Biomedisch les 1 PDF
Document Details
Uploaded by ModernZebra
Hogeschool Inholland
Tags
Summary
Deze les behandelt de anatomische vlakken, positionele termen en lichaamsgebieden in verband met de anatomie van het hart. Het legt de basis uit van het ECG (electrocardiogram), waaronder de elektrische geleiding door het hart en de interpretatie van een ECG-afleiding.
Full Transcript
Vanuit hier kunnen we dan aangeven waar iets zit. Hiervoor gebruiken we de anatomische vlakken, de positionele termen en de lichaamsgebieden. De anatomische vlakken zijn saggitaal, koronaal en transverzaal. Saggitaal deelt het lichaam op in een linker en een rechter deel en loopt dus hier of hier...
Vanuit hier kunnen we dan aangeven waar iets zit. Hiervoor gebruiken we de anatomische vlakken, de positionele termen en de lichaamsgebieden. De anatomische vlakken zijn saggitaal, koronaal en transverzaal. Saggitaal deelt het lichaam op in een linker en een rechter deel en loopt dus hier of hier of hier. Een bijzonder voorbeeld van een saggitaal vlak loopt precies in het midden. Dat vlak gebruiken we dan ook het meest, namelijk het medianen vlak, waarbij links en rechts aangeven dus heel makkelijk wordt. Alles links van het medianen vlak heet links, linkerarm, linkerbeen, linkerbuikenhelft, linkeroog etc. En alles rechts van het medianen vlak heet rechts. Ook kunnen we met dit vlak aangeven of het dichtbij of veraf de middenlijn ligt. Dat doen we met de positionele termen mediaal en lateraal. Mediaal betekent dichtbij het midden, bijvoorbeeld het hart ligt mediaal van de bovenarm. En lateraal betekent verder van het midden, dus de bovenarm ligt lateraal van het hart. Dan kunnen we het lichaam nog indelen in het coronale vlak, oftewel de verdeling in voor en achter wat in de geneeskunde ventraal en dorsaal heet. Bij dat soort benamingen gaan we straks ook nog even stilstaan. Voorbeeld, de wervelkolom ligt doorzaal van het borstbeen. Het derde en laatste belangrijke vlak is transversaal, oftewel de verdeling in boven en onder, wat we in de geneeskunde craniaal en caudaal noemen. Cranium betekent schedel, dus craniaal betekent letterlijk richting de schedel. En caudaal betekent richting de staart. Maar ja, aangezien we die niet meer hebben is richting de voeten misschien een betere vertelling. Zo kun je dus bijvoorbeeld zeggen dat de schedel craniaal ligt van de schouderbladen, en de schouderbladen juist caudaal van de schedel liggen. Dat waren de anatomische vlakken, maar zoals je al gehoord hebt zijn die dus nauw verbonden met de positionele termen. Eigenlijk heb je ze al voorbij gehoord komen, rechts, links, mediaal, lateraal, ventraal, doorzaal, craniaal en caudaal. Rechts en links worden in het Latijn dexter en sinister genoemd, dus die zet ik er even neer, met dan als betekenis rechts en links. Mediaal en lateraal voor het aangeven hoe ver iets van de middenlijn ligt, ventraal en doorzaal om aan te geven of iets voor of achter ligt, en craniaal en caudaal om aan te geven of iets boven of onder ligt. Er komen er maar twee bij die we nog niet hadden besproken. Proximaal en distaal. Deze worden gebruikt bij de ledematen. Proximaal betekent richting het aanhechtingspunt, zoals de oksel of de lies, en distaal betekent richting het uiteinde, de vingers en de tenen, zoals bijvoorbeeld het dijbeen ligt proximaal van het scheenbeen. Om de verwarring nog even iets groter te maken en er nog even wat lastige termen bij te gooien zijn sommige positionele termen die hetzelfde betekenen als degenen die we al hebben besproken. Anterior betekent hetzelfde