Samenvatting gezondheidsopvoeding basiskaders PDF
Document Details
![SolicitousJubilation4360](https://quizgecko.com/images/avatars/avatar-1.webp)
Uploaded by SolicitousJubilation4360
Tags
Summary
This document provides a summary of health education basic frameworks. It discusses the WHO definition of health, the biopsychosocial model, and various examples of health issues like headaches and obesity, emphasizing the interconnectedness of biological, psychological, and social factors. It also covers topics like positive health models and sustainable development goals related to health.
Full Transcript
Samenvatting gezondheidsopvoeding basiskaders ***HOOFDSTUK 1 : GEZONDHEID*** De definitie van gezondheid omschrijven door WHO**:** Gezondheid is een toestand van volledige lichamelijke, geestelijke en maatschappelijk welbevinden en niet slechts de aanwezigheid van ziekte of andere lichamelijk geb...
Samenvatting gezondheidsopvoeding basiskaders ***HOOFDSTUK 1 : GEZONDHEID*** De definitie van gezondheid omschrijven door WHO**:** Gezondheid is een toestand van volledige lichamelijke, geestelijke en maatschappelijk welbevinden en niet slechts de aanwezigheid van ziekte of andere lichamelijk gebreken WHO: World Health Organization ( Wereldgezondheidsorganisatie ) Bio- psychosociaal model: Het bio-psychosociaal model is een manier om gezondheid en ziekte te begrijpen door drie belangrijke perspectieven te combineren: biologisch, psychologisch en sociaal. Dit model erkent dat niet alleen biologische factoren (zoals genen of lichamelijke ziekten), maar ook psychologische en sociale invloeden een rol spelen in hoe mensen gezondheid en welzijn ervaren. Voorbeelden: **Hoofdpijn** - **Biologisch**: Spanning in de spieren of uitdroging veroorzaakt pijn. - **Psychologisch**: Stress of zorgen kunnen de pijn versterken. - **Sociaal**: Druk van werk of gezin kan voorkomen dat je rust neemt. **Overgewicht** - **Biologisch**: Genetica of een traag metabolisme speelt een rol. - **Psychologisch**: Emotie-eten door stress of verdriet. - **Sociaal**: Ongezonde eetgewoonten binnen het gezin of vriendenkring. **Slapeloosheid** - **Biologisch**: Een medisch probleem zoals hormonale disbalans. - **Psychologisch**: Piekeren of angst zorgt voor wakker liggen. - **Sociaal**: Geluidsoverlast van buren of een onregelmatige werkschema. Het model van positieve gezondheid : Het **model van Positieve Gezondheid** is een brede kijk op gezondheid, ontwikkeld door Machteld Huber. Het legt de nadruk op het vermogen van mensen om zich aan te passen en de regie te voeren over hun leven, in plaats van alleen de afwezigheid van ziekte. Het model heeft zes dimensies en kijkt naar wat wél goed gaat in plaats van wat niet werkt. Voorbeelden per dimensie: **Lichaamsfuncties**\ Gaat over je fysieke gezondheid en hoe je lichaam functioneert.\ Voorbeeld: Een oudere persoon met artrose blijft fysiek actief door aangepast te sporten, zoals zwemmen. **Mentaal welbevinden**\ Heeft te maken met hoe je je voelt, zoals veerkracht en omgaan met emoties.\ Voorbeeld: Iemand die na een burn-out leert stress beter te hanteren door mindfulness en therapie. **Zingeving**\ Het ervaren van betekenis en doel in het leven.\ Voorbeeld: Een gepensioneerde voelt zich nuttig door vrijwilligerswerk te doen bij een voedselbank. **Kwaliteit van leven**\ Hoe tevreden ben je met je leven en hoe ervaar je je welzijn?\ Voorbeeld: Iemand met een chronische ziekte geniet toch van het leven door dagelijks kleine dingen, zoals wandelen in de natuur. **Meedoen**\ Je sociale contacten en de mate waarin je onderdeel bent van een gemeenschap.\ Voorbeeld: Een werkloze persoon krijgt weer structuur en sociale interactie door deel te nemen aan een buurtproject. **Dagelijks functioneren**\ Het kunnen uitvoeren van dagelijkse taken en omgaan met uitdagingen.\ Voorbeeld: Een moeder met reuma gebruikt hulpmiddelen in huis om zelfstandig voor haar gezin te blijven zorgen. ![](media/image2.png) Duurzame ontwikkelingsdoelstellingen: Gezondheid is een belangrijk onderdeel van de **Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG's)**, vooral SDG 3: \"Goede gezondheid en welzijn.\" Gezonde mensen kunnen beter werken, leren en bijdragen aan de samenleving. Gezondheid helpt ook andere doelen te bereiken, zoals minder armoede en schoon water. **Waarom is gezondheid belangrijk?** - **Gezonde mensen** dragen bij aan een sterkere economie en samenleving. - **Toegang tot zorg** vermindert ongelijkheid en armoede. - Gezondheid hangt samen met andere doelen, zoals schoon water en klimaatmaatregelen. Investeren in gezondheid helpt niet alleen de mensen, maar ook de planeet duurzamer te maken. **Werkgevers** zorgen voor gezonde werkomstandigheden, zoals ergonomische werkplekken en stressvermindering.\ Voorbeeld: Yoga-lessen op het werk. **Scholen** bieden gezonde maaltijden en stimuleren beweging.\ Voorbeeld: Gezonde tussendoortjes en sportdagen. **Gemeenschappen** organiseren activiteiten die gezondheid en sociale contacten bevorderen.\ Voorbeeld: Wandelgroepen in de buurt. **Overheden** zorgen voor schone lucht, water en goede zorg voor iedereen.\ Voorbeeld: Fietspaden in steden voor meer beweging. **Supermarkten** bieden gezonde producten en geven informatie over voeding.\ Voorbeeld: Kortingen op fruit en groenten. **de definitie van gezondheid en en de benadering van positieve gezondheid met elkaar kunnen vergelijken en bespreken** Terwijl de traditionele definitie gezondheid vooral ziet als de afwezigheid van ziekte, biedt Positieve Gezondheid een bredere, meer holistische benadering, waarin welzijn, veerkracht en zingeving centraal staan. Deze benadering erkent dat gezondheid niet alleen te maken heeft met het lichaam, maar ook met geestelijke, sociale en levensbeschouwelijke aspecten van het leven. ***HOOFDSTUK 2 : GEZONDHEIDSVAARDIGHEDEN EN GEZONDHEIDSBEVORDERING*** Doelgroepen met beperkte gezondheidsvaardigheden: - Mensen met een beperkt inkomen - Laag -- opgeleiden - Mensen met Nederlands als 2^de^ taal - Ouderen **Gezondheidsvaardigheden** zijn alle competenties die een individu bezit om informatie over gezondheid te verkrijgen, te begrijpen , te beoordelen en te gebruiken bij het nemen van gezondheid gerelateerde beslissingen bij zichzelf. Je hebt gezondheidsvaardigheden nodig om: - Adviezen over een gezonde levensstijl te begrijpen en op te volgen - Folder, flyers, websites, formulieren over gezondheid(bevordering) te begrijpen - Reclame boodschappen kritisch te bekijken - Je weg te vinden in het groter aanbod van gezondheidszorg - Uitnodigingsbrieven voor bevolkingsonderzoeken te begrijpen en eraan deel te nemen - Eigen gezondheidsdoelen te stellen verantwoorden waarom inzetten op het verhogen van de gezondheidsvaardigheden bij iedereen van de maatschappij een noodzaak is: Investeren in gezondheidsvaardigheden bij iedereen is essentieel om gezondheidsverschillen te verkleinen, zorgkosten te verlagen en de veerkracht van de samenleving te vergroten. Het leidt tot betere gezondheidsuitkomsten, meer zelfredzaamheid en een duurzamere gezondheidszorg. Verantwoorden waarom bepaalde doelgroepen lagere gezondheidsvaardigheden hebben: Lage gezondheidsvaardigheden ontstaan vaak door een combinatie van onderwijs, taal, financiële middelen en persoonlijke beperkingen. Het is belangrijk om gezondheidsinformatie eenvoudig, toegankelijk en begrijpelijk te maken om deze groepen beter te ondersteunen. De gevolgen van het bezitten van lage gezondheidsvaardigheden met voorbeelden: - Ervaren meer drempels naar gezonde levensstijl - Ervaren meer drempels naar de gezondheidszorg - Hebben vaker last van chronische aandoeningen ( depressie, hartziekten, obesitas) - **1. Slechtere gezondheid** - Mensen met lage gezondheidsvaardigheden begrijpen vaak hun medische situatie of behandelingen niet goed, wat kan leiden tot verkeerde keuzes.\ **Voorbeeld**: Iemand met diabetes begrijpt niet hoe insuline werkt, wat kan leiden tot complicaties zoals hartproblemen. - - **2. Hogere zorgkosten** - Gebrek aan kennis leidt tot meer doktersbezoeken, ziekenhuisopnames en spoedzorg door onjuiste of te late behandeling.\ **Voorbeeld**: Iemand begrijpt de bijsluiter niet, gebruikt medicatie verkeerd en belandt in het ziekenhuis. - - **3. Minder preventie en zelfzorg** - Met lage gezondheidsvaardigheden weten mensen niet hoe ze ziekten kunnen voorkomen of gezond kunnen blijven.\ **Voorbeeld**: Iemand zonder kennis over voeding eet ongezond, wat leidt tot obesitas en gerelateerde ziekten. - - **4. Meer stress en onzekerheid** - Mensen met lage gezondheidsvaardigheden voelen zich vaak overweldigd door complexe gezondheidsinformatie, wat stress en angst kan veroorzaken.\ **Voorbeeld**: Iemand begrijpt medische termen niet tijdens een doktersafspraak en voelt zich machteloos. - - **5. Sociale ongelijkheid** - Lage gezondheidsvaardigheden vergroten de kloof tussen bevolkingsgroepen, omdat sommige mensen minder goed toegang hebben tot informatie en zorg.