Samenvatting Kareman klaar PDF
Document Details
Uploaded by TopnotchStar
AP Hogeschool Antwerpen
Tags
Summary
This document is a summary of a sociology textbook discussing topics like sociology as a positive science, the purpose of sociology, the levels of sociology, social interaction, and socialisation. It includes chapters on rationalization, social control, and social inequality.
Full Transcript
HOOFDSTUK 1: SOCIOLOGIE ALS EEN POSITIEVE WETENSCHAP Geen eenduidige definitie => complexiteit Sociologie samenstelling van: Socius = samenleving Logos = kennis + wetenschap DEFINITIE SOCIOLOGIE = mensenwetenschap die op een systematische wijze kennis +...
HOOFDSTUK 1: SOCIOLOGIE ALS EEN POSITIEVE WETENSCHAP Geen eenduidige definitie => complexiteit Sociologie samenstelling van: Socius = samenleving Logos = kennis + wetenschap DEFINITIE SOCIOLOGIE = mensenwetenschap die op een systematische wijze kennis + inzicht wil verwerven in sociale relaties tussen mensen, meer bepaald de vaste gedragspatronen 1 DOEL VAN DE SOCIOLOGIE WHAT YOU SEE IS WHAT YOU GET Omgeving Context Stabiliteit – illusies Culturele bepaling => bepaling van context + ontstaan van samenleving THEORETISCH BELANG Mens = sociaal wezen Sociale dimensie Doel: culturele + structurele constructie van menselijk handelen inzien PRAKTISCH BELANG Sociologisch denken Maatschappelijke vraagstukken Contingentie, niet arbitrair Doel: hulpvragen in sociale context te plaatsen 2 DE NIVEAUS VAN SOCIOLOGIE MICRONIVEAU = individu + zijn sociale relaties/netwerk centraal MESONIVEAU = sociale groepen + organisaties MACRONIVEAU = maatschappij + maatschappelijk systeem 3 SAMENLEVING DOOR DE SOCIOLOGISCHE BRIL Samenlevingen evolueren continu + snel tempo Sociale contextuele factoren o Sociologische = resultaat van interacties tussen individuen + op hun beurt nieuwe interacties beïnvloeden o Demografische = Structurele kenmerken van bevolkingsgroep o Ecologische = Factoren met betrekking tot milieu o Materiële = materiële zaken die voor handen zijn in sociale context o Economische = productie, consumptieve en distributie van goederen + diensten => beïnvloeden interacties + gedrag van mensen, groepen en samenleving HOOFDSTUK 2: SOCIOLOGIE EN HULPVERLENING 1 MAATSCHAPPELIJKE TAAK VAN DE VERPLEEGKUNDIGE Preventie + sensibilisatie + herstel Maatzorg Geïntegreerde zorg 2 HOLISTISCH MENSBEELD TRADITIONEEL MENSBEELD Focus Geen ruimte voor emoties + opvattingen 1-richitngsverkeer Onpersoonlijk volgens rigide schema’s + methoden HOLISTISCH MENSBEELD Correlatie psychische + lichamelijke zorg Geïntegreerde zorg o Lichaam o Geest o Leefomgeving o Spiritualiteit => mens in totaliteit zien + leren kennen VAN TRADITIONEEL NAAR HOLISTISCH Gefragmenteerd systeem Zorgcontinuïteit + integratie Reactieve zorg Proactieve + geplande zorg Ziektegerichte aanpak Persoonsgerichte aanpak Medisch model Multidisciplinair model Aanbod gestuurd Vraag gestuurd Passieve patiënt Actieve patiënt GEÏNTEGREERDE ZORG Coördineren + leveren van gezondheidsdiensten – continuïteit: 6 dimensies Op verschillende niveaus, afstemming 3 niveaus o MICRO = P + omgeving o MESO = paramedici + organisaties o MACRO = beleid Kenmerken o Kennis + vaardigheden o Invalshoeken o P = centraal o Multidisciplinair netwerk o Efficiënte expertise 3 REFERENTIEKADER = geheel van opvattingen, waarden, normen en ervaringen de basis vormen voor menselijk handelen + wijze waarop omgeving wordt beoordeelt Bril Gevormd