Week 1: Ondervoeding PDF
Document Details
Uploaded by NeatHeptagon
Tags
Summary
This document outlines the prevalence and types of malnutrition in various settings. It highlights risk factors and potential complications. The document also explores the concept of the refeeding syndrome.
Full Transcript
lOMoARcPSD|37133920 WEEK 1: ONDERVOEDING Leerdoelen: Je kunt de prevalene en ernst van ondervoeding in verschillende sengs in Nederland en wereldwijd verklaren. Je kunt verklaren welke groepen risico lopen op het krijgen van ondervoeding. Ondervoeding komt overal in de ma...
lOMoARcPSD|37133920 WEEK 1: ONDERVOEDING Leerdoelen: Je kunt de prevalene en ernst van ondervoeding in verschillende sengs in Nederland en wereldwijd verklaren. Je kunt verklaren welke groepen risico lopen op het krijgen van ondervoeding. Ondervoeding komt overal in de maatschappij voor. Als voedingskundige of diëst krijg je er op verschillende manieren aljd mee te maken. Wat is ondervoeding? We spreken van ondervoeding als iemand een langere jd minder energie of voedingsstoen binnen krijgt, dan nodig is om gezond te blijven. Er zijn verschillende type ondervoeding: Zonder ziekte Bij ondervoeding zonder ziekte is er geen sprake van inammae (ontstekingen) in het lichaam. Er is een vermindering aan funconaliteit. Oorzaken kunnen voor dit type kunnen zijn armoede, verwaarlozing en rouw Ziekte gerelateerd, zonder inammae Er is wel een ziekte maar er is geen sprake van ontstekingen in het lichaam, net zoals ondervoeding zonder ziekte is er een vermindering in funconaliteit. Voorbeelden voor dit type ondervoeding zijn d ysfagie (slikstoornis), ALS, ziekte van Parkinson, CVA, anorexia nervosa. Ziekte gerelateerd met inammae acute ziekte ( plotselinge ziektes ) Bij ondervoeding met een acute ziekte en inammae is er sprake van een ontsteking in het lichaam. Vaak zijn dit soort paënten insuline resistent en is er een vermindering in funconaliteit voorbeelden voor dit type ondervoeding zijn IC-paënten, trauma, exacerbae van een inammatoire ziekte (Er wordt van een exacerbae gesproken als de ziekte meer acef wordt, na een jdlang weinig of geen acviteit te hebben vertoond. Soms wordt ook het werkwoord exacerberen gebruikt) Ziekte gerelateerd met inammae chronische ziekte (langdurige ziektes) Bij ondervoeding met een chronische ziekte en inammae is er sprake van een ontsteking in het lichaam. Vaak zijn dit soort paënten insuline resistent en is er een vermindering in funconaliteit voorbeelden voor dit type ondervoeding zijn Chronische fase van een inammatoire ziekte (bijv. Crohn, reuma) of kanker Cachexie (ka – gek- e) is een vorm van extreme magerheid. Ze wordt volgens de ICD-10 geklasseerd onder de algemene symptomen (R64). Cachexie treedt op in de terminale fase en vergevorderde stadia van bepaalde (chronische) aandoeningen zoals kanker, ernsge infeceziekten (tbc, aids,...), grote ouderdom e.d. Ook chronisch drugsmisbruik en anorexia nervosa kunnen oorzaken zijn van cachexie. Gedownload door Derien Salim ([email protected]) lOMoARcPSD|37133920 De oorzaken van ondervoeding zijn in te delen in somasche, funconele, psychische en sociale factoren. Hier onder zijn ze in een bron verwerkt: Somasche: Lichamelijke klachten Funconele: Beweging Psychische: Mentale Sociale: Omgeving De prevalene van een ziekteverschijnsel of aandoening in een bepaalde populae is het voorkomen op een bepaald moment uitgedrukt als propore van de populae. De prevalene van ondervoeding is het hoogst in: Verpleeg- en verzorgingshuizen Ziekenhuizen Thuiswonende 75+ ouderen Ouderen met thuiszorg Naar schang is in het verpleeghuis 10 tot 15% van de cliënten ondervoed. In de thuiszorg is dat 15 tot 30%. Bij de zelfstandig wonende ouderen (zonder thuiszorg) gaat het om zo’n 7%. In het ziekenhuis is 15 tot 25% van de paënten ondervoed. Als een paënt ernsg ondervoed is en te snel start met volledige voeding, kan het refeeding syndroom ontstaan. Hierdoor kunnen veel complicaes ontstaan. Bij ernsg ondervoede paënten kunnen, na het snel starten van voeding, verschuivingen in vocht- en elektrolytenbalans optreden: het refeedingsyndroom (RFS). Dit kan ernsge klinische gevolgen hebben, zoals hartritmestoornissen, neurologische stoornissen en respiratoire insuciëne. Bij ondervoeding treedt verlies op van vet-, spier- en celmassa, elektrolyten, vitaminen en spoorelementen. Bij het hervoeden van ondervoede paënten is interne herverdeling de belangrijkste oorzaak van elektrolytdalingen in de bloedbaan. Bewustzijn van het vóórkomen van RFS en idencae van hoog risicopaënten zijn cruciaal, aangezien vroegjdige herkenning en prevene het RFS zou kunnen voorkomen en de klinische verschijnselen zou kunnen afzwakken. Inzicht in de pathofysiologie van ondervoeding en refeeding en het kunnen uitdragen hiervan, kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het opmaliseren van de prevene en behandeling van het RFS in uw eigen organisae. Gedownload door Derien Salim ([email protected]) lOMoARcPSD|37133920 Het RFS wordt veroorzaakt door ondervoeding en de daarbij behorende metabole veranderingen in de verschillende fasen van vasten: Kortdurend vasten ( 24 uur) Bij langdurig vasten worden glycerol en aminozuren die vrijgekomen zijn uit vet – en (spier)eiwitaraak, gebruikt voor de gluconeogenese. Om te voorkomen dat het lichaam grote (spier)eiwit areekt voor de vorming van glucose treedt er ook ketogenese (araak van vetzuren tot ketonen) op. Bij langdurig vasten worden ketonen, als energiebron voor de hersenen, en vrije vetzuren, voor de organen zoals hart, nier en lever, de belangrijkste energiebronnen. Ondervoeding (> 10 dagen) Langdurig vasten leidt tot ondervoeding door verlies van zowel vetmassa als spiermassa. Araak van vetmassa en spiermassa gaat gepaard met araak van celmassa en verlies van water. Ondervoeding gaat dus gepaard met araak van vetmassa en spiermassa (en dus celmassa) en verlies van lichaamswater. Dat leidt vervolgens tot (latente) deciënes in vitamines, spoorelementen en (intracellulaire) elektrolyten. Wanneer er bij ondervoeding tevens sprake is van een ‘stress component’, zoals bij acute ziekte, koorts of trauma, verandert de fysiologische respons op vasten. De normale respons op vasten is gericht op behoud van lichaamseiwit. Gedownload door Derien Salim ([email protected]) lOMoARcPSD|37133920 Bij geen passende inname of verlies van voedingstoen, vocht en elektrolyten gedurende langere jd van vasten ontstaan er tekorten aan vitamines, sporenelementen en (intracellulaire) elektrolyten. Bovendien bevindt het lichaam zich in een katabole toestand (Arekende proces in het lichaam) met hierbij frequent een lage insulineconcentrae. Door het toedienen van voeding (oraal, enteraal, parenteraal, maar ook bv intraveneus glucose) wordt het metabolisme gesmuleerd tot verwerking en opslag van de toegediende nutriënten. Hierbij sjgt de insulineconcentrae in het bloed, die de glucose-opname, -verbranding en glycogeenopslag in cellen smuleert. Bij en door dit proces worden elektrolyten (kalium, magnesium, fosfaat) uit de bloedbaan opgenomen in de cellen, hetgeen leidt tot daling van de concentrae elektrolyten in de bloedbaan. RFS wordt in week 3 meer uitgelegd. Scarpenie: Sarcopenie is een ongunsge lichaamssamenstelling gekenmerkt door verlies van spiermassa en spierkracht bij gelijkblijvende of toenemende vetmassa, waardoor er geen of vrijwel geen gewichtsverlies optreedt. Sarcopenie kan worden ingedeeld in drie categorieën: Primaire sarcopenie Treedt op als gevolg van het normale verouderingsproces: sarcopenia of ageing. Normaliter treedt spierverlies van 10-25% in de leeijd van 50 tot 70 jaar