreffende persoon de controle over zijn handelingen verloren is Recht op bijstand: Als zv in een situatie zit waar hij hulp nodig heeft -> persoon recht op goede zorgverlening. Plicht v/d zorgverlener om zowel de zv als de familie en opvoeders v/d zv bij te staan in situaties waar zij zelf niet uit raken. Als zorgverlener heb je naast een zorgende taak ook een 2.5.2 Plichten v/d werkgever en rechten van de zverlener → recht op naleven regels uit arbeidsovereenkomst: ⇒ zorgverlener -> recht op goede arbeidsomstandigheden = correcte toepassing arbeidsoverenkomst ⇒ werkgever -> eis: opgelegde taken zo goed moeglijk uitvoeren (zorverlener moet plichten naleven) ⇒plichten zorgverlener: - vaardigheden verter te bekwamen: levenslang leren → jaarlijks bijscholing volgen - veiligheid van jezelf en ZV waarborgen → kan elleen als je op de hoogte bent van de risico’s → recht op goede samenwerking: ⇒ professionele houding ⇒ plicht: goede samenwerken in teamverband: - bereid zijn tot samenwerken bij iedereen van het team - respect tonen voor de eigenheid van collega’s - waardering hebben voor de inzet van teamleden - elkaar helpen waar nodig - een correcte houding: zorg voor professionaliteit 2.5.3 Professionele gedragscode → gedragsregels en aanbevelingen voor een bepaalde beroep of organisatie document waarin; richtlijnen, normen en waarden en aanbevelingen voor het gedrag omschreven zijn → geven aan hoe organisatie verwacht dat je omgaat met vertrouwelijke info, veiligheid, hoe gepast met elkaar, zv’s en materiaal van de instelling omgaat Professioneel handelen → weten wat je doet omdat je dit geleerd hebt -> weet dat je gedrag en handelingen correct zijn omdat ze vauit kennis, ervaring of logica uitgevoerd worden Intuïtief handelen → innerlijk weten of je iets goed of fout doet omdat je dat aanvoelt, maar nog niet kan koppelen aan wat je geleerd hebt → je neemt zaken waar, terwijl de logica of redenering ontbreekt → kunt je waarneming niet verklaren, onderbouwen of beargumenteren Meest voorkomende gedragsregels in de zorg-en welzijnssector: - handelt volgens de professionele (gedrags-)code (beroepsgeheim, privacy v/d zv, scheiding beroepscontext-privé…) - professionele zorgrelatie opbouwen op empatische wijze op met respect voor de medische, fysieke, sociale, culturele en spirituele achtergrond v/d zorgvrager - creëert een veilige omgeving voor de zorgvrager - benadert de zorgvrager op holistische wijze - werkt met verantwoordelijkheidszin - respecteert de zakelijke omgangsvormen - verzorgt de persoonlijk hygiëne en zorgt voor een verzorgd voorkomen 2.6 Regel in de zorginstelling - 2.6.3 Richtlijnen en procedures → zorginstellingen stellen deze op zodat er op voorhand kunnen nadenken over hoe ze het best handelen in bepaalde situaties Protocol: geeft duidelijk aan wie, wat, wnr zou moeten doen -> belangrijk dat ied zich aan zijn eigen talen houdt Procedure: ondersteunt zvlnrs bij uitvoeren van zorginhoudelijke handelingen → stap voor stap wordt er uitgelegd hoe een handeling moet worden uitgevoerd. Geven houvast bij onverw8e + stresserende situaties Zorgpad: doel om de zorg verleend door leden van een multidisciplinair team op elkaar af te stemmen voor een welbepaalde patiëntenpopulatie. Richtlijn: middel om aan te geven welke handelingen de zorgverlener in bepaalde volgorde, onder bepaalde omstandigheden kan vertrekken → gebaseerd op onderzoek en bieden aanbevelingen en inzichten om kwalitatief optimale zorg te verlenen 2.7 Privacy → recht op een persoonlijk levensfeer, gaat over dat mensen baas blijven over hun persoonlijk leven of persoonlijke gegevens Als zorgverlener ga je discreet om met deze persoonlijke gegevens en gegevens v/d zorginstelling -> discretieplicht Persoonsgegevens 2.8 Beroepsgeheim - delen van info door zorgverleners is wettelijk vastgelegd - door uitoefenen beroep: verworven kennis of info die gevoelig ligt → mag je niet bekendmaken wat nadrukkelijk of stilzwijgend aan jou werd toevertrouwd alle info die je ziet of hoort info over derden fabrieksgeheimen zwijgplicht: verplicht om persoonlijke gegevens/vertouwelijke info niet te delen met derden beroepsgeheim geld altijd → ook nij einde overenkomst of vertrouwensrelatie opzettelijk info delen met anderen → beroepsgeheim schenden situatiebeschrijving ⇒ valt niet onder beroepsgeheim Moreel doel: beschermen van zorgvrager ⇒ vertrouwen van zorgverlener is noodzakelijk bscherming van het beroep ⇒ gegevens verkrijgen die noodzakelijk zijn voor uitoefenen van beroep bescherling van het akgeleen welzijn ⇒ indien geen beroepsgeheim: gezonheid bevolking komt in het gedrangt Juridisch doel: vastgelegd in wettekst: moet nageleefd worden → beboet worden Het gedeeld beroepsgeheim Zorgverleners → gebonden aan beroepsgeheim Toch: om werk goed uit te voeren info delen met andere zorgverleners ⇒ gedeeld beroepsgeheim Voorwaarden: andere zorgverlener moet over info beschikken om zorg te verlenen + geïnformeerde toestemming van zv Enkel info delenj met andere zorgverleners die betrokken zijn bij de zorg: - wnr deze noodzakelijk is om kwaliteitsvolle zorg te verlenen - wnr dit in het belang v/d zv is Beroepsgeheim geldt tegenover iedereen die geen deel uitmaakt v/d zorg → ook artsen, paramedici niet rechtstreeks betrokken bij zorgrelatie → ook niet-verzorgend personeel van afdeling Het doorbreken van het beroepsgeheim Spreekrecht ⇒ beroepsgeheim doorbreken kan, maar is geen verplichting Dit kan tegenover: - echtgenoot (goede verstandhouding + toestemming) - kinderen (goede verstandhouding, niet bij verzet) - ouders van minderjarige kinderen (15 jaar: geheimhouding eisen) Meldingsplicht ⇒ verplicht het beroepsgeheim te doorbreken ⇒ melden juiste personen/instanties dat dringende hulp nodig is (psychisch, fysiek, sociaal, spiritueel) Voorwaarden: - daadwerkelijk en onmiddelijk gevaar - doorbreken beroepsgeheim moet enige mogelijkheid zijn om gevaar af te wenden Situaties waarin je beroepsgeheim mag doorbreken: - voor rechtbank (ihkv onderzoek) - bij opvoeders van minderjarige (aasprakelijk + beslissingsrecht) - betrokkene gaat akkoord, is wilsonbekwaam of bij noodsituatie - leidinggevenden op de hoogte brengen 2.10 Verantwoordelijkheid ⇒ moreel begrip ⇒ als je iets doet of zegt -> rekenschap afleggen tegenover jezelf en de ander ⇒ verantwoorden waarom je iets doet of zegt → verantwoordelijk zijn = verplicht goed