Samenvatting Geschiedenis van het Publiekrecht PDF
Document Details
Uploaded by Deleted User
jani123
Tags
Summary
Deze samenvatting behandelt de Geschiedenis van het Publiekrecht, met nadruk op het westerse constitutionele model en de dynastieke vorstenstaat van het Ancien Régime. De tekst bespreekt onderwerpen als de Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, de Sovjet-Unie en de Duitse eenmaking.
Full Transcript
Samenvatting Geschiedenis van het Publiekrecht (GPR) geschreven door jani123 Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen DEEL 1 OUVERTURE: HET WESTERSE CONSTITUTIONELE MODEL............................................
Samenvatting Geschiedenis van het Publiekrecht (GPR) geschreven door jani123 Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen DEEL 1 OUVERTURE: HET WESTERSE CONSTITUTIONELE MODEL................................................................... 5 1 DE HAASTIGE TRIOMFTOCHT VAN HET WESTERSE CONSTITUTIONELE MODEL.................................................................. 5 1.1 Het Charter voor een Nieuw Europa en einde van de Koude Oorlog.................................................... 5 1.1.1 De Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa tussen Helsinki en Parijs............................... 5 1.1.2 Francis Fukuyama en het einde van de geschiedenis................................................................................... 5 1.1.3 Gorbatsjovs hervormingen in de Sovjet-Unie.............................................................................................. 6 1.1.4 Gorbatsjov en het einde van de Koude Oorlog............................................................................................ 6 1.1.5 Het Gemeenschappelijke Europese Huis en de ineenstorting van het communisme in Oost- en Centraal- Europa 6 1.1.6 Het vraagstuk van De Duitse eenmaking...................................................................................................... 7 1.1.7 De Duitse eenmaking en de strijd om Europa.............................................................................................. 8 1.1.8 Democratie als mensenrecht en de Conferentie van Kopenhagen.............................................................. 9 1.1.9 Het Charter voor een Nieuw Europa als grondslag voor de politieke en juridische orde van Europa na de Koude Oorlog................................................................................................................................................................. 9 1.2 Het westerse constitutionele model: opzet cursus en begrippen......................................................... 9 1.2.1 De hoofdlijn van ‘Geschiedenis van het Publiekrecht’................................................................................. 9 1.2.2 Constitutie en constitutioneel recht.......................................................................................................... 10 1.2.3 De soevereine staat................................................................................................................................... 10 1.2.4 Nationaal en internationaal recht.............................................................................................................. 11 1.2.5 Constitutionalisme en rechtsstaat............................................................................................................. 11 1.2.6 De traditionele opvatting over de rechtsmacht van de overheid............................................................. 11 1.2.7 De moderne opvatting over de rechtsmacht van de overheid.................................................................. 12 1.2.8 Grondrechten, scheiding der machten en democratie tussen verleden en toekomst............................... 13 DEEL 2 DE DYNASTIEKE VORSTENSTAAT VAN HET ANCIEN RÉGIME (C. 1500-1775)..................................... 14 2 DE CRISIS VAN DE RESPUBLICA CHRISTIANA EN DE OPKOMST VAN DE SOEVEREINE STAAT (C. 1500- 1661)......................... 14 2.1 De abdicatie van keizer Karel V.......................................................................................................... 14 2.2 De middeleeuwse orde van de christenheid: vectoren van verdeeldheid (4)...................................... 14 2.2.1 De pluralistische politieke en juridische orde van de christenheid............................................................ 14 2.2.2 De feodaliteit............................................................................................................................................. 14 2.2.3 Het heerlijk stelsel...................................................................................................................................... 15 2.2.4 Judicium parium......................................................................................................................................... 16 2.2.5 De opkomst van de steden en het stadsrecht............................................................................................ 16 2.3 De middeleeuwse orde van de christenheid: elementen van eenheid................................................ 16 2.3.1 De opkomst van de pauselijke monarchie en het klassieke kerkelijk recht............................................... 17 2.3.2 De erfenis van het Romeinse Rijk en het Romeins recht............................................................................ 17 2.4 De ineenstorting van de respublica Christiana en de crisis van de Europese orde (c. 1500-1660)..... 17 2.4.1 De Reformatie en het einde van de geloofseenheid.................................................................................. 18 2.4.2 De ontdekking en verovering van een Nieuwe Wereld.............................................................................. 18 2.4.3 De militaire revolutie en de opkomst van de soevereine, dynastieke vorstenstaat................................... 18 3 HET ANCIEN RÉGIME ONDER LODEWIJK XIV: DE DYNASTIEKE VORSTENSTAAT (1661- 1715).......................................... 21 3.1 ‘Le roi danse’: Lodewijk XIV en de mythe van het absolutisme.......................................................... 21 3.2 Koningschap en standenmaatschappij............................................................................................... 22 3.2.1 Orde, hiërarchie, familie en eer................................................................................................................. 22 3.2.2 De functie van het koningschap................................................................................................................. 23 3.2.3 De dynastieke staat.................................................................................................................................... 23 3.3 De uitbouw van het militaire en bureaucratische apparaat van de staat.......................................... 24 3.3.1 La vénalité des offices................................................................................................................................ 24 3.3.2 De oorlogsmachine.................................................................................................................................... 25 3.3.3 Regering en bureaucratie........................................................................................................................... 25 3.3.4 De rechtsmacht.......................................................................................................................................... 26 4 HET ANCIEN RÉGIME ONDER LODEWIJK XIV: WETGEVING EN ABSOLUTISME................................................................. 27 4.1 Lodewijk XIV voor het Parlement van Parijs....................................................................................... 27 4.2 Reformatie, Contrareformatie en absolutisme................................................................................... 27 1. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen 4.2.1 Het protestantse politieke denken............................................................................................................. 27 4.2.2 Jean Bodin en de leer van de soevereiniteit van de staat.......................................................................... 29 4.2.3 Bossuet en de absolutistische ideologie van Lodewijk XIV......................................................................... 30 4.3 Lodewijk XIV en de wetgeving.............................................................................................................30 4.3.1 De koninklijke ordonnanties........................................................................................................................ 30 4.3.2 Lodewijk XIV en de parlementen............................................................................................................... 31 4.4 Lodewijk XIV tussen dynastie en natie................................................................................................32 5 DE BRITSE REVOLUTIE (1640-1701)...................................................................................................................34 5.1 De onthoofding van Karel I (1649) en de voorafspiegeling van de moderne natiestaat.....................34 5.2 De Tudors en de vroege Stuarts (1485-1640): constitutie en maatschappelijke breuklijnen...............35 5.2.1 De Engelse constitutie tijdens de late middeleeuwen en onder de Tudors............................................... 35 5.2.2 3 maatschappelijke breuklijnen die koning en parlementen van elkaar verdeelden................................ 35 5.3 Vorstelijk absolutisme en de opkomst van de historische jurisprudentie.............................................37 5.3.1 Het vorstelijke absolutisme onder Jacobus I en Karel I (1603-1640).......................................................... 37 5.3.2 Edward Coke en de opkomst van de historische jurisprudentie................................................................ 39 5.4 Burgeroorlog (1640-1649) en Commonwealth (1649-1660)...............................................................41 5.5 De Restoratie onder Karel II en Jacobus II (1660-1688).......................................................................42 5.6 De Glorious Revolution en de uitbouw van de parlementaire monarchie (1688-1701).......................43 DEEL 3 NATIESTATEN EN WERELDRIJKEN (C. 1775-1914)............................................................................. 