als ventraal, posterior betekent hetzelfde als dorsaal, superior betekent hetzelfde als craniaal en inferior hetzelfde als caudaal. Dan vul ik nu nog de tabel even snel aan met de voorbeelden die ik al eerder gegeven heb, zodat jullie een mooi overzichtje hebben. Oh, wat een informatie, maar ik beloof je dat als je deze termen kent, dat je heel wat meer gaat snappen wat er geschreven staat in het elektronisch patiëntendossier, oftewel het patiëntendossier wat in het ziekenhuis gebruikt wordt. Dan wil ik met jullie nog de lichaamsgebieden doornemen. Bij het beschrijven van pijn, klachten en ziektebeelden zeggen we namelijk niet bijvoorbeeld in de oksel, maar axillair. Moet je maar net weten dat axillair oksel betekent, toch? Dat soort termen wil ik nu met jullie bespreken. Het is even wat woordjes stampen, maar je zult er echt heel veel plezier van hebben gedurende de rest van je studie, al je stages en als je in de zorg gaat werken, in het ziekenhuis gaat werken, later ook zeker tijdens je werk. Laten we van boven naar beneden de gebieden benoemen. C-vaal, oftewel hoofd, frontaal, voorhoofd, orbitaal, oogholte, nasaal, neusholte, oraal, mondholte, cervicaal is nek, thoracaal is borstkas, axillair is oksel, sternaal is borstbeen, mamaal is borst, brachiaal is arm, carpaal is pols, digitaal is vingers, abdominaal is buik, umbilicaal is navel, ingruinaal is lies, pubisch is de genitale regio, femoraal is het bovenbeen, patelaar is de knieschijf, cruraal is het onderbeen, tarzaal is de enkel, pedaal is voet, digitaal is de teen en dan nog de hallux, de grote teen. Dan gaan we nog even snel de achterkant doen. Occipitaal is het achterhoofd, vertebraal is de wervelkolom, lumbaal is de onderrug, gluteaal zijn de billen, sacraal is het plekje net boven de billen bij het heiligbeen , perineaal tussen de anus en de genitalie, popliteaal de knieholte, kalkaneaal de hiel en plantaar woedsel. Het abdomen is dan het allerlaatste wat ik jullie wil laten zien. Als mensen buikpijn hebben is het heel erg van belang om te weten waar de buikpijn precies zit. Buikpijn linksboven in de buik kunnen hele andere ziektes zijn dan rechtsonder. Daarom hebben we de buik in negen vakjes ingedeeld, zodat we heel precies kunnen beschrijven waar de pijn zit. Deze negen regio's zijn de regio epigastrica, de regio umbilicalis, de regio hypogastrica en de regio hypochondriaca rechts en links, de regio abdominalis lateralis rechts en links en de regio fossa iliaca rechts en links. Basis. ECG De basis van het ECG, het electrocardiogram, letterlijk elektrische afbeelding van het hart. ECG is dus een manier om naar het hart te kijken. Hiervoor gebruiken we de elektrische stroom die door het hart gaat. In het kort, dat begint in de sinus knoop, gaat vervolgens via de atria naar de AV knoop, waar het kort pauzeert, en vervolgens richting de bundel van his en dan richting de ventricles. Als we een ECG maken, maken we meestal een 12-kanaals ECG. Dit verwijst naar de 12 richtingen waarop we vervolgens naar het hart kunnen kijken. Hiervoor sluiten we de patiënt aan aan 10 elektroden. Wat deze afleidingen kunnen zeggen is of de elektrische stroom richting de elektroden gaat of er vanaf. Als het richting de elektroden gaat, krijgen we een positieve uitslag. En als het er vanaf gaat, krijgen we een negatieve uitslag. Om het hart dus goed te kunnen beoordelen, moeten we van zoveel mogelijk richtingen kunnen kijken. En dat doen we met 12 afleidingen. We plakken 4 elektroden op de extremiteiten, waardoor we het hart kunnen bekijken in een coronaal vlak. De