voor iets of iemand te zorgen Verantwoordelijkheidszin ⇒ dragen van verantwoordelijkeid + instaan voor je eigen handelen ⇒ bewustzijn dat jij je taken naar behoren niet uitvoeren Binnen zorgverlening -> belangrijke competentie => verantwoordelijkheid opnemen, geldende (leef)regels toepassen, te allen tijde kunnen uitleggen wrm je iets doet of zegt Je kunt verantwoordelijk gesteld worden als je handelt: ⇒ uit vrije wil - controle over eigen daden en beslissingen - bewust een keuze maken ⇒ met volle verstand - vanaf 18 - tenzij verlengd minderjarig ⇒ met kennis - zorgdiploma = weten wat je job inhoud, welke handelingen je mag stellen + hoe je deze moet uitvoeren Je kunt verantwoordelijk gesteld worden voor: - je eigen daden en gevolgen ervan - daden van anderen die onder jouw toezicht staan en de gevolgen ervan - aan jouw toevertrouwde voorwerpen 2.11 Aanspreekbaarheid ⇒ juridisch begrip → opgenomen in strafwetboek ⇒ verplichting om nadelige gevolgen van een bepaalde gebeurtenis te dragen Zorgverlener = verantwoordelijk voor daden en gevolgen ervan → vervolgd worden: voor schade die je door je daden toebrengt aan anderen voor daden die in strijd zijn met de wet Bij uitoefenen beroep een fout maken → aansprakelijk gesteld 3 voorwaarden: als zorgverlener een fout hebben begaan ○ ZV (eisende partij) moet bewijzen dat jij een fout hebt gemaakt ZV moet schade hebben geleden ○ materiële schade ○ schade aan personen: lichamelijke schade + kosten materiële hulpmiddelen ○ morele schade oorzakelijk verband tussen fout van zorgverlener en schade vastgesteld bij ZV ○ bewezen worden dat gemaakte fout aan basis ligt van opgelopen schade 2 vormen: burgerlijke aansprakelijkheid strafrechtelijke aansprakelijkheid Zorgverlener heeft fout begaan door: Zorgverlener heeft fout begaan door: een daad onwettig uitoefenen van geneeskundige of een nalatigheid verpleegkundige handelingen een onvoorzichtigheid een daad te stellen in strijd met de wet toedienen van onopzettelijke slagen en verwondingen toedienen van opzettelijke slagen en verwondingen toedienen van schadelijke stoffen verzuimen een handeling te stellen die door strafwet verplicht is burgerlijke aansprakelijkheid strafrechtelijke aansprakelijkheid betalen schadevergoeding betalen schadevergoeding ○ werkgever moet dit meestal voor zijn ○ werkgever moet dit meestal voor zijn rekening nemen rekening nemen ○ zelfstandige: zelf betalen mogelijk celstraf uitgesproken → verzekering afsluiten ○ dader moet deze voor zijn rekening nemen Digitaal leerpad pedagogisch handelen - 8. Hoe stimuleer je de fysieke ontwikkeling van de baby via spelen met voorwerpen? ⇒ groei baby = eerste maanden razendsnel ⇒ nog niet veel bewegingen zelfstandig uitoefenen ⇒ voorwerpen grijpen met volle hand + kleine voorwerpen oprapen Fysieke ontwikkeling stimuleren bij de baby op verschillende manieren → doe bewegingen voor bij een verhaaltje, een liedje WAAROM? -> baby wordt aangemoedigd om mee te doen -> zijn kracht neemt toe en krijgt zijn bewegingen beter onder controle → geef de baby de kans om te grijpen, schoppen, iets vast te houden → bied voorwerpen gekruist aan om het rollen te stimuleren WAAROM? -> baby wordt bewust van zijn eigen lichaam → geef de baby voldoende bewegingsvrijheid - laat hem niet de heletijd in een box of wipper spelen maar ook een op een speelmat WAAROM? -> ruimte om te rollen, kruipen, zijn hoofd op te tillen vanuit buiklig → wissel regelmatig de houding van de baby WAAROM? -> leert zijn eigen lichaam ervaren en wordt zijn voorkeurshouding beperkt VOORKEURSHOUDING: baby houd zijn hoofd 75% v/d tijd in dezelfde positie → laat de baby zelf muziek maken met verschillende materialen WAAROM? -> stimuleert de motorische ontw. maar zorgt ook voor sfeer + is uitlaatklep voor de baby Baby ervaart wereld rondom zich door zijn zintuigen → stimuleer het zicht van de baby bij elke kans die je krijgt - gebruik contrasten en felle kleuren - laat voorwerpen in zijn buurt bewegen → geef aandacht aan geluiden, smaken en geuren uit de nabije omgeving (leefwereld) van de baby → heb aandacht voor fysiek contact met de baby door te strelen, knuffelen, massages WAAROM? tastzin wordt gestimuleerd + brengt het lichaam van de baby rust wnr er veel prikkels zijn geweest Stimulerende hoeken Baby voelt zich goed in een aantrekkelijke en gevarieerde omgeving → kan intens bezig zijn en ontwikkelt hij zich thet best → ruim aanbod aan speelhoeke nbiedt meer kansen om zich te intwikkelen Een speelhoek: → afgebakende plek waar de kinderern rond een bepaalde activiteit of binnen een thema spelen → kind kan er alleen spelen of samen met anderen Door het kind zelf een speelhoek te laten kiezen is het meer betrokken bij wat het doet Spelen in hoeken biedt veel voordelen: - kind kiest zelf waar hij het liefst speelt - het welbevinden is hoog, het kind vermaakt zich - betrokkenheid is hoog, er is intens speelplezier - kind leert samenspelen - kind leert omgaan met regels en afspraken - er is ruimte voor variatie - fantasie en creativiteit worden gestimuleerd Baby, peuter, kleuter, lagereschoolkind ⇒ spelen op andere manier + hebben andere behoeftes ⇒ aanbod + inrichting van hoeken afstemmen op ontwikkelingskenmerken van kinderen Baby: → motorische en zintuiglijke veranderingen: - leert kruipen en grijpen - zintuigen ontwikkelen verder → behoefte aan rust en structuur Opvang: ⇒ in een opvang waar baby’s aanwezig worden deze taken voorzien: - materiaal dat gericht is op de ontwikkeling v/d zintuigen, motoriek en taal - een veilige omgeving om te liggen en te onderzoeken - een aangepaste ondergrond voor de baby’s die kruipen - een open ruimte voor baby’s die leren stappen - een indeling zodat de kinderbegeleider zicht heeft over de hele ruimte Peuters: ⇒ veel bezig met rennen en klimmen, daarnaast willen ze rustig in een hoekje zitten → in de opvang is het nodig om aandacht te besteden aan: - ruimte om te klimmen, rennen, fietsen, spelen met een bal - themahoeken voor auto's, keukentje, boekjes,... - ruimte voor expressieactiviteiten → verven, kleien, met zand + water spelen, … - ruimte waar kind zich kan terugtrekken met een boekje of pop Kleuters: - nieuwe vaardigheden oefenen - fietsen: steeds beter onder controle - denkvermogen ontwikkelt zich verder → geruime tijd intens bezighouden met puzzels en spelletjes - hoogtepunt fantasiespel Lagereschoolkind: - fysiek bezig willen zijn - uitdagingen met materialen die niet te kinderachtig zijn - huistwerkbegeleiding = niet verplicht in biutenschoolse opvang - organiseren van zinvolle vrijetijdsbesteing, spelen en rusten Soorten hoeken: - beweeghoek - rustplek of verstophoek - voorleeshoek - ontdekhoek - bouwhoek - muziekhoek - creatieve hoek - fantasie hoek - spellenhoek - huiswerkhoek 6.4.1 Soorten spelvormen Spelen met voorwerpen Uitgangspunt = voorwerpen - kind ontdekt wat je met voorwerpen kunt doen → op welke manieren gebruiken → voorwerpen kan voor iets anders dienen dan waarvoor het bedoeld is Baby → sterk gericht op zintuigen - kijken naar bewegende voorwerpen (groot, rond, kleurijk, grote zwart-witcontrasten) Peuter → fijne motoriek wordt steeds beter -> bewegingen betr onder controle Kleuter → abstracte begrippen (weinig, lang, groot, …) - spelmateriaal mag ingewikkelder zijn Lagereschoolkind → graag technisch bezig zijn Orthopedagogisch handelen (extra hoofdstuk): ○ 8.2.2 Personen met een zintuiglijke handicap p.280-286 Zintuiglijke handicaps → betrekking op zintuigen → visuele handicap - verschillende vormen en gradaties van gezichtsverlies - verschillende oorzaken - niet verholpen met bril of lenzen - voorkomen op verschillende plaatsen (in het oog zelf, verbinding naar of in hersenen) → auditive handicap - verschillende vormen en gradaties van gehoorverlies - verschillende oorzaken -> aangeboren of verworven - voorkomen op verschillende plaatsen (in het oor zelf, verbinding naar of in de hersenen) Invloed op de zorgvrager Verwerkingsproces: - handicap + berperkingen leren aanvaarden - wereld op een andere manier ervaren Uitdagingen bij aanvaarden: → omgeving - visuele/auditieve waarneming missen bij interactie met wereld om zich heen - onzekerheid en angst -> nieuwe situaties → zichzelf - minder info opnemen over wereld om zich heen - actief deelnemen aan wereld = moeilijker → op zichzelf aangewezen → contact met anderen - communiceren met anderen = bemoeilijkt Blindheismasker ⇒ veel blinde personen hebben een zwakkere gelaatsmototriek ontwikkeld → nooit gelaatsuitdrukkingen kunnen imiteren Invloed op het gezin Aanvaardingsproces binnen het gezin bij aangeboren of verworven zintuiglijke handicap → vooral impact op gevoelsbeleving en relaties binnen het gezin - auditieve handicap => mist heel wat complimenten/feedback - visuele handicap => lichaamstaal niet registreren (belangrijke nuances in boodschappen missen) Zintuiglijke handicap -> grote impact op ontwikkeling van kind => extra aandacht binnen gezin en ruimere omgeving om bepaalde ontwikkelingsdoelen te bereiken Visuele handicap: - motorische ontwikkeling stimuleren - situatie = nieuw en onbekend -> gevoel van onveiligheid -> wereld wordt klein - impact op zelfstandigheid en zelfredzaamheid: → kennis en ervaring ontstaan door observatie en imitaite ⇒ opvoeder moeten creatief zijn: verschillende alternatieven zoeken Auditieve handicap: ⇒ grote invloed op taalontwikkeling - begrijpen en ontwikkelen taal -> horen van taal - meer risico op taalachterstand - minder kansen op juiste taal begrip + volledige woordenschat Hulpmiddelen → dagelijks leven vergemakkelijken visuele handicap - taststok - hulphond - braille - loepen auditieve handicap - hoorapparaten - cochleair implantaat - gebarentaal Gebarentalen = volwaardige zelfstandige talen → Vlaamse Gebarentaal Liplezen (spraakafzien) = lezen van woorden door de bewegingen van lippen, gelaatuitsdrukkingen en gebaren Kinderen met auditieve handicap → buitengewoon of reguliere onderwijs → ondersteuningsmogelijkheden: - voorleessoftware - ondersteuning van een tolk in klas - specifieke bankenopstelling Orthopedagogisch handelen Tips bij omgaan met personen met een visuelen handicap: - zeg wat ge doet of gaat doen - wees ordelijk → dingen een vaste plaast geven → geen spullen laten rondslingeren - geef concrete informatie → woorden en termen van afstand → klokmethode - vertel wie er in een kamer is - geef een voorwerp in de hand als je iets wilt tonen Tips bij omgaan met personen met een auditive handicap: - maak oogcontact als je met de persoon wilt praten - neem de tijd om iets te zeggen + voldoende articuleren - tik persoon op de schouder om deuidelijk te maken dat je iets wilt zeggen - gebarentolk in de klas - schrijftolk - centrale plaats in het lokaal - foto’s, presentaties, tekeningen … om mondelinge les te verdeuidelijken Digitaal leerpad pedagogisch handelen - 9. Hoe stimuleer je de cognitieve ontwikkeling van de baby via spelen met taal? Kinderbegeleider: ○ 4.7 De ontwikkeling stimuleren door pedagogisch handelen 4.7.1 De ontwikkeling stimuleren bij de baby - cognitieve ontwikkeling p.146-147 → baby ontdekt de wereld + maakt schema’s v/d werkelijkheid Hoe stimuleren? - benoem de handelingen die je met de baby gaat doen → voorspelbaarheid - ontwikkeling van taal = basis van communicatie - baby ontwikkelt ruimer taalbegrip + taalproductie (nieuwe woorden: → herhaal liedjes die de baby leuk vindt WAAROM? ⇒ terugkerende teskst ⇒ hulp bij aanleren van nieuwe woorden → praat veel met en tegen de baby → benoem de lichaamsdelen die je aanraakt bij de baby → gebruik de thuistaal van het kind in de opvang enkele vaak voorkomende woorden in de thuistaal van het kind geef de tuistaat een plaats in de kinderopvang zing liedjes of rijmpjes in de thuistaal van het kind - aanleren van lichaamstaal en inotatie is ook belangrijk: → gebruik hote tonen als je met de baby praat → leer de baby verschillende gezichtsuitdrukkingen kennen en interpreten + gebaren → varieer in stemgebruik: speel met geluiden en je stem - bied verschillende voorwerpen en materialen aan om te ontdekken → open ervaringsgerichte materialen: baby kan experimentern en eigenschappen ontdekken → materialen waarmee de baby kan experimenteren met oorzaak en gevolg ○ 4.10 Stimulerende hoeken p.173-176 Kind voelt zich goed in een aantrekkelijk en gevarieerde omgeving: - intens bezig zijn - beste ontwikkelen → ruim aanbod aan speelhoeken biedt meer kansen om zich te ontwikkelen Speelhoek = afgebakende plek waar kind rond bepaalde activiteit en binnen een thema speelt → alleen of samen met anderen Speelhoek laten kiezen → kind is meer betrokken bij wat het doet Spelen in hoeken biedt veel voordelen: - kind kiest zelf waar hij het liefst mee speelt - hoog welbevinden, kind vermaakt zich - hoge