46 6 DE AMERIKAANSE REVOLUTIE (1763- 1791)........................................................................................................46 6.1 ‘Appeal to Heaven’: de Boston Massacre en de scheuring in het Britse rijk........................................46 6.2 De Britse kolonies in Noord-Amerika tot het einde van de Zevenjarige Oorlog (1606-1763)..............46 6.2.1 De dertien kolonies.................................................................................................................................... 46 6.2.2 Het bestuur van de dertien kolonies en de relatie met de Britse kroon.................................................... 47 6.3 De Stamp Act en de constitutionele crisis binnen het Britse rijk..........................................................47 6.4 Onafhankelijkheid: volkssoevereiniteit en externe zelfbeschikking.....................................................50 6.5 Staatsvorming: volkssoevereiniteit en interne zelfbeschikking...........................................................51 6.5.1 De grondwetten van de dertien staten (1776-1780)................................................................................. 51 6.5.2 De Articles of Confederation (1777-1781)................................................................................................. 52 6.5.3 De Constitution of the United States of America (1787)............................................................................ 53 6.5.4 De Federalist en de Bill of Rights (1787-1791)........................................................................................... 54 7 DE FRANSE REVOLUTIE (1789-1815)..................................................................................................................56 7.1 De dag dat twee revoluties elkaar ontmoetten..................................................................................56 7.2 De lange aanloop naar de revolutie (1763-1789)...............................................................................56 7.2.1 De Zevenjarige Oorlog en het conflict tussen koning en parlementen onder Lodewijk XV........................ 56 7.2.2 De pogingen tot hervorming onder Lodewijk XVI en de Amerikaanse Revolutie (1774-1786).................. 57 7.2.3 De invloed van de verlichting en het politiek denken................................................................................ 58 7.2.4 De laatste stuiptrekkingen van de absolute monarchie (1786-1789)......................................................... 59 7.3 De revolutie en de constitutionele monarchie (1789-1792)................................................................61 7.3.1 Van Staten-Generaal tot Nationale Vergadering (mei tot juli 1789).......................................................... 61 7.3.2 De afschaffing van de feodaliteit en de Déclaration des droits de l’homme (augustus 1789)................... 62 7.3.3 De Nationale Vergadering als constituante (september 1789-juni 1791).................................................. 63 7.3.4 De vlucht naar Varennes en de constitutionele monarchie (juni 1791-augustus 1792)............................ 64 7.4 De Republiek (1792-1799) en het regime van Napoleon (1799-1815)................................................67 7.4.1 Zeven jaar van politieke onrust.................................................................................................................. 67 7.4.2 De Conventie (1792-1795)......................................................................................................................... 67 7.4.3 Het Directoire (1795-1799)........................................................................................................................ 68 7.4.4 Het regime van Napoleon Bonaparte (1799-1814/1815)........................................................................... 69 7.4.5 De geboorte van de natiestaat................................................................................................................... 70 8 DE BELGISCHE REVOLUTIE EN DE VORMING VAN EEN BURGERLIJKE NATIESTAAT (1814-1914).........................................72 8.1 De revolutionair die de opstand miste................................................................................................72 8.2 De Restauratie in Frankrijk en de Julirevolutie (1814-1830)...............................................................72 8.2.1 De Restauratie van de Bourbondynastie en het Charte octroyée (1814)................................................... 72 8.2.2 Het politieke en constitutionele denken van de liberale oppositie............................................................ 73 2. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen 8.2.3 De Julirevolutie........................................................................................................................................... 75 8.3 De opkomst van de moderne natiestaat.............................................................................................75 8.4 Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden...........................................................................................77 8.5 De Belgische Revolutie (1831-1839)...................................................................................................78 8.5.1 De radicale fase van de Belgische Revolutie (augustus-oktober 1830)...................................................... 78 8.5.2 De constitutionele fase van de Belgische Revolutie (oktober 1830-februari 1831)................................... 80 8.5.3 De internationale fase (1831-1839)........................................................................................................... 82 8.6 De burgerlijke natiestaat (1831-1914)................................................................................................83 9 IMPERIALISME EN KOLONIALISME (1798- 1920)...................................................................................................85 9.1 De Eerste Opiumoorlog (1839-1842)...................................................................................................85 9.2 De tweede fase van het westers imperialisme....................................................................................85 9.2.1 Europese expansie van de vijftiende tot de twintigste eeuw..................................................................... 85 9.2.2 Determinanten van imperialisme en kolonisatie....................................................................................... 86 9.3 China, het westers imperialisme en het internationaal recht..............................................................87 9.3.1 Het westers imperialisme en de vorming van het moderne internationaal recht..................................... 87 9.3.2 De confucianistische visie op staat en internationale relaties................................................................... 90 9.3.3 China en de confrontatie met het westers internationaal recht................................................................ 91 9.4 De kolonisatie van Congo (1885-1960)...............................................................................................91 9.4.1 Het Congres van Berlijn (1884-1885)......................................................................................................... 91 9.4.2 Congo Vrijstaat en Belgisch Congo............................................................................................................. 92 9.5 De Volkenbond en het mandaatsysteem..............................................................................................93 DEEL 4 DE OORLOG OM DE WERELD EN DE PAX AMERICANA (1914-HEDEN)............................................... 94 10 DE RUSSISCHE REVOLUTIE (1917-1991)..........................................................................................................94 10.1 Het einde van de Sovjet-Unie..............................................................................................................94 10.2 De oorlog om de wereld en de strijd tussen de grote ideologieën.......................................................95 10.3 Karl Marx en de communistische ideologie.........................................................................................96 10.4 Lenin en het regime van de Februarirevolutie in Rusland...................................................................97 10.4.1 Socialisme, oorlog en revolutie in Rusland tot maart 1917........................................................................ 97 10.4.2 De Februarirevolutie (maart-augustus 1917)............................................................................................. 98 10.5 De Oktoberrevolutie en de vorming van de Sovjet-Unie (1917-1924)...............................................100 10.5.1 De Oktoberrevolutie...................................................................................................................................100 10.5.2 De eerste consolidatie van de ‘dictatuur van het proletariaat’ (november 1917-juni 1918)....................101 10.5.3 Van de burgeroorlog tot de Nieuwe Economische Politiek (1918-1924)..................................................102 10.6 De totalitaire Sovjetstaat van Stalin tot Gorbatsjov (1924-1985).....................................................103 11 DE ATLANTISCHE REVOLUTIE I: INTERNATIONAAL RECHT EN MENSENRECHTEN (1917-1991).................................... 105 11.1 Het Atlantisch Charter (1941)........................................................................................................... 105 11.2 Wilson, de Eerste Wereldoorlog en de Volkenbond: de valse start van de Atlantische revolutie......106 11.2.1 Amerikaans exceptionalisme en de Monroedoctrine................................................................................106 11.2.2 Wilson en de vredesconferentie van Parijs (1919)....................................................................................106 11.2.3 Het Convenant van de Volkenbond en collectieve veiligheid....................................................................107 11.2.4 De Volkenbond en de internationale rechtsorde in het interbellum (1920-1939)....................................107 11.3 Roosevelt en de Verenigde Naties..................................................................................................... 