plakker op het rechterbeen is een aarde, dus die telt niet mee met het bekijken van het hart. Wat we overhouden zijn 3 plakkers, en hiermee kunnen we AVR bekijken, rechts, AVL, links en AVF. De F is voor het Engelse woord foot. En we kunnen bekijken 1, 2 en 3. Meer opties zijn er niet in het coronale vlak.Dan de 6 plakkers die we rondom het hart plakken. Hierdoor bekijken we het hart in een transverzaal vlak. En hier kunnen we ook 6 kijkrichtingen uithalen, V1 tot en met V6. Samen goed voor 12 kijkrichtingen en dus een 12-kanaals ECG. Wat we dan zien op het ECG-papiertje zijn 12 kriegellijntjes die ons iets vertellen. De meest bekende ECG-kriebel ziet er zo uit. Dat is de 2e afleiding, omdat die zo mooi uitlijnt met het hart. Als de sinusknoop de impuls begint, gaat het vervolgens naar de atria. Dit zal dus richting de elektroden zijn. (En dus krijgen we een positieve golf. Dan komt het aan in de AV-knoop, waar het een korte pauze houdt. Weet jij waarom deze pauze wordt gehouden?Laat een reactie hieronder achter. Daarna zal de impuls richting de bundel van His gaan, waardoor het QRS-complex begint. Waarbij het septum eerst van links naar rechts depolariseert, te zien als een kleine negatieve golf in de afleiding 2. En dan gaat de impuls richting de apex, waardoor een grote piek ontstaat in het ECG. En daarna gaat het via de Purkinjevezels richting de ventriculwanden, waardoor het signaal weer negatief wordt. Samen het QRS-complex. We eindigen met het herstellen, oftewel het repolariseren van de ventricles, te zien als een positieve T-golf. Dezelfde impuls was in AVR precies van de andere kant te bekijken. En dus krijgen we dit. Een negatieve P, de impuls ging namelijk van de elektroden af. Een piek naar beneden voor het QRS-complex. En een negatieve T-golf. Op deze manier kan je vanaf 12 richtingen kijken naar het hart. Als je ECG's moet interpreteren, kan ik je de website ECGpedia aanraden, waar je stap voor stap wordt geholpen met het interpreteren van een ECG. Dit was de video over de basis van een ECG. Anatomie en functie hart. Het hart is verantwoordelijk voor het rondpompen van bloed. Er zijn twee harthelften en twee bloedsomlopen. Eentje naar de longen en eentje naar het lichaam. Je kan het zien als een achtje, waarbij het hart in het midden zit. De rechter harthelft pompt van het lichaam naar de longen toe en de linker harthelft van de longen naar de rest van het lichaam. Om dit te kunnen doen heeft het hart allemaal bloedvaten die ernaartoe en ervan aflopen. De bekendste is de aorta, de grootste slagader van het lichaam. Die zorgt voor zuurstofrijk bloed voor het hele lichaam. Als het bloed door het hele lichaam is geweest, komt het weer terug naar het hart via de vena cava. Het bloed uit de onderste lichaamshelft zal via de onderste vena cava, oftewel de vena cava inferior, terugkomen naar het hart.Vervolgens zal het bloed naar de longen gepompt worden via de longslagader, oftewel de arteria pulmonalis. Deze spitst al snel om naar de linker en de rechter long te gaan. Voor de splitsing heet het de truncus pulmonalis en daarna de linker longslagader, oftewel de arteria pulmonalis sinistra en de rechter longslagader, de arteria pulmonalis. pulmonalis dextra. Na de longen zal het bloed terugkomen naar het hart via de vene pulmonalis links en rechts, dus de vene pulmonalis sinistrae en de vene pulmonalis dextrae. De extra e's geven aan dat het meervoud is. De binnenkant van het hart ziet er als volgt uit. Om de bloedderstroming te regelen zitten er kleppen in het hart. Dat zijn de mitralisklep tussen de linker