betrokkenheid, intens speelplezier - kind leert samenspelen - kind leert omgaat met regeld en afspraken - ruimte voor variatie - fantasie en creativiteit worden gestimuleerd Baby, peuter, kleuter, lagereschoolkind → spelen op andere manier + hebben andere behoeftes → aanbod + inrichting van hoeken afstemmen op ontwikkelingskenmerken van kinderen Baby: motorische en zintuiglijke veranderingen: ○ leert kruipen en grijpen ○ zintuigen ontwikkelen verder behoefte aan rust en structuur opvang: ○ materiaal gericht op ontwikkeling zintuigen, motoriek en taal ○ veilige omgeving om te liggen en onderzoeken ○ aangepaste ondergrond voor kruipers ○ open ruimte voor stappers ○ zicht over de hele ruimte als kinderbegeleider Peuter: klimmen en rennen rustig hoekje wereld ontdekken en onderzoeken imiteren samen spelen opvang: ○ ruimte om te klimmen, rennen, fietsen, spelen met de bal … ○ themahoeken (auto’s, keukentje, boekjes …) ○ ruimte voor expressieactiviteiten ○ ruimte waar peuter zich even kan terugtrekken Kleuter: nieuwe vaardigheden oefenen fietsen: steeds beter onder controle denkvermogen ontwikkelt zich verder ○ geruime tijd intens bezighouden met puzzels en spelletjes hoogtepunt fantasiespel Lagereschoolkind: fysiek bezig willen zijn uitdagingen met materialen die niet te kinderachtig zijn huiswerkbegeleiding = niet verplicht in buitenschoolse opvang organiseren van zinvolle vrijetijdsbesteding, spelen en rusten Soorten hoeken: beweeghoek rustplek of verstophoek voorleeshoek ontdekhoek bouwhoek muziekhoek creatieve hoek fantasie hoek spellenhoek huiswerkhoek 6.4.1 Soorten spelvormen - spelen met taal p.241-242 Spelen met taal Taalspelletjes: woorden worden op een spelende manier aangeleerd stimuleren het kind om actief met taal bezig te zijn Baby: luistert graag naar liedjes, versjes, verhalen leert veel nieuwe woorden bij tips: ○ veel praten tegen de baby ○ vertel wat je gaat doen ○ herhaal geluidjes die de baby maakt Peuter: geniet van verhaaltjes vertellen en boekjes lezen Kleuter: wil weten hoe de wereld in elkaar zit voorlezen kan helpen de wereld beter te begrijpen beheerst de meeste regels van de thuistaal Lagereschoolkind: leert schrijven begrijpt informatie die hij hoort of leest kan zijn eigen mening geven Digitaal leerpad pedagogisch handelen - 10. Hoe stimuleer je de socio-emotionele ontwikkeling van de baby via interactief spel? Kinderbegeleider: ○ 4.7 De ontwikkeling stimuleren door pedagogisch handelen 4.7.1 De ontwikkeling stimuleren bij de baby - socio-emotionele ontwikkeling p.148-149 - Hechting ⇒ basis v/d sociale ontwikkeling HOE STIMULEREN? - maak veel oogcontact → babyleert dat hij aandacht geeft en krijgt - lichaamscontact zorgt voor een hechte band + veiligheid - kijk en luister naar de baby → benoem gedrag en erken zijn gevoelens - draag de baby in een draagdoek of -zak → veilig en geborgen gevoel - wissel niet te vaak van verantwoordelijke kinderbegeleider → baby hecht zich maar aan een beperkt aantal volwassen → leren omgaan met scheidingsangst - kiekeboespelletjes → leren dat personen en voorwerpen die verdwijnen ook weer terugkomen → laat opvoeder duidelijk afscheid nemen v/d baby - geef een knuffel of vertrouwd voorwerp van thuis als troost - moedig de baby af en toe van op een afstand aan → leren omgaan met afstand en nabijheid + zelfvertrouwen vergroten Veilige gehechtheidsband = nodig om: - wereld durven ontdekken - vertrouwen krijgen in anderen en zichzelf - zelfstandig worden KB: socio-emotionele ontwikkeling ondersteunen en stimuleren → veilie gehechtheidsband opbouwen met kind Sensitieve responsiviteit Hoe veilige gehechtheidsband opbouwen, sensitief responsief reageren op het kind → evenwicht bewaren tussen - kind stimuleren om zelfstandig te worden - kind voldoende liefde en geborgenheid geven WAT? - sensitief ⇒ gevoelig zijn voor de behoeften die het kind heeft, signalen die het kind geeft - responsief ⇒ gepast reageren op deze behoeften, signalen WAAROM? - van bij de geboorte: kind maakt contact met omgeving ⇒ willen tonen hoe ze zich voelen, behoeften, gedachten, verlangens kenbaar maken - positief reageren als volwassene → kinderen leren op anderen rekenen - ⇒ vertrouwen in anderen = basis voor veilige hechting - positief reageren als volwassene → kind voelt zich gezien, gewaardeerdn aanvaardn begrepen - kind durft op ontdekking gaan, uitdagingen aangaan → er is iemand in de buurt om te helpen als het misgaat + kind heeft vertrouwen in eigen kunnen en zijn - ⇒ zelfvertrouwen ontwikkelen Hoe handel je sensitief responsief? Gevoelig zijn voor de behoeften en signalen van het kind - jonge kinderen: verbaal moeilijk uitdrukken ⇒ zenden signalen uit over hoe ze zich voelen ⇒ vooral: honger en vermoeidheid ⇒ ook: stress, overprikkeling, verveling, ansgt… - KB: uidaging om te achterhalen wat het kind duidelijk wil maken gepast te reageren - observeren - gevoel van het verwoorden - signalen van honger: ⇒ handen in de mond, op handjes zuigen ⇒ smakgeluidjes maken, op zoek naar borst ⇒ zacht gehuil wordt steeds harder - signalen van vermoeidheid: ⇒ zeuren ⇒ in oogjes wrijven ⇒ geeuwen ⇒ hoofdje neerleggen ⇒ naar oortjes grijpen - signalen van pijn: ⇒ plotseling en luid huilen ⇒ onrustig: trappelen met beentjes, overstrekken Gepast reageren: - snel en onmiddelijk - gevoelen van affectie en veiligheid bieden ⇒ nood aan zich veilig en geborgen voelen ⇒ lichaamscontact ⇒ troosten - zelf initiatief nemen ⇒ niet wachten tot kind zelf om aandacht vraagt, maar zelf initiatief nemen ⇒ complimentjes, aanmoedigen, intersse tonen, vragen stellen, contacten maken … Evenwicht tussen ‘zelfstandigheid stimuleren’ en ‘liefde en geborgenheid bieden’ Evolutie naar volwassenheid: kind heeft behoefte aan - liefde, veiligheid en geborgenheid - mogelijkheid om zelfstandig te zijn ⇒ gezond evenwicht tussen beide behoeften Verstoring van evenwicht: overbescherming of verwaarlozing Overbescherming - kinderen: bescherming nodig van opvoeding: ⇒ kunnen zelf gevaren onvoldoende inschatten ⇒ kunnen zichzelf onvoldoende beschermen - uiteindelijke doel = kinderen leren zichzelf beschermen, zelf grenzen leren trekken, gevaren leren inschatten, problemen leren oplossen - opvoeder: beschermend handelen om zelf controle te houden ⇒ overbeschermen - gevaren overbescherming: ⇒ niet durven, geen uitdagingen aangaan ⇒ geen vertrouwen in zichzelf ⇒ niet geleerd hebben