\ **Voorbeeld**: Migranten met taalbarrières krijgen minder vaak de juiste behandeling. **Gezondheidsbevordering:** is de aansporing om bewust en actief om te gaan met je eigen gezondheid en die van anderen. de lopende gezondheidsdoelstellingen van de Vlaamse Overheid opzoeken en kort toelichten: *Gezonder Leven tegen 2025*: Deze overkoepelende doelstelling streeft naar een gezondere levensstijl voor alle Vlamingen tegen 2025. Het strategisch plan omvat acties op het gebied van voeding, beweging, en mentale gezondheid. *Vaccinatie 2024-2030:* Het verhogen van de vaccinatiegraad om infectieziekten te voorkomen is een prioriteit. De nieuwe gezondheidsdoelstelling voor vaccinatie richt zich op de periode 2024-2030. *Mondhygiëne*: In het regeerakkoord 2019-2024 is een goede mondhygiëne opgenomen als gezondheidsdoelstelling, met speciale aandacht voor kinderen en kwetsbare groepen. *Suïcidepreventie*: Sinds 2006 is er een gezondheidsdoelstelling gericht op het verminderen van suïcide, met initiatieven zoals de campagne \'Fit in je hoofd -- Goed in je vel\' om mentale veerkracht te versterken. **Ziektepreventie**: het voorkomen van een ziekte of een aandoening Omschrijven met welke 3 aspecten de overheid de vastgelegde gezondheidsdoelstellingen wil bereiken bij de brede bevolking: +-----------------------------------+-----------------------------------+ | Ziektepreventie | Primair niveau: ziektes voorkomen | | | | | | Secundair niveau: vroegtijdig | | | ziektes opsporen bij | | | risicogroepen | | | | | | Tertiair niveau: ziekte | | | behandelen | +===================================+===================================+ | Gezondheidspromotie | ![](media/image4.png) | | | | | | Via campagnes, sociale | | | mediakanalen probeert men de | | | brede bevolking te bereiken | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | Gezondheidsbescherming | Via wetten en regels : individuen | | | te beschermen tegen schadelijke | | | invloeden | | | | | | Vb: niet drinken onder 18 | +-----------------------------------+-----------------------------------+ In welke niveaus ziektepreventie voorkomt: - **Primair niveau** : het primair niveau van ziektepreventie heeft als doel een specifiek gezondheidsprobleem of een specifieke ziekte te voorkomen De preventie bestaat hier uit vb: gezond eten, vaccinaties, voldoende bewegen - **Secundair niveau** : het secundair niveau van ziektepreventie heeft als doel om een bepaalde ziekte of het ontwikkelen van een aandoening te voorkomen door een vroegtijdige opsporing. Hierdoor kan men de ziekte/aandoening vaak verhinderen, reduceren of de gevolgen ervan beperken. De preventie bestaat hier uit vb: tweejaarlijks gratis darmonderzoek tussen 55 en 75 jaar, tweejaarlijks gratis borstonderzoek bij vrouwen tussen 50 en 69 jaar. - **Tertiair niveau** : het tertiair niveau van van ziektepreventie heeft als doel om bij reeds bestaande ziekte of stoornis de gevolgen ervan te beperken. Hierdoor kan men de gezondheidstoestand vaak verbeteren, het herstel versnellen en eventuele complicaties voorkomen. De preventie bestaat hier uit vb: bij een persoon met syndroom van down proberen zorgverleners de zelfredzaamheid te verhogen zodat de dagelijkse activiteiten in hun leven soepeler verlopen en aangenamer ervaren worden. ***Hoofdstuk 3: modellen om functioneren in kaart te brengen*** De 11 **gezondheidspatronen van Gordon** opsommen: ( zie ook aparte blaadjes) - Gezondheidsbeleving en -- instandhouding - Voeding en stofwisseling - Uitscheiding - Activiteiten - Slaap en rust - Waarneming en cognitie - Seksualiteit en voortplanting - Zelfbeleving - Rol en relatie - Stressverwerking - Waarden en levensovertuiging **ICF**: International Classification of Functioning, Disability and Health = internationale classificatie van het menselijk functioneren Verwoorden wie het ICF- schema heeft ontwikkeld: Het is een biopsychosociaal model dat in 2001 werd ontwikkeld door het World Health Organization (WHO) Het ICF-schema alle onderdelen en juiste benamingen schetsen: ![Afbeelding met tekst, schermopname, lijn, Lettertype Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image6.png) Met eigen woorden verklaren wat wordt bedoeld met een holistische, emancipatorische en dynamische mensvisie binnen het kader van de zorgverlening: Een zorgverlener die deze visies toepast, ziet de patiënt niet alleen als een zieke, maar als een mens met unieke omstandigheden, capaciteiten en veranderende behoeften. Het doel is om zorg op maat te bieden die het hele leven van de patiënt ondersteunt. Met eigen woorden omschrijven wat de gezondheidspatronen van Gordon inhouden: De gezondheidsproblemen van **Gordon** zijn een hulpmiddel om iemands gezondheid systematisch in kaart te brengen. Het model verdeelt gezondheid in **11 patronen** die verschillende aspecten van het leven en de gezondheid omvatten. Dit helpt zorgverleners om een breed beeld te krijgen van de persoon, niet alleen van een ziekte of klacht. De verschillende gezondheidspatronen van Gordon in eigen woorden verduidelijken: **1. Gezondheidsbeleving en -management** Hoe iemand zelf denkt over zijn gezondheid en hoe die daarmee omgaat. Dit gaat ook over het nemen van verantwoordelijkheid voor je eigen gezondheid.\ **Voorbeeld:** Iemand kan vinden dat die gezond leeft, ook al rookt die en beweegt weinig. **2. Voedings- en stofwisselingspatroon** Wat iemand eet en drinkt, en hoe het lichaam voedingsstoffen verwerkt. Dit patroon kijkt ook naar dingen zoals huidgezondheid en gewicht.\ **Voorbeeld:** Heeft iemand overgewicht? Eet die gezond en regelmatig? **3. Uitscheidingspatroon** Hoe het lichaam afvalstoffen kwijt raakt, zoals door plassen, ontlasting of zweten.\ **Voorbeeld:** Heeft iemand last van obstipatie of incontinentie? **4. Activiteitenpatroon** Dit gaat over beweging, werk, dagelijkse activiteiten en hoe goed iemand fysiek in staat is om dingen te doen.\ **Voorbeeld:** Kan iemand zelfstandig boodschappen doen, of beperkt pijn dit? **5. Slaap- en rustpatroon** Hoe goed iemand slaapt en of die genoeg rustmomenten heeft om te herstellen.\ **Voorbeeld:** Heeft iemand last van slapeloosheid, of voelt die zich uitgerust? **6. Cognitie- en waarnemingspatroon** Dit patroon kijkt naar hoe goed iemand kan denken, leren en beslissingen nemen, en hoe de zintuigen functioneren (zien, horen, voelen).\ **Voorbeeld:** Kan iemand zich goed concentreren? Zijn er problemen met gehoor of zicht? **7. Zelfbelevings- en zelfconceptpatroon** Hoe iemand zichzelf ziet en waardeert. Dit gaat over zelfvertrouwen en tevredenheid met zichzelf.\ **Voorbeeld:** Voelt iemand zich onzeker, of heeft die een positief zelfbeeld? **8. Rollen- en relatiepatroon** Hoe iemand zijn relaties en sociale rollen (zoals ouder, collega, partner) invult.\ **Voorbeeld:** Heeft iemand een goed netwerk van vrienden of voelt die zich eenzaam? **9. Seksualiteits- en voortplantingspatroon** Hoe iemand zijn seksualiteit beleeft en of er problemen zijn op dit vlak. Dit gaat ook over voortplanting en eventuele vragen daarbij.\ **Voorbeeld:** Heeft iemand last van seksuele problemen, zoals een lage libido of vruchtbaarheidsproblemen? **10. Stressverwerkingspatroon** Hoe iemand met stress omgaat en welke strategieën die gebruikt om moeilijkheden aan te pakken.\ **Voorbeeld:** Kan iemand stress goed hanteren, of raakt die snel overbelast? **11. Waarden- en levensovertuigingenpatroon** Wat iemand belangrijk vindt in het leven en welke waarden of overtuigingen richting geven.\ **Voorbeeld:** Heeft iemand zingeving in zijn leven, of worstelt die met existentiële vragen? Het verschil tussen de gezondheidspatronen van Gordon en het ICF-schema verklaren: - **Gordon** richt zich vooral op **het totale gezondheidsbeeld van de persoon** en hoe de zorg daarop kan inspelen. - **ICF** kijkt naar **functioneren in de maatschappij** en legt meer nadruk op de wisselwerking tussen beperkingen, activiteiten en de omgeving. Beide modellen vullen elkaar aan en helpen zorgverleners om een compleet beeld te krijgen van iemands gezondheid en functioneren. Verantwoorden in welke studierichting het ICF- schema wordt aangeleerd: -\> 2^e^ en 3^e^ graad Maatschappij en Welzijn, Assistentie in Wonen, Zorg en Welzijn als in Basiszorg en Ondersteuning In eigen woorden omschrijven wat het **biopsychosociaal** model inhoudt: **biologisch**: Dit gaat over de fysieke kant van gezondheid, zoals je lichaam, organen, genetische aanleg, en ziektes. Bijvoorbeeld, een infectie kan lichamelijke symptomen veroorzaken. **Psychologisch**: Dit kijkt naar de mentale en emotionele factoren, zoals je gedachten, gevoelens, stress, en mentale gezondheid. Hoe je je voelt en denkt kan invloed hebben op je fysieke gezondheid. Bijvoorbeeld, stress kan bijdragen aan lichamelijke klachten zoals hoofdpijn. **Sociaal**: Dit heeft te maken met de invloed van je omgeving, zoals je familie, vrienden, werk, en de maatschappij. Sociale steun kan bijvoorbeeld bijdragen aan het herstel van ziekte, terwijl een gebrek aan sociale contacten juist een negatief effect kan hebben. Het model benadrukt dat deze drie factoren elkaar beïnvloeden en samen bepalen hoe iemand zich voelt en functioneert. In plaats van alleen te kijken naar de ziekte zelf (bijvoorbeeld een lichamelijke aandoening), kijkt het model naar de persoon in zijn geheel, inclusief hoe die persoon zich voelt en in welke sociale context hij of zij zich bevindt. De bruikbaarheid/inzetbaarheid van het ICF-schema in de gezondheidszorg verantwoorden: - Voorziet het een wetenschappelijke basis voor het begrijpen en bestuderen van het menselijke functioneren en de beperkingen in dit functioneren - Voorziet het een codestelsel voor informatiesystemen in tal van gezondheidsfactoren - Voorziet het een gemeenschappelijke taal voor het omschrijven van het functioneren van personen waardoor de communicatie tussen hulpverleners in allerhande sectoren vergemakkelijkt en eenduidiger maakt - Maakt het een vergelijk van gegevens uit verschillende landen, vakgebieden/ sectoren mogelijk De onderdelen van het ICF-schema globaal toelichten om te verduidelijken wat ze inhouden: **Functies/ anatomische eigenschappen (stoornissen)** (de gezondheid van het lichaam zelf, lichamelijke en mentale gevolgen van aandoeningen) **Activiteiten (beperkingen)** (hoe goed iemand dagelijkse taken kan uitvoeren), **Participatie** (de mate van deelname aan de samenleving, maatschappij) **Externe** **factoren** (invloeden van de omgeving, zoals sociale steun en toegankelijkheid), **Persoonlijke