op. Secundaire sarcopenie Secundaire sarcopenie treedt op als gevolg van: - Onvoldoende lichaamsbeweging; - Ziekte die gepaard gaat met inammae en metabole ontregeling; - Ondervoeding door onvoldoende inname van vooral eiwit. Sarcopene obesitas. Sarcopene obesitas wordt gekenmerkt door een hoge vetmassa en (ernsg) overgewicht die gepaard gaan met verlies van spiermassa en spierkracht. Bepaalde lab bepalingen (biochemische bepalingen) kunnen wijzen op een gewichtsverlies en verminderen spierkracht. Dit is bij een Hoog CRP en een laag albumine. Albumine is te gebruiken in een Nutrional Assessment, Gedownload door Derien Salim ([email protected]) lOMoARcPSD|37133920 omdat een snelle daling van de concentrae een teken is van toenemende inammatoire reace. Sjgend albumine kan worden beschouwd als verbetering. Bij een albumine van 34 g/ l of lager kan een inammatoire respons in het lichaam aanwezig zijn (vaak samen met een snelle sjging van het CRP). CRP staat voor C-reactief proteïne (Eng: C-reactive proteïn). Het is een acute fase-eiwit, dat wordt aangemaakt in de lever, waarna het in het bloed komt. Dit eiwit wordt snel aangemaakt: binnen zes tot acht uur nadat er een ontsteking is ontstaan is de hoeveelheid al flink toegenomen. Ook daalt het gehalte CRP weer snel als de ontsteking minder wordt. WEEK 2: SCREENING OP ONDERVOEDING Leerdoelen: Je kunt het juiste screeningsinstrument toepassen in verschillende situaes met gebruikmaking van technologie. Je kunt de uitkomsten van een screening interpreteren en vervolgstappen formuleren. Ondervoeding is een regelmag terugkerend thema in het werk van de diëst en voedingskundige. Kennis van de screeningsinstrumenten en het kunnen interpreteren van de uitslag is nodig om adequaat te kunnen handelen. Hoe kan ondervoeding vastgesteld worden? Er gelden nieuwe criteria voor het vaststellen van ondervoeding. De criteria beschrijven twee stappen de eerste stap is screening op het risico op ondervoeding. Als er sprake is van een verhoogde risico op ondervoeding wordt er in de tweede stap vastgelegd of een paënt daadwerkelijk ondervoed is en in welke mate (mag of ernsg) STAP 1: SCREENEN OP HET RISICO OP ONDERVOEDING Vroege herkenning en behandeling van ondervoeding en de risicofactoren voor ondervoeding is van ernsg belang. Voor elke zorgsector is een screeningsinstrument ondervoeding beschikbaar. Sommige screeningsinstrumenten kunnen in iedere zorgsector gebruikt worden. MUST, MALNUTRITION UNIVERSAL SCREENING TOOL: Een gevalideerd screeningsinstrument ontwikkeld door BAPEN, een Britse organisae die zich inzet voor de herkenning van ondervoeding. De BMI en gewichtsverlies worden gemeten en berekend. De BMI gee inzicht in het lichaamsgewicht ten opzichte van de lengte Ongewenst gewichtsverlies in de laatste 3-6 maanden kan duiden op een verslechterde voedingstoestand MNA- SF, MINI NUTRITIONAL ASSESSMENT: De MNA is een gevalideerd instrument voor ouderen van 65 jaar en ouder binnen alle gebieden van de gezondheidszorg. Het instrument is ontwikkeld door Nestlé Health Science en bestaat uit 2 delen. Het eerste deel is bestemd voor screening. Dit deel wordt ook aangeduid als MNA SF (Short Form). Is er volgens deze screening risico op ondervoeding? Dan wordt geadviseerd het tweede gedeelte ook in te vullen. Met de aanvullende vragen kan de diagnose ondervoeding worden gesteld. Dit tweede gedeelte, de MNA. PG-SGA SHORT FORM: Gedownload door Derien Salim ([email protected]) lOMoARcPSD|37133920 De PG-SGA SF bestaat uit 2 delen. Het eerste deel is bestemd voor screening. Is er volgens deze screening risico op ondervoeding? Dan wordt verwijzing naar de diëst geadviseerd voor het invullen van het tweede gedeelte. Met de aanvullende vragen kan de diagnose ondervoeding worden gesteld. VOEDINGSTOESTAND METER: De voedingstoestand meter is een screeningsinstrument van de Stuurgroep ondervoeding. Deze is te gebruiken in de thuissituae of op de polikliniek. Het risico op ondervoeding wordt ingeschat aan de hand van gewichtsverlies en BMI. SNAQ , SHORT NUTRITIONAL ASSESMENT QUESTIONAIRE: De SNAQ is ontwikkeld en gevalideerd door de Vrije Universiteit in Amsterdam. Dit instrument is bedoeld bij gebruik bij opname in het ziekenhuis. Het bestaat uit 3 vragen daarmee kan snel en ook eenvoudig het risico op ondervoeding worden ingeschat. SNAQ 6 5 + : De SNAQ65+ is een gevalideerd screeningsinstrument voor zelfstandig wonende ouderen ontwikkeld door de Vrije Universiteit in Amsterdam. Dit instrument is met name bedoeld voor signalering van ondervoeding in de thuissituae of revalidaecentra. De screening kan worden uitgevoerd door de huisarts(assistent) of prakjkondersteuner en door de thuiszorg. De methode werkt met een stoplichtscore. SNAQ R C , SHORT NUTRITIONAL ASSESMENT QUESTIONAIRE FOR RESIDENTIAL CARE: Net zoals de andere SNAQ’s is de SNAQ RC (Short Nutrional Assessment Quesonnaire for Residenal Care) is ontwikkeld en gevalideerd door de Vrije Universiteit in Amsterdam. Dit instrument is bedoeld om ondervoeding in verzorgings- en verpleeghuizen op te sporen. De methode werkt met een stoplicht score. STAP 2: VASTLEGGING ONDERVOEDING De tweede stap is het stellen van de diagnose op basis van de kenmerkende en oorzakelijke criteria voor ondervoeding. Van ondervoeding is sprake als een paënt voldoet aan ten minste één fenotypische (kenmerkende) factor EN ten minste één eologische (oorzakelijke) factor (tabellen 1 en 2). Van ernsge ondervoeding is sprake wanneer een paënt daarbij voldoet aan ten minste één fenotypische (kenmerkende) factor voor ernsge ondervoeding (tabel 3) Gedownload door Derien Salim ([email protected]) lOMoARcPSD|37133920 NUTRITRIONAL ASSESSMENT Bij het nutrional assessment worden op een gestructureerde wijze (subjecef en objecef) mengen gedaan. Nutrional Assessment is gericht op paënten met een verhoogd risico op ondervoeding en paënten waarbij een Nutrional Assessment kan bijdragen aan de diagnosestelling. Een volledige nutrional assessment meet de aard en mate van de ondervoeding op basis van de volgende parameters: Meten en beoordelen van intake en verliezen Meten en beoordelen van de lichaamssamenstelling Meten en beoordelen van het energieverbruik Meten en beoordelen van biochemische parameters Meten en beoordelen van funconele parameters Een minimale en opmale set van parameters voor het nutrional assessment is niet generiek vast te stellen. Het is aankelijk van de stoornissen en beperkingen van de paënt. Een indirecte calorimetriemeng, een bomcalorimetriemeng of een meng van de lichaamssamenstelling is niet in alle gevallen noodzakelijk maar in sommige gevallen is het onmisbaar. SAMENSTELLINGINSTRUMENTEN Om de lichaamssamenstelling te meten zijn er verschillende instrumenten beschikbaar. De gouden standaard is de BODPOD. Het nadeel van de BODPOD is dat deze maar op verschillende locaes beschikbaar is. BIA METING Berekenen van de lichaamssamenstelling op basis van een Bio Elektrische Impedanemeng op 50 kHz. De BIA- meng gee de verhoudingen tussen spieren, organen, vet en water weer. Doelgroep Kinderen vanaf 5 jaar en volwassenen. Werkwijze en interpretae van de uitslag Gedownload door Derien Salim ([email protected]) lOMoARcPSD|37133920 - Meet van tevoren lengte en gewicht, vraag hydraestatus en intake na. Meet bij voorkeur nuchter. (8 uur) - Laat de paënt voor de meng plassen en verwijder sierraden. - Laat de paënt 5 minuten van tevoren platliggen. Zorg dat er geen contact is met metaal. De paënt mag jdens de meng niet praten of bewegen. Doormiddel van elektronen wordt de weerstand van het lichaam gemeten. De cliënt kan het belemmerend ervaren door 8 uur nuchter te