zich te verweren → gepest worden ⇒ niet geleerd hebben ‘nee’ te zeggen, om te gaan met verleidingen - opvoeder: kind leiden naar zelfstandigheid - volwassene: vooral bezeig met eigen taken, weinig aandacht voor kind, weinig inspelen op behoeften van kind, kind alleen laten ⇒ verwaarlozen - soorten verwaarlozing: ⇒ lichamelijke verwaarlozing ⇒ psychische en emotioneele verwaarlozing - gevaren verwaarlozing: ⇒ laag zelfbeeld ⇒ weinig vertrouwen in anderen ⇒ emoties minder goed reguleren ⇒ moeilijker relaties aangaan met anderen ○ 4.10 Stimulerende hoeken p.173-176 Kind voelt zich goed in een aantrekkelijke en gevarieerde omgeving: - intens bezig zijn - beste ontwikkelen → ruim aanbod aan speelhoeken biedt meer kansen om zich te ontwikkelen Speelhoek = afgebakende plek waar kind rond bepaalde activiteit en binnen een thema speelt → alleen of samen met anderen Speelhoek laten kiezen → kind is meer betrokken bij wat het doet Spelen in hoeken biedt veel voordelen: - kind kiest zelf waar hij het liefst mee speelt - hoog welbevinden, kind vermaakt zich - hoge betrokkenheid, intens speelplezier - kind leert samenspelen - kind leert omgaat met regeld en afspraken - ruimte voor variatie - fantasie en creativiteit worden gestimuleerd Baby, peuter, kleuter, lagereschoolkind → spelen op andere manier + hebben andere behoeftes → aanbod + inrichting van hoeken afstemmen op ontwikkelingskenmerken van kinderen Baby: motorische en zintuiglijke veranderingen: ○ leert kruipen en grijpen ○ zintuigen ontwikkelen verder behoefte aan rust en structuur opvang: ○ materiaal gericht op ontwikkeling zintuigen, motoriek en taal ○ veilige omgeving om te liggen en onderzoeken ○ aangepaste ondergrond voor kruipers ○ open ruimte voor stappers ○ zicht over de hele ruimte als kinderbegeleider Peuter: klimmen en rennen rustig hoekje wereld ontdekken en onderzoeken imiteren samen spelen opvang: ○ ruimte om te klimmen, rennen, fietsen, spelen met de bal … ○ themahoeken (auto’s, keukentje, boekjes …) ○ ruimte voor expressieactiviteiten ○ ruimte waar peuter zich even kan terugtrekken Kleuter: nieuwe vaardigheden oefenen fietsen: steeds beter onder controle denkvermogen ontwikkelt zich verder ○ geruime tijd intens bezighouden met puzzels en spelletjes hoogtepunt fantasiespel Lagereschoolkind: fysiek bezig willen zijn uitdagingen met materialen die niet te kinderachtig zijn huiswerkbegeleiding = niet verplicht in buitenschoolse opvang organiseren van zinvolle vrijetijdsbesteding, spelen en rusten Soorten hoeken: beweeghoek rustplek of verstophoek voorleeshoek ontdekhoek bouwhoek muziekhoek creatieve hoek fantasie hoek spellenhoek huiswerkhoek ○ 6.4 Activiteiten in de kinderopvang 6.4.1 Soorten spelvormen - interactief spel p.236-237 Interactief spel ⇒ kinderen reageren op elkaar, oefenen invloed uit op de omgeving en op elkaar Baby: - geïnterseerd in menselijke gezichten (kijkt graag naar jouw gezicht) → spiegelspelletjes, gekke bekken, kiekeboe … Vanaf 18 maanden: - interesse in andere kinderen is groter - elkaar actief opzoeken en nabootsen Vanaf 4 jaar: - kleuters spelen echt samen - afspraken maken, rekening houden met elkaar en oveleggen - vriendschappen ontstaan Lagereschoolkind: - samen spelen is belangrijk - kind leert zich verplaatsen in anderen - vriendschappen op basis van intersses - kind hoort graag bij groep leeftijdsgenootjes - ook behoefte om soms alleen te zijn ○ 8.2 Omgaan met opvoedingssituaties in bijzondere contexten 8.2.2 Personen met een zintuiglijke handicap p.280-286 Zintuiglijke handicaps → betrekking op zintuigen - visuele handicap ⇒ verschillende vormen en gradaties van gezichtsverlies ⇒ verschillende oorzaken ⇒ niet verholpen met bril of lenzen ⇒ voorkomen op verschillende plaatsen (in het oog zelf, verbinding naar of in de hersenen) - auditieve handicap ⇒ verschillende vormen en gradaties van gehoorverlies ⇒ verschillende oorzaken → aangeboren of verworven ⇒ voorkomen op verschillende plaatsen (in het oor zelf, verbinding naar of in de hersenen) Invloed op de zorgvrager Verwerkingsproces - handicap + beperkingen leren aanvaarden - wereld p^een andere manier ervaren Uitdagingen bij aanvaarden: - omgeving ⇒ visuele/auditive waarneming missen bij interactie met wereld om zich heen ⇒ onzekerheid en angst → nieuwe situaties - zichzelf ⇒ minder info opnemen over wereld om zich heen ⇒ actief deelnemen aan wereld = moeilijker → op zichzelf aangewezen - contact met anderen ⇒ communiceren met anderen = bemoeilijkt Blindheidmasker ⇒ veel blinde personen hebben een zwakkere gelaatsmotoriek ontwikkeld → nooit gelaatsuitdrukkingen kunnen imiteren Invloed op het gezin Aanvaardingsproces binnen het gezin bij aangeboren of verworven zintuiglijke handicap → vooral impact op gevoelsbelevin en relaties binnen het gezin: - auditive handicap: mist heel wat complimenten/feedback - visuele handicap: lichaamstaal niet registreren (belangrijke nuaces in boodschappen missen) Zintuiglijke handicap → grote impact op ontwikkeling van kind ⇒ extra aandacht binnen gezin en ruimere omgeving om bepaalde ontwikkelingsdelen te bereiken Visuele handicap: - motorische ontwikkeling stimuleren - situatie = nieuw en onbekend → gevoel van onveiligheid → wereld wordt klein - impact op zelfstandigheid en zelfredzaamheid: ⇒ kennis en ervaring ontstaan door observatie en imitatie → opvoeders moeten creatief zijn: verschillende alternatieven zoeken Auditieve handicap ⇒ grote invloed op taalontwikkeling - begrijpen en ontwikkelen taal → horen van taal - meer risico op taalachterstand - minder kansen op juist taalbegrip + volledige woordenschat Hulpmiddelen → dagelijks leven vergemakkelijken - visuele handicap ○ taststok ○ hulphond ○ braille ○ loepen - auditieve handicap ○ hoorapparaten ○ cochleair implantaat ○ gebarentaal Gebarentalen = volwaardige zelfstandige talen → Vlaamse Gebarentaal Liplezen (spraakafzien) = lezen van woorden door de bewegingen van lippen, gelaatsuitdrukking en gebaren Kinderen met auditieve handicap → buitengewoon of reguliere onderwijs → ondersteuningsmogelijkheden: voorleessoftware ondersteuning van een tolk in klas specifieke bankenopstelling Orthopedagogisch handelen Tips bij omgaan met personen met een visuele handicap: zeg wat je doet of gaat doen wees ordelijk ○ dingen een vaste plaats geven ○ geen spullen laten rondslingeren geef concrete informatie ○ woorden en termen van