atrium en linker ventrikel, de tricuspidalisklep tussen het rechter atrium en rechter ventrikel, de aortaklep tussen het linker ventricool en de aorta en de pulmonalisklep tussen het rechter ventricool en de arteria pulmonalis. De mitralisklep en de tricuspidalisklep lijken op elkaar en worden de atrioventriculaire kleppen genoemd. De atrioventriculaire kleppen lijken een beetje op vliebeltjes die zijn opgehangen aan draadjes. Deze vliebeltjes bewegen heen en weer tijdens de hartslag. De ophangdraadjes houden ze tegen zodat ze niet richting het atrium gaan. Hierdoor wordt bij druk in het ventricool dus de klep gesloten waardoor het bloed niet meer terug kan stromen naar het atrium toe, maar in de goede richting wordt geduwd. De ophangdraadjes noemen we de gordetendinie en het zijn hele kleine pezen. Om de pezen op spanning te houden tijdens het samentrekken van het hart zitten er kleine spiertjes bij het uiteinde, de musculi papillares. De aortaklep en de pulmonalisklep lijken ook op elkaar en worden de semilunaire kleppen genoemd, wat letterlijk halve maan vormige kleppen betekent. Zo zien ze er namelijk uit, drie halve maantjes die samen ervoor zorgen dat het bloed niet kan terugstromen van de slagader naar het hart toe. Als we alles wat we geleerd hebben samenvoegen zien we het hart bewegen en zien we hoe de kleppen hun werk doen. Alles werkt samen voor een zo optimaal mogelijke hartslag. ECG: Elektrische geleiding die we kunnen meten in het hart. Het hart bestaat uit cellen die in de binnenkant negatief zijn geladen En de omgeving is positief en dat is in de rustfase de situatie. Op het moment dat er een impuls komt en een cel elektrisch wordt geactiveerd dan zie we dat allerlei biochemische processen plaatsvinden waardoor de binnenkant van de cel opeens positiever wordt ten opzichte van het buitenkant. Dit is de depolarisring dit kunnen we dan meten en die situatie wordt uitgetekend in de ECG. P golf: Moment waarop de SA-knoop de impuls afgeeft en dexe verspreid over de boezems. In de PQ interval zie je door de rechte lijn dat de AV-knoop de impuls kort vasthoudt. QRS: prikkelgeleiding in bundel van His naar bundeltakken en Purkinjevezels in systole ventrikels. T: repolarisatie ontspanning van ventrikels maken klaar zodat de SA-knoop weer impuls krijgt. Omdraaien van plus en min. Binnenbekleding van hartwand en hartklepen bestaat uit endotheel. Gladde laag wat vookomt dat bloedcellen daar tegen aan zouden plakken. Epicard is onderdeel van pericard en is binnenste laag van pericard [hartzakje]. Hartwand van binnen naar buiten is Endocardium-Myocardium-Epicardium. Het laag dat tegen het wand geplakt ligt vormt het epicard. Het hartzakje loopt rond het hele hart. Vormt eigenlijk een zak met daartussen pericardiale holte. Daar zit eigenlijk een soort gellaag tussen die ervoor zorgt dat dat er geen frictie ontstaat op het moment het hart aan het bewegen is. Het hartzakje zorgt ervoor dat het hart goed blijft positioneren in het borstkast en zodat het hart het ruimte heeft om uit te zetten en in te trekken. Bloedvoorziening wordt geregeld door de coronaire. Coronaire arterien[slagaders]die het hart van zuurstofrijk bloed voorzien. Hartvenen [aders] die afvalstoffen en CO2 van het hart afvoeren. Arterien voorzien zuurstofrijk bloed in de rustfase in deze fase kunnen coronaire arterien zich vullen met bloed. Als er een cornonaire arterie verstopt raakt treed er een hartaanval op. Fasen Hartcyclus Systole= Samentrekken. Bloed wordt verder gepompt van artrium naar ventrikels en van ventrikel naar arterium pulmonalis