factoren** (de invloed van iemands persoonlijke situatie en achtergrond, bv: geslacht, leeftijd, bewegen en voeding). Het vereenvoudigd model van het ICF- schema herkennen en verantwoorden waar dit inzetbaar is: Het wordt vooral in de 2^de^ graad Maatschappij&Welzijn aangewend om de leerlingen te laten kennis maken met dit schema zonder het al te linken aan situatieschetsen vanuit effectieve beroepscontexten. Hierdoor gaat het schema aanleren in de 3^e^graad makkelijker. Afbeelding met tekst, schermopname, diagram, ontwerp Automatisch gegenereerde beschrijving ***Hoofdstuk 4: model om gezondheidbevorderende factoren in kaart te brengen -- model van Lalonde*** ![](media/image8.jpeg)De 4 gezondheidsdeterminanten opsommen: - Biologische factoren - Gezondheidsvoorzieningen - Leefstijl - Omgeving Geven van gezondheidbevorderende factoren en deze bij de juiste determinant plaatsen: **1. Biologische factoren** - **Voorbeeld**: Gezonde voeding en lichaamsbeweging verminderen het risico op genetische aandoeningen. **2. Levensstijl en gedrag** - **Voorbeeld**: Stoppen met roken en regelmatig bewegen bevorderen de gezondheid. **3. Omgevingsfactoren** - **Voorbeeld**: Verbeterde luchtkwaliteit en groene openbare ruimten stimuleren een gezonde levensstijl. **4. Gezondheidszorgsysteem** - **Voorbeeld**: Toegang tot preventieve zorg en gezondheidseducatie bevorderen gezondheid. ***Hoofdstuk 5: model om het gezondheidsgedrag aan te passen -- het gedragswiel*** Afbeelding met tekst, Lettertype, logo, cirkel Automatisch gegenereerde beschrijving Ontwerper gedragswiel : Vlaams Instituut Gezond Leven 3 categorieën waaruit het gedragswiel is opgebouwd: - Context - Competenties - Drijfveren Met eigen woorden omschrijven waarvoor het gedragswiel staat: Het **gedragswiel** is een model dat helpt te begrijpen hoe verschillende gedragingen en gewoonten met elkaar samenhangen en elkaar beïnvloeden. Het staat voor de manier waarop iemands gedrag vaak uit meerdere factoren bestaat, zoals overtuigingen, gewoonten, gevoelens en omgevingsinvloeden. Het geeft aan dat als je één aspect van je gedrag wilt veranderen, het vaak nodig is om verschillende onderdelen tegelijk aan te pakken. In die zin is het gedragswiel een gedragsverklarendmodel. De voorstelling van het gedragswiel met eigen woorden toelichten: Het gedragswiel toont 2 tandwielen die mooi in elkaar draaien : gedrag en gezondheid. Dat geeft aan dat het gedrag van mensen een grote invloed kan hebben op hun gezondheid. De 3 categorieën ( met onderverdeling) van het gedragswiel toelichten en onderbouwen met voorbeelden: 1. **Competenties:** Competenties zijn de vaardigheden (fysiek en psychisch) en de kennis die men nodig heeft om een bepaald (gezond) gedrag te stellen of een (ongezond) gedrag te veranderen of af te leren [Fysieke competenties]: a. Fitheidscomponenten = over de nodige fitheid beschikken om een bepaald (gezond) gedrag te stellen. - Fysieke basisuithouding hebben om 150min/week intensief te bewegen - Voldoende evenwicht hebben om de trap te kunnen nemen (i.v.f valpreventie bij ouderen b. Motorische en technische vaardigheden = het vermogen om bepaalde handelingen uit te voeren die motoriek en coördinatie vereisen - Vaardigheid hebben om te fietsen of te zwemmen - Een gezonde maaltijd kunnen klaarmaken - Een teek correct kunnen verwijderen [Psychische competenties]: a. Kennis = de mate waarin de doelgroep over de nodige informatie beschikt - Kennis hebben over de negatieve gevolgen van alcohol en drugs - Inzicht hebben in hoe je best een rookstoppoging aanpakt - Weten dat je best iedere dag een kwartier in je huis ventileert b. Functionele vaardigheden = het vermogen om te lezen, schrijven en rekenen, aandacht te richten/verdelen/vast te houden en informatie te onthouden - Slogans en boodschappen begrijpen - Medische informatie en risico percentages begrijpen - Vragenlijsten kunnen invullen c. Kritische vaardigheden = het vermogen om informatie kritisch te evalueren en op basis daarvan autonome en bewuste beslissingen te maken - Informatie over gezondheid kunnen vergelijken en interpreteren - Belangen zien van commerciële gezondheidscommunicatie en productreclame - Voedingsetiketten begrijpen en correct interpreteren - In staat zijn om onderbouwde en autonome gezondheidskeuzes te maken op basis van gezondheidsinformatie d. Interactieve vaardigheden = het vermogen van de doelgroep om te communiceren, sociale contacten te leggen en te onderhouden, om te gaan met sociale druk, sociale steun aan wenden, om te gaan met heersende vorm - Gezondheidsklachten bespreekbaar kunnen stellen - Kunnen omgaan met advies en hulp van anderen - Aangepast kunnen reageren op anderen die je proberen te overtuigen om alcohol te drinken e. Gedragsregulatie = het vermogen van de doelgroep om het eigen gedrag te reguleren ( gewoontes doorbreken, eigen gedrag op te volgen, acties te plannen - Plannen om meer te bewegen kunnen opvolgen en bijsturen - Over voldoende doorzettingsvermogen beschikken om te kunnen stoppen met roken - Kunnen weerstaan aan de drang naar zoetigheid na de maaltijd f. Coping vaardigheden = het vermogen van de doelgroep om op een gezonde manier met tegenslagen of moeilijkheden om te gaan - Kunnen omgaan met stresspieken op een gezonde manier ( even gaan wandelen) in plaats van op een ongezonde manier ( roken) - Je niet laten ontmoedigen wanneer rookstoppoging mislukt 2. **Drijfveren:** Drijfveren zijn de factoren die iemands gedrag sturen of motiveren vanuit reflectieve of rationele overwegingen of vanuit automatische processen of factoren zoals behoeftes, emoties en gewoonten. a. Automatische drijfveren Behoeftes en verlangens = een gedrevenheid voor het wel/niet stellen van een bepaald gedrag vanuit de wetenschap dat dit zal gevolgd worden door iets plezierigs, zoals een positieve emotie, beloning of aangename lichamelijke sensatie of door het vermijden van iets onaangenaam, zoals een negatieve emotie, een straf of een onaangename lichamelijke sensatie Voorbeelden: - Grijpen naar een sigaret op stressvolle momenten om spanning te verlichten - Het eten van chocolade associëren met een gelukkig gevoel - Overmatig koopgedrag vanuit gevoelens van gemis of triggers Gewoonten = voorspelbare gedragspatronen die doorgaans gelinkt zijn aan bepaalde situaties of triggers Voorbeelden: - Telkens je gegeten hebt, een sigaret opsteken - Elke namiddag een koekje eten bij de koffie - Na elke voetbalmatch bier drinken b. Reflectieve drijfveren Eigen effectiviteit = de perceptie van de doelgroep over het kunnen inzetten van de eigen competenties om gewenst gedrag te stellen Voorbeelden: - Jezelf in staat achten om te weerstaan aan sociale druk om alcohol te drinken - Vertrouwen hebben in je vermogen om te praten met anderen over psychische klachten zoals stress of onzekerheid - De eigen inschatting van de motorische vaardigheden zoals veilig kunnen fietsen Attitudes = de houding van de doelgroep of hun evaluatieve opvattingen ten aanzien van bepaalde onderwerpen of gedragingen Voorbeelden: - Positief staan tegenover gezonde voeding - Overtuigd zijn dat een e- sigaret minder schadelijk is dan een gewone sigaret - Water niet lekker vinden Uitkomstverwachtingen = de inschatting van de uitkomsten van een bepaald gedrag in een bepaalde situatie Voorbeelden: - Overtuigd zijn dat je je beter zal voelen als je wekelijks twee maal gaat joggen - Verwachten dat een gezond ontbijt je meer energie zal geven Risicoperceptie = de inschatting van het risico dat iemand loopt en de ingeschatte ernst daarvan Voorbeelden: - Denken dat je geen risico loopt op huidkanker als je herhaaldelijk onbeschermd in de zon loopt Sociale rol en identiteit = de mate waarin men vindt dat het gewenste gedrag past binnen de eigen identiteit en binnen de typische gedragingen en kenmerken die horen bij 1 of meerdere (sociale) rollen die men bekleedt Voorbeelden: - Vinden dat het niet hoort om als moeder alcohol te drinken tijdens de zwangerschap en borstvoeding Doelen en intenties = mentale voorstellingen van uitkomsten of eindresultaten die de doelgroep wil bereiken Voorbeelden: - Het plan hebben om volgende week een start-to-run traject te straten - Graag meer tijd willen maken voor rust en ontspanning 3. **Context :** De fysieke, sociaal-culturele, economische en politieke aspecten van de omgeving die het gewenste gedrag mogelijk maken, ondersteunen en/of stimuleren a. Fysieke context Aanbod = het aanbod aan infrastructuur/ faciliteiten, producten en materialen die het stellen van het gedrag ondersteunen Voorbeelden: - De aanwezigheid van veilige fiets- en wandelpaden in een gemeente - De aanwezigheid van zit/sta- bureaus op de werkvloer Indeling en inrichting = een indeling en inrichting van de omgeving die gezond gedrag mogelijk maakt, maar ook stimuleert Voorbeelden: - De aanwezigheid van voetstickers onderaan de trap - De manier waarop gezonde vs ongezonde voeding gepresenteerd wordt in een warenhuis b. Sociaal-culturele context Sociale normen: - Descriptieve normen: geven weer welk soort gedrag wil/niet aanvaardbaar of gewenst is, op basis van wat de meerdere effectief doet - Injuctieve normen: geven weer welke soort gedrag wel/niet aanvaardbaar (kan dus afwijken van de descriptieve norm). - Subjectieve normen: geven weer welke soort gedrag wel/ niet aanvaardbaar of gewenst is, op basis van hoe de doelgroep de verwachtingen van anderen naar hen toe aanvoelt. Voordbeelden: - Afval sorteren omdat je weet dat de meerderheid van de bevolking dit doet ( descriptieve norm) - Weten dat bezit, gebruik en verkoop van cannabis strafbaar is. (injunctieve norm) - Vroeg beginnen roken omdat je denkt de gemiddelde startleeftijd voor roken erg laag ligt ( gepercipieerde norm) - Merken