Samenvatting §3.1 Een welvarende samenleving (1948-1978) PDF

Summary

This document summarizes economic growth and the development of the welfare state in the Netherlands following World War II, specifically from 1948-1978. It details the post-war economic recovery, industrialization, and significant social and cultural changes.

Full Transcript

Samenvatting §3.1 Een welvarende samenleving (1948- 1978) Economische groei en de verzorgingsstaat Na de Tweede Wereldoorlog werden de vooroorlogse sociale verhoudingen in Nederland aanvankelijk hersteld. Voor de oorlog had de bevolking zich verdeeld in vier levensbeschouwelijke groepen die ‘zuilen’...

Samenvatting §3.1 Een welvarende samenleving (1948- 1978) Economische groei en de verzorgingsstaat Na de Tweede Wereldoorlog werden de vooroorlogse sociale verhoudingen in Nederland aanvankelijk hersteld. Voor de oorlog had de bevolking zich verdeeld in vier levensbeschouwelijke groepen die ‘zuilen’ werden genoemd: katholieken, protestanten, socialisten en liberalen. Mensen leefden in hun eigen wereld met eigen scholen, sportclubs, kranten, vakbonden en politieke partijen. Deze verzuiling keerde na de oorlog weer terug. Verzuilde organisaties die door de Duitse bezetter waren verboden, werden heropgericht, zoals de omroepen: de katholieke KRO, de protestantse NCRV, de socialistische VARA en de liberale AVRO. Ook de verzuilde politieke partijen werden heropgericht of keerden terug onder een andere naam, zoals de KVP voor de katholieken, de PvdA voor de socialisten, de ARP voor de protestanten en de VVD voor de liberalen. Toch waren er ook veranderingen in de politiek. In het interbellum was Nederland geregeerd door confessionele kabinetten, maar van 1946 tot 1958 waren rooms-rode kabinetten met de KVP en de PvdA aan de macht. In de internationale politiek ging Nederland een andere positie innemen. Nederland was niet meer neutraal, maar sloot zich in de Koude Oorlog aan bij de VS. Meteen bij de oprichting in 1949 werd Nederland lid van de NAVO. Ook deed Nederland mee met de Europese samenwerking in de EGKS (vanaf 1952). Het grootste verschil met de vooroorlogse jaren was de sterke economische groei, die in 1948 begon en duurde tot 1973. Nederland bereikte een tot dan toe ongekende welvaart. Aanvankelijk zag het daar niet naar uit. Nederland kwam verarmd uit de oorlog. Fabrieken, huizen, havens, bruggen en andere productiemiddelen en infrastructuur waren vernietigd. Landbouwgrond stond onder water. Tot 1948 kwam de wederopbouw niet goed op gang. Doordat industrie en landbouw niet genoeg konden produceren, werd er meer ingevoerd dan uitgevoerd. Om meer te produceren moesten in het buitenland bijvoorbeeld steenkool, machines en tractoren worden gekocht. Maar geld daarvoor was er niet. Daarom ging de regering gretig in op het Amerikaanse aanbod om te helpen met geld en goederen. Vanaf het moment dat deze Marshallhulp in 1948 op gang kwam, ging de wederopbouw snel en daarna bleef de economie groeien in een tempo dat nog nooit was voorgekomen. Een belangrijke motor achter die groei was de industrialisatie. In veel delen van het land ontstond industrie of werd de bestaande industrie uitgebreid. Zo werd in het Botlekgebied in Rotterdam een grote petrochemische industrie opgezet. In IJmuiden groeide het staal- en aluminiumconcern Hoogovens. Emmen veranderde door de komst van chemiebedrijf Akzo van een arm dorp in een industriestad. De Nederlandse economie profiteerde van het Duitse wirtschaftswunder. De Duitse economie groeide nog sneller dan de Nederlandse en de handel met Duitsland werd groter en belangrijker dan ooit. De groei van de export en de werkgelegenheid werd bevorderd door de regering. De rooms-rode kabinetten onder leiding van PvdA-leider Willem Drees voerden een geleide loonpolitiek: het kabinet bepaalde hoe hard de lonen mochten stijgen. De loonstijgingen werden beperkt, zodat Nederlandse producten goedkoper waren dan producten uit andere landen. In de jaren 1960 kwam aan de geleide loonpolitiek een eind. Vanaf 1963 stegen de lonen snel, met soms wel meer dan tien procent per jaar. Maar toen profiteerde Nederland ook van de grote aardgasvoorraden die vanaf 1959 onder de provincie Groningen werden gevonden. Mede dankzij het aardgas werd Nederland een