zijn. Het is geen invasieve meng die de diëst of een getrainde persoon kan uitvoeren. De uitslag en de weerstanden invallen kunnen geïnterpreteerd worden via het zakboek zie tabel VVHI-index. BODPOD Met Air Displacement Plethysmopgraphy (ADP) wordt de vetmassa en vetvrije massa van een persoon bepaald. BODPOD is de commerciële naam van het apparaat. ADP is een valide en betrouwbare indirecte methode voor het bepalen van de lichaamssamenstelling. Met deze gegevens kan de lichaamsdichtheid, de vetmassa en vetvrije massa berekend worden. Doelgroep Volwassenen en kinderen vanaf 6 jaar. Voor kinderen vanaf 2 tot 6 jaar zijn extra accessoires nodig voor een accurate meng en aangepaste soware. Voor kinderen < 8 kg de zogenaamde PEA Pod. Exclusiecriteria: - Personen met claustrofobie - Personen die connue zuurstof krijgen en niet gedurende sl 10 min afgekoppeld kunnen worden van de zuurstof. - Personen die niet rechtop kunnen (sl)staan en () zien, bijvoorbeeld met toegenomen bewegingsdrang of tremors. - Personen die tot 2 uur van tevoren gegeten hebben of gedronken. Inname medicae met water toegestaan, mits noodzakelijk. - Personen die tot 2uur voor de meng intensief fysiek acef geweest zijn. - Personen met oedeemvorming/ascites. - NB bij zwangerschap is interpretae van uitslag lasg Werkwijze en interpretae van de uitslag Een meng met de BODPOD gaat snel, is niet invasief en wordt door personen niet als belastend ervaren. Bovendien is het preg dat de BODPOD ook kleine veranderingen in lichaamssamenstelling detecteert. Het apparaat is wel duur, moeilijk verplaatsbaar en niet bruikbaar bij personen met claustrofobie. De te meten persoon moet kunnen zien en staan, en bereid zijn om in ondergoed/badkleding gemeten te worden. De benodigde, dagelijkse kalibrae kost meer jd dan de meng. Om die reden is het aan te raden meerdere mengen achter elkaar te plannen. Gedownload door Derien Salim ([email protected]) lOMoARcPSD|37133920 De bodpod is betrouwbaar als je verschillende mengen op een dag zou uitvoeren is het verschil tussen de 1,7% - 4,5% dit maakt het betrouwbaar. Het is goed toepasbaar omdat het snel is je kan binnen 10 min de lichaam samenstelling hebben. Het is niet invasief. Maar wel duur een behandeling kost tussen de €45 en €2050 en is niet makkelijk verplaatsbaar. HUIDPLOOI MEETING Met een huidplooimeter kan de dikte van een huidplooi worden bepaald. Met behulp van de gemeten huidplooien kan een voorspelling worden gedaan over de totale lichaamsvetmassa. Om een schang te maken van het totale lichaamsvet worden vier huidplooien gemeten, te weten: De bicepshuidplooi (voorkant, midden bovenarm) De tricepshuidplooi (achterkant midden bovenarm) De subscapilaire huidplooi (onder de punt van het schouderblad) De supra-iliacale huidplooi (vlak boven de bovenrand van het heupbeen) Betrouwbaarheid Van alle huidplooimengen is de tricepshuidplooi de meest betrouwbare, aangezien oedeem in de bovenarm weinig voorkomt. De mengen zijn minder betrouwbaar bij ouderen, omdat de huidturgor vaak verminderd is en de spieren slapper zijn. Zodoende is de kans dat er ten onrechte spieren in de huidplooi worden meegenomen groter. Ook bij chronische spierziekten, dehydrae en oedeemvorming gee deze parameter geen betrouwbare waarde van de totale vetmassa van het lichaam. Daarnaast is het bij het meten van huidplooien erg belangrijk dat dit door een getraind persoon gebeurt. De plaats van de meng en de manier waarop men meet dragen bij aan de nauwkeurigheid van de meng. Werkwijze en interpretae van de uitslag Het meten van de huidplooi is makkelijk uitvoerbaar met de juiste training ISAK. Het kost ongeveer €3 tot €300. De meeng wordt als volgt uitgevoerd.: Bepaal het midden tussen het schoudergewricht en de elleboogpunt. Markeer dit punt. Meet op deze hoogte de omtrek van de bovenarm. Hierbij het meetlint niet aantrekken. Op dezelfde hoogte de tricepshuidplooi meten met behulp van een huidplooidiktemeter. Pak de huidplooi vercaal vast. Laat de paënt zijn arm strekken en de spieren aanspannen, zodat deze niet bij de huidplooi zien. De paënt laat zijn arm ontspannen langs zijn lichaam hangen. Zet de huidplooimeter op de plooi. Laat de handgrip los, wacht twee seconden en lees de waarde af. Herhaal deze meng drie keer Gedownload door Derien Salim ([email protected]) lOMoARcPSD|37133920 Bereken het gemiddelde van de drie mengen. DEXA SCAN Met een Dexa-scan kan worden vastgesteld of u botontkalking (osteoporose) hebt. Een Dexa- scan wordt gemaakt met behulp van röntgenstralen. Dit onderzoek wordt ook vaak een botdichtheidsmeng genoemd. Er wordt gemeten in welke mate het bot de röntgenstralen tegenhoudt. Doelgroep: Iedereen behalve zwangere, paënten die 1 week voor het onderzoek een onderzoek met barium contrast. En mensen met zware obesitas en mensen met de ziekte van Parkinson. Het kost €89,- om uitvoeren en duurt 15 min het kan uitgevoerd worden door een radioloog. DEXA is een niet invasieve ingreep. De voordelen: Botontkalking kan in een vroeg stadium worden vastgesteld Betere schang van risico op botbreuk De nadelen: Stralingsbelasng MIDDELHEUPRATIO Het bepalen van de middel-heup rao is een methode om paënten met een verhoogd risico op hart en vaatziekten op te sporen. Niet alleen de totale hoeveelheid vet die in je lichaam aanwezig is van belang, maar ook de vetverdeling telt. De formule luidt: Buikomvang in cm/ Heupomvang in cm = MHR MRI De MRI-scan werkt met sterke elektromagnesche straling. Deze straling is niet gevaarlijk. Er wordt geen röntgenstraling gebruikt. Met een MRI krijgt een arts informae over eventuele aandoeningen en kan hij een behandeling adviseren. Een MRI werkt met magnesche straling. Bij dit onderzoek zijn daarom zijn metalen voorwerpen zoals brillen, sieraden, piercings, beugels en metalen gebitsprotheses niet toegestaan. Je ligt jdens het onderzoek sl op een soort tafel die in de smalle tunnel geschoven wordt. Het deel van het lichaam dat gescand wordt ligt in het midden van de tunnel. MBCA Dit apparaat maakt een analyse van je lichaam door middel van elektronen. Deze elektronen sturen een schok naar je lichaam. Het apparaat bestaat uit twee metalen platen waar je met je voeten op moet staan. Verder is het de Gedownload door Derien Salim ([email protected]) lOMoARcPSD|37133920 bedoeling dat je met je handen de handvaten stevig vasthoudt. Doordat je lichaam in contact staat met deze metalen platen kan het apparaat je lichaam nauwkeurig meten. De analyse met behulp van dit apparaat is voor 90% nauwkeurig. Wel is het een erg duur apparaat dat niet op veel locaes gebruikt wordt. De MBCA kun je vooral vinden in (topklinische) ziekenhuizen en onderzoekcentra. Doelgroep Deze total body scan is geschikt voor iedereen. Het is puur om iemands voedingstoestand te bepalen. Dus mensen met ondergewicht kunnen zo’n scan laten doen, iemand met overgewicht of iemand met een normaalgewicht. Deze meng laat zien of iemands lichaam van binnen gezond is of niet. Werkwijze Allereerst mag je voor de total body scan minimaal twee uur niet eten, drinken en sporten. Op deze manier kan de test zo nauwkeurig mogelijk worden gedaan. Tijdens de meng worden verschillende factoren gemeten. Zo worden je intercellulaire cellen gemeten (tussen je cellen in) en je extracellulaire cellen (buiten je cellen). Heb je bijvoorbeeld een hoog aantal extracellulaire cellen in je lichaam dan kun je constateren dat je een hoog vochtgehalte in je lichaam hebt. Het gevolg hiervan is dat je een hogere kans hebt om Oedeem te krijgen. Oedeem is een ophoping van te veel vocht in je lichaam. Dit kan weer tot zwellingen leiden. De volgende factoren worden o.a. gemeten met