dat vrienden het oké vinden dat je overmatig alcohol gebruikt (subjectieve norm) Sociale invloeden : steun of druk = werkelijke of gepercipieerde sociale invloeden zoals steun of druk die men ervaart met betrekkingen tot een gedrag of gedragsverandering vanwege de onmiddellijke (vrienden, familie, collega's,...) of ruime ( verenigingsleven, cultuur, rolmodellen,...) sociale context. Voorbeelden; - Door je collega's aangemoedigd worden om te gaan sporten onder de middag - Door je partner onder druk gezet worden om grote porties vlees klaar te maken - Overmatig suiker eten omdat dit onderdeel uitmaakt van de eetcultuur Culturele invloeden = de samenlevingsvormen en levenswijzen van een sociale groep of subgroep ( een cultureel-etnische groep, jongeren, holebi-gemeenschap; taalgroep,...) met betrekking tot alledaagse praktijken (vb eten) en niet alledaagse praktijken ( vb. omgaan met geboorte en sterven). Evenals de waarden, opvatting en betekenissen die deze groepen met elkaar delen. Voorbeelden: - De eetcultuur bij de Marokkaanse gemeenschap - Het Westerse schoonheidsideaal - De idee dat ziekte een straf van God is - Een monogame of polygame cultuur c. Economische context Betaalbaarheid van producten en diensten = de relatieve kostprijs van gezond/ongezonde producten of diensten en de verhouding tot de koopkracht Voorbeelden: - De kostprijs van een tabakoloog - Fietsvergoeding van de werkgever - Terugbetaling van een beweegcoach - Het invoeren van een vet- of suikertaks Marketing van producten en diensten = promotie van gezonde/ongezonde producten via marketingstrategieën Voorbeelden: - Producten van ongezonde voedingswaren en alcoholproducenten als hoofdsponser van grote sporttoernooien - Bekendmaken van diensten voor gezondheidsbevordering zoals Bewegen op Verwijzing - Reclame voor ongezonde producten naar kinderen d. Politieke context Regels, wetten en aanbevelingen = de regels, wetten en aanbevelingen die verschillende settings en overheden hanteren met betrekkingen tot gezondheid Voorbeelden: - Beleid rond frisdrankautomaten op school - Afspraken binnen gezin rond schermtijd - Aanbevelingen over het maximale zoutgehalte in brood - Regels over de etiketteringen van voedingswaren - Verbod op verkoop van tabak aan min 16 jarige Politieke ideologieën = geheel van ideeën over de mens, menselijke relaties en de richting van de maatschappij met betrekking tot gezondheid Voorbeelden: - Het idee dat iedereen verantwoordelijk is voor zijn of haar eigen gezondheid A.h.v een voorbeeld duidelijk maken dat de 3 categorieën van het gedragswiel een invloed op elkaar uitoefenen: Voorbeeld: Iemand wil meer fietsen naar het werk 1. **Context (omgeving en omstandigheden):**\ Er is een veilige fietsinfrastructuur (fietspaden), maar de persoon woont ver van het werk en er is een makkelijke parkeerplaats voor de auto. Het bedrijf biedt echter een fietsvergoeding aan. 2. **Competenties (vaardigheden):**\ De persoon kan goed fietsen, maar heeft moeite met het plannen van een efficiënte fietsroute en het voorbereiden van kleding om mee te nemen. 3. **Drijfveren (motivatie):**\ Hij wil fitter worden (**reflectieve motivatie**) en voelt zich schuldig als hij altijd de auto neemt (**automatische motivatie**). Maar op regenachtige dagen mist hij de wilskracht om de fiets te pakken. Hoe beïnvloeden de categorieën elkaar? - **De context beïnvloedt de motivatie:**\ Een veilige fietsinfrastructuur en een fietsvergoeding moedigen hem aan om te fietsen, maar de lange afstand en de regen demotiveren hem. - **De motivatie beïnvloedt de competenties:**\ Omdat hij graag fitter wil worden, zoekt hij naar manieren om een goede route te plannen en regenkleding te kopen om zich beter voor te bereiden. - **De competenties beïnvloeden de context:**\ Als hij een efficiënte route vindt en zijn regenkleding klaarlegt, wordt de drempel om te fietsen kleiner. Dit verandert hoe hij de context ervaart, zelfs op regenachtige dagen. ***Hoofdstuk 6: voedingsaanbevelingen in België door het WHO*** WHO: World Health Organization (De WHO heeft als doel het verbeteren van de gezondheid van mensen, het voorkomen van ziektes en het verlenen van hulp bij gezondheidscrises.) Som 5 kernboodschappen op die in de brochure worden meegegeven rond de voedingsaanbevelingen voor de Belgische volwassen bevolking: 1\. Teneinde van de voordelen van volle graanproducten te genieten, verdient het de\ voorkeur dat ze geraffineerde graanproducten vervangen, bv. eet volkorenbrood i.p.v. wit\ brood, verkies volkoren deegwaren eerder dan witte deegwaren, enz. Eet dagelijks\ minstens 125 gram volle graanproducten conform uw energiebehoefte. 2\. Eet dagelijks 250 gram fruit. Dit komt overeen met gemiddeld 2 stukken fruit. Om te veel\ aan suiker en/of toegevoegd vet te vermijden, gaat de voorkeur uit naar vers fruit zonder\ toevoeging van suiker of vet. Varieer in soorten fruit en laat je leiden door het seizoen.\ Was steeds en schil zo nodig het fruit voor het eten.\ Eet dagelijks minstens 300 gram groenten (rauw of bereid). Varieer in soorten groenten\ en laat je leiden door de groenten van het seizoen. Dit zal een gamma aan nuttige\ vitamines en mineralen aanleveren. 3\. Eet wekelijks peulvruchten. Dit laat toe om bepaalde eiwitten en essentiële aminozuren\ uit diverse bronnen te combineren. Vervang minstens één maal per week vlees door\ peulvruchten. Peulvruchten en andere plantensoorten hebben bovendien bij de teelt en\ productie een lage klimaatbelasting aangezien de productie van plantaardige eiwitten\ gepaard gaat met een lagere uitstoot van broeikasgassen dan dierlijke eiwitten. 4\. Eet dagelijks 15 tot 25 gram noten of zaden zonder zoute of zoete omhulsels; een handvol komt ongeveer neer op 30 g. Noten bevatten nuttige vetten, eiwitten en vezels; zo bijvoorbeeld bevatten walnoten veel omega-3 vetzuren 5\. Kies voor producten arm aan zout. Beperk het toevoegen van zout aan bereidingen en\ aan tafel. Dit zal uw bloeddruk ten goede komen. Schrijf onderstaande **afkortingen** voluit: ADH : aanbevolen dagelijkse hoeveelheid BMI : body mass index CVZ : cardiovasculaire ziektes En% : % van de totale energie iname Fe : ijzer HGR : hoge gezondheidsraad ViGeZ : Vlaams instituut gezond leven WHO : world health organization - Wereldgezondheidsorganisatie WIV : wetenschappelijk instituut volksgezondheid MUFA : Mono Unsaturated Fatty Acids -- Enkelvoudig onverzadigde vetzuren PUFA : Poly Unsaturated Fatty Acids -- Poly-onverzadigde vetzuren SFA : Saturated Fatty Acids -- verzadigde vetzuren Meest voorkomende oorzaken van **sterfte** in België: Ischemische hartziekten, cerebrovasculaire ziekten, longkanker Som 6 kernboodschappen op die in de brochure staan op vlak van voeding en gezondheid: **Eet gevarieerd** -- Kies een brede variëteit aan voedingsmiddelen uit alle voedselgroepen om te zorgen voor de juiste balans van voedingsstoffen. **Eet voldoende groenten en fruit** -- Probeer dagelijks minstens 300 gram groenten en 200 gram fruit te eten om voldoende vezels, vitamines en mineralen binnen te krijgen. **Beperk de inname van verzadigde vetten** -- Verlaag de inname van verzadigde vetten (zoals in boter, vet vlees en volle melkproducten), en kies voor gezondere vetten zoals die in plantaardige oliën en noten. **Beperk suikerinname** -- Vermijd te veel toegevoegde suikers door het beperken van suikerhoudende dranken en snacks. **Beperk zoutinname** -- Houd de zoutinname onder de 5 gram per dag. Dit kan door minder zout toe te voegen aan maaltijden en minder bewerkte voedingsmiddelen te consumeren. **Drink voldoende water** -- Het drinken van voldoende water is belangrijk voor het behoud van een goede hydratatie. Het wordt aanbevolen om minstens 1,5 liter water per dag te drinken. Met eigen woorden uitleggen wat de rol van het WHO is in België: De WHO ondersteunt België door het bieden van richtlijnen en advies over volksgezondheid. Ze helpt bij het voorkomen van ziekten, bevordert gezonde levensstijlkeuzes en biedt ondersteuning tijdens gezondheidscrises, zoals epidemieën. De WHO deelt wetenschappelijke kennis, monitort gezondheidsdata en werkt samen met Belgische autoriteiten om wereldwijde gezondheidsnormen toe te passen. Noem 5 voedingsmiddelen die volgens de brochure zijn te verkiezen: **Volkorenproducten** (zoals volkorenbrood, volkorenpasta, rijst) **Groenten** (minstens 300 gram per dag) **Fruit** (minstens 200 gram per dag) **Vis** (ten minste twee keer per week, waarvan één keer vette vis) **Peulvruchten** (zoals linzen, bonen en erwten) Noem nu 5 voedingsproducten die volgens de brochure zijn te beperken **Suikerhoudende dranken** -- Deze bevatten veel suiker en dragen bij aan overgewicht en diabetes. **Verwerkt vlees** (zoals worst, ham, salami) -- Verwerkt vlees bevat vaak te veel zout en verzadigde vetten. **Zout** -- De inname van zout moet beperkt worden om het risico op hoge bloeddruk en hartziekten te verlagen. **Verzade vetten** (zoals in boter, vet vlees en volle melkproducten) -- Deze vetten kunnen het risico op hart- en vaatziekten verhogen. **Snacks en zoetwaren** -- Bijvoorbeeld koekjes, chips en snoep, die vaak veel suiker, zout en ongezonde vetten bevatten. Vat in grote lijnen de praktische voedingsaanbevelingen samen voor de belgische volwassen bevolking: **Eet gevarieerd** -- Kies voor een breed scala aan voedingsmiddelen, waarbij alle voedselgroepen aan bod komen, zoals groenten, fruit, granen, eiwitten en gezonde vetten. **Eet voldoende groenten en fruit** -- Consumeer dagelijks minstens 300 gram groenten en 200 gram fruit. Dit bevordert een goede gezondheid door het leveren van vitamines, mineralen en vezels. **Kies voor volkorenproducten** -- Volkorenproducten zoals volkorenbrood, volkorenpasta en havermout bevatten meer