van de rijkste landen van Europa. De toenemende welvaart werd gebruikt voor de uitbreiding van de verzorgingsstaat. Belangrijke uitbreidingen van de sociale zekerheid waren de WW in 1952, die een uitkering garandeerde bij werkloosheid, en de AOW in 1957, waardoor alle 65-plussers een vast basispensioen kregen. Daarna volgden onder meer de bijstand (1963), voor mensen die geen enkel ander inkomen hadden, en de WAO (1967), voor mensen die door ziekte of invaliditeit niet meer konden werken. Bij de uitbreiding van de verzorgingsstaat werkte de overheid nauw samen met werkgevers en vakbonden, die samen de sociale partners werden genoemd. Door hun intensieve overleg kreeg de verzorgingsstaat een breed draagvlak in de samenleving. Het was een geslaagd voorbeeld van het poldermodel, het voeren van overleg, gericht op en overeenstemming. De opbouw van de verzorgingsstaat paste bij het idee van de maakbare samenleving. In de politiek geloofde een meerderheid dat de overheid kon bepalen hoe de samenleving zich ontwikkelde. Dit idee ging samen met een ideaal van meer sociaaleconomische gelijkheid. Verschillen in inkomen, macht en onderwijs moesten worden verkleind. Vooral de sociaaldemocraten geloofden hierin, maar ook andere politici gingen hierin mee. Maatschappelijke veranderingen De welvaart leidde tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingen. In de jaren 1960 veranderden zuinige en sobere Nederlanders in gretige consumenten, die bijvoorbeeld hun eerste televisietoestel kochten. Ze vergrootten het comfort in hun huishouden door de aanschaf van een koelkast, wasmachine en andere apparaten. Nederlanders gingen ook meer eten en drinken. In 1970 dronken Nederlanders gemiddeld bijna twee keer zo veel koffie als in 1960 en meer dan twee keer zo veel wijn en bier. Daarbij werd vaak ook nieuw genotsvoedsel genuttigd, zoals chips, die in 1958 voor het eerst in Nederland werden verkocht. De consumptie werd bevorderd door de supermarkten. Albert Heijn stopte in 1959 met winkels waarin het personeel vanachter een toonbank de klanten bediende. In plaats daarvan kwamen er zelfbedieningswinkels met aanbiedingen en andere middelen om klanten te lokken. In de jaren 1960 kochten veel Nederlanders hun eerste auto, waardoor de mobiliteit toenam. Velen gingen voor het eerst op vakantie, vaak ook naar het buitenland. Dat kon ook doordat er meer vrije tijd kwam. Door de auto nam ook het woon-werkverkeer toe. Veel mensen verhuisden naar snelgroeiende forensensteden zoals Zoetermeer, Spijkenisse en Nieuwegein. Ook oude steden groeiden. Terwijl het aantal bewoners van stadscentra verminderde, ontstonden nieuwe buitenwijken, zoals Kanaleneiland in Utrecht. Onder invloed van de welvaart kwam ook de ontzuiling op gang. Mensen kwamen vaker in aanraking met andersdenkenden, bijvoorbeeld in hun nieuwe buitenwijk of op de camping, of zagen op televisie mensen uit andere zuilen en landen. Gelovigen gingen minder naar de kerk en vonden het niet meer zo belangrijk dat hun kinderen naar een school van hun eigen geloof gingen. Op radio en televisie werd de verzuiling doorbroken door Veronica en de TROS. Radio Veronica was een commerciële zender die van 1960 tot 1974 programma’s uitzond vanaf een schip op de Noordzee, omdat commerciële radio in Nederland verboden was. Veronica zond de hele dag popmuziek uit en werd daardoor erg populair onder jongeren. In tegenstelling met de oude omroepen, had Veronica luisteraars uit alle zuilen. In 1964 begon TV Noordzee met commerciële televisie- uitzendingen vanaf een platform in de Noordzee, maar na enkele maanden maakte de regering er al een eind aan. Om dezelfde populaire televisieprogramma’s uit te kunnen zenden, werd de TROS opgericht. Deze kreeg een zendvergunning en overvleugelde daarna snel alle verzuilde omroepen met televisieprogramma’s gericht op alle Nederlanders. Vanaf 1967 was er reclame op de Nederlandse televisie en in 1974 werd ook Veronica een niet-verzuilde omroeporganisatie. Ook in de politiek sloeg de ontzuiling toe. Bij de verkiezingen van 1967 verloren de KVP en de PvdA flink, terwijl een nieuwe niet-verzuilde partij, D’66, met zeven zetels voor het eerst in de Tweede Kamer kwam. Toen de drie confessionele partijen steeds minder stemmen kregen, besloten ze tot een fusie