door: opvoeding, groep, cultuur, scholing, levenservaring Doel: maatzorg + zinvolle communicatie 3.1 KENNIS VAN SOCIOLOGIE KAN EEN BIJDRAGE LEVEREN IN HULPVERLENING Geïntegreerd zorg: maatzorg, kennis ontwikkelen over RK van P Duidelijkheid over plaats die gezondheidszorg inneemt + middelen Duidelijkheid over posities die zorgverleners innemen + gevolgen 4 RATIONALISERING EN INDIVIDUALISERING VAN DE ZORG 4.1 INDIVIDUALISERING VAN DE ZORG Samenleving = flexibel + soepel + ongebonden leven Focus: persoonlijke keuzes + tolerantie Zorgsector: wijziging = nadruk op wensen + mogelijkheden 4.2 RATIONALISERING VAN DE ZORG Evolutie zorgmodel Focus: rede + kennis Voordelen + nadelen HOOFDSTUK 3: SOCIAAL HANDELEN 1 SOCIAAL HANDELEN = handelen dat zijn zin en betekenis ontleent aan een betrokkenheid op andere mensen en in zijn verloop op het gedrag van anderen is gericht Subjectieve betekenis Kern van sociologie Kenmerken Zinvol gedrag betrokken op anderen Interactie met een betekenisvolle relatie Invloed op gedrag van anderen Tweerichtingsverkeer 2 SOCIALE INTERACTIE EN COMMUNICATIE SOCIALE INTERACTIE = zintuigelijke, waarneembaar gedrag dat mensen vertonen m.a.w. de uiterlijke component van sociaal handelen COMMUNICATIE = innerlijke component, meedelen van rationele of emotionele informatie => correlatie, maar zijn niet gelijk aan elkaar 2.1 SOCIALE INTERACTIE DEFINITIE = wanneer mensen een complementaire betekenis geven aan elkaars handelen en elkaars handelen beïnvloeden Kenmerken Uiterlijke component Samen-handelen van 2 of meer op elkaar betrokken individuen Wisselwerking tussen personen Gemeenschappelijke interpretatie van elkaars handelen Elke interactie is sociaal handelen, het omgekeerde niet altijd Verschillende soorten vormen Sociale ruil = tegenprestatie ligt niet vast Samenwerking = akkoord tussen interactiepartners over de gemeenschappelijke doelstelling Conflict = objectieve of subjectieve tegenstelling, materieel of niet-materieel Conformiteit = iedereen houdt zich aan de rolverwachtingen die tegenover ekaar worden ingevuld Macht = ene partij beïnvloedt de andere om zijn eigen doelstellingen te bereiken SOCIALE CONSTRUCTIE VAN DE REALITEIT Sociaal bepaald handelen => sociale werkelijkheid Objectieve werkelijkheid o Wereld geconstrueerd: sociale processen + context - normen en waarden Sociale interactie Proces van internalisering (eigen maken) + externalisering (herbevestigd) o Sociale werkelijkheid = objectief + interactie o Self denying prophecy = zelf vernietigende voorspelling o Self fulfilling prophecy = zelf bevestigende voorspelling 2.2 COMMUNICATIE Kenmerken Inhoudelijke component Meedelen van boodschap, gedachten, gevoelens, wensen 2.3 CIRCULAIRE CAUSALITEIT Communicatie + interactie = collectief gebeuren dat verloopt volgens vaste patronen Sociale relaties = betrekkingen die tot stand komen ten gevolge van interactie + communicatie CULTUUR EN STRUCTUUR Uit interactie => ontstaan cultuur + structuur die zorgen voor bestaan maatschappelijke organisatie Voortdurende wisselwerking o Individu o Sociale omgeving/ samenleving Circulair proces Sociale structuur + cultuur => permanente invloed A.G.V. sociale interacties o Diepgaande gevolgen van interacties: uit interacties een cultuur + structuur kan ontstaan Stolling = interactie wordt omgezet in vaste vorm cultuur + structuur Vloeibaar worden = cultuur + structuur vervalt CULTUUR = de gedeelde betekenis die mensen aan het