vezels en andere belangrijke voedingsstoffen dan geraffineerde producten. **Beperk de inname van verzadigde vetten en transvetten** -- Vermijd vetrijke producten zoals vet vlees, boter en bewerkte voedingsmiddelen, en kies voor gezondere vetten zoals olijfolie, noten en vis. **Beperk suikerinname** -- Vermijd suikerhoudende dranken, snoep en andere producten met veel toegevoegde suikers, omdat deze het risico op overgewicht en diabetes verhogen. **Beperk zoutinname** -- Houd de dagelijkse zoutinname onder de 5 gram om het risico op hoge bloeddruk en hartziekten te verminderen. **Drink voldoende water** -- Het wordt aanbevolen om dagelijks 1,5 tot 2 liter water te drinken om goed gehydrateerd te blijven. **Let op portiegroottes** -- Het is belangrijk om te letten op de hoeveelheden die je eet om een gezond gewicht te behouden. Omschrijf in eigen woorden wat een **voedingspatroon** is: Een voedingspatroon is de manier waarop iemand doorgaans eet, inclusief de soorten en hoeveelheden voedsel die regelmatig worden geconsumeerd. Het verwijst naar het totaalbeeld van iemands eetgewoonten, zoals welke voedingsmiddelen vaak worden gekozen, hoe vaak maaltijden worden gegeten, en de balans tussen verschillende voedingsgroepen (zoals groenten, fruit, eiwitten, koolhydraten, vetten). omschrijf globaal hoe het ideale voedingspatroon eruit ziet om diverse ziektes te voorkomen: groenten, fruit, volkorenproducten, gezonde vetten, eiwitten, beperk suiker en zout, water, geen alcohol Geef 2 voorbeelden van hoe duurzaamheid kan bijdragen tot zich gezond voelen: 1. **Meer plantaardig eten** -- Door meer plantaardige voedingsmiddelen (zoals groenten, fruit, peulvruchten en volkorenproducten) te eten, niet alleen voor de gezondheid maar ook voor het milieu, verklein je je ecologische voetafdruk. Plantaardige voedingsmiddelen bevatten vaak minder verzadigde vetten en meer vezels, wat bijdraagt aan een betere gezondheid en het voorkomen van ziektes zoals hart- en vaatziekten. 2. **Seizoensgebonden en lokale producten** -- Het consumeren van seizoensgebonden en lokale producten is duurzamer voor het milieu en zorgt ervoor dat je voedingsmiddelen eet die verser zijn en meer voedingsstoffen bevatten. Dit bevordert een gezonder dieet, terwijl het ook de impact van voedselproductie en transport op het milieu vermindert. Noem 4 voordelen van samen eten die impact hebben op gezondheid en welzijn: - Bevordert de fysieke gezondheid ( bestrijdt vaak obesitas) - Ze eten gezonder als ze samen eten met andere - Vooral jongeren eten meer fruit en groenten als ze samen eten met een ouder - Wie vaker samen eet voelt zich ook gelukkiger door het sociaal contact ***Hoofdstuk 7: de voedingsdriehoek*** Verwoorden wat duurzame voeding is: **Duurzame voeding** is voedsel dat gezond is voor mensen en het milieu. Het wordt milieuvriendelijk geproduceerd, ondersteunt een gezonde levensstijl, beschermt ecosystemen en bevordert eerlijke arbeidsomstandigheden. Het doel is om zowel de planeet als toekomstige generaties te beschermen. ![](media/image10.png) Het doel van de voedingsdriehoek uitleggen: De voedingsdriehoek geeft richtlijnen die op lange termijn voor iedereen haalbaar zijn en die ervoor zorgen dat er ook voor onze kinderen en kleinkinderen genoeg gezond voedsel is. De verschillende uitgangspunten voor het samenstellen van de voedingsdriehoek verantwoorden: - drink vooral water - water is de beste drank om je dorst te lessen. Wil je graag variëren kies dan thee of koffie - neem plantaardige producten als basis voor elke maaltijd - plantaardige voedingsmiddelen die niet of weinig bewerkt zijn, bieden het meeste gezondheidsvoordeel. Eet volop groenten, fruit, volle granen en peulvruchten. Vul in kleinere hoeveelheden aan met noten en plantaardige olie - beperk je inname van dierlijke producten - je hoeft vlees, kaas en andere dierlijke producten niet volledig van je menu te schrappen. Maar kleinere porties volstaan. Wissel af tussen vis, rood vlees, gevogelte en plantaardige eiwitbronnen zoals peulvruchten of tofu - kies zo weinig mogelijk voor ultrabewerkte producten - snoep, koekjes, chips, frisdrank, wijn en bier..... lekker? Misschien wel, maar een meerwaarde voor je lichaam? Nee, je eet en drinkt ze puur voor je plezier. Deze producten bevatten vaak veel witte bloem, suiker, vet, zout of alcohol het verband tussen gezonde voeding en gezondheid verwoorden: Gezonde voeding levert de voedingsstoffen die het lichaam nodig heeft en helpt ziekten zoals hart- en vaatziekten, diabetes en obesitas te voorkomen. Het versterkt het immuunsysteem, bevordert een gezond gewicht, ondersteunt mentale gezondheid en verbetert de levenskwaliteit. Verwoorden waarom voedingsmiddelen thuisbehoren in een bepaalde zone: Water = onmisbaar als aanbrenger van vocht\ Donker groen = minimaal bewerkt/plantaardig/positief effect op gezondheid\ Lichtgroen = minimaal bewerkt/ dierlijk/ positief,neutraal, onvoldoende bewezen effect op gezondheid\ Oranje = minimaal bewerkt/ dierlijk of plantaardig/negatief effect op gezondheid, leveren wel VS\ Rood = sterk bewerkt/ dierlijk of plantaardig/negatief effect op gezondheid Grijze zone = product afgeleid van een basisvoedingsmiddel bv: fruitsap, wit brood Voor bepaalde minder gezonde voedingsmiddelen een gezond **alternatief** formuleren: Koop volkoren brood in plaats van wit brood Peulvruchten, vleesvervangers in plaats van rood bewerkt vlees Water met een schijfje citroen of ongezoete thee in plaats van frisdrank Ontbijt granen zonder toegevoegde suikers in plaats van cornflakes Halfvolle of magere melk in plaats van volle melk **Verbanden** aantonen tussen de voedingsaanbevelingen voor de Belgische volwassen bevolking en met focus op voedingsmiddelen (2019) opgemaakt door de hoge gezondheidsraad: **Meer plantaardige voeding**: Verhoog de consumptie van groenten, fruit, volkorenproducten en peulvruchten om chronische ziekten te voorkomen en de ecologische voetafdruk te verkleinen. **Beperk rood en bewerkt vlees**: Vermijd rood en bewerkt vlees om gezondheidsrisico\'s te verlagen en de milieu-impact te verminderen. **Beperk suiker en zout**: Vermijd toegevoegde suikers en zout om hartziekten, obesitas en diabetes te voorkomen, en verminder de hoeveelheid bewerkte voedingsmiddelen. **Gezonde vetten**: Kies voor plantaardige oliën in plaats van verzadigde vetten voor een gezonder hart en een lagere milieu-impact. **Water als belangrijkste drank**: Drink water in plaats van suikerhoudende dranken voor betere gezondheid en minder verpakkingen. Vanuit concrete situaties verbeteringen/alternatieven kunnen aanbrengen wat betreft voedselverspilling, duurzaamheid, invloed op gezondheid: Voorbeeld: **Kopen van te veel voedsel** - **Huidige situatie**: Grote hoeveelheden voedsel worden vaak gekocht, wat leidt tot overproductie en verspilling, vooral van verse producten. - **Verbetering**: Plan maaltijden zorgvuldig en koop alleen wat nodig is. Dit helpt niet alleen voedselverspilling te verminderen, maar ook om meer duurzame en seizoensgebonden producten te kiezen. **Gebruik van plastic verpakkingen** - **Huidige situatie**: Veel producten worden verpakt in plastic, wat een negatieve invloed heeft op het milieu en niet ideaal is voor gezondheid. - **Verbetering**: Kies voor producten met minimale verpakking of koop in bulk om plastic afval te verminderen. Gebruik herbruikbare zakken en containers. ***Hoofdstuk 8 : de bewegingsdriehoek*** Benoemen voor welke leeftijdscategorie de bewegingsdriehoek van toepassing is: De algemene bevolking vanaf 1 jaar Een 4 tal chronische ziektes opnoemen waarbij gezond bewegen positief kan bijdragen om ze te voorkomen: - Obesitas - Hart- en vaatziekten - Hoge bloeddruk - Overgewicht De verschillende **lagen** van de **bewegingsdriehoek** correct benoemen - Sedentair gedrag ( oranje zone) - Licht intensief bewegen ( licht groene zone) - Matig intensief bewegen ( middelste groene zone) - Hoog intensief bewegen ( donkergroene zone) Een 6tal tips geven om een gezonde mix van zitten, staan en bewegen na te streven: - Met de fiets naar het werk of school - Neem deel aan een jeugdbeweging - Met de hond gaan wandelen ( wandelpauzes) - Sta regelmatig op ( elke 30min) - Gebruik een sta- bureau - Gebruik de trap in plaats van de lift In eigen woorden weergeven waarom bewegen gezond is voor iedereen: Bewegen is gezond voor iedereen omdat het het lichaam helpt om fit te blijven, de spieren en gewrichten sterk te houden, en het hart gezond te maken. Door regelmatig te bewegen, wordt de bloedsomloop verbeterd, het risico op ziektes zoals hartziekten en diabetes verlaagd, en het immuunsysteem versterkt. Beweging helpt ook bij het beheersen van je gewicht, het verminderen van stress, en het verbeteren van de mentale gezondheid. Kortom, het maakt je zowel lichamelijk als geestelijk sterker, en zorgt voor een betere kwaliteit van leven. Verantwoorden voor welke groep mensen de bewegingsdriehoek beter niet als basismodel wordt gehanteerd: Voor individuele aanbevelingen\ Voor personen met medische achtergrond\ Voor zwangere vrouwen\ Voor topsporters (extreme hobbysporters) Met eigen woorden uitleggen waarom bewegen met mentaal welbevinden positief beïnvloed: Bewegen helpt je mentaal beter te voelen omdat het stofjes in je lichaam aanmaakt die je een goed gevoel geven en stress verminderen. Het zorgt ervoor dat je meer energie hebt, beter slaapt en je gedachten beter kunt ordenen. Ook krijg je meer zelfvertrouwen wanneer je regelmatig beweegt. Kortom, bewegen maakt je lichaam sterker én je voelt je er mentaal beter door Verantwoorden op welke manier **bewegen het immuunsysteem** versterkt: Wat bewezen is is dat mensen met veel beweging minder risico hebben om infecties op te lopen. En als ze dan