of aorta ingepompt. Diastole= Ontspannen. Hartruimte wordt gevuld met bloed om voor te bereiden voor systole. In 2 arteria of 2 ventrikels. Je hebt 2 soorten diastole en systole: Arteriale en Ventriculaire. Fase 1 Ventrikelvulling diastole. Arteria zijn al gevuld de druk in arteria stijgt in vergelijking met lege ventrikels waardoor 2 AV-kleppen[tricus- en mitralisklep] openen. Dit zorgt voor een eerst een snelle instroom van bloed van arteria [boezems]naar ventrikels [kamers]= ventrikelvulling en dan stopt de vulling. In de laaste fase van ventrikelvulling zie je dat de arteria even kort hart samenknijpen [arteriale systole] om ervoor te zorgen dat het laatste bloed ook naar de ventrikels gaat. Fase 2 Isovolumtrische contractie=gelijkblijven van bloed, bloed gaat niet ventrikel uit. Ventrikels waren al gevuld met bloed, arteria gaat ontspannen [arteriale diastole]. Arteria kan weer langzaam vullen met bloed. Ventrikels beginnen in deze fase al een klein beetje samen te trekken, waardoor de druk in de ventrikels toe neemt en de druk wordt uitendelijk hoger dan de druk in de arteria. Dit zorgt ervoor dat de AV-kleppen sluiten. Zodat er geen terugstroom van bloed is naar de arteria in. De aorta en pulmonaalklep blijven nog gesloten, want de druk in de ventrikels is niet zo hoog in vergelijking met de druk buiten het hart. Fase 3 Ventrikel-ejectie=Uitstoot van bloed in aorta [links] en pulmonalis [rechts]. De druk in de ventrikels neemt steeds meer toe doordat ze steeds meer samen knijpen, uiteindelijk wordt de druk zo hoog dat de aortaklep en pulmonalisklep openspringen. Waardoor bloed vanuit de ventrikels de 2 arteria in kan gaan=ventrikel-ejectie. Fase 4 Isovolumetrische relaxatie geen instroom en uitstroom van bloed uit ventrikels. Ventrikels gaan naar ejectie weer ontspannen[ventriculaire diastole] hierdoor neemt de druk in de ventrikels af, waardoor druk in aorta en in arteria pulmonalis hoger blijft. En die kleppen weer gaan sluiten. De AV-kleppen waren al gesloten. Alle kleppen zijn dicht. De ventrikels worden niet meer gevuld. Geleidingssysteem van het hart bestaat uit 2 typen cellen: Cellen die zelf een impuls kunnen genereren [afgeven) ook wel pacemakercellen genoemd. En geleidingscellen die kunnen een impuls over dit geleidingssysteem voortgeleiden. Op het moment dat de hartspiercellen zo’n impuls binnen krijgen gaan ze als reactie daarop samentrekken. Stap 1 Sinusknoop SA knoop stap 2 impuls voortgeleidt via de AV knoop stap 3 en impuls gaat via de bundel van His in de rechter en linker bundeltak over op de Purkinjevezels. Stap 1 SA-knoop is de pacemaker van het hart die kan zelf de impuls genereren. Op het moment dat de impuls wordt afgegeven verspreid de impuls over de linker en rechter artrium [boezems]. Vanuit de arteria kan de impuls niet zelfstandig doorgaan naar de ventrikels dat moet via de AV-knoop. Stap 2 Als de AV-knoop de impuls ontvangt dan houdt die het impuls kort vast. En dat doet ie om te voorkomen dat de ventrikels tegelijkertijd gaan samentrekken met de arteria [boezems]. Eerst moet de arteria samentrekken om bloed naar de ventrikels te brengen. Daarna moeten de ventrikels samentrekken om het bloed in de aorta en in arterie pulmonalis te pompen. Stap 4 Vervolgens wordt het signaal via de bundel van His naar de rechter bundeltak en de linker bundeltak en dan naar de Purkinjevezels gebracht die allemaal in contact staan met de hartspiercellen. Stap 5 Het verloop van de bundeltak gaat eers naar de apex van het hart [hartpunt] en dan pas naar boven, want eerst moet de onderkant