en ontstond het CDA. Jongeren en vrouwen In de naoorlogse jaren werden uitzonderlijk veel kinderen geboren. Door deze babyboom (geboortegolf) groeide de bevolking hard en waren er in de jaren 1960 relatief veel jongeren. Zij hadden meer geld en vrije tijd dan ouderen en volgden ook langer onderwijs. Hierdoor ontstond een aparte jongerencultuur, waarbij jongeren eigen leefstijlen ontwikkelden met eigen smaken en consumptieartikelen. Belangrijk in deze subculuren was de Amerikaanse en Britse popmuziek die door jongeren vaak zelfstandig werd beluisterd met een transistorradio of met grammofoonplaten. De Amerikaanse rock-’n-roll van bijvoorbeeld Elvis Presley was populair bij de Nederlandse nozems. Dat waren stoer geklede jongeren met vetkuiven en brommers die vanaf omstreeks 1955 in hun vrije tijd op straat samenkwamen. Vanaf 1963 werden The Beatles en hun Britse en Nederlandse navolgers erg populair. Daarbij hoorde niet alleen het hard afspelen van de beatmuziek, maar ook het ‘beatlehaar’. Er ontstonden ook jongerenbewegingen die kritisch waren over de maatschappij. Vanaf 1965 keerden de provo’s zich met provocerende en speelse (‘ludieke’) acties tegen de bestaande gezagsverhoudingen. Zij bespotten het gezag van oudere generaties en eisten meer inspraak (medezeggenschap). Vanaf 1967 zetten de hippies zich op vredelievende en afwijkende (‘alternatieve’) manieren af tegen de consumptiemaatschappij en de heersende opvattingen. Ook de positie van vrouwen veranderde. In 1919 was aan het eind van de eerste feministische golf het vrouwenkiesrecht ingevoerd, maar daarna was de vrouwenemancipatie tot stilstand gekomen. De confessionelen vonden dat de getrouwde vrouw thuis voor haar gezin moest zorgen en haar man moest gehoorzamen. Doordat de confessionele partijen vanaf 1918 de meerderheid hadden, bleven getrouwde vrouwen nog lang wettelijk handelingsonbekwaam. Dat betekende dat ze zelf geen rechtsgeldige overeenkomsten mochten sluiten, zoals het openen van een bankrekening. Na 1945 gingen ook de confessionelen geleidelijk anders denken over de verhoudingen tussen mannen en vrouwen. In 1956 slaagde een PvdA-minister er daardoor in een eind te maken aan de wettelijke handelingsonbekwaamheid van vrouwen. Vrouwen en mannen hadden voortaan gelijke rechten en plichten. Dat betekende nog niet dat vrouwen in de praktijk ook zelfstandig waren of gelijke kansen hadden. Vanaf de jaren 1960 verbeterde de positie van vrouwen verder, onder meer doordat steeds meer meisjes hoger onderwijs volgden. Voor een snelle verandering zorgde de anticonceptiepil die in 1964 in Nederland op de markt kwam en binnen een jaar massaal werd gebruikt. Vrouwen konden voortaan vrijen zonder angst om zwanger te raken. De seksuele moraal werd hierna snel losser. In 1965 wees 80 procent van de Nederlanders seks voor het huwelijk af, vijf jaar later had een ruime meerderheid er al geen moeite meer mee. Ook daalde het kindertal. Omstreeks 1960 waren gezinnen met vier of vijf kinderen nog heel normaal. Omstreeks 1970 werd een gezin met twee kinderen standaard. Het gemiddelde aantal kinderen dat vrouwen kregen, bleef daar zelfs nog onder. Een belangrijke stap voor de bevrijding van de vrouw was de nieuwe echtscheidingswet uit 1971. Tot die tijd was beëindiging van het huwelijk moeilijk en in veel gevallen onmogelijk. Partners mochten alleen scheiden als bijvoorbeeld overspel of mishandeling bewezen was. Dat ze genoeg van elkaar hadden, was tot 1971 geen goede reden. Sindsdien mogen paren scheiden als ze vinden dat hun huwelijk ‘blijvend ontwricht’ is. Omstreeks die tijd was een tweede feministische golf ontstaan. Feministische actiegroepen zoals Man Vrouw Maatschappij en Dolle Mina streden voor meer gelijke rechten en kansen voor vrouwen. Een belangrijke eis was het recht op abortus, want volgens Dolle Mina moesten vrouwen ‘baas in eigen buik’ zijn. Ook werd bijvoorbeeld betaalde kinderopvang geëist, zodat vrouwen net zo veel konden werken als mannen. Emigratie en immigratie Na 1945 veranderde de samenstelling van de Nederlandse bevolking door migratie. In 1945 was de Nederlandse bevolking vrijwel volledig wit. Er woonden zelfs nauwelijks buitenlanders uit Europese landen: volgens de volkstelling van 1947 was slechts 1,1 procent van alle inwoners