108 11.3.1 De weg naar San Francisco........................................................................................................................108 11.3.2 Het Handvest van de Verenigde Naties en het systeem van collectieve veiligheid...................................110 11.4 De tweedeling van Europa en de Koude Oorlog................................................................................ 111 11.4.1 Van Potsdam tot de Trumandoctrine (1945-1947)...................................................................................111 11.4.2 De organisatie van de verdediging van West-Europa (1947-1957)...........................................................111 11.4.3 De verdediging van het Westen en het internationaal recht....................................................................112 11.5De internationale bescherming van de mensenrechten.................................................................... 114 12 DE ATLANTISCHE REVOLUTIE II: DE SOCIALE WELVAARTSSTAAT............................................................................ 115 12.1 De doorbraak van de sociale welvaartsstaat..................................................................................... 115 12.2 Duitsland onder en na Bismarck....................................................................................................... 116 3 3. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen 12.3 De New Deal en zijn constitutionele implicaties................................................................................ 117 12.3.1 Het sociaaleconomische beleid onder de New Deal.................................................................................117 12.3.2 De New Deal: constitutionele gevolgen en contestatie.............................................................................118 12.4 Hans Kelsen en het nieuwe constitutionele denken.......................................................................... 119 12.5 Grondrechten en sociale welvaartsstaat in de Bondsrepubliek Duitsland.........................................120 4 GP R DEEL 1 OUVERTURE: HET WESTERSE CONSTITUTIONELE MODEL 1.1 Het Charter voor een Nieuw Europa en einde van de Koude Oorlog 1.1.1 De Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa tussen Helsinki en Parijs Helsinki 1975 Parijs 1990 (big 5: VS, Sovjet, GB, FR, DE) Vreedzaam samenleven: Strijdbijl van koude oorlog begraven + nieuwe - Westers blok vrije democratie (VS) constitutionele ordering Europa = Charter voor een - Communisitisch oostblok (Sovjet-unie) Nieuw Europa → eenwording EU (Europe whole and free George. HW Bush) ~ VW’en voor vrede in EU: - Overname westers model meerpartijendemocratie (enige werkzame model) - Mensenrechten - Rechtsstaat - Vrijemarkteconomie 1.1.2 Francis Fukuyama en het einde van de geschiedenis = Amerikaanse politieke filosoof, schreef artikel in The national Interest met titel “The end of history?” die de historische betekenis vd val van communisme in Oost-EU duidde - Einde vd strijd: liberale democratie communisme en fascisme - Liberale democratie kreeg klassenstrijd kapitalisten arbeiders + eco ongelijkheid onder controle (hfdstk 12) - Neergang communisme = liberale democratie blijft over + enige werkzame model = logisch eindpunt ideologische evolutie mensheid - Refereert naar Hegel (filosoof) ~ Politiek beantw steeds meer aan wetmatigheden vd markt + moet zich bezighouden met technische beleidskwesties 5 Thomas buergenthal (20ste eeuw) - Emigreerde naar VS → rechten → mensenrechtenspecialist - Schreef slotdocument democratie rechtsstaat en mensenrechten = basis Charter Nieuw Europa George H.W. Bush (20ste- 21ste eeuw) - Gevechtspiloot WO II - Later in politiek → lid republikeinse partij - Vice-president Ronald Reagan + zelf president VS - Vader latere president George W. Bush Michaël Gorbatsjov (20ste eeuw) - Lid communistische partij + laatste sovjet leider - Doel: veregaande economische en politieke liberalisering - Droeg macht over aan russische president Boris Yeltsin na ontbinding USSR François Mitterand (20ste eeuw) - Eerste socialistische president 5e repubuliek FR Helmut Kohl (20ste-21ste eeuw) - Bondskanselier BRD - Zorgde samen met Bush voor Duitse eenmaking → BRD breidde uit van W-DE naar DDR + Berlijn 6 Margaret Thatcher (20ste-21ste eeuw) - Leider conservatieve partij VK + premier VK tot haar val tijdens CVSE-bijeenkomst in Parijs 1990 1.1.3 Gorbatsjovs hervormingen in de Sovjet-Unie Binnenlandsbeleid G: 1. Perestroika (herstructurering) = economische hervormingen - Bedrijven konden steeds meer zichzelf managen, productie bepalen, grondstoffen inkopen en producten verkopen - GEVOLG: planeconomie w verlaten (vrijemarkteco was geen bewuste doelstelling) 2. Glasnost (openheid) = politieke hervormingen - Debat toelaten in en buiten de partij (weg met bureaucratie) - GEVOLG: toename persvrijheid, vrijheid van vereniging, voorzichtige democratische hervormingen - Gedeeltelijke vrije verkiezingen nieuw federaal parlement → resultaat: blok conservatieven blok liberale hervormers → eenzame middenpositie G - Onafhankelijk verklaring Litouwen 1.1.4 Gorbatsjov en het einde van de Koude Oorlog 3e poot van G hervormingsbeleid = nieuwe politieke denken in internationale aangelegenheden (betere relatie met Westen): Eerste fase 1985-1988 Bilaterale relatie VS USSR verbeteren Hoe? Rechtstreeks in dialoog gaan met Amerikaanse president Reagan Resultaat? 1. INF Verdrag 1987 = ontwapeningsverdrag dat alle middellange afstandsraketten uit EU verwijderde 2. START I verdrag 1991 = vermindering van langeafstandsraketten 3. Onderhandeling terugtrekking Rode leger uit Afghanistan ~ Einde wapenwedloop + hoop dat koude oorlog in eindfase is 1.1.5 Het Gemeenschappelijke Europese Huis en de ineenstorting van het communisme in Oost- en Centraal-Europa Tweede fase vanaf 1988 Relatie met west Europese bondgenoten verbeteren om economische redenen (FR, GB, W-DE) → dringend nodig WANT: eenzijdige focus nucleaire ontwapening + betere relatie VS veroorzaakte onrust in W-EU G charmeoffensief naar W-EU hoofdsteden: 1. Eenzijdige ontwapening in EU + eenzijdige reductie Sovjetleger in EU + instemming onderhandelingen NAVO Warschaupact voor ontwapening in EU (GEVOLG: CFE-verdrag) 2. Liberalisering Oost-Europese satellietstaten → einde Brezjnevdoctrine (= zusterregime bijstaan met geweld wnr het dreigde ten val te komen) (Sinatradoctrine “I did it my way”) 3. Nieuwe visie toekomst EU = gemeenschappelijk Europese huis → 3 pijlers: 1. Sovjet-Unie 2. “Huis met vele kamers” = elk land 3. Geen tegengestelde militaire maakt kan soeverein o.b.v. bondgenootschappen (NAVO integraal zelfbeschikkingsrecht zijn eigen Warschaupact) → 1 organisatie deel uit van systeem kiezen (G overtuigd voor allen = Organisatie voor EU dat op LT ied voor veiligheid en samenwerking in EU communisme zou kiezen) Tegengesteld aan visie Bush: “Europe Whole and free” → heel EU moet w-constitutionele model volgen + B bepaalt wnr koude oorlog eindigt, niet G! 7 Recht op externe zelfbeschikking - Extern: recht van elk volk om een staat te vormen, deel uit te maken met andere volkeren vn een staat (vb.: Catalonië, Vlaanderen) Recht op interne zelfbeschikking - Westerse visie: meerpartijendemocratie waarbij volk bestuurders kiest en weer kan afzetten - Sovjet visie: volk kan eigen sociaal-economisch, politiek en cultureel stelsel kiezen, maar binnen logische voortgang van de geschiedenis (feodaliteit, kapitalisme, socialisme, communisme) (“eenmaal communist, altijd communist”) ~ tegengestelde visie te zien in slotakte Helsinki 1.1.6 Het vraagstuk van De Duitse eenmaking - 1945: conferenties van Jalta en Potsdam = VS, GB, Sovjet-unie regelen tijdelijke bezetting DE → FR, GB, VS krijgen elk deel vh westen Sovjet- Unie krijgt oosten + Berlijn ook in 4 bezettingszones verdeeld ~ De onmogelijkheid om een compromis over DE te vinden leidde tot koude oorlog - 1947: bizonia - 1949: FR, GB, VS vormen Bondsrepubliek Duitsland (BRD) Sovjet-Unie vormt Duitse Democratische republiek (DDR) - 1952 Duitslandverdrag tussen BRD en drie westerse bezettingsmogendheden = herstel soevereiniteit DE met enkele uitz (BRD behield recht om finale beslissingen te nemen over toekomst DE, grenzen land + statuut Berlijn) - 1954: W-DE herbewapent zich + wordt lid NAVO - 1955: O-DE richt Warschaupact op Instellingen W-DE O-DE - 1949 Raad van Europa - 1949 Comecon - 1949 NAVO - 1955 Warschaupact - 1951 EGKS - 1957 EEG W-EU verenigen + verdedigen tegen Economische samenwerking in Oostblok communistische overname Twee visies op EU en Duitse eenmaking Visie Gorbatsjov Visie Bush en Kohl Denken vanuit ‘Duitse vraagstuk’ Zaak van zelfbeschikking - Rechten van de vier overwinnaars van de - Intern: democratische keuze van het Tweede Wereldoorlog Duitse volk - Vredesverdrag? - Extern: keuze voor welke staat (en allianties) Eerst transformatie van Europa, dan pas Duitse Duitse eenmaking als sleutel tot bevrijding van eenmaking Centraal-Europa van Sovjet-onderdrukking 8 1.1.7 De Duitse eenmaking en de strijd om Europa 3 factoren die bijdroegen tot snelle oplossing van het Duitse vraagstuk 1. Alliantie tussen Bush en Kohl 3 december 1989 NAVO top in Brussel - Bush steunt Duitse eenmaking op voorwaarde dat DE binnen de NAVO en de EG blijft (ijzeren akkoord) 2. Compromis over Duitse eenmaking Europese integratie tss Kohl en Mitterand - Franse steun aan eenmaking in ruil voor versnelling monetaire integratie van Europa: Verdrag van Maastricht (1992) 3. Toenemende zwakte Gorbatsjov en Sovjet-Unie - Onlusten in Baltische landen, eenzijdige onafhankelijkheidverklaring Litouwen, falen van G Eco. Hervormingsbeleid 3 cruciale momenten in onderhandelingsproces over de eenmaking 1. Februari 1990 akkoord over 2 + 4 2 DE’s beslissen onderling op + 4 bezettingsmogendheden onderhandelen samen met 2 DE’s democratische wijze over de over internationale VW’en eenmaking: grenzen DE, militaire vraag/vorm/timing vd eenmaking afspraken, Berlijn?, lid van internationale instellingen? 