de MBCA: Vochtgehalte Vetgehalte Spiermassa Aantal gezonde cellen STIKSTOFBALANSMETHODE Door middel van de skstoalans kun je meten of je voldoende eiwit hebt in jouw lichaam. Bij het areken verlaat skstof het lichaam via urine en zweet. Komt er meer skstof binnen dan uit, dan spreek je van een posieve balans, is dit niet het geval is de balans negaef. Een posieve skstof balans is nodig voor alle groeiprocessen in het lichaam, dus ook spiergroei! Tijdens een training breekt het lichaam eiwit af en zweet je, dus stoot het lichaam ook skstof uit. Indien er minder skstof met voeding het lichaam binnenkomt, dan skstof het lichaam verlaat is er een negaeve skstoalans. Bij de volgende gebeurtenissen heb je al snel te maken met een negaeve balans: - Diabetes - Brandwonden - Griepje of virussen WEEK 3: VOEDSELVERZORGINGSPROCES Je kunt een cliënt met (risico op) ondervoeding coachen naar een betere voedingstoestand. Je kunt klinische voeding aanvragen voor een cliënt. Gedownload door Derien Salim ([email protected]) lOMoARcPSD|37133920 - Samen eten met anderen - Opscheppen van de maaljd bij de klant - Serveren op mooie borden in plaats van plasc borden met vakken Een assemblage keuken is het samenvoegen van elders vervaardigde maaljdcomponenten tot één maaljd. Een klein deel van de bereiding kan wel zelf gedaan worden, bijvoorbeeld bij dieetwensen. Dit is een lasge vorm van koken omdat de inkoop enorm van belang is. Volgens het rapport van de stuurgroep ondervoeding over voedingsconcepten speelt de diëteek een belangrijke rol in het bepalen van het assorment. De overige betrokkenen zijn hier ook bij betrokken maar de diëst is belangrijk voor de voedingswaarde. Ook is er in sommige gevallen een logopedist betrokken bij de consistene van de maaljd De voedselverstrekking begint bij het samenstellen van het menu. Als het goed is op basis van evaluaes die regelmag worden gehouden. De maaljden worden opgewarmd voor het uitserveren. Eerst het menu samenstellen dan worden de ingrediënten ingekocht. Vervolgens worden de maaljd opgewarmd en uitgeserveerd aan de klant. Daarna wordt er geëvalueerd bij de klant. Hoe dichter bij het eetmoment wordt bepaald wat er wordt gegeten hoe minder afval je maak.t paënten weten dan vrij zeker wat ze willen eten en of het past in hun dagschema. Eerder opnemen va de maaljd kan leiden tot paënten die al zijn ontslagen, een behandeling ondergaan of toch geen trek hebben. Dit leidt tot onnodig veel verspilling. WEEK 4: VOEDSELVERZORGINGSPROCES: KWALITEIT Je kunt uitleggen welke processen de hygiëne, voedselveiligheid en cliënevredenheid beïnvloeden Je kunt informae verzamelen bij verschillende betrokkenen in het voedselbereidingsproces en adequaat met betrokkenen communiceren over verbetering van de voedselverzorging Je kunt het systeem van voedselbereiding in een verpleeghuis analyseren je kunt de wet voedselinformae herkennen en toepassen voor voorverpakte maaljden van verschillende systemen van voedselvoorziening Je kunt uitleggen welke processen de hygiëne, voedselveiligheid en cliënevredenheid beïnvloeden je kunt verschillende vormen van kwaliteitsachteruitgang en bederf (o.a. chemisch en fysisch bederf) herkennen en verklaren Je kunt diverse bewaarmethoden en conserveertechnieken van levensmiddelen onderscheiden en de eecten op productniveau verklaren Je kunt informae verzamelen bij verschillende betrokkenen in het voedselbereidingsproces en adequaat met betrokkenen communiceren over verbetering van de voedselverzorging Je kunt een professionele presentae geven Je kunt waardevolle feedback geven op een arkel Naast het stap voor stap begrijpen van het voedselverzorgingsproces moet je ook advies kunnen geven over het verbeteren hiervan. Dit kan je natuurlijk voedingskundig benaderen (wat we ook zeker nog gaan doen) maar je kan er ook naar kijken vanuit andere perspeceven zoals duurzaamheid en veiligheid. HACCP (HAZARD ANALYSIS AND CRITICAL CONTROL POINTS) HACCP (Hazard Analysis and Crical Control Points) is een voedselveiligheidssysteem. Bedrijven die met voedsel omgaan voorkomen hiermee dat de veiligheid van ons eten in gevaar komt. Van elke fase in de produce brengt het bedrijf in kaart wat er fout kan gaan en hoe dit kan worden voorkomen. De woorden in Hazard Analysis and Crical Control Points geven weer waar het voor staat. HAZARD Gedownload door Derien Salim ([email protected]) lOMoARcPSD|37133920 Een ‘hazard’ is een gevaar dat in een product aanwezig kan zijn en vervolgens een bedreiging voor de gezondheid van de consument kan vormen. Het gaat daarbij om: Microbiologische gevaren: bacteriën, schimmels, virussen en parasieten. Chemische gevaren, oewel schadelijke stoen: dioxines, zware metalen, schimmelgifstoen, resten bestrijdingsmiddelen, enzovoorts. Fysische gevaren: glas, botdeeltjes, scherpe metaal- of houtdeeltjes, enzovoorts. Gedownload door Derien Salim ([email protected]) lOMoARcPSD|37133920 ANALYSE ‘Analysis’ staat voor het analyseren van de mogelijke aanwezige gevaren. Er moet een inschang gemaakt worden van het risico. Het risico is een combinae van de kans op het gevaar en de ernst van de gevolgen voor de gezondheid als dit zou gebeuren. Kort weergegeven geldt risico = kans x ernst. CRITICAL CONTROL POINTS: ‘Crical Control Points’ zijn punten in het proces die onder controle gehouden moeten worden om een gevaar te voorkomen, of terug te brengen tot een acceptabel niveau. WERKEN MET HACCP HACCP is een prevenef systeem, gebaseerd op 7 principes: 1. Bepaal alle mogelijke gevaren van de processen die binnen het bedrijf worden uitgevoerd. 2. Bepaal de Crical Control Points (CCP’s). Dit zijn punten die onder controle gehouden moeten worden om een gevaar voor de voedselveiligheid te voorkomen. 3. Stel per CCP een norm vast. 4. Monitor de CCP’s. Stel vast hoe de CCP’s gecontroleerd worden. 5. Leg corrigerende maatregelen vast per CCP. In deze maatregelen staat welke ace nodig is wanneer jdens een controle blijkt dat een CCP niet aan de vastgestelde norm voldoet. 6. Controleer of het HACCP-plan goed is. Deze vericae is een periodieke controle en laat zien of de werkwijze tot voldoende veiligheid leidt. 7. Leg alles vast. Houd documentae en registraes bij. WET VOEDSELINFORMATIE De Europese wet Voedselinformae stelt eisen aan welke informae over voedingsmiddelen aan consumenten verstrekt moet worden. Zo zijn er voorschrien voor wat er precies op het eket moet staan. Het doel van de wet Voedselinformae is de leesbaarheid van het eket te verbeteren en de consument informae te geven om een goede voedselkeuze te kunnen maken met aandacht voor gezondheid, veiligheid, herkomst en milieu. De meeste voedingsmiddelen in de winkel zijn voorverpakt: de fabrikant verpakt ze, niet de winkelier. Op al die voedingsmiddelen staat deze verplichte informae: Naam van het levensmiddel Lijst met ingrediënten Eventueel aanwezige allergenen Hoeveelheid van de ingrediënten (als dit in de benaming of aeelding van het product zit) Neo hoeveelheid van het product Houdbaarheidsdatum (ten minste houdbaar tot of te gebruiken tot) Bijzondere bewaarvoorschrien of gebruiksvoorwaarden Naam en contactgegevens van de fabrikant of verkoper/importeur Een gebruiksaanwijzing, als het product moeilijk te gebruiken is zonder gebruiksaanwijzing Land van oorsprong of plaats van herkomst Gedownload door Derien Salim ([email protected]) lOMoARcPSD|37133920 Alcoholpercentage (indien meer dan 1,2 % alcohol) Voedingswaardevermelding: het verplicht om energie en 6 voedingsstoen (vet, verzadigd vet, koolhydraten, suikers, eiwien en zout) op het eket te vermelden. BEDERF Simpel gezegd: bederf is het proces, waarbij een levensmiddel