vreemdeling. De regering wilde de emigratie bevorderen omdat ze Nederland met negen miljoen inwoners te vol vond. Door de oorlogsverwoestingen waren er veel te weinig huizen en de regering verwachtte dat er ook niet genoeg werk zou zijn. Het zou daarom goed zijn als honderdduizenden Nederlanders vertrokken. Dat gebeurde ook: Nederland werd een emigratieland. In de jaren 1948-1964 emigreerden een half miljoen Nederlanders, van wie 400 000 naar de VS, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland. Maar er was ook immigratie. Vanaf 1945 kwamen ongeveer 300 000 Indische Nederlanders vanuit Indonesië naar Nederland. In het begin kwamen ze vrijwillig vanwege de onzekere ontwikkelingen in Indonesië. Maar in 1958 moesten alle Nederlanders die er nog waren het land verlaten als gevolg van het Nederlands-Indonesische conflict over Nieuw-Guinea. Van de Indische Nederlanders was een groot deel van gemengd Europees-Aziatische afkomst. Deze indo’s waren met hun donkere uiterlijk de eerste grote groep niet-witte immigranten. Uit Indonesië kwamen in 1951 ook 4500 Molukse militairen van het koloniale leger met hun gezinnen. Zij hadden van de legerleiding opdracht gekregen om naar Nederland te gaan. Vanaf omstreeks 1975, toen Suriname onafhankelijk werd, kwamen ongeveer 200 000 Surinaamse Nederlanders naar Nederland, meestal vanwege de onzekere toekomst van hun land. Vanaf de jaren 1980 migreerden ongeveer 85 000 Antilliaanse en Arubaanse Nederlanders naar Nederland.Vanaf de jaren 1960 kwamen veel arbeidsmigranten naar Nederland, eerst vanuit Zuid-Europese landen en later ook uit Marokko en Turkije. Een groot deel werd naar Nederland gehaald door werkgevers in de industrie die niet aan genoeg personeel konden komen. Deze ‘gastarbeiders’ kregen tijdelijke arbeidscontracten, maar deze werden vaak verlengd vanwege het belang voor de Nederlandse economie. Om dezelfde reden kregen buitenlandse werknemers het recht om hun vrouw en kinderen te laten overkomen (gezinshereniging). In 1973 kwam plotseling een eind aan de economische groei. Vanwege westerse steun aan Israël verhoogden Arabische landen de prijs van hun olie, waardoor een tekort aan olie ontstond. Deze oliecrisis leidde tot een economische crisis, waarin voor het eerst in een kwart eeuw weer serieuze werkloosheid ontstond. Vooral de industrie werd getroffen. Doordat de lonen in Nederland inmiddels hoger waren dan in andere landen, gingen veel industriebedrijven ten onder of verplaatsten ze hun productie naar lagelonenlanden. Juist in de industrie werkten veel buitenlanders, waarvan de meesten terugkeerden, maar vooral Turken en Marokkanen maakten gebruik van hun opgebouwde rechten, zoals het recht op een werkloosheidsuitkering en op gezinshereniging. Ze bleven omdat de economische situatie in hun eigen land nog slechter was en omdat ze wisten dat ze niet mochten terugkeren als ze vertrokken. §3.2 Nieuwe ontwikkelingen Liberalisering en individualisering In de jaren 1970 kon de verzorgingsstaat de economische terugval nog opvangen, doordat de economie vanaf 1975 weer langzaam groeide en de werkloosheid beperkt bleef. In 1980 waren er ruim een kwart miljoen werklozen in Nederland. Wel liep het aantal WAO-uitkeringen flink op, tot ruim een half miljoen. Deze gingen ook naar veel mensen die nog wel konden werken, maar voor wie een WAO-uitkering gunstig was. Zo’n uitkering was hoog (80 procent van het laatst verdiende loon) en liep in tegenstelling tot een WW-uitkering door tot het pensioen. Wie zich liet afkeuren was zijn leven lang verzekerd van een inkomen ver boven bijstandsniveau. Begin jaren 1980 nam de druk op de verzorgingsstaat toe toen in een nieuwe economische crisis nog veel meer mensen aanspraak deden op een uitkering. Hierdoor groeide de kritiek op de verzorgingsstaat. Critici vonden deze te duur en te bureaucratisch. Volgens hen werden bedrijven te veel beperkt door regels en ging er te veel geld naar de overheid, waardoor bedrijven te weinig overhielden om winst te maken en te investeren in nieuwe activiteiten. De VVD en het CDA kozen daarom voor een liberaal beleid, gericht op meer vrijheid voor bedrijven, herstel van de winsten, bezuiniging op de overheidsuitgaven en beperking van de verzorgingsstaat. In 1982 vormden ze een kabinet onder