2. Maart 1990 verkiezingen binnen DDR (resultaat: overwinning centrumrechtse coalitie) - Links blok: langzaam proces van samensmelting van beide landen tot nieuw land ~ einde DDR en BRD, nieuwe staat (artikel 146) - Kohl blok: snelle eenmaking door opname DDR binnen BRD ~ gebieden die vroeger onder Duitse rijk behoorde k bij BRD aansluiten (artikel 23) ~ voordeel want DE bleef lid van int.org. (Raad van EU, EG, NAVO) 3. Mei-juli 1990 Gorbatsjov aanvaardt dat keuze voor alliantie valt onder beginsel van zelfbeschikking ➔ 3 oktober 1990 eenmaking van Duitsland Februari 1945 Top van Jalta Juli-augustus 1945 Top van Potsdam Maart 1947 Trumandoctrine: begin koude oorlog 1949 Oprichting van de NAVO en Raad van Europa 1949 Stichting van BRD en DDR 1950 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens 1951 Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) 1957 Oprichting van de Europese Gemeenschappen (EEG en Euratom) 1975 Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa in Helsinki 1985 Verkiezing van Gorbatsjov tot secretaris- generaal van de CPSU (begin hervormingen Sovjet-Unie) 9 november 1989 Val van de Berlijnse Muur 3 oktober 1990 Eenmaking van Duitsland 21 november 1990 Charter voor een Nieuw Europa getekend in Parijs 9 1.1.8 Democratie als mensenrecht en de Conferentie van Kopenhagen Respect voor mensenrechten = 1 vd principes opgenomen in slotakte Helsinki Vb.: recht om te rechten, te migreren, vrijheid van godsdienst, inperking censuur kranten/radio → als iedereen dit respecteert dan zullen de landen naar elkaar toe groeien + vrede in EU versterken BUPO 1966 (art. 25) democratie = mensenrecht (Sovjet-Unie tekent dit in 1975, maar is geen democratie??) MAAR verschillende betekenissen onder begrip ‘democratie’ - Westen: meer partijenstelsel met vrije verkiezingen, ied kan deelnemen aan verkiezingen - Sovjet-Unie: interne zelfbeschikking cf. het beginsel dat het volk zijn stelsel mag kiezen en eenmaal gekozen voor het communisme kan dat niet meer ongedaan gemaakt w ➔ Agreement to disagree: aanvaard dat W en SU andere betekenis aan democratie gaven Conferentie van Kopenhagen → geen agreement to disagree meer, westerse meerpartijendemocratie = enige aanvaarde vorm in EU! - Thomas Buergental = voornaamste auteur vd slotverklaring (tekst later basis voor Charter nieuw EU) - = het recht van eenieder om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen, om zich te verenigen, gelijke toegang tot media en vrij campagne voeren (geen twijfel meer over betekenis) 1.1.9 Het Charter voor een Nieuw Europa als grondslag voor de politieke en juridische orde van Europa na de Koude Oorlog ~ Visie gaat van pluralistische democratieën naar westers model democratie door CVSE (≠ bindend verdrag) - WEL: vastlegging grondslagen voor nieuwe politieke en juridische ordening EU - Hierdoor definitief einde koude oorlog + VW’en voor een “Europe Whole and Free” ~ ALLE landen van EU nemen hetzelfde constitutionele model aan! Onlosmakelijk met elkaar verbonden (je kan het ene niet hebben 1. Democratie (meer partijen) zonder het andere): 2. Rechtstaat - Ware democratie niet zonder vrijheid van meningsuiting 3. Respect voor mensenrechten - Geen mensenrechten & rechtstaat zonder democratie 4. Vrijemarkteconomie ( gedwongen collectivisering bij communisme) 1.2 Het westerse constitutionele model: opzet cursus en begrippen 1.2.1 De hoofdlijn van ‘Geschiedenis van het Publiekrecht’ Westerse constitutionele model ontstond in EU, maar verspreid door imperialisme, kolonisatie, dekolonisatie - ≠ zuiver EU product → EU heeft voortdurend invloeden van andere continenten ondergaan - Andere landen namen het model niet klakkeloos over, maar paste het aan adhv eigen sociale, economische, politieke en culturele noden 10 1.2.2 Constitutie en constitutioneel recht Constitutie - Elke georganiseerde politieke gemeenschap, zoals een soevereine staat heeft het - Afgeleid van Latijnse term “constituere” = oprichten - = geheel van regels, gebruiken en processen die de organisatie en werking van de overheid binnen deze politieke gemeenschap bepalen, inclusief de grondbeginselen van de verhouding tussen de overheid en de leden ~ GW in materiële zin Constitutioneel recht - = Wanneer bovenstaande regels een afzonderlijke rechtstak vormen - Onderdeel van het publiekrecht - Term “constitutional law” geïntroduceerd door Jeremy Bentham Functies 1. Grondvesten politieke gemeenschap + bepalen welke de OH instellingen zijn 2. Samenstelling + bevoegdheden van de instellingen 3. Onderlinge verhoudingen instellingen en verhouding tav burgers 4. Volgens welke procedures instellingen werken Privaatrecht Verhoudingen tussen onderdanen onderling ~ Horizontale verhoudingen: gelijkheid en wilsautonomie burger centraal Publiekrecht Verhoudingen tussen OH org. onderling + OH en onderdanen ~ Verticale verhoudingen: gezag OH is bepalend Termen gaan terug op romeins recht (in digesten van Justinianus) D. 1.1.1.2 (...) ‘Het publiekrecht betreft de inrichting van de algemene aangelegenheden van Rome, het privaatrecht de individuele belangen. Sommige aangelegenheden zijn immers van openbaar [publicum] belang en andere van privaat [privatum] belang. Het publiekrecht handelt over de eredienst [in sacris], priesters en magistraten (...)’. Grondwet Speciale wet die de belangrijkste regels van de constitutie omvat en doorgaans ook boven andere, gewone wetten staat ~ grondwet in formele zin (eigenlijke GW) Landen zonder GW (vb.: VK, Israël) → constitutie bestaat uit een verzameling van wetten, OK’s tss vorsten en onderdanen (zoals Magna Carta), gewoonterecht, uitspraken van rechtbanken en rechtsleer 1.2.3 De soevereine staat Ontstaan - In EU en verspreid via kolonisatie en dekolonisatie - Uit feodale vorstenstaten (late ME), ontwikkelde zich tijdens NT in versch fasen tot voldragen klassieke vorm = de natiestaat - Montevideo Conventie 1933 → 4 VW’en om over staat te k spreken: 1. Permanente bevolking 2. Afgebakend grondgebied 3. Regering 4. Mogelijkheid om relaties met andere staten aan te gaan (speelde grote rol om als staat te k functioneren in internationale gemeenschap) (vandaag staten nog steeds eigen appreciatieruimte over erkenning nieuwe staat vb.: Kosovo door 80-tal landen niet erkend) 11 Externe soevereiniteit Interne soevereiniteit = afwezigheid van hoger gezag (in wereldlijke zaken) = staat heeft het monopolie van jurisdictie of = onafhankelijkheid rechtsmacht = monopolie om recht te maken en te handhaven Sinds 18de eeuw verbindt int.recht het beginsel van non-interventie eraan = verbod voor andere staten Soeverein = bron van alle OHmacht → andere om zich te mengen in binnenlandse OHinstellingen k deel staatsmacht uitoefenen maar aangelegenheden van een staat o.b.v. delegatie In BE: fed. Parl + koning 1.2.4 Nationaal en internationaal recht Internationaal (publiek)recht: recht dat verhoudingen regelt tussen staten - Geïntroduceerd door Jeremy Bentham als alternatief voor jus gentium (volkenrecht) ‘1780 Transnationaal recht (Jessup): recht van internationale oorsprong dat verhoudingen tussen burgers of organisaties van diverse staten regelt 1956 Jus gentium (universeel (en internationaal en transnationaal) recht) jus civile (nationaal recht) 1.2.5 Constitutionalisme en rechtsstaat Constitutionalisme = OH organiseert zijn eigen werking, maar ook beperking macht OH - Doel: private sfeer burgers beschermen en verdedigen - Hoe OH macht aan banden leggen? 1. Rechtstaat 2. Mensenrechten 3. Democratie 4. Vrijemarkteconomie 5. Scheiding der machten Rechtstaat = staat is gebaseerd op het recht (ENG: rule of law) - Elke burger gelijk onderworpen aan her recht - OH ook gebonden door het recht ~ Hoe soevereine OH, die zelf macht heeft om recht te veranderen, onderwerpen aan datzelfde recht? 1.2.6 De traditionele opvatting over de rechtsmacht van de overheid Handhaven van bestaande recht (pax et iustitia = vrede en rechtsvaardigheid) - Door organisatie van de rechtspraak (rol van rechter in oude zin) Moderne betekenis Traditionele betekenis Degene die vonnis velt, uitspraak doet over een Degene die namens de heerser de rechtsmacht geschil en oordeelt wie gelijk heeft over de rechtbank heeft: zorgt dat er een rechtszaak komt, roept rb samen, maant rb aan een vonnis te wijzen, ziet op de uitvoering ervan ( OM vandaag) - Verbetering en interpretatie van het recht (rol van de wetgever in oude zin) 12 Recht bestaat vooraf aan de rechtsmacht = objectief gegeven dat aan subjectieve wil OH ontsnapt Bronnen: 1. Goddelijk recht = door de goden gemaakt 2. Natuurrecht = aanname dat in de natuur rechtsregels geborgen zijn Vb.: recht op zelfverdediging, toe-eigenen wat je nodig hebt om te overleven - Begrip uitgewerkt door Griekse filosoof Aristoteles + theoloog Thomas van Aquino gaf er meer theoretische diepgang aan Positief recht = recht dat door de mensen gemaakt wordt 3. Gewoonterecht = positiefrecht door mens gemaakt, MAAR ontsnapt aan veranderlijkheid door OH (koning kan het niet zomaar veranderen!) WANNEER? - Usus = handeling die in zelfde omstandigh. herhaald wordt (Vb.: je steekt voorbij langs links) - Opinio iuris = mening dat het recht is → men doet het omdat het zo moet In primitieve SL → de mensen, het volk, In complexere SL → degene die rechtsregels iets is recht omdat de gemeenschap v moeten toepassen (rechtbanken, experten) rechtsonderhorigen het als recht aanvaard 1.2.7 De moderne opvatting over de rechtsmacht van de overheid OH/heerser = hoogste rechter + wetgever - Recht is via wetgeving een instrument in handen van OH → politieke gemeenschap sturen + beleid voeren Jurisdictie/rechtsmacht in moderne opvatting = de macht die de OH of instelling vd OH over het recht heeft - Macht om recht te spreken (rechtspraak) - Macht om recht te maken/te veranderen (wetgevende macht) In traditionele SL vallen rechtspraak + wetgeving samen → beide taak van OH om toepassing vh recht te garanderen Moderne opvatting kwam geleidelijk tot stand tss 16de en 19de eeuw → hoogtepunt in rechtspositivisme - = rechtspositivisten “men kan het natuurrecht niet kennen” → want maakt zich niet toonbaar in vb wetten/vonnissen, DUS: ≠ bron van afdwingbare rechten en plichten - Alleen regels die stoelde op de wil van de OH = recht (John Austin: law as commend: alle recht is bevel) Hoe is de heerser zelf gebonden aan het recht? 