samenknijpen en dan langzaam naar boven moeten samenknijpen om er voor te zorgen bloed van onder af naar boven wordt gestuwd in de grote arterie in. Anatomie: strutuur en opbouw van organen en weefsels Fysiologie: de functie van organen en weefels Pathologie: ziekteleer 2 formatieve toeten circulatie eind oktober en ademhaling half december 1 summatieve begin januari circulatie en ademhaling! Lesdoelen ◦ De belangrijkste lichaamsholten lokaliseren en aangeven wat zich daarin bevindt ◦ De anatomische richtingsaanduidingen en klinische onderzoeksmethoden benoemen ◦ Het belang van de ABCDE-benadering benoemen ◦ Onderdelen van het hart benoemen en hun functie beschrijven ◦ De prikkelgeleiding van het hart uitleggen ◦ De regulatie van de hartslagfrequentie verklaren ◦ Het hartminuutvolume berekenen en toelichten hoe dit tot stand komt ◦ De hartcyclus beschrijven ◦ De belangrijkste coronaire arteriën benoemen ◦ De zuurstofaanvoer en zuurstofbehoefte van het hart toelichten ◦ Het geleerde toepassen op compacte, alledaagse casussen De belangrijkste lichaamsholten Schedelholte: Ook wel intracraniele ruimte genoemd. Bevat de hersenen, slokdarm[oesophagus], luchtpijp [trachea], bloedvaten en wervelkolom met spieren. Borstholte: Ook wel thorax genoemd omgeven door ribbenkast. Bevat aan beide kanten een long en daartussen het hart en de grote vaten. Onderkant van thorax is een grote koppelvormige spier: het diafragma [middenrif] dit is de belangrijkste ademhalingsspier en vormt de grens tussen de thorax en de buik [abdomen]. Buikholte: Ook wel abdomen genoemd hierin bevinden zich de meeste spijsverteringsorganen[maag, duodenum, en enkele vrouwelijke voorplantingsorganen. Vaak wordt het onderste deel van de buikholte apart aangeduid als bekkenholte. Anatomische richtingsaanduidingen Ventraal= voren Anterior=voren Dorsaal=achter Posterior=achter Mediaal=naar het midden Lateraal=naar de zijkant Craniaal= richting het hoofd Superior=boven Caudaal= richting het staart inferior=onder Proximaal=dichtbij Distaal= verweg Centraal=in het midden Perifeer= aan het uiteinden Klinische onderzoeksmethoden Inspectie=kijken Kleur, symmetrie, zwellingen, littekens. Auscalatie=luisteren Geluiden van ademhaling, hartactie en darmactiviteit. Palpatie=voelen/aftasten met de vingers Is de buik hard of ontspannen? Huiddoorbloeding en temperatuur Pols voelen Percussie=kloppen met de vingers Vochtophoping in pleuraholte en vegrote lever op te sporen. ABCDE-benadering=een hulpmiddel om te beoordelen of de gezondheidssituatie van de patient over een bepaalde tijd verandert, hetzij een verslechtering of een verbetering. Airway [luchtweg] [stabilisatie van wervelkolom indien nodig] Breathing [ventilatie en gaswisseling] Circulation [bloedsomloop] [stoppen van bloedverlies] Disabiity [neurologie] Exposure {tempratuur en omgeving] Onderdelen van het hart en hun functie AV-kleppen zorgen ervoor dat het bloed tijdens systole van de kamers niet terug de boezems in stroomt. Zijn dun en zitten met koordjes van sterk bindweefel [chordea tendinea] vast aan papillairspiertjes binnen in de ventrikels. Arteriele kleppen: Aortaklep en pulmonalisklep Kleiner en steviger dan AV-kleppen. Halvemaanvormige kleppen genoemd, want slippen lijken op halve maantjes. De aortaklep en pulmonalisklep hebben normaal 3 klepslippen, een soort ondiepe stevige zakjes met de opening naar boven dit voorkomt dat het weggepompte bloed terugstroomt in het hart wanneer de ventrikels ontspannen zijn. Regulatie hartslagfunctie Wanneer chemosensoren in het bloed een lage zuurstofspanning meten , gaan signalen naar het ademhalingscentrum en hartregulatiecentrum. Die activeren het sympatische deel van het autonome zenuwstelsel, dat met extra adrenaline de ademhaling en hartslag versnelt. Zo wordt verminderd slagvolume, lage HB concentratie en lage saturatie gecompenseerd door stijging van de hartfrequentie. Wanneer het hart minder bloed in de arterien pomp of de vaatweerstand afneemt, daalt de bloeddruk. Als barosensoren dat opmerken, gaan signalen naar het bloeddrukentrum in de hersenstam. Ook dan wordt het sympatische deel van het autonome zenuwstelel geactiveerd dat met adrenaline het hart opjaagt en vaten vernauwt [vasoconstrictie]. Omgekeerd leidt bloeddrukstijging tot vertraging van de hartslag. De reacties op bloeddrukdaling en stijging worden beiden baroreflex genoemd. Prikkelgeleiding hart Hartminuutvolume bereken en uitleggen hoe dit tot stand komt. HMV: Hoeveel liter het hart per minuut door het hele lichaam pompt. Wordt berekend door slagvolume keer hartfrequentie. HMV kan ingeschat worden door de pols te voelen. De kracht van de pols informeert over het slagvolume. En het tellen is de hartfrequentie.Bij een volwassenen in rust is het HMV gemiddeld 70 ml keer 70 slagen, dus 4,9 L bloed. De slagvolume wordt bepaald door 3 factoren de aanvoer/vulling [preload], de slagkracht [contractiliteit] en weerstand bij uitpompen [aferload]. Hoe meer vulling hoe groter het slagvolume. Afterload bij vasoconstritie is toegenomen. Het is dan zwaarder voor de ventrikels bloed door nauwe vaten te pompen. Belangrijkste coronaire arterien RCA verzorgt vooral de bloedvoorziening naar het myocard van de rechterharthelft en een deel van de achterkant. Via de LCA stroomt bloed vooral naar de linkerharthelft. LCA wordt ook wel aangeduid met linker hoofdstam of left main en splitst op in 2 takken. LAD left anterior descendes en ramus circumflexus RCX. LAD loopt naar beneden richting het apex en voorziet grotendeels het linkerventrikel van bloed. RCX voorziet de achterwand van bloed. 60% krijgt de sinusknoop het O2 rijke bloed aangevoerd via de RCA en 40% van de mensen verloopt de bloedvoorziening van de sinusknoop via de RCX. De zuurstofaanvoer en zuurstofbehoefte van het hart toelichten De hartspier krijgt zuurstofrijk bloed aangevoerd via de coronaire arterien [kransslagaders], die deel uitmaken van de grote bloedsomloop. Het myocard [hartspier] ontvangt zuurstofrijk bloed tijdens de diastole. Wanneer de aortakleppen eind systolishe fase zijn geopend, bedekken ze de openingen van de coronaire arterien. De bloedstroomtevoer door de coronairen neemt af bij vernauwing van kransslagaders, lage diastolische bloeddruk en hoge hartfrequentie [ontspannen fasen zijn dan korter]. De zuurstoftevoer is ook beperkt als het bloed minder zuurstof bevat door een lage hemoglobineconcentatie en of en lage saturatie. Zuurstoftekort in het myocard kan voor schade zorgen, waardoor de hart minder zuurstof ontvangt. De hartspier heeft meer zuurstof nodig als deze harder moet werken zoals bij een snellere hartslag,als de vulling toeneemt en als de contracties meer kracht kosten. De zuurstofbehoefte is afhankelijk van de hoeveelheid te pompen bloed [preload], de hartfrequentie [elke slag kost energie] en de weerstand bij het uitpompen [afterload]. Overvuling, tachycardie [hoge hartfrequentie] en vaatvernauwing vehogen dus de zuurstofbehoefte van het myocard. Afname van de vulling, bradycardie [trage hartslag] en verminderde vaatweerstand verlagen de zuurstofbehoefte.De hatspier hoeft dan minder bloed verder te pompen en het gaat makkelijker.