handelen en de objecten uit hun omgeving toekennen en die geformaliseerd wordt in waarden, normen, doeleinden, verwachtingen en wetten STRUCTUUR = geheel van posities van actoren en vorm van interacties en relaties tussen die actoren CIRCULAIRE CAUSALITEIT Cultuur + structuur => sociale interacties Sociale interacties => cultuur + structuur => elkaars oorzaak + gevolg Wisselwerking op micro + meso + macro => invloed Circulair proces Ideeën + visies – 4 componenten => cultuur Posities + vormen van interacties/relaties => structuur Interacties – stolling + vloeibaar proces Stollen + vloeibaar proces = circulaire causaliteit o Stollen = vaste vorm, keten Noodzakelijk = sociale orde o Vloeibaar = conformiteit Gevolg = wanorde o Invloed => handelen van individuen + groepen => O + G OPLOSSING = sociologische verbeelding 👤 Milis: een levendig bewustzijn van de band tussen persoonlijke, dagelijkse ervaringen en de ruimere samenleving Loskomen van individuele niveau Gebeurtenissen bekijken vanuit niveaus Kenmerken Sociologische verbeelding Sociale + historische processen, naast individuele o Historische processen: sociale context (relaties) + biografie (gebeurtenissen) o Evolutie maatschappij: micro, meso, macro Invloed sociale context Proces = individuele gebeurtenissen plaatsten + verklaren, vanuit geheel van sociale relaties die een historische oorsprong hebben HOOFDSTUK 4: SOCIALE RELATIES – ROLLEN 1 SOCIALE RELATIES = sociale interactievormen ontwikkelen zich tot entiteiten met eigen dynamiek die het handelen van de mensen sturen Sociale betrekkingen die bepaalde vaste patronen + die stabiel zijn Kenmerken o Voorspelbaarheid => orde in samenleving o Onbewust handelen o Afhankelijkheid 2 SOCIALE POSITIE = de plaatst die een persoon inneemt in een netwerk van sociale relaties Kenmerken o Positieset o Duur Toegeschreven sociale posities Verworven sociale positie Tijdelijke sociale positie 3 SOCIALE ROL = gedragspatroon dat anderen verwachten van iemand die een bepaalde sociale positie bekleedt Aan elke sociale positie zijn sociale rollen gekoppeld => plichten + rechten Kenmerken o Inhoud wordt bepaald door maatschappij Het individu = product van maatschappij Maatschappelijke verwachtingen Socialisering Plichten + rechten o Deviantie => sociale sanctie, tenzij legitimatie 👤 Socioloog Talcott Parsons Studie: sociale rol van de zieke Ziekte – afwijkend gedrag – verstroing van de orde Verwachtingen t.a.v. de zieke (en zijn rol) o Functioneren o Hulpverlening o Motivatie o Geen sanctie o Tolerantie o Plichten + rechten 👤 Socioloog irving Goffman Dramaturgische benadering Dagelijks onze rol spelen => leven = toneelstuk Front stage = in je rol zijn Backstage = opzetten van masker ROLDISTANTIE = we zijn op ons gemak, we leggen de rollen af en zijn onszelf FACE-SAVING BEHAVIOR = uit onze rol vallen, willen dat we dat achteraf recht zetten, zonder schade terug in onze rol kruipen 3.1 ROLLENCONFLICT = wanneer men tegenstrijdigheden ervaart in 1 of meerdere sociale rollen INTERN ROLLENCONFLICT Innerlijke tegenstrijdige verwachtingen t.a.v. 1 positie 1 sociale positie, verschillende sociale rollen EXTERN ROLLENCONFLICT Tegenstrijdige verwachtingen t.a.v. 2 of meer posities Meerder sociale posities HOOFDSTUK 5: CULTUUR 1 DEFINITIE Verschillende visies op cultuur Sociologische visie o Immaterieel – collectieve opvattingen o = samenhangend geheel van collectieve waarden, normen, verwachtingen en doeleinden, de