1. Traditionele oplossing: onderwerping positieve recht aan goddelijk recht en/of natuurrecht (hfdstk 5) 2. Hiërarchie binnen positieve recht → tussen GW gewone rechtsregels - Complexe procedure voor wijziging GW - Grondwettigheidscontrole door rechtbank of speciaal voorziene rechtbank → Buiten werking stelling → Vernietiging (annulatie) 13 1.2.8 Grondrechten, scheiding der machten en democratie tussen verleden en toekomst ~ Andere constitutionele mechanismen die macht OH inperken 1. De grond- of mensenrechten - Wortels in traditie natuurrechtsdenken → elk individu h natuurlijke en onvervreemdbare rechten (niet gecreëerd door de staat, overstijgen positieve recht) - Staat kan ze interpreteren, modeleren, NIET afnemen - Na WO II internationale bescherming van de mensenrechten - UVRM (1948), EVRM (1950), BUPO (1966), oprichting EHRM 2. De leer van de scheiding der machten (trias politica van Montesquieu: WM, UM, RM) - = verdeling wie doet wat? + checks and balances: onderlinge controle tss staatsmachten 3. (representatieve) Democratie 14 DEEL 2 DE DYNASTIEKE VORSTENSTAAT VAN HET ANCIEN RÉGIME (C. 1500- 1775) 2 De crisis van de respublica christiana en de opkomst van de soevereine staat (c. 1500- 1661) 2.1 De abdicatie van keizer Karel V Keizer Karel V - Heerser van immens rijk - Heeft zijn ambt vrijwillig neergelegd → voelde zich mislukt: hij zou eenheid Christenheid bewaren + herstellen, dat is niet gelukt - Macht overgedragen aan zoon Filips II 1555 - Respublica Christiana = gemeenschappelijk welzijn/ het gemenebest → Stort ineen: periode van 100 jaar crisis → Nieuwe politieke en juridische orde “Ancien Régime” ontstaat 2.2 De middeleeuwse orde van de christenheid: vectoren van verdeeldheid (4) 2.2.1 De pluralistische politieke en juridische orde van de christenheid Europa rond 1500, wat zie je? - Zeer kleurrijke kaart met enorm veel gebieden, lijkt eendimensionaal = identiteiten groot/klein die hiërarchisch aan elkaar gelijk zijn - MAAR: is niet het geval! WEL: complexe pluraliteit van OHgezag (vb.: in elke provincie is de macht vd koning anders ; of heer kon bevoegd zijn voor kleine misdrijven waarvoor geen beroep mogelijk was, maar anderzijds rechtspreken over zware misdrijven waarvoor wel beroep bij koninklijke justitie mogelijk was) 2.2.2 De feodaliteit OORSPRONG: samenvoegen van 2 oude Germaanse contracten 1. Commendatio (aanbeveling) = man plaats zichzelf onder bescherming van rijke machtige heer in ruil voor trouw en gehoorzaamheid 2. Beneficium (weldaad) = een goed levenslang in gebruik geven aan een ander (vgl: romeinse fig. vruchtgebruik) RESULTAAT: Wederkerig contract tussen leenheer leenman (vazal) Bescherming + onderhoud: genot van Bijstaan met: leengoed toestaan voor het hele leven vd vazal Raad = verplicht deelnemen aan beraadslaging van hof vd leenheer: de curia → bevoegd voor alles m.b.t. feodale contracten + zaken waarin LH rechtstreeks betrokken was Daad = plicht om te vechten TOTSTANDKOMING: 1. Vazal gaat op zijn knieën en vouwt zijn handen tss die van de heer (teken van onderwerping) 15 2. Beide zweren eed van trouw 3. Kus op de mond (teken van gelijkheid) (later afgeschaft toen vrouwen feodale contracten sloten) 16 WAAROM? - Instrument om leger van ridders te paard te vormen - Voornaamste ambtenaren dichter aan koning binden met relatie van persoonlijke trouw - Centraal gezag versterken GEVOLG: systeem keert zich later tegen de koningen → machtsversnippering! 1. Ambtslenen en banlenen - Ambten en andere aspecten van koninklijk gezag als leengoed geven Vb.: functie van graaf in leen geven voor het leven - Recht om te bevelen, verbieden, bestraffen & beboeten in leen gegeven; zoals tol en belastingen heffen 2. Onder belening = goed werd geheel/deels weer verder geleend aan een/meerdere achterleenmannen → Piramides van LH & LM met aan top opperste LH/koning MAAR: “de leenman van mijn leenman ≠ mijn leenman” → LH vd LH had geen direct gezag op achterleenman, want OK = intuitu personae 3. Verzakelijking = verschuiving persoonlijke verplichting raad & daad → genot geleende zaak - Erfelijkheid lenen → leengoed kwam niet meer terug bij LH na dood vazal - Militaire functie op achtergrond doordat vrouwen + kinderen lenen konden erven - Verhandelbaarheid lenen → LM kon verkopen/schenken, maar moest wel in familie blijven 4. Pluraliteit van lenen = vazal kon meerdere lenen + LH’s hebben - Probleem bij conflict tss beide LH’s, wie sta ik bij? - Oplossing: hoofd LH aanduiden Patrimonium = privaat vermogen van een persoon: geheel van alle lichamelijke en onlichamelijk goederen waarop iemand rechten kan laten gelden en waarover hij kan beschikken (vervreemden: verhandelen, schenken, beschikken bij testament/erfopvolging) Patrimoniaal = behorend tot het privaat vermogen 2.2.3 Het heerlijk stelsel Heerlijkheid = territoriale bestuursentiteit waarbij de heer (delen van) de vorstelijke macht heeft geüsurpeerd en in eigen naam uitvoert - Heer gaat zelf leger vormen, rechtspreken, belastingen heffen → niet meer in naam koning, maar eigen naam = usurpatie van de koninklijke macht - Erkend de koning wel nog, maar betekent niet meer veel (vb.: voor hogere justitie w koning nog erkend) - Eigenlijke illegale wederrechtelijke situatie → maar na verloop van tijd verjaring: men aanvaardt dat de heren de rechten van zichzelf hebben → ook weer verleend en doorgegeven - Op dorpsniveau, provincie niveau, … Band met leenstelsel? - Wederom verdwijnt er rechtsmacht van de top naar de basis - Feodale heerlijkheid = vele heren van heerlijkheden grijpen de macht omdat ze al machtig waren door hun positie als leenman - Allodiale heerlijkheid = macht gegrepen door een groot grondbezitter die zelf eigenaar is van de gronden - Kerkelijke heerlijkheden = de kerk eigent zich ook de macht toe omdat hij al macht heeft en al de gronden al bezit als eigenaar GEVOLG: bestuur in EU raakt enorm verdeeld, enorme versnippering in gebieden die ook rechtsgebieden zijn → elke rechtbank spreekt zijn eigen recht Hogere jurisdictie = misdrijven met doodstraf en zware boeten Middele jurisdictie = misdrijven met lijfstraffen en middelzware boeten Lagere jurisdictie = misdrijven met kleine boeten 17 2.2.4 Judicium parium = “oordeel van door gelijken”: elke persoon heeft recht om zijn geschillen voor te leggen aan een rechtbank van zijn gelijken - Standenmaatschappij: clerus – adel of ridderstand – derde stand (Adalbero van Laon) - Gevolg beginsel + standen = enorm scala aan rechtbanken met verschillende, maar ook overlappende en concurrerende jurisdicties → elke rb sprak zijn eigen recht: Ontwikkeling gewoonterecht Uitvaardigen wetgeving Elke rb bepaalde wat gewoonterecht inhield en MAAR: slechts zelden nieuw recht → eerder hoe het moest geïnterpreteerd w verduidelijking/verbetering vd gewoonte Wie was uiteindelijke wetgever: de heerser of de curia? → Heerser treedt op als rechter in traditionele zin - Heerser zat vergadering voor, deed voorstellen, leidde de debatten en vaardigde het besluit uit - Curia als adviesraad of echte inspraak → verschillende van plaats tot plaats en tijd tot tijd 2.2.5 De opkomst van de steden en het stadsrecht - Eerste grote steden in Italië en rond de Noordzee (Vlaanderen en Artesië) - Grondslagen middeleeuwse steden: 1) Gemeenschap van poorters met elkaar verbonden door een eed 2) Stadsrechten o.b.v. privilege vanwege koning/landsheer - Stadsrechten = samenstelling voorrechten en immuniteiten die gezag landsheer inperkte en aan stad autonome bestuursmacht + rechtsmacht gaven - Steden bestuurd door stadsmagistraat 800 keizerskroning Karel de Grote 843 Verdrag van Verdun: verdeling Frankische Rijk 1453 Val Oost Romeinse Rijk met inname Constantinopel door de Ottomanen 1493 Inter Caetera 1517 Luther nagelt 95 stellingen aan kerkdeur in Wittemberg, begin van Reformatie 1519 Karel V wordt tot keizer verkozen 1542 Nieuwe wetten 1550-1552 Debat Valladollid 1555 Vrede van Augsburg 1555 Abdicatie Karel V in Brussel 1563-1598 Godsdienstoorlogen in Frankrijk 1567-1648 Opstand en 80-jarige oorlog in de Nederlanden 1648 vrede van Westfalen 2.3 De middeleeuwse orde van de christenheid: elementen van eenheid Staat tegenover de politieke en juridische versnippering EU is verdeeld in grote en kleine entiteiten, maar tegelijk ziet EU zichzelf als de Respublica Christiana = christelijke superstaat, gemenebest → gestoeld op 2 poten: kerk en geloof + voorzetting romeinse rijk en keizerschap 18 2.3.1 De opkomst van de pauselijke monarchie en het klassieke kerkelijk recht Keizer Constantijn omarmt het Christendom = enige erkende belangrijke officiële godsdienst - “De kerk” bestaat niet, WEL: honderden bisdommen elk met eigen bisschop en bestuur + verschillende opvattingen over het geloof - GEVOLG: christelijke keizers gaan zich moeien met organisatie + bestuur kerk → organisatie van Concilies voor heel romeins rijk om te beslissen wie Christus is (God, mens of beide) - Keizers eisen “jus in sacris” op = recht over de heilige dingen (romeins begrip) NIET: geloof zelf, band mens god, enkel bestuur en eigendom kerk behoort tot keizer - Er is geen paus, wel bisschoppen → 5 speciale - Geen keizer meer na val WRR → paus, bisschop van Rome gaat zichzelf naar voor duwen Gregoriaanse hervorming 11e eeuw = belangrijke ontwikkeling - Doel: revolutie opgang brengen langs 2 assen 1) Emanicaptatie vd kerk en het wereldlijk gezag → Jus in sacris: Kerk meer buiten de wereld plaatsen (vb.: bisschoppen mogen niet trouwen → behoren tot god) → Investituurstrijd: 2) Centralisatie van de kerk onder de paus GEVOLG: kerk wordt zeer juridische organisatie → Paus treedt op als rechter in moderne zin: spreekt recht en maakt recht - Kerkelijk/canoniek recht wordt verzameld in grote tekstverzamelingen → Decretum Grantiani → Liber extra (het bijkomende boek) = codificatie pauselijk en kerkelijk recht → Liber sextus → Corpus Juris Canonici = wetboek van het kerkelijk recht Twee rechtsordes 1) Spirituele orde in het interne forum = verticale relatie mens god - het eeuwig leven, leven na de dood 2) Seculiere orde in het externe forum = horizontale relatie tss mensen tijdens hun leven op aarde - Seculier of wereldlijk recht - Canoniek of kerkelijk recht Accusatoire procedure Inquisitoriale procedure - Eiser en verweerder hebben heft grotendeels - Rechter heeft actieve rol zelf in handen tijdens proces - Gaat opzoek naar waarheid, ondervraagt - Brengen argumenten, bewijzen, getuigen