afstand ○ klokmethode vertel wie er in een kamer is geef een voorwerp in de hand als je iets wilt tonen Tips bij omgaan met personen met een auditieve handicap: maak oogcontact als je met de persoon wilt praten neem de tijd om iets te zeggen + voldoende articuleren tik persoon op de schouder om duidelijk te maken dat je iets wilt zeggen gebarentolk in de klas schrijftolk centrale plaats in het lokaal foto’s, presentaties, tekeningen … om mondelinge les te verduidelijken Digitaal leerpad pedagogisch handelen - 6. Hoe verloopt een dag in de kinderopvang? Kinderbegeleider: ○ 2.3 Veilig handelen 2.3.4. Aandacht hebben voor veiligheid bij activiteiten in het dagelijks leven p.50-53 Wat is gevaarlijk → hangt af van leeftijd en ontwikkeling + persoonlijkheid en mogelijkheid van het kind Aandacht aan veiligheid bij activiteiten in dagelijks leven door: toezicht houden onthaalmomenten uitvoeren zorgtaken maaltijdgebeuren slaap- en rustmomenten Toezicht houden: permanent begeleiden + actief toezicht houden = echt aanwezig zijn + bezig zijn met kinderen = zien wat ze doen in hele ruimte = luisteren wat kinderen zeggen + omgevingsgeluiden => je ziet onveilige situaties snel, leert risico’s inschatten + kunt gepast reageren hoe veilig handelen tijdens toezicht Onthaalmomenten: elk kind en opvoeder persoonlijk verwelkomen veilig handelen: ○ toegangscontrole en toezicht ○ weten wie kinderopvang binnenkomt en verlaat Verzorgen: veilig handelen: ○ luiertafel (stevige tafel of commode): nooit onbewaakt! ○ benodigdheden buiten bereik van het kind ○ controle temperatuur badwater/kraan ○ relax nooit op verhoog + kind altijd vastklikken ○ kind nooit alleen in kinderstoel, bad … ○ lintjes, strikjes aan kleding kind vermijden Eetmomenten: veilig handelen: ○ flesje (microgolf) rollen of schudden na opwarmen ○ temperatuur melk controleren ○ geen warme dranken, kleine of scherpe voorwerpen in nabijheid van het kind Slaap en rust: veilig handelen: ○ baby op rug laten slapen ○ controle op slaap (kijken, luisteren, voelen): altijd toezicht ○ zorgen dat kind het niet te warm krijgt ○ voorzichtigheid met medicatie (slaapverwekkend) ○ zorg voor rust, regelmaat en wennen ○ veilig kinderbed ○ beweeglijke baby = niet meer in de wieg ○ extra kijken: huilend in slaap gevallen 2.3.5. Aandacht hebben voor de veiligheid in de (speel)omgeving p.54-56 Binnen spelen + ontdekkingstocht buiten → zoveel mogelijk risico’s vermijden als kinderbegeleider Spelen en speelgoed: ○ speelgoed: veilig, gevarieerd, aangepast aan leeftijd en ontwikkelingsniveau ○ controle: kapot of versleten ○ kussenachtige knuffels vermijden ○ controle: zitten onderdelen stevig vast ○ opruimen ○ kleine voorwerpen, onderdelen buiten bereik ○ geen koordjes (fopspeen, speelgoed) ○ actief toezicht bij water Omgeving buiten: ○ aandacht aan balkon ○ afbakenen: omheining hoog genoeg + niet aan kunnen verwonden ○ speelruimte vrij van obstakels ○ vuilnisbakken buiten bereik ○ veilige speeltoestellen ○ kinderen niet alleen in buurt van water ○ controle zandbakken (scherpe voorwerpen, uitwerpselen) Omgeving binnen: ○ kinderhekjes ○ trap veilig leren gebruiken (niet op het achterwerk) ○ opletten met deuren en ramen ○ antislipmatten ○ opstapjes markeren ○ verwarmingselementen afschermen ○ tafelhoekbescherming ○ … ○ 1.3 Kwaliteitsvolle kinderopvang 1.3.4. Omgaan met opvoeders p.17-20 Participatie van opvoeders alle opvoeders willen het beste voor hun kind geloven in kracht van de opvoedingssituatie van het kind ouders = belangrijkste opvoeders participatie = actief betrekken van opvoeders bij de kinderopvang → nieuwsgierig zijn → weinig behoefte aan informatie hebben open en eerlijke communicatie = van groot belang eerste bezoek aan opvang: opvoeders benieuwd → kinderbegeleider vraagt feedback → gepast reageren → actief luisteren (wensen, bezorgdheden, problemen) eerste kennismaking → indruk over de opvang ○ ouders op gemak stellen ○ tijd nemen: alles uitleggen + vragen beantwoorden tonen hoe samenleven in groepsopvang kennismaking = moment om info over gezin te vragen (gewoonten, ontwikkeling, temperament, noden) opvoeders helder informeren ○ toegang tot leefruimte van hun kind ○ overleggen over het kind ○ weten waar ze terecht kunnen als ze niet tevreden zijn !!! mama’s uitnodigen = vanzelfsprekend → wat met andere gezinssamenstellingen? Communicatie met opvoeders = sleutel tot goede samenwerking breng- en haalmoment = geschikt voor gesprek over verloop van de dag ○ wisselwerking ○ ergens dieper op ingaan = afspraak op minder druk moment leefboek: hoe dag in de opvang eruit ziet heen- en weerschrift: elke dag mee naar huis, vragen, opmerkingen, evoluties sociale media: afgesloten groep, schriftelijke toestemming informele ontmoetingen: elkaar leren kennen Veelgestelde vragen → infoavond opvoeders begeleiden in overgang naar school opvoeders begeleiden in zindelijkheid van peuter → uitzoeken welke communicatie best past bij voorziening en opvoeders Slechtnieuwsgesprek Slechts nieuws brengen of bezorgdheid uiten → niet makkelijk = onderdeel van job → goed op voorbereiden: investeer in goede relatie: makkelijker om moeilijkheden te bespreken: ○ open dialoog ○ wederzijds vertrouwen tijd nemen voor moeilijk gesprek luister actief naar wat opvoeders vertellen, geef hun ruimte confrontatie met vertrouwelijke informatie → deontologisch verplicht voorzichtig hiermee om te springen opvoeders → recht op privacy als het over persoonlijk leven gaat ○ 6.1. De eerste keer in de kinderopvang p.214-216 Goede start = belangrijk grote stap voor kind en opvoeder wenperiode = kans om elkaar beter te leren kennen wennen = verplicht onderdeel van het pedagogische beleid van een kinderopvang = geleidelijk aan laten verlopen van de overgang van het thuismilieu van het kind naar de kinderopvanglocatie ○ extra aandacht voor: wisselwerking (kind, gezin, kinderbegeleider), informatie-uitwisseling, verhoogd toezicht op het kind Kind en Gezin: kind laten wennen bij elke overgang voor het eerst naar de opvang na langere ziekteperiode of vakantie naar de opvang veranderen van groep naar school of buitenschoolse opvang Eerst: opvoeder + kind minstens 1 dagdeel samen in opvang om opvanggebeuren samen te beleven Dan: kind beperkt aantal uren zonder opvoeder in opvang Tenslotte: gewenst opvangplan Wennen → voordelen voor het kind: minder stress ○ stap voor stap