gedeeld worden in samenleving en door leden van die samenleving worden aangeleerd en doorgegeven o Sociologische samenhang + overdracht => socialisatie Elke samenleving, familie, institutie heeft zijn eigen cultuur Invloed en noodzaak Onbewust – vanzelfsprekend o Levensstijl/ manier van leven o Geheel van opvattingen o Socialisatie o Cultuurpatronen Enculturatie VS acculturatie Cultuur moet tegemoetkomen: Basisbehoeften Continuïteit Voorspelbaarheid Ordelijk bestaan 2 DIMENSIES VAN CULTUUR 1) WAARDEN 2) NORMEN 3) DOELEINDEN 4) VERWACHTINGEN 2.1 WAARDEN = collectieve opvattingen binnen een bepaalde groepering over juistheid en onjuistheid is m.a.w. het zijn morele oordelen over menselijk handelen Maatschappelijk streven Cognitieve voorstellingen van behoeften Universele waarden specifieke waarden Impliciete expliciete waarden Mogelijkheid tot rangschikken waardenhiërarchie o Zeer onbelangrijke tot zeer belangrijk o De kern van cultuur o Belangrijkheid inboeten of juist belangrijker DUAAL WAARDEPATROON Individualistische VS collectivistische Mannelijke VS vrouwelijke 2.2 NORMEN Concrete gedragsregels Afgeleiden uit waarden Ongeschreven, schriftelijk Collectieve opvattingen Sociale verplichting Internalisering van externe mechanismen Verschillende soorten normen Geboden = beloning Verboden = sanctie Taboes = extreme vormen van verbod Gebruiken + gewoonten Zeden = zaken die wel nog belangrijk zijn, niet in rechtsregel maar uit religie Kenmerken Tijd + ruimte Evalueren en afgeleiden Specifiek o Specialities (groep in samenleving) universals (elke lid in de samenleving) Overnorming of ondernorming o Anomie, sociale wanorde en minder voorspelbaarheid Samenhang W&N Afgeleiden – voorbeelden Morele basisprincipes in de zorg o Waarden o Normen o Voorbeeld relatie normen + waarden Geïntegreerde zorg => referentiekader Balans waarden op 3 niveaus 2.3 DOELEINDEN = Collectieve opvattingen over gewenste resultaten van gedrag 2.4 VERWACHTINGEN = collectieve opvattingen over wat zal of kan gebeuren Verschillende normen Leiden tot voorspelbaar gedrag 3 VORMEN VAN CULTUUR CULTUUR is CONTIGENT Basis van sociale interactie Contingentie: sociale constructie – tijd en plaatsgebonden Voorbeeld = schoonheidsideaal 1) DOMINANTIE CULTUUR Geldende cultuur in samenleving – het grotere culturele geheel Vb. breuklijnen – waarden en normen 2) SUBCULTUREN Cultuurpatroon, verschillend en gelijkend – dominante cultuur Functie van subculturen 3) CONTRACULTUUR of ANTICULTUUR Subcultuur die zich tegen de hoofdcultuur gaat richten Categorisering: subcultuur contracultuur SAMENLEVING MET SUBCULTUREN HEEFT 2 MOGELIJKHEDEN Assimilatie o Het opgenomen zijn in maatschappelijk leven van land van aankomst o Overnemen van, het aanpassen Multiculturalisme o Eensgezindheid o Cultuurverschillen worden gerespecteerd o Geen samensmelting HOOFDSTUK 6: GROEPEN KENMERKEN Interactie + communicatie Gemeenschappelijke waarden + normen Gevoel van samenhorigheid Verschil primaire + secundaire groepen REFERENTIEGROEPEN = groep waarbij leden zich op vlak van gedrag + houding op oriënteren en waar gedrag mee wordt vergeleken Normatieve RG = identificatie + wens tot lidmaatschap Comparatieve/ vergelijkende RG = vergelijken, geen noodzaak om toe te behoren FUNCTIES MICRO- & MESONIVEAU = individu o Sociale identiteit o Veiligheid + geborgenheid o Referentiekader o Onderscheiden van anderen MACRONIVEAU = samenleving o Socialisering + cultuuroverdracht