een infectie krijgen, ze minder lang ziek zijn en de symptomen minder erg zijn. Dit komt omdat bewegen het immuunsysteem versterkt. Bewegen versterkt het immuunsysteem door de bloedcirculatie te verbeteren, waardoor de cellen van het immuunsysteem sneller door het lichaam kunnen bewegen en ziektes beter kunnen bestrijden. De verschillende lagen van de bewegingsdriehoek met eigen woorden toelichten waarvoor ze staan: **Sedentair gedrag** = lang stilzitten, is alles wat je doet terwijl je ligt of zit en waarbij je heel weinig energie verbruikt ( slapen hoort daar niet bij) **Licht intensief bewegen** = afwassen, leuk nee maar als je afwast ben je licht intensief aan het bewegen. En daarin verschuilen meer gezondheidsvoordelen dan je denkt. Hoe weet je of je beweging licht intensief is ? : je ademt niet sneller, je hartslag blijft normaal, je kunt gewoon praten **Matig intensief bewegen** = levert je meer gezondheidsvoordelen op dan lichte intensieve bewegingen: zowel fysiek als mentaal. ( fietsen, stevig wandelen) Matig intensief bewegen wat doe je dan? : je gaat sneller ademen, je hart gaat sneller, je bent niet buiten adem, je kunt nog praten Hoog intensief bewegen = hardlopen, basketbalwedstrijd spelen in een hoog tempo, baantjes trekken in het zwembad: dat is hoog intensief bewegen. Je doet een grote fysieke inspanning, maar wordt meteen beloond. Want heel intensief bewegen is voedsel voor lichaam en geest. Wat gebeurt er met je lichaam?: je ademt sneller, je hart slaat sneller, je zweet, je kunt moeilijk praten Concrete voorbeelden/tips geven van hoe mensen hun bewegingsgedrag kunnen verbeteren: - Neem de trap in plaats van de lift - Draag je boodschappen in plaats van een kar te pakken - Gebruik vaker de fiets zeker voor kortere afstanden - Probeer een nieuwe sport of activiteit - Sta rechts tijdens een telefoongesprek ***Hoofdstuk 9: de lesbevoegdheid van een leerkracht GO en de gekoppelde beroepskwalificaties*** Geef de juiste omschrijving van het **diploma** dat je verwerft na het volgen van deze lerarenopleiding GO: Educatieve bachelor in het secundair onderwijs: gezondheidsopvoeding Geef weer waar de afkortingen **D-, D&A- en A-** voor staan in de matrix van het secundair onderwijs: D- = finaliteit doorstroom (aso) D&A- = dubbele finaliteit A- = finaliteit arbeidsmarktgericht Geef weer in welke vakken je in welke jaren van de **eerste graad** mag onderwijzen als leerkracht gezondheidsopvoeding: 1^ste^ jaar : mens en samenleving 2^de^ jaar : basisoptie maatschappij en welzijn zowel in de A als B stroom Benoem het domein waarbij de studierichtingen opgenomen zijn waarin je les mag geven in tweede en derde graad: \- Dubbele finaliteit en finaliteit arbeidsmarktgericht Geef weer in welke studierichting van de tweede graad D&A finaliteit je lesbevoegdheid verwerft met een lerarenopleiding gezondheidsopvoeding: \- maatschappij&welzijn Benoem het vak dat je mag geven in de studierichting 'Maatschappij&Welzijn' in de tweede graad D&A finaliteit: \- Maatschappij&welzijn Geef weer in welke studierichting van de tweede graad A-finaliteit je lesbevoegd verwerft met een lerarenopleiding gezondheidsopvoeding: \- zorg & welzijn Benoem het vak dat je mag onderwijzen in de studierichting 'zorg en welzijn' in de tweede graad van de A-finaliteit: Zorg & welzijn Omschrijven wat beroepskwalificaties inhouden en waarvoor ze worden opgemaakt: Welk beroep je ook doet, je moet over kennis en vaardigheden beschikken om het goed te doen. Een beroepskwalificatie geeft weer wat je moet kennen en kunnen om een bepaald beroep uit te oefenen. Beroepskwalificaties worden opgemaakt om de nodige kennis en vaardigheden voor een beroep vast te leggen, zodat mensen goed voorbereid zijn voor de arbeidsmarkt. Ze dienen als basis voor opleidingen, helpen werkgevers bij het selecteren van geschikte kandidaten en zorgen voor uniforme normen in een beroep. Verwoorden welke rol de beroepskwalificaties spelen binnen het domein Maatschappij&Welzijn: de beroepskwalificaties zorgen ervoor dat professionals in het domein Maatschappij & Welzijn over de juiste vaardigheden en kennis beschikken om hun werk goed en ethisch uit te voeren. De juiste beroepskwalificaties koppelen aan de studierichtingen binnen het domein Maatschappij&welzijn: +-----------------------------------+-----------------------------------+ | **Dubbele finaliteit** | **Finaliteit arbeidsmarkt** | | | | | 2^de^ graad: Maatschappij&Welzijn | 2^de^ graad: Zorg en Welzijn | | | | | 3^de^ graad: Gezondheidszorg | 3^de^ graad: Basiszorg en | | | ondersteuning | | Gekoppelde beroepskwalificaties: | | | | Gekoppelde beroepskwalificaties: | | - Verzorgende | | | | - Huishoudhulp in de zorg | | - Zorgkundige | | | | - Logistiek assistent in de | | | zorg | +===================================+===================================+ | 2^de^ graad: Maatschappij&Welzijn | 2^de^ graad Zorg&Welzijn | | | | | 3^de^ graad: opvoeding en | 3^de^ graad Assistentie in wonen, | | begeleiding | zorg en welzijn | | | | | Gekoppelde beroepskwalificaties: | Gekoppelde beroepskwalificaties: | | | | | - Kinderbegeleider baby's en | - Huishoudhulp in de zorg | | peuters | | | | - Logistiek assistent in de | | - Kinderbegeleider schoolgaand | zorg | | kind | | | | - Medewerker kamerdienst | +-----------------------------------+-----------------------------------+ De Vlaamse kwalificatiestructuur in grote lijnen toelichten: De **Vlaamse kwalificatiestructuur (VKS)** organiseert opleidingen in Vlaanderen in **8 niveaus**, van basisvaardigheden (niveau 1) tot academisch en professioneel niveau (niveau 8). Het doel is om duidelijk te maken welke kennis en vaardigheden op elk niveau vereist zijn, en om opleidingen en kwalificaties transparant te maken voor zowel onderwijs als de arbeidsmarkt. De structuur maakt het ook makkelijker om verworven vaardigheden te erkennen en verder te ontwikkelen. Beroepskwalificaties gelinkt aan het domein Maatschappij&Welzijn analyseren en vertalen in lesrealisaties: **Voorbeeld:** Stel dat een beroepskwalificatie voor zorgverleners is: **"In staat zijn om effectief te communiceren met patiënten."** - **Lesdoelen**: De studenten leren hoe ze goed kunnen communiceren met patiënten, bijvoorbeeld door duidelijk en empathisch te spreken. - **Lesactiviteit**: De studenten oefenen dit in **rollenspellen**, waarbij ze een gesprek met een \"patiënt\" spelen. - **Evaluatie**: De docent beoordeelt of de studenten goed kunnen communiceren in de praktijkopdracht. ***Hoofdstuk 11: etikettering van voeding, was, schoonmaak en onderhoudsproducten*** Etikettering van de voeding Het verschil tussen de begrippen dagelijkse referentie-inname en aanbevolen dagelijkse hoeveelheid toelichten: **DRI** is een algemene, praktische richtlijn voor de gemiddelde volwassene en wordt vooral gebruikt op etiketten. **ADH** is een wetenschappelijke aanbeveling, afgestemd op leeftijd, geslacht en situatie. Voorwaarden voor een correcte verkoopsbenaming van yoghurt, minarine of halvarine, margarine en boter toelichten: De verkoopsbenaming geeft aan om welk product het gaat is wettenlijk verplicht te vermelden. Dit is niet de merknaam! De verkoopsbenamig moet voldoen aan de eisen zoals gesteld in de warenwetgeving. Voor een groot aantal producten is de productnaam beschermd. Specifieke begrippen in verband met verpakking van voedingsmiddelen omschrijven: **Ingrediënten** = zijn grondstoffen waarmee het levensmiddel is gemaakt. **Additieven of E- nummers** = worden doelbewust aan een voedingsmiddel toegevoegd om een bepaald doel te bereiken zoals: conservering, smaakversterkers, kleurbehoud **Aroma's of smaak en geurstoffen** = zijn stoffen die toegevoegd worden om vooral de geur en de smaak te bepalen van een product. Ze worden aangeduid met E- nummer **Allergene** = zijn voedingsbestanddelen die gekend zijn om bij sommige personen voedselovergevoeligheidsreacties uit te lokken. **Houdbaarheidsdatum** = het is de datum tot wanneer de producent de kwaliteit van het product garandeert, mits het product ongeopend is en de bewaarvoorschriften worden opgevolgd **Contactgegevens** = de naam en adres van de fabrikant, invoerder, verpakker of verkoper, of een telefoonnummer, dienen om de koper in staat te stellen bij de fabrikant te reclameren als de kwaliteit niet voldoet en om meer informatie te vragen **De inhoud** = de inhoud is altijd het netto productinhoud, de inhoud moet vermeld staan : hoeveel ml, liter, gram of kilogram **Bewaarvoorschriften en/of gebruiksvoorwaarden** = de bijzondere bewaarvoorschriften en/of gebruiksvoorwaarden zijn verplicht wanneer het product aan bederf onderhevig is. **Gebruiksadviezen** = zijn verplicht indien het product zonder deze informatie niet behoorlijk kan worden **Lotnummer of traceercode** = moet op het product staan. Deze code is van belang als er iets mis is met het product. Hiermee kan de hele partij worden geïdentificeerd of uit de handel worden genomen. De traceercode start met de letter L en is op deze manier gemakkelijk herkenbaar. In geval dat dag, maand en jaar in de houdbaarheidsdatum is vermeld is het lotnummer niet verplicht. **Herkomst** = de plaats van oorsprong of herkomst moet verplicht vermeld worden, indien het weglaten ervan de verbruiker hieromtrent zou kunnen misleiden. De plaats van oorsprong is verplicht voor: vlees, vis, honing, olijfolie, fruit, groenten, zuivel en eieren **Alcoholgehalte** = voor dranken met alcoholpercentage van meer dan 1,2% wordt het wettelijk alcoholgehalte in de vorm van % weergegeven. Weergeven: alc%vol. **Voedingswaarde** = de voedingswaarde per 100g dient verplicht gegevens te vermelden over: de energetische waarde, de hoeveelheid vetten, met specifieke vermelding van de verzadigde vetten, de