ongeschikt wordt voor consumpe. Er bestaan vier soorten bederf: CHEMISCH BEDERF Bijvoorbeeld het ranzig worden van vet. Chemisch bederf is het proces waarbij een product als oneetbaar wordt beschouwd, en waarbij puur chemische processen een rol spelen. Ook enzymen in levensmiddelen kunnen chemisch bederf veroorzaken. Puur chemisch bederf is meestal niet schadelijk voor de consument, helaas gaat chemisch bederf meestal samen met microbieel bederf, en dat kan wel schadelijk zijn. Chemische verontreinigingen zijn wel schadelijk, maar dat is iets anders. MICROBIOLOGISCH BEDERF Bijvoorbeeld het beschimmelen van brood. Dit is het proces waarbij micro-organismen, bacteriën, schimmels en gisten, de productkwaliteit negaef beïnvloeden. Dit is veruit de meest voorkomende, en ook de meest gevaarlijke vorm van bederf. Micro-organismen kunnen goed groeien in vrijwel alle levensmiddelen. Levensmiddelen bevaen voor de meeste micro-organismen genoeg en goede voedingsstoen. Aangezien micro-organismen overal om ons heen voorkomen, is er aljd een kans op microbieel bederf. De groei hangt af van het type levensmiddel, het type micro-organisme, de temperatuur en vele andere factoren. Wel is het zo dat er bij verschillende soorten levensmiddelen karakteriseke micro-organismen gaan groeien, de zogeheten specieke bederora. FERMENTATIE (GECONTROLEERD BEDERF) Bijvoorbeeld het maken van yoghurt (gecontroleerd verzuren van melk) Fermentae is een proces waarbij bacteriën, schimmels en gisten gebruikt worden om een voedingsmiddel te maken. Voorbeelden van zulke producten zijn yoghurt, bier en zuurkool. Fermentae is het omzeen of areken van de grondstof van een product door micro-organismen. Micro-organismen zijn bacteriën, schimmels en gisten. Door warmte en vocht gaan de micro-organismen groeien. Tijdens deze groei maken de micro-organismen enzymen aan, die ervoor zorgen dat de zuurgraad, smaak, geur, uiterlijk, verteerbaarheid en de houdbaarheid van het product verandert. Dit noemen we fermenteren. Enzymen zijn eiwien die bepaalde reaces mogelijk maken of versnellen. Bederf door andere organismen Zoals maden, wormen etc. CONSERVEREN Conserveren is een manier om voedsel langer houdbaar te maken. Bij conserveren worden ongewenste micro- organismen (bacteriën, schimmels, gisten, virussen) gedood of er wordt voor gezorgd dat ziek. Er zijn verschillende manieren om ze niet groeien. Hierdoor beder het voedsel minder snel en worden mensen minder snel voedsel te conserveren: Gedownload door Derien Salim ([email protected]) lOMoARcPSD|37133920 KOELEN OF INVRIEZEN Door voedsel koud te bewaren kunnen micro-organismen nauwelijks groeien. Bij invriezen stopt de groei helemaal. Sommige micro-organismen kunnen invriezen wel overleven, waardoor ze later alsnog kunnen uitgroeien. DROGEN Zonder vocht kunnen micro-organismen niet tot nauwelijks groeien. Hierdoor zijn gedroogde producten zoals rozijnen vaak lang houdbaar. TOEVOEGEN VAN ZOUT OF SUIKER Veel toegevoegd zout of suiker onrekt vocht aan het voedsel. Micro-organismen kunnen dan nauwelijks groeien. Hierdoor zijn producten als jam (door suiker) of droge worst (door zout) lang houdbaar. Deze producten bevaen hierdoor echter wel heel veel calorieën of zout. TOEVOEGEN VAN ZUUR Bijvoorbeeld azijn maakt producten langer houdbaar. De meeste micro-organismen houden namelijk niet van een zure omgeving. Zure haring is hiervan een voorbeeld. Inleggen in alcohol hee een soortgelijk eect. FERMENTATIE Is een proces waarbij bacteriën, schimmels en gisten gebruikt worden om een voedingsmiddel te maken. Voorbeelden van zulke producten zijn yoghurt, bier en zuurkool. Fermenteren hee ook een conserverende werking. Bijvoorbeeld melkzuurbacteriën zorgen ervoor dat yoghurt zuur is, en daardoor ook veel langer houdbaar ROKEN Roken maakt een product droger, waardoor micro-organismen niet kunnen groeien. Vanouds wordt dit proces al toegepast bij vlees en bij vis. Er is een onderscheid tussen koud roken, wat uren duurt en waarbij de temperatuur vaak onder de 25°C ligt, en warm roken waarbij hogere temperaturen worden gebruikt. WECKEN Wecken (of inmaken) is een manier waarbij het voedsel in een (glazen) pot wordt verhit. Hierdoor gaan de meeste micro-organismen dood en wordt de lucht die bovenin de pot zit verdreven. Het afgekoelde product bevat nauwelijks lucht en daardoor minder zuurstof. Bij het zelf wecken bestaat een risico op besmeng met de bacterie Clostridium Botulinum. VERHITTEN Verhien is een eeceve manier om micro-organismen te doden. Ook kan het andere stoen die de smaak beïnvloeden onschadelijk maken, zoals enzymen. De volgende 2 processen worden veel toegepast: Pasteuriseren. Dit is het kort verhien rond de 72°C. Dit doodt bacteriën die snel uitgroeien. Maar niet alle bacteriën gaan dood. Daarom zijn gepasteuriseerde producten beperkt houdbaar en moeten je ze in de koelkast bewaren. Melk en vruchtensappen worden veelal gepasteuriseerd. Steriliseren. Hierbij worden producten (kort) verhit tot boven de 100°C. Dit doodt alle micro-organismen. Daarom zijn gesteriliseerde producten lang houdbaar en kan je het buiten de koelkast in gesloten verpakking bewaren. Het sterk verhien zorgt vaak wel voor een afwijkende smaak en soms wat verlies van voedingsstoen. Bij UHT (Ultra Hoge Temperatuur) wordt een product enkele seconden verhit tot boven de 140°C. Gedownload door Derien Salim ([email protected]) lOMoARcPSD|37133920 CONSERVEERMIDDELEN Conserveermiddelen zijn stoen die worden toegevoegd aan voedingsmiddelen om producten langer houdbaar te maken. Deze stoen maken het product bijvoorbeeld zuurder, zoals azijnzuur (E260). Conserveermiddelen hebben een E-nummer. In de wet staat in welke producten het gebruikt mag worden en hoeveel er maximaal aan producten mag worden toegevoegd. NIEUWE CONSERVERINGSTECHNIEKEN Verse voedingsmiddelen worden steeds langer houdbaar dankzij nieuwe milde houdbaarheidstechnieken. Hogedrukpasteurisae. Hierbij wordt het product bij kamertemperatuur behandeld onder hele hoge druk (500-600 MPa). Veel micro-organismen zijn niet bestand tegen deze hoge druk en gaan kapot. Kleine moleculen blijven intact, waardoor smaak, kleur en voedingsstoen behouden blijven. Het product is gekoeld vaak enkele weken houdbaar. Een voorbeeld is vruchtensap. Hogedruksterilisae. Hierbij wordt hoge druk met hoge temperatuur gecombineerd. Een product is maar 2 tot3 minuten op hoge temperatuur, wat de smaak ten goede komt. Producten zijn dan buiten de koelkast houdbaar. In Nederland gebruiken we deze techniek nog nauwelijks, omdat er nog geen industriële apparatuur beschikbaar is. Pulsed Electric Field (PEF). Het product wordt verhit (gepasteuriseerd) bij lage temperatuur in combinae met pulserende elektrische velden (elektrische energie). Hierdoor blij de smaak beter behouden dan bij normale pasteurisae. De houdbaarheid van bijvoorbeeld vruchtensap kan zo van 1 week naar 3 weken verlengd worden. Microltrae. Hierbij wordt het product onder hoge druk door een lter (membraan) geperst. Het lter hee dusdanig kleine openingen (poriën) dat bacteriën die in de melk zien achterblijven. Hierdoor is het product langer houdbaar. Een voorbeeld is ‘versgelterde’ melk. Gedownload door Derien Salim ([email protected]) lOMoARcPSD|37133920 behaald. Al wanneer een paënt 75-100% van de behoee binnenkrijgt wordt gekeken naar de ope aanvullende drinkvoeding tussen de verrijkte maaljden door (Richtlijn ondervoeding, stuurgroep ondervoeding, 2017). Om hier goed in te kunnen adviseren moet je als diëst niet alleen bekend zijn met verschillende soorten dieetvoeding voor medisch gebruik maar ook wat je dan adviseert en hoe dit is voor de