leiding van CDA-leider Lubbers, die tot 1994 minister-president bleef. De kabinetten-Lubbers bezuinigden op de verzorgingsstaat. De uitkeringen werden lager en er kwamen strengere keuringen voor de WAO. Ook werd besloten een aantal staatsbedrijven te privatiseren (verkopen aan particuliere aandeelhouders), zoals chemiebedrijf DSM en de PTT, waaruit het telecombedrijf KPN en het postbedrijf PostNL ontstonden. De vakbonden verzetten zich aanvankelijk hevig en er werd volop actiegevoerd, bijvoorbeeld toen in 1983 de ambtenarensalarissen werden verlaagd. Maar nog onder het eerste kabinet- Lubbers keerde de economische rust terug door het poldermodel. De vakbeweging accepteerde lagere lonen in ruil voor meer vrije tijd en meer banen. Omstreeks 1985 herstelde de economie zich. Als handelsland profiteerde Nederland volop van de groeiende internationale handel als gevolg van de Europese samenwerking en de globalisering. De economie groeide gemiddeld met drie procent per jaar en en vanaf 1989 daalde de werkloosheid, maar het aantal WAO-uitkeringen bleef stijgen, tot meer dan 800 000 in het begin van de jaren 1990. Daarom ging Lubbers door met bezuinigen op de verzorgingsstaat. Ook zijn opvolgers deden dat.Vooral in de jaren 1995-2001 was de economische groei hoog en nam het aantal banen snel toe. Onder een groot deel van de bevolking ontstond nog veel meer welvaart dan in de jaren 1960. De groei werd dit keer niet aangejaagd door industrialisering, maar door de dienstensector en de opkomst van internet en mobiele telefonie. Pas in 2008 kwam er een eind aan de economische bloei, toen weer een economische crisis uitbrak die tot een jarenlange recessie leidde. Vanaf de jaren 1980 ging minder geld naar de overheid en werd de rol van bedrijfsleven en commercie groter.Het sociaaldemocratische idee van de maakbare samenleving maakte plaats voor een liberaal vertrouwen in de vrije werking van de markt en in de zelfredzaamheid van de burgers, die niet meer afhankelijk moesten zijn van de staat. Vanaf de jaren 1990 gingen ook sociaaldemocraten hierin mee. Hierdoor kon de PvdA vanaf 1994 regeren met de VVD en D66, in ‘paarse’ kabinetten onder leiding van PvdA-leider Kok. Dat de confessionelen voor het eerst niet meer deel uitmaakten van een kabinet, was een duidelijk gevolg van de verdergaande ontzuiling. De individualisering, die in de jaren 1960 was begonnen, werd nu ook bevorderd door wetten en het gevoerde beleid. Het verbod op discriminatie in artikel 1 van de grondwet van 1983 werd bijvoorbeeld uitgewerkt in de Wet Gelijke Behandeling (1994). Deze bepaalde dat bij het aanbieden van bijvoorbeeld werk, huisvesting, gezondheidszorg of bij de verkoop van goederen en diensten iedereen gelijk behandeld moet worden. Er mag geen verschil worden gemaakt wegens godsdienst, ras, geslacht of seksuele voorkeur. Een sollicitant mag bijvoorbeeld niet afgewezen worden omdat hij homoseksueel is of een buitenlandse achternaam heeft. Internationaal liep Nederland voorop met wetten en beleid die de individualisering ondersteunden. Zo kwam het land bekend te staan om zijn gedoogbeleid, een aanpak van de overheid waarbij activiteiten die volgens de wet verboden zijn, binnen bepaalde beperkingen worden toegelaten. Met betrekking tot softdrugs ging de overheid uit van het idee dat individuen zelf moeten bepalen of ze hasj en wiet gebruiken. Volgens het gedoogbeleid zijn drugshandel en drugsbezit wel strafbaar, maar wordt niets gedaan tegen de verkoop en het bezit van kleine hoeveelheden hasj en wiet. Nederland was ook het eerste land dat het homohuwelijk invoerde (in 2001) en euthanasie (levensbeëindiging) wettelijk toestond (in 2002). De Nederlandse samenleving werd door dit alles gezien als zeer welvarend, vrij en tolerant. Nederland en het buitenland Nederlanders zagen zichzelf lang als een voorbeeld voor anderen. Vanaf de jaren 1960 vonden vooral sociaaldemocraten en progressieve christenen dat Nederland een ‘gidsland’ moest zijn, dat anderen de weg wees op het gebied van vrede, mensenrechten en hulp aan arme landen. Onder hun invloed gaf Nederland vanaf 1966 meer geld uit aan ontwikkelingshulp dan andere landen. Ook probeerden ze Nederland een leidende rol te geven bij nucleaire ontwapening. Onder de leus ‘Help de kernwapens de