hoeveelheid koolhydraten met specifieke vermelding suikers, de hoeveelheid eiwitten en de hoeveelheid zout **Aanvullende voedingswaarden** = naast de verplichte voedingswaardegegevens zijn er vaak ook andere gegevens te vinden op het etiket, die niet verplicht zijn ( voedingswaarde per portie) **De prijs** = de prijs mag op het product staan, anders in de directe omgeving (prijs per kg) **De streepjescode** = het is niet verplicht, toch word het meer gedaan. Een streepjescode bestaat uit een reeks streepjes met daaronder een aantal cijfers. Deze betekenen hetzelfde. De strepen kunnen gelezen worden door een scanner. ( de code bestaat uit 13 cijfers die in een groep van 4 word onderverdeeld) **Claims** = een boodschap of aanduiding waarmee benadrukt wordt dat een levensmiddel bepaalde eigenschappen heeft. Claims zijn niet verplicht. Voedingsclaims = bv rijk aan calcium, vetarm, zonder toegevoegde suikers,... Gezonheidsclaims = bv calcium en vitamine D zijn nodig voor een normale groei en ontwikkeling van het beenderengestel van kinderen **Labels** = niet verplicht, om bepaalde eigenschappen te benadrukken of bepaalde garantie te bieden. Visueel hulpmiddel Betekenis van de streepjescode toelichten: streepjescode 5468722054414 54 -\> land 68722 -\> code fabrikant 05441 -\> artikelnummer 4 -\> controlenummer Etikettering van wasmiddel De functie van de belangrijkste ingrediënten in wasmiddelen omschrijven: [Wasactieve stof (WAS) ] Deze stof zal ervoor zorgen dat de oppervlaktespanning verlaagt, het textiel beter bevochtigd wordt en de vetachtige stoffen geëmulgeerd worden. Deze stof is opgebouwd uit een polair en apolair deel. Het polaire deel zal zich naar water richten terwijl het apolaire deel zich naar vuil richt. Naarlang de lading van het polaire gedeelte spreken we van: Anionische tensiden: goed reinigt vermogen Kationische tensiden : slecht reinigend vermogen Niet ionische tensiden : goed reinigt vermogen Amfortere tensiden : afhankelijk van de zuurtegraad in de omgeving in zure omgeving : kationogene stoffen en in basische : anionogene stof In meeste wasmiddelen : anionische en niet -- ionische tensiden gebruiken [Versterkers of builder] Dit zijn stoffen die een basische = alkalische oplossing geven in water. Dit komt de vuilverwijdering en de activiteit van de WAS ten goede Silicaat is een zout dat een neutrale of alkalische oplossing geeft Eigenschappen: uitstekend vuil dragend vermogen, werkt de corrosie van metaalzouten tegen in de wasmachine, kan ijzer complexeren, positieve werking bij de vorming van poeders [Soda = dinatriumcarbonaat ] Vervangt de vroegere fosfaten en komt voor als sodakristallen. Geeft een waterige oplossing met een ph van 11 Eigenschappen: goed vuil verwijderen vermogen, slecht vuil dragend vermogen [Schuimremmers ] Synthetische wasmiddelen de neiging om schuim te vormen. Stoffen om dit af te remmen: kleine hoeveelheid echte zeep, siliconen, een andere WAS [Water] Dit bedraagt 2 tot 15% bij poedervormige wasmiddelen afhankelijk van de structuur van de waskorrel. In vloeibare wasmiddelen zal dit het hoofdbestanddeel zijn. De hoeveelheid water wordt beperkt gehouden. [Activatoren ] TEAD in wasmiddelen heeft een activerende werking op het bleeksysteem. Wanneer dit toegevoegd wordt aan wasmiddel waar percarbonaat in aanwezig is zal deze stof ervoor zorgen dat het bleken reeds bij een lagere temp dan 60° kan verlopen [Enzymen] Bepaalde wasmiddelen bevatten enzymen. Door de inwerking van deze stof wordt vuil reeds gedeeltelijk afgebroken en kunnen de WAS beter inwerken. Deze stoffen zijn het best actief bij lagere temperaturen. Vanaf 60° worden ze vernietigd. [Optische witmiddelen] Deze stof blijft als een dun laagje achter op het textiel na het wasproces. Onzichtbare UV-stralen worden door deze stof omgezet in zichtbaar blauw licht, op deze manier lijkt textiel een wittere kleur te hebben. [Parfum] Dit wordt toegevoegd om het wasgoed een frisse geur te geven. Deze stof heeft geen enkele functie tijdens wasproces [Vulmiddelen ] Dinatruimsulfaat en natriumchloride zijn stoffen die vaak worden toegevoegd en die dienen als vulmiddel. Ze dienen enkel als ballast en nemen niet deel aan wasproces Verwoorden welke items **verplicht** op een etiket voor een wasmiddel moeten aanwezig zijn: - Naam -- adres -- telefoonnummer leverancier - Nominale hoeveelheid (Liter) - Productidentificaties - Gevarenpictogrammen, signaalwoorden, gevarenaanduidingen, veiligheidsaanbevelingen - Dosering - Inhoud/ingrediëntenlijst Etikettering van schoonmaakmiddelen Verwoorden welke items verplicht op een etiket voor een schoonmaakmiddel moeten aanwezig zijn: - Merk - Inhoud - Samenstelling, ingrediëntenlijst - Gebruiksaanwijzing - Fabrieks- of bedrijfsgegevens - Barcode - Productomschrijving (=functie) - Gevaar- en waarschuwingssymbolen - Dosering De functie van de belangrijkste ingrediënten in schoonmaakmiddel: ???? **1. Oppervlakte-actieve stoffen (surfactants)** - **Functie:** Verlagen de oppervlaktespanning van water, waardoor vuil en vet gemakkelijker worden losgeweekt en opgelost. - **Voorbeelden:** Anionogene, niet-ionogene, kationogene of amfotere surfactanten. **2. Enzymen** - **Functie:** Breken organische vlekken af, zoals vet, eiwitten en zetmeel, waardoor ze gemakkelijker te verwijderen zijn. - **Voorbeelden:** Proteasen (voor eiwitten), amylasen (voor zetmeel), lipasen (voor vet). **3. Bleekmiddelen** - **Functie:** Verwijderen hardnekkige vlekken, desinfecteren en zorgen voor witmaking. - **Voorbeelden:** Natriumhypochloriet (chloorbleekmiddel), waterstofperoxide (zuurstofbleekmiddel). **4. Waterontharders** - **Functie:** Binden calcium- en magnesiumionen in hard water, waardoor het wasmiddel effectiever kan reinigen. - **Voorbeelden:** Fosfonaten, zeolieten, citraten. **5. Parfums** - **Functie:** Geven een aangename geur aan het schoonmaakmiddel en het gereinigde oppervlak. **6. Conserveringsmiddelen** - **Functie:** Voorkomen de groei van bacteriën en schimmels in het product, waardoor de houdbaarheid wordt verlengd. - **Voorbeelden:** Methylisothiazolinon (MIT), benzisothiazolinon. **7. Oplosmiddelen** - **Functie:** Lossen vuil, vet of olie op en dienen als drager voor andere ingrediënten. - **Voorbeelden:** Ethanol, isopropanol, glycolen. **8. Stabilisatoren** - **Functie:** Zorgen ervoor dat de ingrediënten in het schoonmaakmiddel goed gemengd blijven en niet ontmengen. - **Voorbeelden:** Polymeren, carbomeren. **9. Kleurstoffen** - **Functie:** Geven het product een aantrekkelijke kleur, zonder directe invloed op de reiniging. **10. Antibacteriële middelen (indien aanwezig)** - **Functie:** Doden bacteriën en schimmels voor desinfecterende werking. - **Voorbeelden:** Triclosan, quaternaire ammoniumverbindingen. **11. Thickeners (verdikkingsmiddelen)** - **Functie:** Geven het product een dikker, gelachtig uiterlijk, wat handig kan zijn bij toepassing op verticale oppervlakken. - **Voorbeelden:** Cellulosegom, xanthaangom. **12. Actieve zuurstoffen of zuren (in bepaalde producten)** - **Functie:** Ontkalken of verwijderen van roest. - **Voorbeelden:** Citroenzuur, azijnzuur. Afhankelijk van de zuurtegraad verwoorden voor welk soort vuil het schoonmaakproduct geschikt is: **1. Zure schoonmaakmiddelen (pH \< 7)** - **Geschikt voor:** - **Kalk en mineralen:** Ontkalken van koffiezetapparaten, waterkokers, kranen, en douchewanden. - **Roest:** Verwijderen van roestplekken. - **Voorbeelden van zure stoffen:** Citroenzuur, azijnzuur, fosforzuur. - **Typische producten:** Ontkalkers, toiletreinigers. **2. Neutrale schoonmaakmiddelen (pH = 7)** - **Geschikt voor:** - Algemeen vuil en licht vervuilde oppervlakken zonder specifieke vuilsoort. - Veilige reiniging van delicate materialen zoals natuursteen of gelakte oppervlakken. - **Typische producten:** Allesreinigers, glasreinigers. **3. Alkalische schoonmaakmiddelen (pH \> 7)** - **Geschikt voor:** - **Vet en olie:** Ontvetten van keukenoppervlakken, fornuizen, afzuigkappen en grills. - **Eiwitvlekken:** Reiniging van hardnekkig vuil in keukens of badkamers. - **Voorbeelden van alkalische stoffen:** Natriumhydroxide, ammoniak, soda. - **Typische producten:** Ontvetters, ovenreinigers, vloerreinigers. De verschillende veiligheidspictogrammen verklaren: ![Afbeelding met tekst, Lettertype, schermopname, ontwerp Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image12.png) Afbeelding met tekst, ontwerp Automatisch gegenereerde beschrijving ![Afbeelding met Lettertype, symbool, ontwerp Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image14.png) Verwoorden waarom de samenstelling van wasmiddelen verschilt: De samenstelling van wasmiddelen wordt afgestemd op vuilsoort, stof, temperatuur, waterhardheid en specifieke gebruikerswensen om optimale resultaten te bieden. Verwoorden waarom de samenstelling van een schoonmaakmiddel verschilt: De samenstelling van een schoonmaakmiddel wordt afgestemd op het type vuil, de te reinigen ondergrond en specifieke gebruiks- of milieubehoeften. ***Hoofdstuk 12: ontwikkelingspsychologie binnen het domein M&W*** Afbeelding met Menselijk gezicht, person, tekst, persoon Automatisch gegenereerde beschrijving ![Afbeelding met tekst, Menselijk gezicht, schermopname, person Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image16.png) De 8 ontwikkelingsfases: Afbeelding met tekst, schermopname, Lettertype, nummer Automatisch gegenereerde beschrijving **Ontwikkelingspsychologie**: Studie van de veranderingen die zich voordoen doorheen het leven van de mens op\ vlak van :\ Vaardigheden\ Gedragingen Bestuderen welke processen aan de basis liggen van de veranderingen op welke\ fase in het leven deze veranderingen optreden Met eigen woorden omschrijven wat ontwikkelen van de mens