aan verweerder, zoekt bewijzen, interpreteert het - Geven aan welke rechtsregels van toepassing zijn recht - Rechter = neutrale toehoorder en leid debatten (Sluit beter aan bij rol rechter in moderne zin) Passief 2.3.2 De erfenis van het Romeinse Rijk en het Romeins recht Niet kennen enkel kader Codificatie romeins recht - Opdracht geven door Oost Romeinse keizer Justinianus in vroege 6de eeuw - Bestaat uit 4 delen: Institutiones, Digesta, Codex, Novellae 19 2.4 De ineenstorting van de respublica Christiana en de crisis van de Europese orde (c. 1500- 1660) 2.4.1 De Reformatie en het einde van de geloofseenheid 1517 Maarten Luther nagelt 95 theses op de deur vd dom in DE → tegen paus + eist drastische hervormingen in de kerk = begin reformatie - Drie grote bewegingen: lutheranisme, calvinisme (Johan Calvijn), anglicaanse kerk → Theologische verschillen, maar verwerpen allen gezag vd paus over de kerk en dus het canonieke recht - Vrede van Augsburg 1555: elke vorst mag zelf bepalen of zijn gebied en inwoners katholiek/lutheraans zijn “aan wie de regio behoort, behoort de religie” - Concilie van Trente 1545-1563: paus roept alle bisschoppen bijeen voor een tegenaanval = contrareformatie: hervormingen die kerk versterken, gelovigen terugwinnen, vergrote verschillen met protestantse kerken → Z-EU, FR, HONG, POL bleven katholiek en protestantisme w teruggedrongen ~ Religieuze verdeeldheid vernietigt het universele gezag en universele toepassing v canoniek recht 2.4.2 De ontdekking en verovering van een Nieuwe Wereld Doet nieuwe constitutionele vragen rijzen: - Wat is de juridische grondslag vd onderwerping van niet EU gebieden en volkeren? - Wat is de oorsprong vd landeigendommen en de verhouding tss vorstelijke macht en rechten onderdanen/kolonisatoren? Oorspronkelijke bevolking Amerika valt niet onder canoniek recht (geen christenen) of romeins recht (nooit tot romeins recht behoord) → universele jus commune toch niet zo universeel ~ Andere universele bron nodig = natuurrecht 2.4.3 De militaire revolutie en de opkomst van de soevereine, dynastieke vorstenstaat Opkomst buskruit → leidt tot hele reeks veranderingen die ervoor zorgt dat leger groter en oorlog duurder w - Enkel grote spelers die financiële middelen h k nog mee (gevolgen staatsvorming & internationale politiek) - Kleine heren hebben geen keuze → moeten zich inschakelen in de legers vd grotere - GEVOLG: de grote legers zorgen voor staatsvorming: hun land moet daarop zijn afgesteld, hun economie moet goed draaien, zorgen voor succesvolle internationale handel en nijverheid, belasting innen (ambtenaren en rechtbanken nodig) = vicieuze cirkel: telkens voorbereiden op oorlog, oorlog gedaan en geld op, weer voorbereiden ~ De staat doet aan oorlog: grote spelers kunnen dat en centraliseren in hun eigen land de macht en komen terecht in een oorlog van gelijken in EU, de idee dat daar nog iets boven staat (paus) verdwijnt totaal! → Extern soevereine landen, paus moeit zich nauwelijks nog 20 Bronnen: Victoria en de legitimatie van de Spaanse veroveringen in Amerika Inleiding Debat in Valladolid = georganiseerd door Karel in 1550 over theologische + juridische legitimatie van Spaanse veroveringen in Amerika Juan Ginés de Sepúlveda Bartolomé de Las Casas Voor: onderwerping vd indianen, Tegen: kwam op voor de rechten vd indianen verdedigde de encomienda: Dankzij hem vaardigde Castiliaanse regering in 1542 nieuwe wetten uit “sommige volkeren van nature zodat indiaanse bevolking rechtstreeks onder jurisdictie koning geplaatst voor slavernij bestemd” w = Reactie tegen de encomienda = kolonisatoren die beleend w met gronden kregen ook groepen indianen om erop te werken (uitbuiting, slavernij) Encomiendas z documenten w herroepen, die van wereldlijke en kerkelijke functionarissen w opgehoffen en onder de kroon geplaatst, erfelijke encomiendas afgeschaft → hevig protest, wet blijft dode letter 2 theorieën die kruistochten en onderwerping door christelijke vorsten van niet christelijke volken/gebieden legitimeerden 1) Recuperatio leer (herovering) = christenen h het recht om gebieden die ooit christelijk zijn geweest, maar door niet- christelijke heersers zijn veroverend, terug te nemen 2) Dilatatio (expansie, uitbreidingstheorie) → uitgewerkt door paus Innocentius IV = Christelijke bestuurder mag een niet christelijk gebied veroveren indien nodig om het geloof te verspreiden (als dit geweigerd w = gerechtvaardigde oorzaak tot oorlog en verovering) - MAAR beginsel dat niemand kan gedwongen w om zich tot christendom te bekeren blijft - De paus had het recht om in te grijpen in de wereldlijke sfeer indien zijn spirituele taak dit eiste - Innocentius eist van de paus dat hij het recht had zware inbreuken op natuurrecht te bestraffen ~ Onder beide theorieën ligt meer fundamentele vraag: kunnen ongelovigen rechtmatig eigendom/heerschappij uitoefenen? 1) Kardinaal Hostiensis: NEE - Alle dominium (bezit over grond + rechtsmacht) is weggenomen vd ongelovigen - Alle niet christelijke heersers k w afgezet + enkel christenen mogen dominium hebben ~ Radicale gedachte 2) Innocentius IV: JA - Niet christenen kunnen aanspraak maken op dominium (eigendom grond) + imperium (heerschappij) - WAAROM? Vorming + organisatie politieke gemeenschap is eigen aan menselijke natuur Bul Romanus Pontifex (1455) = verleent een inchoate titel aan Portugese en Castiliaanse koningen - ≠ eigendom of heerschappij op nieuwe gebieden - ENKEL exclusief recht om zo een titel door verovering of andere middelen te vestigen = toepassing dilatatio theorie - Vb.: exclusief recht van scheepvaart, handel en verovering Inter Caetera (1493) = paus Alexander VI geeft een directe titel van eigendom en heerschappij aan de Spanjaarden Requiremiento = tekst die werd voorgelezen bij aankomst in een nieuw gebied aan de inheemse bevolking en die hen oplegde de heerschappij van katholieke koningen te aanvaarden o.b.v. pauselijke schenking 21 Francisco de Vitoria = had stelling ingenomen in debat over veroveringen Amerika - Hij verwierp universele jurisdictie van keizer en paus in seculiere aangelegenheden - Spaanse aanspraken stoelde niet op directe belening door paus (want paus geen macht over niet) christenen - Hij was tegen praktijk van requiremiento en de interpretatie van Inter Caetera door Spaanse hof ~ Legitimatie Spaanse verovering van Amerika: - Sluit nauw aan bij dilatatio leer, maar paus heeft geen universeel recht om inbreuken tegen natuurrecht te bestraffen - WEL: recht van elke soevereine vorst om een aanslag tegen de eigen natuurlijke rechten te beantwoorden met indien nodig oorlog wat kon leiden tot verovering en onderwerping - GEVOLG: belangrijke stap naar het recht van elk subject vh natuurrecht om naleving van eigen natuurlijke rechten af te dwingen Thomas van Aquino (13de eeuw) - Theoloog - Integreerde schriften van Aristoteles in de theologie vh westers christendom Sinobaldo Fieschi (13de eeuw) - Eerst prof. kerkelijk recht unief Bologna daarna paus Innocentius IV = meest invloedrijke rechtsgeleerde uit EU Bartolus van Sassaferrato (14de eeuw) - Prof. romeins recht aan verschillende italiaanse universiteiten - Zijn werk = hoogtepunt in laat ME studie vh Romeins recht Alexander VI - Vaardigde Bul Inter Caetera uit = grondslag legitmitatie Spaanse en Portugese kolonisatie Latijns- Amerika Francisco de Vitoria (15de – 16de eeuw) - Dominicaan en prof. theologie unief Salamanca (= belangrijkste vertegenwoordiger vd school) - Mengde zich in debat over de legitimatie Spaanse verovering in Amerika - Theorie universaliteit natuurrecht = basis voor opbloei natuur- en volkenrecht en verre voorafspiegeling mensenrechten Bartolomé de Las Casas (15de – 16de eeuw) - Aanvankelijk spaanse kolonisator, maar later ‘verdediger vd indianen’ Karel V (16de eeuw) - Heer Bourgondische Nederlanden, Koning v Spanje en keizer - Onder zijn regering stortte de ME orde van Respublicana Christiana in (door reformatie en dynastieke oorlogen) 22 3 Het ancien régime onder Lodewijk XIV: de dynastieke vorstenstaat (1661- 1715) 3.1 ‘Le roi danse’: Lodewijk XIV en de mythe van het absolutisme - 1638 Geboorte - 1643 Troonsbestijging - 1648-1653 de Fronde = reactie tegen hoge belastingdruk door langdurige oorlog tegen Spanje, corruptie, cliëntelisme, regering die steeds minder rekening hield met rechten vd elite - Le ballet royal de la nuit (1653): film Le roi danse - 1661 dood van Mazarin, begin persoonlijke regering van Lodewijk XIV → opbouw van regime waarin niemand positie koning nog durfde/wilde contesteren = model van de dynastieke staat van het ancien régime Moderne natiestaat ( in contrast met AR) 1. Soevereine OH heeft exclusieve rechtsmacht (wetgeving + rechtspraak) 2. Abstracte notie vd staat: staat = juridisch subject drager van rechten en plicht, die los bestaat vd heerser 3. Scheiding publieke en private sfeer 4. Burgers zijn allen op gelijke manier aan de publieke orde onderworpen 5. Territoriale eenmaking vh recht (behalve in federale staten) 6. Moderne bureaucratie in de zin van Max Weber Duitse denker Max Weber (19de – 20ste eeuw) Modellen van heerschappij: 1. Charismatisch: legitimatie = bewondering vd persoonlijke kwaliteiten vd leider (religieus, militair) 2. Traditioneel: legitimatie = lang bestaande tradities en instellingen die diepe wortels in SL hadden, ambtsdragers hebben erfelijk recht op hun ambt 3. Rationeel Moderne bureaucratie = meritocratie: - Bekleden van ambten o.b.v. benoeming, expertise en professionaliteit - Niet verhandelbaar: scheiding ambt privaat vermogen - Hiërarchie en duidelijke afgrenzing v bevoegdheden Het model van het Ancien Régime onder Lodewijk XIV Dynastieke doelen = verdedigen en verhogen vd macht en reputatie vd dynastie - Uitbouw van een enorm leger (belangrijkste instrument v zijn buitenlands beleid) - En ambtelijk apparaat Spanningen tussen: - Absolutistische aanspraken: verwerven van exclusieve en absolute rechtsmacht = “de keizer is niet gebonden aan de wetten” → wetten malen zonder er zelf aan gebonden te zijn (= ontkenning rechtstaat) - En de rol vd koning als hoofd en bewaker vd bestaande orde en recht 23 3.2 Koningschap en standenmaatschappij 3.2.1 Orde, hiërarchie, familie en eer De bestaande orde vd samenleving onder Lodewijk XIV 1. Hiërarchie K door God aangesteld om de natuurlijke 2. Familie door G gewilde orde vd SL te handhaven 3. Eer 1. De orde vd SL was hiërarchisch: koning als Gods zaakgelastigde aan de top daaronder de standenmaatschappij Clerus Adel Elke stand had eigen rechten, vrijheden of bepaalde privileges (vb.: adel betaald - Zwaardadel geen belastingen), maar ook binnen elke stand grote verschillenden in rijkdom, - Ambtsadel aanzien en macht Derde stand (Vierde stand) Hiërarchie ook te zien in structuur van bezit en controle over land en andere OG’s → verdeeld over meerdere personen die meestal met elkaar in hiërarchische verhouding staan = dominium utile (degene die het gebruikt) dominium directum (degene van wie het effectief is en recht op iets heeft) Van waar komt deze verhouding? 