cliënt. Naast deze twee soorten sondevoeding heb je sondevoeding met bepaalde elementen die van belang kunnen zijn voor jouw aandoening. Een paar voorbeelden hiervan zijn: Energieverrijkte sondevoeding. Vezelverrijkte sondevoeding. Eiwitverrijkte sondevoeding. Sojasondevoeding. Semi-elementaire sondevoeding. Sondevoeding speciaal voor kinderen. Energiearm Ziekte speciek Geconcentreerd Standaard Elimentair Kinderen Eiwit + energievereikt ONCOLOGIE De risicofactoren, oorzaken, symptomen, pathofysiologie, gevolgen, onderzoek en behandeling van oncologische aandoeningen uiteenzeen Beargumenteerd rode vlaggen en/of pluis/niet pluis situaes signaleren bij een cliënt met oncologie door gebruikmaking van een screeningsinstrument Het (risico op het anorexie-cachexie syndroom bij een paënt herkennen en hier in je dieetbehandeling op inspelen Een dieetbehandeling/vervolgconsult voor een oncologiepaënt opstellen Kanker is ongecontroleerde deling van lichaamscellen. De cellen kunnen niet meer stoppen met delen en groeien in omliggende weefsels. Soms zaaien ze uit naar andere delen van het lichaam. Kanker kan bijna overal in het lichaam ontstaan. Er zijn meer dan 100 verschillende soorten kanker. Al deze soorten hebben dezelfde eigenschap van ongecontroleerde celdeling gemeen. Het menselijk lichaam bestaat uit ongeveer 3 miljard cellen. Het lichaam maakt steeds nieuwe cellen aan. Zo kan het lichaam groeien en beschadigde en oude cellen vervangen. Nieuwe cellen ontstaan door celdeling. Celdeling wil zeggen dat er uit 1 cel 2 nieuwe cellen ontstaan. In elke cel zit informae die bepaalt wanneer de cel moet gaan delen en daar weer mee moet stoppen. En ook welke funce de cel moet uitvoeren. Deze informae zit in de kern van de cel. Bij kanker raakt dit evenwicht verstoord. Eén van de cellen gaat kapot en blij zich delen, waardoor er al snel te veel cellen ontstaan. Zo’n kwaadaardige cel noem je een Gedownload door Derien Salim ([email protected]) lOMoARcPSD|37133920 kankercel. Uitzaaiingen zijn kwaadaardige gezwellen die ontstaan zijn uit een bestaande kanker. Ze zien alleen op een andere plaats dan waar de kanker begon. Een uitzaaiing is dus geen nieuwe soort kanker. Een ander woord voor uitzaaiingen is metastasen. Een ander woord voor gezwel is tumor. KLACHTEN Sommige lichamelijke klachten kunnen symptomen (uingen) van kanker zijn. Maar deze klachten kunnen ook bij andere ziektes vóórkomen. Daarom is er vaak een andere verklaring voor een klacht. Bijvoorbeeld opgezee klieren in de hals door een keelontsteking. De volgende klachten kunnen symptomen van kanker zijn: Ernsge vermoeidheid (zonder inspanning) Gewichtsverlies zonder aanleiding Blijvende heesheid of hoest, bloed in opgehoest slijm Slikklachten, eten blij in slokdarm steken Nieuwe moedervlekken of veranderingen eraan, zoals kleur, vorm, grooe, jeuk en snel bloeden Een schilferend plekje of een knobbeltje op uw huid; wondje of zweertje dat niet geneest Een verdikking of knobbel(tje) ergens in uw lichaam, bijvoorbeeld in de borst of in de lies of oksel. Deze hoe niet perse pijnlijk te zijn. Blijvende verandering in de stoelgang zonder duidelijke aanleiding, zoals langdurige diarree, blijvende duidelijke afwisseling van verstopping en diarree, bloed bij/in de ontlasng. Urinewegproblemen of veranderingen bij het plassen, zoals moeilijker kunnen plassen, vaker moeten plassen, pijn bij het plassen, bloed in de urine Bij vrouwen: ongewoon vaginaal bloedverlies of abnormale afscheiding Over het algemeen geldt: heb je een klacht die langer dan 4 weken aanhoudt, ga dan naar de huisarts. Bij ernsge klachten is het aan te raden om al eerder te gaan. OORZAAK De oorzaak van kanker is niet aljd te achterhalen of eenduidig. Wel zijn er factoren bekend die het risico op het krijgen van kanker vergroten. Specieke informae over risicofactoren van een bepaalde kankersoort vind je in de informaedossiers. Ga daarvoor naar het dossier van een bepaalde tumorsoort en het arkel risicofactoren. Algemeen zijn de risicofactoren voor kanker: Afweersysteem: Een verminderd afweersysteem kan het risico op kanker vergroten. Hiermee wordt niet een griepje of bacteriële infece bedoeld, maar een langdurige aantasng van het afweersysteem. Alcohol: Te veel alcohol vergroot het risico op verschillende soorten kanker. Hoe meer je drinkt, hoe hoger het risico. De risico’s van alcohol en roken versterken elkaar. Het Voedingscentrum adviseert om geen alcohol te drinken, of in ieder geval niet meer dan 1 glas per dag. Dit advies is hetzelfde voor mannen en vrouwen. Erfelijke aanleg: Als een soort kanker vaker voorkomt in de familie, heb je ook meer kans om deze kanker te krijgen. Bij ongeveer 5 tot 10% van de mensen met kanker is er sprake van een erfelijke aanleg. Infece: Het lichaam kan ziek worden van bepaalde bacteriën, virussen en parasieten. Sommige van deze ziekteverwekkers kunnen ook kanker veroorzaken of het risico op kanker verhogen. Een paar voorbeelden: 1. Langdurig bestaande infeces met hepas B en C kunnen leiden tot leverkanker. 2. Het humaan papillomavirus (HPV) kan zorgen voor veranderingen in cellen van de baarmoederhals. Hierdoor kan uiteindelijk baarmoederhalskanker ontstaan. Gedownload door Derien Salim ([email protected]) lOMoARcPSD|37133920 3. Infece met de bacterie Helicobacter pylori gee een hoger risico op maagkanker. Leeijd: De gemiddelde leeijd waarop iemand kanker krijgt is 66 jaar. Hoe ouder iemand wordt, des te meer celdelingen er al in het lichaam hebben plaatsgevonden. Bij elke celdeling kunnen er fouten in het DNA ontstaan. Reparaesystemen in de cellen herstellen deze fouten. Maar er is ook een kans dat ze een fout missen. Overgewicht: Een te hoog lichaamsgewicht vergroot het risico op verschillende soorten kanker. Een laag gewicht kan juist het risico op sommige kankersoorten verlagen. Dit is dan in combinae met een gezond dieet en voldoende beweging. Straling: Sommige soorten straling kunnen het DNA in cellen beschadigen. Hierdoor kan op den duur kanker ontstaan. Het gaat dan vooral om ioniserende straling Tabak: Het grootste risico op kanker komt door roken en vanzelfsprekend meeroken. Tabaksproducten en de rook ervan bevaen stoen die schadelijk zijn voor het DNA in de cellen. Fouten in het DNA kunnen ertoe leiden dat een cel ontspoort en kanker ontstaat. Het advies is om te stoppen met roken. Stoppen met roken bij de diagnose kanker verlaagt het risico op overlijden. Voeding: Er wordt veel onderzoek gedaan naar de relae tussen voeding en kanker. Sommige voedingsmiddelen vergroten het risico op kanker, zoals rood en bewerkt vlees. Het verband tussen kanker en aspartaam, calcium of vitamine D is nooit aangetoond. Zonlicht: Zonlicht bevat ultraviolee (uv-)straling. Overmage uv-straling op de huid (tussen 11 en 15 uur) kan ervoor zorgen dat de huid sneller veroudert en er schade ontstaat die kan leiden tot huidkanker. DIEETBEHANDELING Paënten met kanker hebben, zoals ieder ander, kwalitaef en kwantaef goede voeding nodig, die de voedingstoestand in balans houdt, aantrekkelijk is om te gebruiken en past bij de manier van leven van de paënt. Een goede voedingstoestand maakt het mogelijk om de noodzakelijke behandelingen te doorstaan, schade door de behandelingen te beperken, het herstel zo goed mogelijk te ondersteunen en draagt bij aan de kwaliteit van leven. De richtlijn is opgebouwd uit twee delen. De Algemene Voeding- en dieetbehandeling behandelt de voedingsaspecten die voor kanker in het algemeen en de meeste behandelingen gelden. De Tumorspecieke voedings- en dieetbehandeling omvat de tumorspecieke voedingsinformae. Per tumor zijn de voedingsaandachtspunten in de