inhoudt: Het ontwikkelen van de mens betekent het proces waarin een persoon groeit en zich vormt op verschillende gebieden, zoals lichamelijk, verstandelijk, emotioneel en sociaal. Het gaat om alles wat iemand helpt groeien en functioneren als een gezond en gelukkig mens. De 3 aspecten waaruit ontwikkeling plaatsvindt benoemen en met voorbeelden verduidelijken: - **Fysieke ontwikkeling**: ![Afbeelding met tekst, schermopname, Lettertype Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image18.png) - **Cognitieve ontwikkeling** Afbeelding met tekst, schermopname, diagram, Lettertype Automatisch gegenereerde beschrijving - **Socio-emotionele ontwikkeling** ![Afbeelding met tekst, schermopname Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image20.png) **1. Fysieke ontwikkeling**. **Voorbeelden**: - Bij jonge kinderen: Een baby leert kruipen, lopen en grijpen naar objecten. - Bij adolescenten: Groeispurten tijdens de puberteit en het ontwikkelen van spierkracht. - Bij volwassenen: Het behouden van fysieke fitheid door sport of fysieke activiteiten. **2. Cognitieve ontwikkeling**. **Voorbeelden**: - Bij jonge kinderen: Een peuter leert kleuren en vormen herkennen en verbanden leggen, zoals het begrijpen dat \"meer\" of \"minder\" met hoeveelheden te maken heeft. - Bij schoolgaande kinderen: Het leren van rekenen, taal, en wetenschappelijke concepten zoals zwaartekracht. - Bij volwassenen: Het ontwikkelen van complexe probleemoplossende vaardigheden op het werk of in het dagelijks leven. **3. Sociaal-emotionele ontwikkeling** **Voorbeelden**: - Bij jonge kinderen: Een kleuter leert om te delen en speelt samen met andere kinderen in een groep. - Bij tieners: Het vormen van een eigen identiteit en omgaan met groepsdruk. - Bij volwassenen: Het aangaan en onderhouden van relaties, omgaan met stress en conflictoplossing. Factoren die een invloed uitoefenen op het ontwikkelen opsommen en onderbouwen met voorbeelden vanuit eigen ontwikkeling: - **Nature** ( erfelijk): Vb: blauwe ogen, faalangstig, extravert - **Nurture** (omgeving,milieu) Opvoeding: waarden en normen, sociaal contact: vrienden, omgevingsfactoren: woonomgeving - **Zelfbepaling** ( keuzes die je zelf maakt) In de opvoeding: zelf studie mogen kiezen, onderwijs: studie doen dat ik leuk vind, in persoonlijke groei: altijd er goed willen uit zien omdat dat me blij maakt, in relatie: het zelf kiezen van een partner en welke aspecten ik wil in een partner Met eigen woorden verklaren waar nativisten en empiristen voor staan: **Nativisten** zeggen: \"Alles zit al in je, het is aangeboren.\" **Empiristen** zeggen: \"Je leert alles door ervaring en je omgeving. De ontwikkelingsdomeinen en ontwikkelingdeeldomeinen verduidelijken met concrete voorbeelden: **1. Fysieke ontwikkeling** Dit domein omvat alle veranderingen in het lichaam en de motoriek. **Deeldomeinen:** - **Lichamelijke ontwikkeling**: Groei in lengte, gewicht en spierkracht.\ **Voorbeeld**: Een baby groeit snel in de eerste maanden; een adolescent krijgt een groeispurt tijdens de puberteit. - **Motorische ontwikkeling**: Veranderingen in beweging en coördinatie.\ **Voorbeeld**: Een peuter leert lopen, een kind leert fietsen, en een volwassene behoudt coördinatie via sport of dagelijkse activiteiten. - **Sensorische ontwikkeling**: Ontwikkeling van de zintuigen.\ **Voorbeeld**: Een baby leert gezichten en stemmen herkennen; een kind leert onderscheid maken tussen smaken of geuren. **2. Cognitieve ontwikkeling** Dit domein richt zich op denkprocessen, leren en taal. **Deeldomeinen:** - **Denkontwikkeling**: Het vermogen om informatie te begrijpen en problemen op te lossen.\ **Voorbeeld**: Een kind leert een puzzel maken, een tiener leert abstract denken, en een volwassene bedenkt complexe strategieën. - **Taalontwikkeling**: Het begrijpen en gebruiken van taal.\ **Voorbeeld**: Een baby begint met brabbelen, een kleuter leert volledige zinnen spreken, en een schoolkind leert grammatica en woordenschat. - **Persoonlijkheidsontwikkeling**: De groei van een eigen identiteit en het maken van keuzes.\ **Voorbeeld**: Een adolescent ontwikkelt een gevoel van eigenwaarde en kiest een studierichting die past bij zijn interesses. **3. Sociaal-emotionele ontwikkeling** Dit domein omvat sociale relaties, emoties en zelfbeeld. **Deeldomeinen:** - **Sociale ontwikkeling**: Het leren omgaan met anderen.\ **Voorbeeld**: Een peuter leert delen, een tiener maakt vrienden op school, en een volwassene onderhoudt relaties op het werk en thuis. - **Emotionele ontwikkeling**: Het begrijpen en reguleren van emoties.\ **Voorbeeld**: Een kind leert omgaan met frustratie, een adolescent ontwikkelt empathie, en een volwassene leert stress beheren. Per levensloopfase ( uitgezonderd prenatale fase) de belangrijkste ontwikkelingen per domein/deeldomein toelichten: **1. Babyfase (0-1,5 jaar)** **Fysieke ontwikkeling**: - **Lichamelijke groei**: Snelle groei in lengte en gewicht. - **Motorische ontwikkeling**: Het leren van reflexen naar gecontroleerde bewegingen (bijvoorbeeld omrollen, zitten, kruipen en eerste stapjes). - **Sensorische ontwikkeling**: Herkennen van gezichten en stemmen, en reageren op geuren en smaken. **Cognitieve ontwikkeling**: - **Denkontwikkeling**: Eerste begrip van oorzaak-gevolg (bijvoorbeeld huilen om aandacht te krijgen). - **Taalontwikkeling**: Brabbelen, imiteren van klanken, en eerste woordjes zoals \"mama\" of \"papa\". **Sociaal-emotionele ontwikkeling**: - **Emotionele ontwikkeling**: Hechtingsrelatie met ouders of verzorgers ontwikkelen; vreemdenangst ontstaat rond 8 maanden. - **Sociale ontwikkeling**: Begin van sociale glimlach en het herkennen van gezichtsuitdrukkingen. **2. Peuterfase (1,5-3 jaar)** **Fysieke ontwikkeling**: - **Motorische ontwikkeling**: Leren lopen, rennen en traplopen; ontwikkeling van fijne motoriek (bijvoorbeeld een toren bouwen). **Cognitieve ontwikkeling**: - **Denkontwikkeling**: Beginnend symbolisch denken (bijvoorbeeld doen alsof tijdens het spelen). - **Taalontwikkeling**: Snelle toename in woordenschat; eenvoudige zinnen maken zoals \"Ik wil eten\". **Sociaal-emotionele ontwikkeling**: - **Emotionele ontwikkeling**: Sterke wil en eerste zelfstandigheid (bijvoorbeeld \"Ik wil zelf!\"). - **Sociale ontwikkeling**: Beginnen met delen en samen spelen, maar vaak nog egocentrisch gedrag. **3. Kleuterfase (3-6 jaar)** **Fysieke ontwikkeling**: - **Motorische ontwikkeling**: Grotere controle over bewegingen; leren fietsen, springen en balspelletjes doen. - **Fijne motoriek**: Tekenen, knippen en eenvoudige schrijfvaardigheden oefenen. **Cognitieve ontwikkeling**: - **Denkontwikkeling**: Ontwikkeling van fantasie en verbeelding; egocentrisch denken begint af te nemen. - **Taalontwikkeling**: Complexere zinnen vormen en verhaalstructuren begrijpen. **Sociaal-emotionele ontwikkeling**: - **Emotionele ontwikkeling**: Begrip van eigen emoties en die van anderen; leren omgaan met frustraties. - **Sociale ontwikkeling**: Samenwerking tijdens spel, vriendschappen ontstaan en eerste morele besef (bijvoorbeeld begrijpen wat \"eerlijk\" is). **4. Lagere schoolkind (6-12 jaar)** **Fysieke ontwikkeling**: - **Motorische ontwikkeling**: Verbetering van snelheid, coördinatie en behendigheid (bijvoorbeeld bij sport). - **Fijne motoriek**: Nauwkeurig schrijven, tekenen en knutselen. **Cognitieve ontwikkeling**: - **Denkontwikkeling**: Logisch en concreet denken (Piaget: concreet-operationele fase). - **Taalontwikkeling**: Woordenschat breidt uit; begrijpen en schrijven van langere teksten. **Sociaal-emotionele ontwikkeling**: - **Emotionele ontwikkeling**: Zelfbewustzijn groeit; kinderen worden gevoeliger voor kritiek en vergelijken zichzelf met anderen. - **Sociale ontwikkeling**: Belang van vriendschappen neemt toe, en kinderen leren samenwerken in groepen. **5. Adolescentie (12-18 jaar)** **Fysieke ontwikkeling**: - **Lichamelijke groei**: Groeispurt en ontwikkeling van secundaire geslachtskenmerken door de puberteit. **Cognitieve ontwikkeling**: - **Denkontwikkeling**: Abstract en hypothetisch denken (Piaget: formeel-operationele fase). - **Persoonlijkheidsontwikkeling**: Ontwikkeling van eigen identiteit en toekomstvisie. **Sociaal-emotionele ontwikkeling**: - **Emotionele ontwikkeling**: Emotionele schommelingen door hormonale veranderingen; behoefte aan zelfexpressie groeit. - **Sociale ontwikkeling**: Invloed van leeftijdsgenoten (peer pressure); vriendschappen en romantische relaties worden belangrijker. **6. Volwassenheid (18-65 jaar)** **Fysieke ontwikkeling**: - **Lichamelijke groei**: Lichamelijke gezondheid en conditie blijven relatief stabiel; vanaf middelbare leeftijd begint het verouderingsproces. **Cognitieve ontwikkeling**: - **Denkontwikkeling**: Complex probleemoplossend vermogen en specialisatie in bepaalde kennisdomeinen (bijvoorbeeld in werk of studie). - **Persoonlijkheidsontwikkeling**: Focus op het vinden van balans tussen werk, gezin en persoonlijke doelen. **Sociaal-emotionele ontwikkeling**: - **Emotionele ontwikkeling**: Stabiliteit in emoties en groeiend inzicht in eigen behoeften en die van anderen. - **Sociale ontwikkeling**: Onderhouden van langdurige relaties, carrièreontwikkeling en opvoeden van kinderen. **7. Oudere fase (+65 jaar)** **Fysieke ontwikkeling**: - **Lichamelijke groei**: Afname van spierkracht, mobiliteit en zintuiglijke scherpte. **Cognitieve ontwikkeling**: - **Denkontwikkeling**: Vertraging in informatieverwerking, maar vaak een toename in levenswijsheid. **Sociaal-emotionele ontwikkeling**: - **Emotionele ontwikkeling**: Reflecteren op het leven; acceptatie van verlies en verandering. - **Sociale ontwikkeling**: Versterking van relaties met familie en vrienden; omgaan met verlies van dierbaren.