1. Feodaal stelsel (vazal leenheer) 2. Cijnspacht: boer bewerkt land dat hij langdurig pacht 3. Levenslange rente: een goed in gebruik geven tegen een vaste rente ~ GEVOLG: kettingen van aaneen geschakelde bilaterale verhoudingen tss versch dominia directa en utilia met aan de top de koning, hoogste leenheer v FR, de suzerein 2. Tweede pijler vd maatschappelijke orde is familie Voor armere klasse was dit hun gezin en directe familie Voor elite veel ruimer! Bloedverwanten, aangetrouwden en afstamming - Belangrijk dat het succes vd familie werd voortgezet - Vb.: men ging niet rechten studeren omdat men dat iets of wat interessant vond, maar wel met de duidelijke bedoeling om het ambt van je vader in het parlement voort te zetten 3. Eer (reputatie) (nauw verbonden met hiërarchie en familie) = alles wat men deed/zei en wat van enige betekenis kon zijn voor de goede naam ve persoon of diens familie - Adel = rolmodel voor goed gedrag - Bienséance = weten hoe zich correct te gedragen naargelang de omstandigheden (Lodewijk XIV was hiervan het ultieme rolmodel) 24 Objectief recht = een geheel van gedragsregels voor het maatschappelijk leven, waarvan het respect w afgedwongen door de OH Subjectieve rechten = de aanspraak die een persoon aan een rechtsnorm ontleent, hetzij om een zaak te gebruiken, hetzij om van een ander individu een prestatie te vereisen → “als titularis van het recht” Term politie in AR = verwijst naar bestuur in zaken van openbaar belang (vb.: veiligheid, voedselvoorziening, hygiëne, organisatie van landbouw, handel en nijverheid) - Politie vrijwaart en bevordert het algemeen welzijn - Traditioneel terrein van lokale besturen, onder Lodewijk XIV w centrale OH meer actief op gebied v politie Colbert = minister van financiën van Lodewijk XIV - Wil met zijn beleid nijverheid en export stimuleren → stoelt op mercantilisme = zo veel mogelijk goedkoop grondstoffen aankopen en verwerken tot afgewerkte producten en die dan weer verkopen, exporteren 3.2.2 De functie van het koningschap Charles Tilly (Amerikaanse historicus) → 7 functies vd OH binnen EU staten sinds late ME 1. Onderdrukken van concurrenten om de staatsmacht 2. Oorlog tegen externe vijanden 3. Bescherming binnen- en buitenlandse bondgenoten 4. Toe-eigenen van een deel vd bezittingen en inkomsten vd onderdanen om de OHtaken uit te voeren 5. Geschillen beslechten tss leden vd samenleving 6. Herverdelen vd rijkdommen/bezittingen vd onderdanen 7. Controle verwerven over creatie van rijkdom en inkomsten door interventie in economie Staat onder Lodewijk XIV = Groot militair, fiscaal, juridisch en bureaucratisch apparaat → 3 elementen in zijn beleid zijn belangrijk: 1. Justitie (RM) 2. Politie (UM) 3. Patronage/cliëntelisme L is hoogste rechter en = beleid voeren via Systeem waarbij gunsten, ambten voorrechten w drager van de hoogste leger + wetgeving verleend in ruil voor loyaliteit → bindmiddel tss rechtsmacht → bewaker van families ad top – families onderaan en K is de bron! rechtsorde + R&P van alle Vb.: rijk meisje waarvan K voogd is laten trouwen, Standen adellijke titels, jaargelden Geen scheiding der machten: RM/UM = dezelfde instelling 3.2.3 De dynastieke staat Dynastieke staat met 3 = zijn de grondslag vh koningschap: K kan niet terzijde dimensies schuiven of veranderen 1. Erfelijk koningschap 1. De regels vd erfopvolging → Salische Wet = de troon 2. Buitengrenzen kan alleen via de mannelijke lijn naar de oudste monarchie bepaald overgaan uit een wettelijk huwelijk (geen kinderen van door rechten en → BEPERKT DOOR minnaressen) aanspraken FUNDAMENTELE heersende dynastie WETTEN! 2. Onvervreemdbaarheid van het koninklijk domein → 3. Interne juridische Edict van Moulins 1566 = alle rechten die K meer dan positie K bepaald 10j geleden had verworven behoorden tot koninklijk door zijn dynastieke domein, 2 UITZ: rechten - Deel domein in apanage aan zoon geven - Vervreemden om oorlogskosten te betalen ~ K was het hoofd van zijn huis, zijn familie → heerschappij met sterk patrimoniaal karakter: K + dynastie identificeerde rechten/belangen/eer vd staat met zichzelf “L’état c’est moi”, maar beperkingen! 25 Neerdalende theorie van macht = heerser ontleent zijn macht aan hogere autoriteit → Goddelijke aanstelling belangrijke basis voor keizerlijk/koninklijk gezag Vb.: kroning en zalving K door kerkelijke gezagsdrager - FR K door gewone bisschop = loutere uitvoering van Goddelijke wil - Keizerskroning door paus = paus bepaald wie namens God keizer w (vanaf Gregoriaanse hervorming) Opklimmende theorie van macht = romeins volk delegeert zijn macht aan de keizer = lex regia - Baldus de Ubaldis (14de eeuw) “het volk voerde met deze keuze gods wil uit” 1589 troonsbestijging door Hendrik IV van Bourbon 1614 laatste zitting Staten-Generaal tot de Franse Revolutie 1643-1715 Regering van Lodewijk XIV 1648-1653 Fronde 1635-1659 Franse-Spaanse oorlog, eindigend met de Vrede van de Pyreneeën 1661 Dood van Mazarin en begin van persoonlijk bewind van Lodewijk XIV 1688-1689 Glorious Revolution in ENG 1700-1713 Spaanse Successieoorlog, Vrede van Utrecht 3.3 De uitbouw van het militaire en bureaucratische apparaat van de staat 3.3.1 La vénalité des offices Patrimonialisering OH apparaat: 1. La vénalité des offices = de verhandelbaarheid van militaire en burgerlijke ambten → bond de ambtenaren + hun families aan Lodewijks regime Vb.: nieuw ambt werd ingesteld → eerste ambtenaar kocht van K door betaling eenmalige finance (= een deel vd hele waarde vh ambt) → om het ambt overdraagbaar te maken moest ambtenaar een lettre de survivance bekomen van K en paulette betalen (= jaarlijkse bijdrage ve deel vh ambt) → bij overdracht kon K opvolger weigeren en moest hij finance terugbetalen Ambtenaren en legerleiders hadden recht op deel vd inkomsten van hun ambt, maar ook verantwoordelijk voor tekorten (zelf geld investeren in de eenheden) + de schatkist deed beroep op hen om gelden te lenen 2. Belastingspacht via contract van affermage = OK met fermier waarbij w afgesproken hoeveel belasting er kon w geïnd door de fermier, hoeveel naar schatkist ging en hoeveel hij zelf mocht houden Colbert consolideerde de belastingspacht: belastingen in handen gegeven aan banken en belastingpachters Grondregel: K moet zijn functie k uitoefenen door inkomsten van het domein → volstond niet in oorlogstijd - Tijdens late ME regel dat belastingen alleen k w toegestaan door vertegenwoordigers vd standen = de bedes (aides) - In eind fase van 100-jarige oorlog tegen ENG kreeg K van SG het recht om bepaalde belastingen te heffen z termijn → vanaf toen voor groot deel niet meer afhankelijk van SG voor groot deel inkomsten Belangrijkste belastingen: - De taille = belasting die in sommige streken rustte op persoonlijk inkomen, in andere op gronden (adel en clerus zijn vrijgesteld) - De aides = indirecte belastingen op handelstransacties (vb.: gabelle op zout) 26 3.3.2 De oorlogsmachine De belangrijkste, grootste en duurste onderdelen van Lodewijks OHapparaat = leger en marine - Sinds 16de eeuw oorlogvoering in handen van huurlingen: feodale plichten vd adel om te vechten voor K w afgekocht → met dat geldt namen ze huurlingen in dienst = OK tss vorst en militaire ondernemer die voor afgesproken lumpsum een regiment oprichtte en er financieel voor verantw was → OHcontrole op deze eenheden nam toe (uitvaardigen van regels over militaire discipline en strafrecht) - Lodewijk koos vrij generaals voor het veldleger - L versterkte/behield patrimoniale belang vd adel in het leger (hij voerde de vénalité weer in) ~ Leger = gemeenschappelijk project K en Franse adel → meeste officieren van adel (succesvolle carrière in leger was opstap naar hoge ambten/adellijke titels) 3.3.3 Regering en bureaucratie Voor Lodewijk XIV Onder Lodewijk XIV - Aanvankelijk Curia regis: bestaande uit vazallen Onderscheid 2 soorten raden en kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders en 1. Conseils de gouvernement: K = aanwezig enkele hovelingen Vb.: Conseil d’en haut = echte - Vanaf 13de eeuw: specialisatie en afsplitsing → machtscentrum waarin alleen belangrijkste geschoolde ministers vaak juristen komen in staatssecretarissen zoals Colbert/Louvois koninklijke raad zetelden 1. Koninklijke rechtbank 2. Conseil d’état privé, finances et direction: K 2. Rekenkamer ≠ aanwezig = oefent de rechtsmacht uit die 3. Raad van financiën K voor zichzelf had gereserveerd 4. Raad voor binnenlandse bestuurszaken 5. Grote raad (centraal orgaan, vooral hier Lokale besturen feodale adel en clerus) - Provincies onder gouverneurs - Généralités met intendanten = elke généralité (niet gelijk aan provincie) kreeg 1 indentant die lokale besturen en het leger bijstonden, controleerden, bijstuurde en zelfs sanctioneerden in naam van K → indentent = commissaris vrij door K gekozen en aangesteld Evolutie curia regis → stelsel van politieke en bureaucratische raden GEVOLG: ze verloor haar functie als plaats voor overleg en medezeggenschap tss vorst en elite Uit de curia splitsen zich vergaderingen vd standen af waarin vertegenwoordigers clerus, adel en derde stand zetelden - Vergadering op landsheerlijk niveau = Staten - Vergadering op nationaal niveau = Staten Generaal In FR hadden beide 2 belangrijke bevoegdheden 1) Toekennen van belastingen (= hefboom om met K te onderhandelen over zijn beleid) 2) Neerleggen van klachten en voorstellen aan Koning Hof te Versailles = machtswapen voor de K, waar hij voortdurend theater speelt = hart van zijn regime Dubbele functie 1) Belangrijkste regeringsraden en secretariaten of ministeries van ambtenaren → de echte adel w hiervan zoveel mogelijk afgescheiden 2) Het eigenlijk hof = waar L dagelijks optreedt