wereld uit, om te beginnen uit Nederland’ begon de vredesbeweging in 1977 een actie tegen de atoombewapening. Maar juist in die tijd liep de spanning in de Koude Oorlog weer op en wilde de NAVO middellangeafstandsraketten invoeren. De vredesbeweging verzette zich daar hevig tegen en organiseerde grote acties tegen de plaatsing van deze kruisraketten in Nederland. In 1981 liepen in Amsterdam 400 000 mensen mee in een betoging tegen de kruisraketten, in 1983 waren er in Den Haag meer dan een half miljoen demonstranten en in 1985 werden 3,8 miljoen handtekeningen tegen de kruisraketten verzameld. De nieuwe kernwapens kwamen uiteindelijk niet naar Nederland doordat de Sovjet-Unie en de VS aan het eind van de Koude Oorlog afspraken maakten over vermindering van de kernbewapening. Na de Koude Oorlog kreeg de NAVO een andere rol: niet meer de verdediging van het vrije Westen tegen het communisme, maar het uitvoeren van militaire operaties om conflicten op te lossen. Het grootste conflict in Europa in de jaren 1990 was de bloedige burgeroorlog in Bosnië tussen Serviërs, Kroaten en moslims. Om de moslims te beschermen tegen de Bosnische Serviërs wezen de VN de stad Srebrenica aan als ‘veilig gebied’ dat zou worden beschermd door een VN-vredesmacht. Nederland nam die verdediging op zich. De licht bewapende Nederlandse VN-soldaten zouden zo nodig steun vanuit de lucht krijgen, maar die kwam er niet toen Bosnische Serviërs de stad in juli 1995 innamen en 8000 mannen en jongens vermoordden. De Nederlandse militairen verweerden zich niet en hielpen de mannen en jongens scheiden van de vrouwen. Het bloedbad in Srebrenica was de grootste genocide in Europa na de Tweede Wereldoorlog. Dat Nederland met zijn goede bedoelingen dit niet had kunnen voorkomen, was een klap voor het gidsland-denken. Vanaf toen was Nederland veel bescheidener, met minder grote internationale ambities. Vanwege zijn belangen als handelsland streefde Nederland al langer naar meer Europese samenwerking, zodat de handel niet meer gehinderd werd door grenscontroles of het bestaan van verschillende munten. Nederland hoorde in 1985 bij de eerste vijf landen die het Schengenverdrag ondertekenden over afschaffing van onderlinge grenscontroles. Met Nederland als voorzitter sloten de West-Europese landen in 1992 het verdrag van Maastricht, waarin ze afspraken de Europese Unie (EU) te vormen. Hun al bestaande samenwerking werd daarbij uitgebreid van de economie naar meer terreinen, en de economische samenwerking werd versterkt. Zo werd in Maastricht bepaald dat er een gemeenschappelijk munt zou komen, de euro. Om dit mogelijk te maken moesten alle toekomstige eurolanden zich houden aan regels voor het financieel-economisch beleid. Ook werd afgesproken dat de EU zou worden uitgebreid met landen uit Oost-Europa. Die uitbreiding versterkte weer de Nederlandse bescheidenheid, want naarmate de EU groter werd, werd de Nederlandse invloed kleiner. Jeugdcultuur Na de jaren 1960 raakte de jeugdcultuur verder gefragmenteerd: er ontstonden meer subculturen van jongeren met diverse sociale en etnische achtergronden met elk hun eigen normen en waarden, kleding, haardracht, taalgebruik en muziek. Onder invloed van de economische crisis ontstond bijvoorbeeld de punk, een protestbeweging van jongeren die provoceerden met hun ruwe optreden en hun bizarre uiterlijk: zwarte kleren, bijeengehouden met spelden en kettingen, piercings en opvallende kapsels, zoals hanenkammen. Met de pessimistische leus ‘no future’ keerden punkers zich in de teksten van hun harde en ongecompliceerde muziek af tegen alle vormen van gezag. Deze houding was verwant aan die van de kraakbeweging. Krakers keerden zich tegen de woningnood en bezetten panden die leegstonden om te voorkomen dat ze werden gesloopt of verbouwd tot kantoren of dure appartementen. Dat was onderdeel van een algemeen verzet tegen de maatschappij, dat soms ook gewelddadig was. Vooral in Amsterdam en Nijmegen leidden ontruimingen van kraakpanden tot veldslagen met de ME (mobiele eenheid van de politie). De Amsterdamse Staatsliedenbuurt was jarenlang een soort vrijstaat van de kraakbeweging, waar politie, gemeente en woningbouwverenigingen niets te zeggen hadden. Onder de leus ‘geen woning, geen kroning’ veroorzaakten krakers