HOOFDSTUK 7: SOCIALISATIE 1 DEFINITIE = proces waarbij we leren een deel van deze maatschappij te zijn, waarin we ons de waarden, normen en gebruiken van die maatschappij eigen maken tot ze een deel zijn geworden van onze persoonlijkheid Doordringend leerproces Proces van cultuuroverdracht + cultuurverwerking met als doel: o Aanleren + verinnerlijken cultuur o Ontwikkelen identiteit (SELF) Belang socialisatie wolfskinderen Gebeurt via o Interactie o Identificatie o Internalisering HET SOCIALISATIEPROCES: 2 BEWEGINGEN INTERNALISEREN van cultuur o Normen/waarden/gedragspatronen o Doel: verinnerlijken o Doel van socialisatie o Spontaan toepassen + vanzelfsprekend EXTERNALISEREN van cultuur o Herbevestiging o Exterioriseren van geïnternaliseerde cultuur aan hand van sociaal gedrag ONTWIKKELEN VAN EEN IDENTITEIT “SELF” Doel socialisatie Via socialisering + interactie 👤 GEORGE MEAD Tijdens socialiseringsproces leren we onszelf zien door ogen van anderen + uiteindelijk doorheen ogen van samenleving 4 fasen 1) PREPARATORY STAGE = IMITATIE FASE Baby/peuter leert eerste handelingen aan Wereld begrijpen door imitatie Geen zelfbewustzijn + role-taking Enkel reactie op nabije omgeving Onbewust leren + socialiseren “hanne heeft dorst ipv ik heb dorst” 2) PLAY STAGE Bewuste socialisatie + structuur o Fundamentele role-taking Aanleren van dubbele rollen o Eigen rol + rol van betekenisvolle anderen (=significant other) o Gedragspatroon – sociale rollen opnemen Beperkt Door rol significant other Zichzelf zien vanuit standpunt ander Begin ontwikkeling zelfbewustzijn + zelfbeeld o Looking glass o Via dergerlijke spellen leren we naar onszelf kijken Basis zelfbeeld Ontstaan van ego identiteit: gevoel + bewustzijn Normbesef + bewust onderscheid Vanaf nu: “ik heb dorst” 3) GAME STAGE Betekenisvolle anderen – uitbreiding 1 geheel vanuit extern standpunt + groep als geheel = generalized other Bewustzijn gemeenschap t.o.v. individueel gedrag o Sociale controle o Sociale activiteiten o Spelregels o Positionering 4) ADULT STAGE Verwachting samenleving Onderdeel van onszelf o Persoonlijke regel – algemene regel o Sociale controle o Normen maatschappij spelregels Groepsregel = vanzelfsprekend Cultuurcomponenten Deel identiteit => ontwikkeling ME ONTWIKKELING SELF o Zelfbeeld + identiteit = sociaal gegeven o Ontstaan sociale interactie o SELF = ME (sociale identiteit) + I (ego identiteit) o Self: je persoonlijkheid, hoe je je gedraagt, de keuzes die je maakt Interactie = belangrijk voor zelfbewustzijn + ook voor self o 2 aspecten/identiteiten I = EGO-IDENTITEIT Natuurlijke, spontane impulsen + neigingen, houding/attitude Fundamenteel gevoel goed/slecht Bewustzijn zelfbeeld ME = SOCIALE IDENTITEIT Internaliseren I Lidmaatschap van groep Opbouw via 4 stappen o Deel groep o Beeld groep o Persoonlijke gedrag wordt aan dit beeld gekoppeld o Groep zal controleren, correcte, naar de norm van de groep Belang – kwetsbaarheid 2 PRIMAIRE, SECUNDAIRE EN TERTIAIRE SOCIALISERING 3 DIFFERENTIËLE SOCIALISATIE – OPVOEDINGSSTIJLEN = iedereen wordt gesocialiseerd, maar niet iedereen wordt op dezelfde manier gesocialiseerd Culturele verscheidenheid Variatie Factoren o Sociale klasse o Geslacht Verticale seksesegregatie = glazen muur Horizontale seksesegregatie = glazen plafond o Sociaaleconomische status Lage klasse: autoritair repressief opvoedingspatroon Hoge klasse: participatieve autoritatieve opvoedingspatroon HOOFDSTUK 8: DEVIANT GEDRAG EN SOCIALE CONTROLE 1 DEVIANT GEDRAG = schenden van de regels, normen of verwachtingen van de groep/samenleving waar men deel van uitmaakt, en waarop met afkeuring of staf gereageerd wordt Socialisatie – stabiliteit Afwijking van normen = inbreuk op sociale orde Bewust + onbewust Consensus Factoren o Cultuur o Tijdstip o Sociale positie en sociale rol Oorzaken o Biologische theorieën o Psychologische theorieën o Sociologische theorieën 1.1 SOCIOLOGISCHE VERKLARING VAN DEVIANT GEDRAG 👤 Socioloog EMILE DURKHEIM Zelfdoding als sociaal feit Sociale context van individu en samenleving: 4 factoren Conclusies o Samenhang tussen 4 factoren o 4 vormen zelfmoord o Verband suïcide + sociale integratie/regulatie 4 VORMEN VAN ZELFMOORD EGOÏTISCHE o Sociaal geïsoleerde mensen ALTRUÏSCHE o Bv. Zelfmoordcommando’s, collectieve zelfdodingen van volgelingen sekte ANOMISCHE o Leden van samenleving bepalen van moment tot moment hoe ze zich zullen gedragen, ze hebben geen houvast FATALISTISCHE o Zelfdodingen worden gezien als enige middel om te kunnen ontsnappen aan buitensporige onderdrukking met escapisme (vluchten) tot gevolg o Bv. Suïcide te jonggetrouwde mannen, kinderloze getrouwde vrouwen 1.2 MEDICALISERING VAN AFWIJKEND GEDRAG Laatste jaren: medicalisering afwijkend gedrag => ziekte o Labeling o Toename medische consumptie Gevolgen o Minder sprake van individuele schuld + verantwoordelijkheid o Geen sanctie maar genezingsproces o Ontwikkeling van medische en therapeutische methoden 1.3 FUNCTIES VAN DEVIANT GEDRAG Functionele gevolgen Conformisme Bevordert sociale verandering Signaalfunctie Veiligheidsklep Groepsgevoel Negatieve gevolgen Desorganisatie van samenleving als er niet tegen wordt opgetreden Aanstekelijk werken/ aanmoedigen Klimaat van wantrouwen 2 SOCIALE CONTROLE = Proces om leden van samenleving op juiste pad te houden of te brengen, zodat ze zich conformeren aan het heersende cultuurpatroon Sociale sancties Theorie van Hirschi o Sociale controle via anticipatie o Gedachte aan geruïneerde carrière of reactie omgeving weerhoudt meeste mensen om regels te overtreden, mensen die gevoel hebben dat ze weinig te verliezen hebben in leven, zullen heersende regels eerder overtreden 2.1 TYPES VAN SOCIALE CONTROLE Positieve en negatieve sociale sancties o Positief: beloningen Vb. goedkeurend knikje, schouderklopje, sympathie… o Negatief: straffen Vb. minachting, antipathie, geldboete, gevangenisstraf, negeren… Formele en informele sociale sancties o Formele: professionele activiteit, instanties Vb. politie, gerecht, hulpverlener, leerkracht o Informele: door andere leden van groep Vb. studenten reageren negatief op strevers + profiteurs Interne en externe sociale sancties o Interne: instemming sociale omgeving + bestaat uit zelfdiscipline, zelfcontrole, schuld + solidariteitsgevoelens Vb. pedagogische tik o Externe: inspelen op eigenbelang, beloningen die sociale omgeving geeft zodat gewardeerd gedrag bevestigd wordt Vb. schouderklop, uitbrander, prijs 2.2 VERSTERKENDE SOCIALE CONTROLE Sociale controle kan deviantie versterkend werken Conformisme Labeling => selffulfilling prophecy 👤 Gofmann o Onderzoek o Studie: hospitalisatiesyndroom en totale institutie => instellingen Afwijkend gedrag werd bekrachtigd door sociale controle = streke aanpassing/verlies identieit Conclusie Totale instituties Heersende regels + normen Conformisme => gevolgen Buiten instelling Labeling Oplossing