verschillende stadia en behandelingen van de betreende vorm van kanker beschreven met de te nemen maatregelen en voedingsadviezen. Het voedingsadvies bij kanker is niet een speciek dieet, maar een advies dat de berekende behoee van de paënt aan energie, eiwit en andere voedingsstoen adequaat dekt. In de prakjk is bij klachten vaak sprake van een eiwit verrijkt en/of energieverrijkt dieet. Om een eiwitverrijking te bereiken wordt geadviseerd voedingsmiddelen met een hoog en hoogwaardig eiwitgehalte te gebruiken, de voeding te verrijken met eiwitpreparaten, of klinische voeding met een hoog eiwitgehalte te gebruiken. Voor energie ligt dat wat anders. De energiebehoee kan hoger dan normaal zijn, maar doorgaans is de behoee aan energie niet daadwerkelijk hoger dan toen de paënt niet ziek en normaal fysiek acef was. Ziektefactoren vergen weliswaar meer energie, maar de fysieke acviteit neemt doorgaans af. Voedingsklachten kunnen echter de inname vaak moeilijk maken, waardoor het lasg kan zijn om ook een niet- verhoogde energiebehoee te dekken. Het voedingsadvies hee daardoor vaak het karakter van een energieverrijkt dieet: het advies om producten met een hoge energiedichtheid te gebruiken, voeding te verrijken met energierijke preparaten, of gebruik te maken van klinische voeding met een hoog energiegehalte. RICHTLIJNEN GOEDE VOEDING (RGV) Zo mogelijk en indien gewenst is het voedingsadvies gebaseerd op de Richtlijnen Goede Voeding (RGV), die ontwikkeld zijn door de Gezondheidsraad. De RGV zijn richtlijnen voor voedingsmiddelen en voedingspatronen met als doel gezondheidswinst op langere termijn voor de algemene bevolking. De RGV gelden ook voor mensen met kanker, maar moeten in een actuele ziektesituae (jdelijk) worden losgelaten wanneer dit kan bijdragen aan een betere voedingsinname. COMFORTVOEDING Gedownload door Derien Salim ([email protected]) lOMoARcPSD|37133920 Ongeveer 38% van de paënten met kanker overlijdt binnen 5 jaar aan de ziekte. In de laatste levensfase krijgt het voedingsadvies een heel ander karakter en is comfortvoeding geboden. Comfortvoeding hee tot doel dat de paënt zich zo comfortabel mogelijk voelt op fysiek, sociaal, emooneel en spiritueel gebied. Comfortvoeding is bedoeld voor een zo hoog mogelijke kwaliteit van leven en zo mogelijk op het verminderen of verzachten van klachten. Het is bij comfortvoeding de kunst om, als de paënt wil en kan eten, een voeding te adviseren die de paënt het beste tolereert en verdraagt, waarvan de paënt zo min mogelijk last ondervindt, en die past bij zijn manier om met de ontwikkeling in het ziekteproces om te gaan. Bij comfortvoeding wordt een inadequate voedingsinname geaccepteerd. Het bewust afzien van de volwaardigheid van de voeding is een onderdeel van het voedingsadvies. De paënt eet wat hij wil of kan eten, en laat achterwege wat hij niet kan of wil eten. BEHANDELING Een behandeling is in opzet curaef of palliaef. Een curaeve behandeling is gericht op genezing en hee volledige eliminae van de tumor tot doel. Indien de remissie niet volledig of langdurig haalbaar is, is de behandeling palliaef. Bij een palliaeve behandeling zijn verlenging van de overleving en/of verbeteren van kwaliteit van leven de belangrijkste doelen. Ziektegerichte palliaeve antumorbehandelingen zijn gericht op levensverlenging. Een symptomasch klachtenbehandeling is gericht op verbetering van de kwaliteit van leven. LOKAAL Lokale behandelingen zijn chirurgie, radiotherapie en hyperthermie. De lokale behandeling blij beperkt tot de locae van de tumor en/of metastasen. CHIRUGIE Het chirurgisch verwijderen van tumorweefsel vindt plaats bij zowel primaire tumoren als metastasen, zo nodig met bijbehorende lymfeklieren. De omvang van de chirurgische ingreep, de plaats van de tumor en eventuele postoperaeve complicaes bepalen de negaeve consequenes voor de postoperaeve voedingstoestand. Chirurgie past zowel in een curaef als palliaef behandelbeleid. RADIOTHERAPIE Met ioniserende stralen worden tumorcellen gedood of beschadigd waardoor verdere celdeling stopt of vermindert. Dit kan zowel een primaire tumor als metastase betreen. De toediening van de noodzakelijk dosis straling wordt verdeeld over meerdere fraces. Een frace is een dosis straling, die per dag kortdurend wordt toegediend. De totale dosis is aankelijk van de tumorsoort, de tumorgrooe, tumorlocae en behandeldoel (curaef of palliaef). De straling kan zowel uitwendig als inwendig (brachytherapie) worden toegediend. De voedingstoestand wordt met name beïnvloed door het stralingsveld. Bijvoorbeeld als (een deel) van het maag- darmkanaal of hoofd-halsgebied in het stralingsveld ligt, kunnen mucosis en slik- en passagestoornissen ontstaan. Ook kan de voedingstoestand negaef worden beïnvloed door mogelijk optredende vermoeidheidsklachten. Dit kan acute schade betreen jdens en direct na de behandeling. Klachten kunnen ook nog na zes maanden tot jaren na de behandeling optreden (late stralingsschade). HYPERTHERMIE Bij hyperthermie wordt het tumorweefsel lokaal gecontroleerd verwarmd tot 40 – 45 graden. Deze temperatuur kan dodelijk zijn voor tumorcellen. Hyperthermie wordt alleen in combinae met chemotherapie of radiotherapie toegepast bij tumoren in baarmoederhals, borst, hoofd en hals, blaas en huid (melanoom), levertumoren (primaire tumoren of metastasen) en longmetastasen. Gedownload door Derien Salim ([email protected]) lOMoARcPSD|37133920 SYSTEMISCH Systemische behandelingen zijn chemotherapie, hormoontherapie, immunotherapie en targeted therapy. Bij deze antumorbehandelingen wordt medicae toegediend die zich door het hele lichaam verspreidt. CHEMOTHERAPIE Bij chemotherapie worden cytostaca via infuus of oraal toegediend. Cytostaca zijn medicijnen die cellen doden of de celdeling remmen. Combinaes van diverse soorten cytostaca komen vaker voor dan enkelvoudige toediening omdat combinaes eecever zijn. De frequene waarin de cytostaca worden toegediend is zeer uiteenlopend. Orale toediening is vaak dagelijks. Toediening via infuus verloopt meestal in kuren, met een interval van één of meerdere weken. In de weken tussen de kuren kan het lichaam herstellen van de toxiciteit van de kuur. Het soort cytostacum, eventuele combinaes, hoeveelheid, frequene van toedienen en individuele gevoeligheid bepalen de mate van toxiciteit en de bijwerkingen die ontstaan. Voor de diëssche behandeling zijn advisering bij gewichtsveranderingen, anorexie, smaak- en reukveranderingen, misselijkheid, braken en mucosis in het maag- darmkanaal het meest voorkomend. Chemotherapie past zowel in een curaef als palliaef behandelbeleid en kan in combinae met één of meerdere andere behandelingen plaatsvinden. HORMOONTHERPIE Bij hormoontherapie wordt door chirurgie of medicae de groeismulerende werking van hormonen geremd. Dit kan bij hormoongevoelige tumoren in borst, prostaat en baarmoeder. Hormoontherapie kan onbedoeld gewichtstoename veroorzaken en gevolgen hebben voor seksualiteit. Bij vrouwen kan het klachten veroorzaken die samenhangen met de menopauze. Op lange termijn is het risico op osteoporose vergroot. IMUNOTHERAPIE Bij immunotherapie wordt het afweersysteem dusdanig gemanipuleerd en geprikkeld dat het afweersysteem de tumorcellen als lichaamsvreemd gaat ervaren. Hierdoor worden de tumorcellen opgeruimd door het afweersysteem. TARGETED THERAPIE Bij targeted therapy worden de receptoren op tumorcellen geblokkeerd door specieke medicae waardoor tumorgroei wordt geremd. Iedere tumorsoort hee specieke tumorcelreceptoren. Iedere tumorcelreceptor vraagt daarom een tumorcelspecieke medicae. Bijwerkingen bestaan vooral uit beschadigingen van epitheelweefsel. Hierdoor