op 30 april 1980 in Amsterdam ook rellen tijdens de inhuldiging van koningin Beatrix. Er vielen die dag honderden gewonden doordat krakers met stenen en molotovcocktails vochten met de ME. Onder zwarte jongeren werd in de jaren 1980 de hiphopcultuur populair, die in de jaren 1970 onder Afro- Amerikaanse jongeren was ontstaan in zwarte wijken in grote Amerikaanse steden. Hiphop-artiesten zetten zich met rap – ritmische muziek met gezingzegde teksten – af tegen racisme in hun omgeving. Hiphoppers hadden vaak dreadlocks en droegen felgekleurde sportkleding, sportschoenen en grote, gekleurde brillen. In Nederland werd de hiphopcultuur ook overgenomen door niet-zwarte jongeren, zoals de witte hiphopband Osdorp Posse en de Marokkaanse rapper Ali Bouali, die zich Ali B. noemde omdat Marokkanen volgens hem door de media als criminelen werden neergezet. Witte jongeren uit arbeidersmilieus ontwikkelden in de jaren 1990 de gabbercultuur. Gabbers droegen makkelijk zittende glanzende trainingspakken en sportschoenen. Hun cultuur was apolitiek. De nadruk lag op feesten en dansen op houseparty’s, met snoeiharde, snelle elektronische muziek. Vanaf de jaren 1990 had het ontstaan van de informatiemaatschappij een grote invloed op de jeugd. Jongeren liepen voorop bij het gebruik van internet, mobiele telefonie en de komst van sociale netwerken. Door deze digitale revolutie veranderde de communicatie ingrijpend: mensen hadden overal ter wereld permanent contact. Hierdoor raakte de levensstijl van jongeren, maar ook van ouderen, nog meer geglobaliseerd, waarbij het Engels als voertaal verder oprukte. De jongerencultuur raakte, net als die van de ouderen, ook meer geïndividualiseerd. In de jaren 2010 wilden veel jongeren niet meer bij een groep horen, maar als individu met eigen keuzes en een eigen stijl gezien worden. De multiculturele samenleving Vanaf de jaren 1980 nam de migratie binnen Europa en naar Europa verder toe. Door het verdrag van Schengen (vanaf 1985) konden burgers van Schengenlanden binnen Europa reizen zonder grenscontroles. Eerst hoorden alleen Duitsland, Frankrijk, Nederland, België en Luxemburg tot het Schengengebied, maar in de jaren 1990 en 2000 werd het uitgebreid met bijna alle andere EU-landen, plus Noorwegen, Zwitserland en IJsland. De bewoners mochten ook overal wonen en werken.Daarbij kwam dat het netwerk van Europese snelwegen verbeterd en uitgebreid werd en vliegen steeds goedkoper en makkelijker werd. De internationale gerichtheid van vooral jonge hoogopgeleide Europeanen nam toe. Zo gingen veel jongeren een tijd studeren in het buitenland en daarna ook in het buitenland werken.Ook de migratie naar de EU nam toe. Conflicten en humanitaire crises in de wereld leidden er vanaf de jaren 1990 toe dat grote groepen migranten naar het veilige en welvarende West- Europa trokken. Zo veroorzaakten de oorlogen op de Balkan (vanaf 1991), Irak en Afghanistan (vanaf 2001) en Syrië (vanaf 2011) grote stromen asielzoekers. Ook vanuit crisisgebieden in Afrika, zoals Somalië en Eritrea, zochten mensen hun heil in Europa. Door de migratie werd West-Europa steeds meer multicultureel. In Nederland steunden de kabinetten en de meeste politieke partijen in de jaren 1990 de Europese eenwording, de globalisering en het multiculturalisme, het idee dat verschillende culturen in een samenleving gelijkwaardig zijn. Maar vooral onder laagopgeleide witte Nederlanders groeide de afkeer hiervan. Zij profiteerden veel minder dan hoogopgeleide mensen van de economische groei en van de toegenomen mogelijkheden tot vrij reizen, wonen en werken. Ze waren gebonden aan hun eigen plaats omdat ze niet het geld, de talenkennis of andere vaardigheden hadden om zich in het buitenland te redden. Bovendien voelden ze zich door de komst van immigranten in hun eigen wijk minder thuis en minder veilig. Door dit alles ervoeren ze ook een kloof tussen burgers en de politiek, die in hun ogen met hen geen rekening hield. Politici zeiden dat het goed ging in Nederland, maar zij ervoeren dat heel anders. Vanaf 2001 nam de polarisatie (benadrukken van tegenstellingen) in Nederland toe. De grote aanslagen van het islamitische terreurnetwerk al-Qaida op 11 september 2001 in de VS veroorzaakten wereldwijd angst en onzekerheid. In Nederland leidde