syndroom Kenmerken Individualiteit + privacy? Regime? Keuzevrijheid? Communicatie? Organisatie? Samenleven? HOOFDSTUK 9: GEDRAG EN MACHT 1 MACHT = vermogen om gedrag van anderen te sturen en bepaalde doelen te bereiken Onbewust Relatief + situationeel gebonden Basis: positie die iemand bekleedt Vormen van macht Politieke macht: mogelijkheid sanctioneren Economische macht: geven/onthouden aantrekkelijke schaarse middelen Sociale macht: mobiliseren mensen op basis verbondenheid + solidariteit Culturele macht: anderen sturen/ overtuigen door aanspraak te maken op hun waarden 2 GEZAG = gelegitimeerde macht, er wordt vanuit gegaan dat gedragsbeïnvloeding gerechtvaardigd is 3 types van gezag: 👤 Weber Traditioneel: gewoontes, tradities, het feit dat het altijd zo geweest is Legaal-rationeel: wetgeving, rationeel verklaarbare procedures Charismatisch: sterke persoonlijkheid centraal HOOFDSTUK 10: SOCIALE ONGELIJKHEID = ongelijke waardering en behandeling en ongelijke verdeling van maatschappelijke belangrijke zaken Mensen verschillen van elkaar o Onder of bovenschikking (sociale ladder) – sociale ongelijkheid Hiërarchie o In westerse samenlevingen: sociaaleconomische status (SES) Basisprincipes sociale ongelijkheid Kenmerk van samenleving Generaties Bestaan + verschillen Maatschappelijke oorzaak individuele verantwoordelijkheid Onderzoek naar sociale ongelijkheid Criteria => samenhangt Cultuur Conclusie: begrip sociale klassen 3 vormen kapitaal 👤 Bourdieu Economisch kapitaal Sociaal kapitaal Cultureel kapitaal 1 TOEPASSING SOCIALE ONGELIJKHEID: ONDERWIJS Belang onderwijs Sociale mobiliteit Onderwijsniveau bepaalt iemands kansen Democratisering van onderwijs = minder sociaal onderscheid qua afkomst Tracht gelijke kansen te creëren voor alle leden van de samenleving o MAAR sociale ongelijkheid Hervorming Watervaleffect: secundair onderwijs PISA onderzoek => ongelijkheid in onderwijs => indicatoren Verklaringen voor sociale ongelijkheid in onderwijs: Microniveau o Onderwijsniveau van ouders o Gezinssituatie o Thuistaal Mesoniveau o Culturele kenmerken o Structurele kenmerken: 4 onderwijsvormen Macroniveau o Maatschappelijke elite => macht o Vb. hervorming onderwijs 2 SOCIALE ONGELIJKHEID IN DE GEZONDHEID = ongelijkheid op vlak van (gezonde) levensverwachting, subjectieve gezondheid, geestelijke gezondheid, mondzorg Kansen Sociale klasse Sociale ladder Determinanten voor verklaring 2 sociale causaliteitsmechanismen als verklaring 1. Ziek maakt arm Samenhang Financiële gevolgen Mobilisatie op sociale ladder Sociale mogelijkheden 2. Arm maakt ziek = grootste verklaringskracht SES => intermediaire factoren => omgevingsfactoren grote invloed o Bv. Ongezonde huisvestiging, beperkt sociaal netwerk Armoede Omgevingsfactoren 2 types van factoren bepalen gezondheid: 1. Gedrag + levensstijl Gezonde leefstijl Kennis 2. Structurele factoren Financiële toestand Arbeidsomstandigheden Huisvesting Gezondheid als instrument voor sociale mobiliteit => macht Verdeling? Matteüseffect o “Armen worden armer, rijken worden rijker” o Oorzaken 3 SOCIALE ONGELIJKHEID OP DE ARBEIDSMARKT Verschillende vormen van ongelijkheid op arbeidsmarkt Geslacht o Werkzaamheidsgraad M o Deeltijds werken V o Seksesegregatie H/V Loonkloof o Verschil in loon tussen mannen en vrouwen o Sociologische verklaringen cultuur + structuur arbeidsmarkt Gezinssituatie + burgerlijke staat Verticale + horizontale seksesegregatie Grootte arbeidsorganisatie