opbouwen, vertrouwensfiguur aanwezig, afscheidritueel minder angst ○ scheidings- en vreemdenangst minder kans op wiegendood ○ eerste dagen opvang = verstoord slaappatroon (verhoogd risico) Wennen → voordelen voor opvoeder: hoger welbevinden ○ ingrijpende verandering, kind met vertrouwen naar opvang brengen duidelijk beeld van werking van opvang ○ betrokkenheid neemt toe Wennen → voordelen voor kinderbegeleider: info over hoe opvoeder met kind omgaat, troost, speelt ○ gewoontes van kind leren kennen + gepast inspelen op behoeften opvoeders geven signalen van kind en betekenis ervan door ○ gepast kunnen reageren Wenmoment → verschillende delen: formeel deel informeel deel rondleiding meespelen in de kinderopvang Weinig tijd om te wennen: eerste dag vroeger komen → even samen aanwezig zijn vertrouwd voorwerp van thuis eerste opvangdagen kort houden ○ 6.2 Dagindeling in de kinderopvang 6.2.1 Dagplanning in de kinderopvang p.216-231 Duidelijke dagindeling: structuur en regelmaat veiligheid en duidelijkheid kind weet wat het kan verwachten kind kan zich ontwikkelen Goed ritme vinden in dagplanning → afgestemd op behoeften van groep en elk individueel kind Goede planning: aangeboden activiteiten + volledige dagprogramma Ruimte, tijd, aandacht voor: verzorging voeding slaap en rust beweging, spel, exploratie, uitdaging individuele benadering huiswerk Vaste dagplanning niet elke dag is hetzelfde ruimte voor flexibiliteit dagplanning kan aangepast worden aan activiteiten, weer, individuele behoeften Dagritme baby: baby bepaald zelf ritme voedings- en slaapschema volgens individuele behoeften Dagritme peuter: zoveel mogelijk aangehouden: vaste momenten voorbereiding op het schoolritme Groepsopvang → overgang van activiteit duidelijk maken: tijdig vertellen aan kinderen wat gaat gebeuren rituelen die duidelijk maken aan kinderen wat er komt Duidelijkheid en voorspelbaarheid van overgang zorgt voor: kind kan bezigheid afsluiten opvoeders stemmen brengen en halen af op planning rust voor kinderbegeleider en kind Buitenschoolse opvang → goed evenwicht in structuur van opvang: evenwichtige verdeling vrije tijd of activiteiten, individueel of groepsspel, rust of beweging … welbevinden kind = voorwaarde om ontspannen te spelen → ritme aangepast aan individuele behoeften van het kind Buitenschoolse opvang → eetmomenten: structuur en voorspelbaarheid samen eten aan tafel goede voorbeeld als kinderbegeleider: zien eten doet eten duidelijkheid en regelmaat → vaste eetmomenten = herkenbaar ritme, rust bij kind breek spel niet plotseling af → routine → maaltijd aankondigen, samen opruimen of activiteit afronden Digitaal leerpad pedagogiek - 4. Hoe richt je een stimulerende kinderopvang in? Kinderbegeleider: ○ 4.8 Een stimulerende ruimte p.162-168 4.8.1 De infrastructuur = het geheel van voorzieningen om een dienst of organisatie goed te laten functioneren → alle gebouwen en inrichting van de kinderopvang Algemene principes: speelkansen voor elke leeftijdsfase kind kan zich veilig bewegen gezond en hygiënisch oog voor diversiteit De ruimte is uitdagend: kind moet uiteenlopende ervaringen opdoen → samen/alleen spelen, iets nieuws bijleren of creëren … vlot bewegen in stimulerende en speelse omgeving omgeving veilig en vertrouwd → kind gaat op onderzoek → terrein vergroten + vaardigheden ontwikkelen stimulerende omgeving = uitdagende omgeving materialen die spannend, nog een beetje moeilijk zijn weinig mogelijkheden of uitdagingen → kind geremd in zijn ontdekkingsdrang Open plekken en samen zijn: groot genoeg om vrij te bewegen invloed op hoe kinderen met elkaar omgaan veel tijd op kleine oppervlakte met elkaar delen → ruzie of vervelend gedrag → kind kan zich terugtrekken of agressief worden ruimte voor beweging + rustige plekjes → kind moet zich kunnen terugtrekken uit de groep kinderen vinden het algemeen leuk om samen te zijn met anderen → maar ook behoefte om even alleen te zijn rust vinden = verwerken van nieuwe ervaringen kleinere speelplekken in speelruimte afstemmen op vaardigheden + ontwikkelingsniveau kind Binnenruimte in kinderopvang: elke activiteit → aangepaste ruimte of voorziening (onthaal, opbergen materiaal, spelen, slapen/rusten, eten, koken, wassen, overleg, toilet) elke ruimte bestaat uit verschillende delen: ○ zichtbaar (kleur, grootte, materialen) ○ niet zichtbaar (temperatuur, lawaai, geur) zichtbare en onzichtbare delen bepalen hoe ruimte aanvoelt persoonlijkheid bepaalt hoe je ruimte ervaart veel individuele verschillen in beleving van een ruimte kind: eigen plaats voor eigen spullen ○ eigen kastje ○ plaats voor foto’s, knutselwerkjes van het kind spelen en ontdekken = binnen en buiten vaak buiten spelen ○ meer bewegen ○ minder vaak ziek Buitenruimte in kinderopvang: waarom kinderen beter buiten spelen: - meer bewegen - ontwikkelen motoriek - leren creatief zijn - leren nieuwe vriendjes kennen - leren sociaal zijn - leren proberen en ervaren - kweken zelfvertrouwen - worden er blij van - worden minder vaak ziek - leren risico’s inschatten - krijgen respect - leren ver kijken - spelen gratis buiten verschillende speelzones met eigen doeleinden (actief, rustig) → uitdagen ervaringen op te doen inrichting ruimte bepaalt manier waarop kind zal spelen buitenruimte: 3 zones ○ avontuurlijke zone ○ sport- en spelzone ○ rustzone zones van elkaar gescheiden (spel niet verstoren) buiten spelen = kansen om te onderzoeken en te experimenteren Specifieke aandachtspunten per leeftijdsfase baby (5m2/baby): ○ leefruimte: alert voor zintuiglijke prikkels, wereld liggend verkennen kleuren, vormen, materialen die aandacht trekken materialen ontdekken met tastzin ○ rustruimte: bedden op correcte manier plaatsen: voldoende ruimte prikkelarm, zachte kleuren ○ buitenruimte: afgeschermde babyhoek → dicht bij binnenruimte gras, stukje terras: kruipen bewegende materialen = schaduwspel 2 peuter (5m /peuter): ○ leefruimte: kruipen, stappen, lopen → ruimte nodig speelse, stimulerende omgeving: vlot bewegen, interessante dingen zelfstandigheid stimuleren ○ rustruimte: bedden op correcte manier plaatsen: voldoende ruimte prikkelarm, zachte kleuren ○ buitenruimte: zelf speelgoed/materiaal uit berging nemen zithoek: rustige buitenactiviteiten schommel, glijbaan: motoriek op speelse manier inoefenen kleuter en lagereschoolkind (4m2/kind): ○ leefruimte: vanaf 15 kinderen: 2 ruimtes sanitaire ruimte (toilet, wasbak) ○ rustruimte: mogelijkheid om te rusten beperk aantal prikkels (rusten of huiswerk) koele kleuren geen speelgoed ○ buitenruimte: grenst aan gebouwen van opvang 4.8.2 Een veilige omgeving creëren Veilige omgeving: fysieke veiligheid: ○ voorkomen: ongeval, weglopen, verwonden, levensbedreigende situatie … ○ aanbevelingen: traphekjes chemische producten staan buiten bereik van kind ramen en stopcontacten beveiligen max. 18 kinderen per leefgroep, min. 2 begeleiders onthaalouder: max. 8 kinderen dieren buiten bereik van kind onveilige materialen wegnemen psychisch veilige omgeving ○ kind voelt zich thuis in open en prettige sfeer, gaat op onderzoek, vergroot terrein en ontwikkelt vaardigheden ○ aanbevelingen: rust uitstralen: hoog welbevinden = zorgeloos spelen overzichtelijke speelruimte: overtollige prikkels wegnemen → kind vindt gemakkelijk zijn plaats en zijn weg → baby: vertrouwde personen kunnen zien afzonderlijke plaats voor slapen en eten → baby: tot 6 maanden slapen in leefruimte (preventie wiegendood) ○ aanbevelingen: actief toezicht in buitenschoolse opvang → actief aanzetten tot spel, niet de hele tijd meespelen circulatieruimte: gang om leefruimtes te bereiken, niet door andere leefruimtes lopen = rust bij baby’s en peuters speelomgeving: zo veilig mogelijk → beschermen tegen gevaren + grenzen kunnen verkennen 4.8.3 Een gezonde omgeving creëren Gezonde omgeving = aangenaam om te verblijven, spelen, werken aangename temperatuur: ○ spelen: 20oC ○ slapen: 18oC ○ lager dan 15oC: condensatie → schimmels voldoende ventilatieen verluchting in slaapruimte aircosysteem goed onderhouden → geen ziektekiemen verspreiden algemeen rookverbod voldoende daglicht zicht naar buiten verluiertafel op gepaste hoogte voor kinderbegeleiders maaltijden zijn vers en gevarieerd ruimtes goed onderhouden: hygiënisch, netjes, infrastructuur zonder gebreken ○ 4.9 Een stimulerende uitrusting p.168-173 Aangeboden materiaal → afgestemd op kind: aanleunen bij vaardigheden van het kind aanleunen bij individuele vaardigheden van het kind → noodzakelijk: kind goed observeren Materiaal: stimulerend en uitdagend → prikkelen van kind nieuwsgierigheid wekken + blijven boeien fantasie op gang brengen zelf verloop van de activiteit bepalen samenwerking stimuleren zelf ontdekken en onderzoeken Materiaal = uitdagend aangepast aan voorkeuren + ontwikkelingskenmerken van kind verschillende toepassingsmogelijkheden hoeveelheid speelgoed = overzichtelijk materialen waarmee volwassenen kunnen nagebootst worden kind kan zelf kiezen waarmee het speelt Aandachtspunten aanschaffen materiaal: ergonomisch? hygiënisch? veilig? Materialen bij verluieren en zindelijkheidstraining: ○ Vb. verluiertafel, verluierkussen, washandje, handdoek, vochtige doekjes, luiers, luierzalf, zeep, potjes, klein toilet, goed afsluitbare afvalemmer Materialen bij maaltijd en maaltijdbegeleiding: ○ Vb. voedingsstoel, tafel en stoel aangepast aan leeftijd, stoel voor kinderbegeleider, aangepast bestek/borden/bekers, slabbetjes Materialen bij rust en slaap: ○ Vb. spijlenbed, bedden om buiten te slapen, ademende matras, slaapzak, deken Contact met opvoeders: heen- en weerschrift ○ vragen voor elkaar en praktische zaken ○ informatie over ontwikkeling ○ informatie over welbevinden en betrokkenheid → kan ook via digitaal volg- en communicatiesysteem gepast, ergonomisch meubilair voor kinderbegeleider ○ 4.10 Stimulerende hoeken p.173-176 Kind voelt zich goed in een aantrekkelijke en gevarieerde omgeving: intens bezig zijn beste ontwikkelen → ruim aanbod aan speelhoeken biedt meer kansen om zich te ontwikkelen Speelhoek = afgebakende plek waar kind rond bepaalde activiteit en binnen een thema speelt → alleen of samen met anderen Speelhoek laten kiezen → kind is meer betrokken bij wat het doet Spelen in hoeken biedt veel voordelen: - kind kiest zelf waar hij het liefst mee speelt - hoog welbevinden, kind vermaakt zich - hoge betrokkenheid, intens speelplezier - kind leert samenspelen - kind leert omgaat met regeld en afspraken - ruimte voor variatie - fantasie en creativiteit worden gestimuleerd Baby, peuter, kleuter, lagereschoolkind → spelen op andere manier + hebben andere behoeftes → aanbod + inrichting van hoeken afstemmen op ontwikkelingskenmerken van kinderen Baby: motorische en zintuiglijke veranderingen: ○ leert kruipen en grijpen ○ zintuigen ontwikkelen verder behoefte aan rust en structuur opvang: ○ materiaal gericht op ontwikkeling zintuigen, motoriek en taal ○ veilige omgeving om te liggen en onderzoeken ○ aangepaste ondergrond voor kruipers ○ open ruimte voor stappers ○ zicht over de hele ruimte als kinderbegeleider Peuter: klimmen en rennen rustig hoekje wereld ontdekken en onderzoeken imiteren samen spelen opvang: ○ ruimte om te klimmen, rennen, fietsen, spelen met de bal … ○ themahoeken (auto’s, keukentje, boekjes …) ○ ruimte voor expressieactiviteiten ○ ruimte waar peuter zich even kan terugtrekken Kleuter: nieuwe vaardigheden oefenen fietsen: steeds beter onder controle denkvermogen ontwikkelt zich verder ○ geruime tijd intens bezighouden met puzzels en spelletjes hoogtepunt fantasiespel Lagereschoolkind: fysiek bezig willen zijn uitdagingen met materialen die niet te kinderachtig zijn huiswerkbegeleiding = niet verplicht in buitenschoolse opvang organiseren van zinvolle vrijetijdsbesteding, spelen en rusten Soorten hoeken: beweeghoek rustplek of verstophoek voorleeshoek ontdekhoek bouwhoek muziekhoek creatieve hoek fantasie hoek spellenhoek huiswerkhoek ○ 1.4 De kinderopvang in de samenleving 1.4.3 Samenwerkingsverbanden p.27-30 Kinderopvangvoorzieningen werken op zelfstandige basis kunnen samenwerkingsverbanden aangaan: ○ onderling samenwerken ○ Lokaal Overleg Kinderopvang: lokaal samenwerkingsverband ○ aansluiten bij bestaand ondersteunend netwerk geen geïsoleerde leefwereld: organisaties waarmee opvang dagelijks contact heeft → zelf goed netwerk uitbouwen ○ vb. andere opvangvoorzieningen, organisaties voor activiteiten, kleuterscholen, studenten en scholen, OCMW, externe partners, artsen, gemeentebesturen … Samenwerkingen bevorderen op verschillende manieren: openingsdagen infrastructuur delen personeel delen invallen bij ziekte maaltijdendienst regelen gegevens uitwisselen speelgoed ruilen samen aankopen doen vervoer regelen (activiteiten) ervaringen uitwisselen vormingen organiseren …