het tot een heftig debat over migratie en de islam. De islamcriticus Pim Fortuyn besloot met een eigen partij mee te doen aan de verkiezingen. Hij zette zich af tegen ‘de gevestigde partijen’, die volgens hem niet luisterden naar het volk, en beloofde ‘het land terug te geven aan de mensen’. De islam was volgens hem een ‘achterlijke cultuur’ en daarom wilde hij de grenzen voor moslims sluiten. Volgens opiniepeilingen kon Fortuyn met zijn Lijst Pim Fortuyn (LPF) de grootste partij in de Tweede Kamer worden, maar kort voor de verkiezingen van mei 2002 werd hij vermoord door een milieuactivist. Dat vergrootte de tegenstellingen nog meer: Fortuyns aanhangers gaven linkse politici de schuld van de moord op hun leider. ‘De kogel kwam van links’, zei de partijvoorzitter van de LPF, want de PvdA, D66 en GroenLinks hadden Fortuyn ‘gedemoniseerd’. Vanaf 2002 hielden de kabinetten en de meeste politieke partijen niet langer vast aan het multiculturalisme. In plaats daarvan vonden ze dat buitenlanders moesten integreren of assimileren. Toch kwam aan de polarisatie geen eind. De tegenstellingen over Europa namen toe toen vanaf 2004 Polen en andere Oost-Europese landen lid werden van de EU. Vooral Polen trokken massaal naar het westen om te werken, waardoor de kloof tussen hoger en lager opgeleide Nederlanders opnieuw werd vergroot. Hoger opgeleide mensen kregen makkelijker en goedkoper een loodgieter of stukadoor, maar voor lager opgeleide mensen waren de Oost- Europeanen concurrenten die hun banen inpikten, overlast veroorzaakten in hun wijken en hun salarissen onder druk zetten omdat ze goedkoper werkten. Mensen ervoeren een kloof tussen burgers en politiek en verzetten zich tegen Europese samenwerking Een nieuwe economische crisis die in 2008 uitbrak, toonde opnieuw de tegenstellingen die in de samenleving waren ontstaan. De PVV van Geert Wilders, die zich nog sterker dan Fortuyn keerde tegen de islam en Europa, werd bij de verkiezingen van 2017 de op een-na-grootste partij in de Tweede Kamer. Toch behoorde Nederland ook toen tot de rijkste, gelukkigste landen ter wereld en tot de landen waar de mensen het meest gelijkwaardig naast elkaar konden leven. Veel Nederlanders zeiden dat het met de samenleving niet goed ging, maar wel met henzelf. Begrippen 3.1 Een welvarende samenleving (1948-1978) babyboom geboortegolf geleide loonpolitiek als de regering bepaalt hoe hard lonen mogen stijgen handelingsonbekwaamheid het niet mogen afsluiten van rechtsgeldige overeenkomsten hippie jongere die zich op vredelievende en afwijkende manier afzet tegen de consumptiemaatschappij en de heersende opvattingen (vanaf 1967) inspraak zeggenschap, je mening mogen geven als een besluit wordt genomen nozem stoer geklede jongere met vetkuif (vanaf 1955) oliecrisis tekort aan olie die leidde tot een economische crisis (1973) ontzuiling verdwijnen van de verzuiling poldermodel overlegmodel gericht op overeenstemming en harmonie popmuziek populaire muziek provo jongere die zich uitdagend en speels afzet tegen bestaande gezagsverhoudingen (vanaf 1965) rooms-rode kabinetten regeringen met de KVP en de PvdA sociale partners werkgevers en werknemers verzorgingsstaat, staat die met sociale voorzieningen zorgt voor het welzijn van zijn burgers verzuiling verdeling van de bevolking in levensbeschouwelijke groepen (zuilen) met eigen organisaties 3.2 Nieuwe ontwikkelingen (1978-2008) digitale revolutie ingrijpende verandering door ICT, ontstaan van informatiemaatschappij euthanasie levensbeëindiging gabber jongere, soms kaalgeschoren, herkenbaar aan trainingspak en sportschoenen gedoogbeleid aanpak van de overheid waarbij activiteiten die volgens de wet verboden zijn, binnen bepaalde beperkingen worden toegelaten kraker iemand die een gebouw binnendringt en in gebruik neemt kruisraket middellangeafstandsraket multiculturalisme idee dat verschillende culturen in een samenleving gelijkwaardig zijn polarisatie benadrukken van tegenstellingen privatiseren verkoop van een staatsbedrijf aan particuliere aandeelhouders punker jongere die provoceert met een bizar uiterlijk en een ruw optreden rap ritmische muziek met gezingzegde teksten softdrug verdovend middel waaraan geen verslavende werking wordt toegeschreven

Use Quizgecko on...
Browser
Browser