kunnen naast hardnekkige huidklachten ook de spijsvertering en resorpe in maag-darmkanaal verstoord zijn. WEEK 7: MENUPLAN EN -CYCLUS Je kunt de eisen en voorkeuren van de verschillende doelgroepen herkennen en toepassen in een menuplan en -cyclus Je kunt energie- en of eiwit verrijkte maaljden samenstellen met behulp van technologie Je kunt een recept voor een doelgroep met ondervoeding volgens de richtlijnen opstellen Je kunt een maaljd opstellen met een vastgesteld budget Gedownload door Derien Salim ([email protected]) lOMoARcPSD|37133920 Je kunt de bereidingswijze van een menu afstemmen op de doelgroep en mogelijkheden van de grootkeuken Je kunt een menucyclus en menuplan analyseren en ontwerpen EIWITRIJKE VOEDING Wat kunt u doen om meer energie en eiwit in uw voeding te krijgen? De volgende ps kunnen u op weg helpen. ALGEMENE TIPS Gebruik vaak kleine maaljden verspreid over de dag. Varieer zo veel mogelijk: wissel zoete, zure of harge gerechten, warme en koude gerechten regelmag af. Neem een broodmaaljd als de warme maaljd u tegenstaat. Vermijd voedingsmiddelen die u tegenstaan. Kies zo veel mogelijk voor voedingsmiddelen en dranken die veel energie en eiwien bevaen. Drink niet te veel water, thee of bouillon. Neem liever melkproducten, zoals (chocolade)melk of drinkyoghurt. Deze producten bevaen eiwit, energie en vitamines. De meeste medicijnen kunnen met melkproducten of vruchtensappen worden ingenomen, tenzij anders vermeld op het medicijndoosje. Maak eventueel gebruik van maaljden van 'Tafeltje Dekje' als het bereiden van de warme maaljd u te veel energie kost. Gedownload door Derien Salim ([email protected]) lOMoARcPSD|37133920 BROODMAALTIJDEN Als brood eten niet lukt, kunt u ook gebruik maken van bijvoorbeeld pap van volle melk, een schaaltje volle yoghurt met muesli. Besmeer uw brood ruim met (dieet)margarine of roomboter. Gebruik ruimharg beleg op brood, bijvoorbeeld twee plakken kaas of vleeswaren. Neem eens iets anders op brood, bijvoorbeeld een kant-en-klare salade, een roerei, gebakken vis, knakworstjes of een kroket. Maak eens een tos. MELK, MELKPRODUCTEN EN KAAS Maak vooral gebruik van volle ofwel volvee producten, zoals volle (chocolade)melk, koeroom, volle yoghurt of vla, roomkwark, volvee kaas. Voeg een klontje boter of een scheutje ongeklopte room toe aan pap, vla of yoghurt. Maak eens een milkshake, een vlaip of neem volle chocolademelk met slagroom. VLEES EN VLEESVERVANGINGEN Bereid vlees in ruim margarine, olie of boter en maak er een smakelijke jus of saus van. Voeg eventueel nog wat room of crème fraîche toe. Tartaar of jngemaakt gehakt zijn makkelijk te eten en te verwerken in gerechten, bijvoorbeeld door de stamppot. Verwerk koud vlees of vleeswaren in een salade. Gebruik ei, kaas, vis, tahoe, tempé, sojabonen, peulvruchten of kant-en-klare vegetarische vervangingen in plaats van vlees. GROENTE EN FRUIT Roer een klontje margarine of boter door de groenten, óf voeg een scheutje room, een lepel crème fraîche of saus toe. Voeg aan rauwkost een saus toe op basis van mayonaise of olie. Neem wat appelmoes, compote, rabarber of stoofperen bij de warme maaljd. Maak een vruchtensalade op smaak met suiker en/of (slag)room of crème fraîche. Voeg er eens een bolletje ijs aan toe. In plaats van fruit kunt u ook gerust een glas vruchtensap nemen. AARDAPPELEN, RIJST EN PASTA Kies vaker voor gebakken in plaats van gekookte aardappelen en gebruik er mayonaise bij. Kies ook eens voor gefrituurde aardappelballetjes, frites, aardappelkroketjes. Voeg aan aardappelpuree of stamppot extra boter of (dieet) margarine, room of kaas toe. Wissel aardappelgerechten af met rijst of pasta. Voeg ook dan extra (dieet)margarine, olie, room of kaas toe. TUSSENDOORTJES Kies voor kleine, makkelijke hapjes en wissel af tussen zoet en harg. VOORBEELDEN VAN EIWITRIJKE TUSSENDOORTJES ZIJN: Melkproducten, zoals een schaaltje pap, vla (vruchten)yoghurt of (vruchten)kwark; Een handje pinda's, nootjes, borrelnootjes, studentenhave; Gedownload door Derien Salim ([email protected]) lOMoARcPSD|37133920 Een lekkerbekje, een haring, gerookte zalm; Een saucijzen- of worstenbroodje, stukjes kaas of worst of gevuld ei. VOORBEELDEN VAN ENERGIERIJKE TUSSENDOORTJES ZIJN: Een candybar (bijvoorbeeld Mars, Milky Way, Snickers); Een gevulde koek, plakje cake, stroopwafel, ontbijtkoek met margarine; Een handje chips of enkele kaaskoekjes. WEEK 8: DIEETVOEDING EN WETGEVING Je kunt het assorment dieetproducten, supplementen en klinische voeding praksch toepassen Je kunt de consequenes van de wet en regelgeving op dieetproducten, voedingssupplementen en klinische voeding in de prakjk inschaen Voedingssupplementen zijn waren weelijk vastgelegd. In de warenwet staat dat voedingssupplementen bestaan uit vitamines, mineralen (microvoedingsstoen) en/ of andere stoen met een voedingskundig of fysiologisch eect en bedoeld zijn als aanvulling op de normale voeding. Vitaminesupplementen wordt als term ook gebruikt voor dezelfde producten, maar is niet beschermd. In voedingssupplementen zien meestal niet alleen vitamines. De samenstelling kan erg verschillen per product, aankelijk van de doelgroep en van wat er geclaimd wordt. Laag of hoog gedoseerd, herkomst en vorm van vitamines etc. Veel extreem hoog gedoseerde supplementen zijn niet in Nederland verkrijgbaar, echter er zijn enkel weelijk vastgelegde doseringen voor vitamine D, A, B6 (en jodium). Hoger dan ADH is volgens de gezondheidsraad niet noodzakelijk en geen extra gezondheidswinst bij gezonde mensen, mits men zich houdt aan de richtlijnen goede voeding. Op het eket dienen de hoeveelheid en referenewaarden voor vitamines en mineralen te worden vermeld. Let op: de referenewaarden zijn weelijk en op Europees niveau bepaald en niet aljd gelijk aan de ADH. Aanvullende maatregelen als suppleeadviezen en verrijking zijn alleen gewenst wanneer ze gezondheidswinst opleveren; om die reden hebben alleen bepaalde risicogroepen extra microvoedingsstoen nodig in aanvulling op een gevarieerde voeding. Het gaat hierbij om: vitamine K voor pasgeborenen; foliumzuur voor vrouwen met een zwangerschapswens; vitamine D voor kinderen tot 4 jaar, personen die een donkere huidskleur hebben of die onvoldoende buitenkomen, vrouwen die een sluier dragen, vrouwen die zwanger zijn of borstvoeding geven, vrouwen vanaf 50 jaar, en mannen vanaf 70 jaar; en tensloe vitamine B12 voor veganisten. Bij voedingssupplementen wordt soms onderscheid gemaakt tussen natuurlijke, natuur ideneke en synthesche voedingsstoen. - Natuurlijke voedingsstoen zijn stoen die in de natuur zijn ontstaan en als zodanig voorkomen. Deze stoen kunnen van plantaardige of van dierlijke oorsprong zijn. - Natuur ideneke voedingstoen hebben dezelfde chemische structuur en opbouw als natuurlijke voedingstoen, maar zijn in een laboratorium geproduceerd. - Synthesche voedingsstoen zijn ook stoen die in een laboratorium worden gemaakt, maar deze stoen zijn in hun chemische structuur anders dan stoen die in de natuur voorkomen. De werking van dergelijke stoen hoe in dat geval dus niet gelijk te zijn aan de werking die natuurlijke voedingstoen hebben. Of de werkzaamheid (eect en mate van opname door het lichaam) het meest eecef is in de natuurlijke, natuur ideneke of synthesche vorm, varieert per stof. Volledige klinische voeding bevat alle vitamines en mineralen. Bijvoeding niet aljd. Hier kan het dus ook nog zinvol zijn om vitaminesupplementen te slikken. Mensen met ondervoeding eten te weinig. Als je met gewone voeding bij-voed en niet met klinische voeding zal je de ADH moeten kunnen halen. Gedownload door Derien Salim ([email protected])