om de door God en de K gewilde orde aan te geven Dit hofceremonieel was toonbeeld van bienséance: - Alle hovelingen hadden een rol in schouwspel = uitbeelding van afhankelijkheid K Vb.: hemd van de koning mogen aanreiken, op een klein taboeretje id kamer bij K mogen zitten 27 3.3.4 De rechtsmacht Soevereine Parlementen (parl van Parijs = belangrijkste) (instrument van koninklijke macht, maar ook grootste tegengewicht) Bevoegdheden - Hoogste feodale rechtbank met voorbehouden bevoegdheden (vb.: zaken m.b.t. hoge adel) - Beroepsinstantie tegen vonnissen van baljuwschappen (rechter in moderne stijl) - Controle over lagere rechtbanken + uitoefening rechtsmacht K in oude stijl - Inmengen in lokale besturen Leden - Raadsheren, advocaten en andere gerechtsdienaren - Zagen zichzelf als ware vertegenwoordigers vd standen, bewaker rechten en vrijheden en van fundamentele wetten Evocation = rechtszaak onttrekken aan natuurlijke rechter en toetrekken naar de Conseil of een door hen aangeduide rechtbank - Op vraag van partijen of op initiatief van koning of de conseil - Mocht eigenlijk niet want zaken mogen nooit buiten het ressort van het parlement waar de normaal bevoegde rechtbank was gevestigd behandeld w - L zette dit vooral ook in als gunst voor mensen die hem erom verzocht hadden ➔ Justitieel beleid L = Parlementen onder controle houden - Door maatregelen te nemen die hun macht inperkten - Alsook maatregelen om hen in te schakelen via patronage Bronnen: Oorlog en diplomatie onder Lodewijk XIV: tussen dynastiek en nationaal belang Inleiding Vrede van Pyreneeën in 1659 = verdrag dat einde maakte aan oorlog tss FR SPANJE - FR won gebieden in zuiden + noorden → nieuwe leidende macht in EU De vrede van Pyreneeën en het huwelijk tss Lodewijk XIV en Maria Teresa van Spanje Trouw Lodewijk XIV met Maria Teresa (= oudste dochter Spaanse Koning Filips IV) = onderdeel Vrede van Pyreneeën 2 belangrijke artikelen in hun huwelijkscontract Artikel 4 en visie Lodewijk XIV Artikel 4 en visie Spaanse regering = L laat enkel de aanspraken op Spaanse gebieden of Artikel 4: De koppeling tussen de betaling van de erfenis vd ouders v Maria vallen INDIEN de volledige bruidsschat en de aanspraken van L en M sloef alleen bruidsschat betaald is → hij duwde zijn zoon Grand op de private erfenis van M Dauphin als opvolger voor Spaanse kroon naar voren Artikel 5: elke aanspraak op troonsopvolging in alle omdat bruidsschat niet volledig was → Filips IV kreeg gebieden vd Spaanse monarchie w absoluut tegelijk nog een zoon dus ging niet door uitgesloten = was een successieoorlog tussen Frankrijk en Spanje van 8 mei 1667 tot 2 mei 1668. De inzet was de heerschappij over de Spaanse Nederlanden. De oorlog begon na de dood van koning Filips IV van Spanje en kwam ten einde met het Verdrag van Aken op 2 mei 1668. Lodewijk XIV tegen Europa 28 Het testament van Karel II en de Spaanse successieoorlog Karel II en zijn ministers wilden niet van een opdeling weten en door zijn testament ging de hele erfenis de hertog van Anjou, een kleinzoon van Lodewijk XIV, toen deze aanvaardde en de Spaanse troon besteeg als Filips V, brak in 1701 de Spaanse Successieoorlog uit. De Vrede van Utrecht (1713) De Vrede van Utrecht werd officieel getekend op 11 april 1713 door de afgevaardigden van de vorsten Lodewijk XIV van Frankrijk, Filips V van Spanje, Ann van Groot-Brittannië, Johan V van Portugal, Victor Amadeus II van Savoye en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. De kaart van Europa werd ingrijpend veranderd. 4 Het ancien régime onder Lodewijk XIV: wetgeving en absolutisme 4.1 Lodewijk XIV voor het Parlement van Parijs Lit de justice van 13 augustus 1669 = K komt naar Parlement van Parijs komt om registratie + publicatie ve wet te bevelen (= wapen van K) MAAR: parlement remonstrantie recht = recht om bezwaren te maken tegen een/meer onderdelen vd wet → parl kon dan over de wet debatteren, maar duurde lang → middel van parl om K tegen te werken en alles te vertragen Context: p 13 aug 1669 beveelt L het parlement om 25 edicten die ze niet eens kenden te registreren = statement: L had als soevereine wetgever de absolute macht om te beslissen welke wetten golden en hoe die gemaakt werden ➔ L ≠ gebonden aan de regels: hij maakt, veranderd en schaft recht af wanneer hij dat wil Niet in strijd met de ideologie van orde, hiërarchie familie en eer?? NEE verzoenbaar door: 1) De onderworpenheid vd K aan God 2) Plicht vd K om de door God gewilde orde in stand te houden 4.2 Reformatie, Contrareformatie en absolutisme 4.2.1 Het protestantse politieke denken Maarten Luther “Nagelde 95 stellingen aan de deur vd dom Wittenberg” DOEL: misbruiken binnen katholieke kerk aanklagen + interne hervormingen vd kerk (= de reformatie) GEVOLG: splitsing vd kerk → protestantse stromingen: 1) Lutheranisme 2) Calvinisme (aanhangers Franse jurist en theoloog Johannes Calvijn) 3) Anglicaanse kerk in Engeland Predestinatieleer = uitgangspunt voor Luther zijn theologie (niet aanvaard door Christenen) - Het lot van elke onsterfelijke ziel is vooraf door God bepaald → de meeste mensen zijn tot hel verdoemd en enkel een heel klein aantal w door god gered d.m.v. de goddelijke genade - De mens kan hier niets aan veranderen (NIET: deugdelijk leven cf. katholieke kerk) - Redding = gevolg van goddelijke beslissing = goddelijke genade - Relatie mens – God = louter spirituele aard → alleen genade + geloof in God kan mensen redden MAAR: geloof ≠ reden/oorzaak tot genade, WEL: geschenk, teken dat men uitverkoren was 3 stellingen: 1) Sola gratia → God heeft al bepaald 2) Sola fidei → Geloven dat God jou heeft uitgekozen 3) Sola Scriptura → wat je moet geloven is alleen dat wat id bijbel staat 29 GEVOLG: 1) Luther verwerpt alles vd kerk en het geloof wat niet rechtstreeks op bijbel stoelde = verwerping sacramenten 2) Verwerping bemiddelde rol vd kerk in de spirituele dimensie → kerk heeft niet de sleutel tot de hemel Wereld = besmet door → Priesters beslissen niet via de biecht over de redding van de zondige mens erfzonde! Niets wat → WEL: “elke mens was zijn eigen, en elkaars priester” op aarde gebeurde 3) Hemel (god) en aarde (duivel) = 2 afzonderlijke koninkrijken kon mens dichter bij → Koninkrijk van god = alleen geredden op aarde = gelovigen en zondige mensen de redding brengen Moeten wel leven met elkaar dus God grijpt beetje in → goddelijke genade op verborgen manier werkzaam id wereld: 1) Geen band tussen recht eeuwig leven = recht bestaat alleen voor externe relaties tss mensen en behoort tot seculiere rechtsmacht (geen rol voor canoniek recht binnen geloofsgemeenschap) 2) Jus in Sacris (= alles vd kerk wat zichtbaar is) behoort aan de wereldlijke heersers → Kerk moet alleen maar raad geven om bijbel te lezen Calvinisme: jus in sacris behoort aan lokale gemeenschap gelovigen zelf (niet heersers) 3) Koning is aangesteld door God = positief recht vd heersers is een manier om de zondige natuur vd mens door dwang te onderdrukken (chaos vermijden) 4) Wereldlijke macht (≠ onbeperkt) → onderworpen aan goddelijk- en natuurrecht → Bijgestaan door collectief van adviseurs en ambtenaren (Obrigkeit, overheid) = basis voor ontwikkeling verzetsleer binnen protestante politieke denken = de leer van een recht op opstand tegen tirannieke vorsten Basis voor legitimatie van opstand vd parlementen met de Fronde Concilie van Trente (1545-1563) = startpunt contrareformatie (tegenoffensief katho.kerk tegen protestanten) - Hervormingen geloof + org. kerk met doel protestantisme terug dringen (gelukt, vooral in FR en zuidelijke NL) - Traditie + bijbel = bron van kennis over God - Gedrag van mens op aarde bepaalt zijn lot in eeuwig leven - Bemiddelde rol van kerk en recht (goddelijk-, natuur-, canoniek recht) benadrukt ~ Spanningen binnen katho.wereld vb.: rechtsmacht in externe rechtsbereik vd kerk: behoort tot paus of wereldlijke heersers? → deze vraag werd in FR een belangrijke politieke breuklijn 30 4.2.2 Jean Bodin en de leer van de soevereiniteit van de staat Jean Bodin - Les six livres de la République = reactie tegen aanvallen katho + protestanten tegen K.gezag - Voorzitter derde stand in Staten-Generaal - Stond dicht bij Hendrik III De staat = de regering die soevereine macht heeft over groep families en wat hen gemeenschappelijk is Absoluut en voortdurend En ondeelbaar Aan geen enkele aardse instantie Eeuwig, los vd Macht delegeren, maar verantwoording verschuldigd persoon vd niet vervreemden WM = hoogste wetgever heerser K wel gebonden aan: - Goddelijk recht - Natuurrecht - Fundamentele wetten (Salische wet, onvervreemdbaarheid koninklijk domein, geen nieuwe belasting z Staten-Generaal) Jean Bodin (16de eeuw) - Advocaat parlement Parijs - Ontwikkelde begrip ‘interne soevereiniteit’ in six livres de la République (1576) Jacques-Bénigne Bossuet (17de eeuw) - Theoloog verbonden aan hof Lodewijk XIV + opvoeder Grand Dauphin - Legitimatie vorstelijk absolutisme in zijn Politique tirée des paroles de l’Ecriture sainte Johannes Calvijn (16de eeuw) - Radicale interpretatie predestinatieleer → calvinisme (protestante beweging) → Franse hugenoten rekenden zich hiertoe Jean Domat (17de eeuw) - Werk over privaatrecht o.b.v. natuurrechtelijke beginselen → van belang voor ontwikkeling FR privaatrecht Charles Dumoulin (16de eeuw) - Advocaat parlement Parijs - Beinvloed door protestantisme → verdedigde autonomie gallicaanse kerk tegen jezuïten - Voorrang gewoonterecht boven romeins recht in FR Francois Hotman (16de eeuw) - Protestant - Francogallia: werk over verzetsleer in reactie op Bartholomeusnacht Charles Loyseau (eind 16de eeuw) - Advocaat parlement Parijs - 3 traktaten over maatschappelijke, politieke en juridische orde FR → publiek gezag en patrimoniale heerlijke rechten analyseren en uit elkaar halen Maarten Luther (eind 15de eeuw) - Augustijner monnik en theoloog - 95 stellingen 1517 = startschot reformatie (Lutheranisme) 31 4.2.3 Bossuet en de absolutistische ideologie van Lodewijk XIV Bossuet in zijn traktaat Politique tirée des paroles de l’Ecriture sainte: menselijke natuur is zondig en verdorven, mens ≠ in staat om o.b.v. zijn rede alleen de weg naar God te vinden ~ Mens is door zijn vrije wil mee verantwoordelijk voor de eigen redding, hij heeft nodig: 1) Leiding van de kerk (intern forum) 2) En van wereldlijk gezag (extern forum) - God = oorsprong vd macht vd K