Levensbeschouwelijke en Sociaal-Economische Breuklijnen 1830-1848 (PDF)

Summary

This document analyzes the ideological and social-economic divisions in Belgium from 1830 to 1848. It delves into the conflicts between liberal and Catholic factions, highlighting the emergence of the liberal party and the influence of the Church on society. Key economic developments, like the industrial revolution and the shift of economic power from the coast to Wallonia, are also explored.

Full Transcript

**De levensbeschouwelijke breuklijn van 1830 -- 1848 (Aantal cijfers=13)** In het begin van de onafhankelijkheid van België zijn er niet echt partijen gemaakt. De staat is nog klein in 1830, niet veel ambtenaren, ministeries, \... De **sociale organisatie** die de **mensen** het **meeste raakt** is...

**De levensbeschouwelijke breuklijn van 1830 -- 1848 (Aantal cijfers=13)** In het begin van de onafhankelijkheid van België zijn er niet echt partijen gemaakt. De staat is nog klein in 1830, niet veel ambtenaren, ministeries, \... De **sociale organisatie** die de **mensen** het **meeste raakt** is **de kerk**. In elk **dorpje** is er een pastoor (trouwregister, doopregister,...) en ook wordt er lesgegeven door de pastoor in een **school**. De kerk werkt samen met een **multinational**: de Katholieke kerk. De kerk is **hiërarchisch** georganiseerd: van de paus tot naar de bisschop en tot naar de pastoor. De gematigde katholieken die meededen bij het maken van de grondwet vertaalden de **macht** van de **kerk** in **liberale vrijheden** (liberale vrijheid van godsdienst & onderwijs). In het encycliek[^1^](#fn1){#fnref1.footnote-ref} *Mirari Vos* (**1832**) van de paus staat er dat de grondwet van België niet goed is omdat ze liberale ideeën steunen zoals bijvoorbeeld de vrijemeningsuiting, \... Omdat men hierdoor aan het woord van God twijfelt en dus wetten maakt die **niet** overeenkomen met de **katholieke** **leer**. Maar de Belgische bisschoppen stellen de paus gerust, ze leggen aan de paus uit dat ze genoeg macht zullen hebben in België om deze **vrijemeningsuiting** in hun **handen** te krijgen. Deze breuklijn is geen conflict tussen de wel en niet katholieken, maar over de **macht van de kerk in de maatschappij** (onderwijs, zorg,...) tegenover de **antiklerikalen**, degenen die problemen hebben met deze macht van de kerk. In de grondwet geven deze vrijheden **indirect** veel macht aan de kerk. De katholieken hebben manieren gebruikt om hun macht uit te breiden. 1. **Kieswet 1831**: om te kunnen stemmen moet je een **minimum** aan **belastingen** betalen. Dit **verschilde** van gebied tot gebied. Op het **platteland** was het **goedkoper** dan in de **stad**. In de stad kon dat 80 florijnen zijn terwijl het op het platteland 30 florijnen was. Op het platteland kunnen er dus meer mensen stemmen dan in de steden. (Platteland is katholiek) 2. **De rijksuniversiteit Leuven wordt afgeschaft in 1835** door de **katholieken** en ze maken de **katholieke universiteit Leuven**. Een jaar voor deze afschaffing richtten ze een **katholieke** **universiteit** in **Mechelen** waarop de **liberalen** **reageerden** met de stichting van de **ULB** in Brussel. Het was dus een strijd. (-Deze universiteit in Mechelen werd verschuift naar Leuven-) 3. Er is een zegelbelasting waardoor de kranten duur zijn, alleen rijken kunnen het betalen. In de grondwet is censuur verboden maar in de **praktijk zullen de katholieke burgemeesters theaters tegenhouden als ze aanstootgevend zouden zijn**. 4. (!)**De wet van Nothomb 1842**: **in elke gemeente moet er een lagere school zijn**. De **gemeenteraad** is het **bevoegde** orgaan om een school op te richten. De gemeenteraad wordt op basis van het cijnskiesrecht gekozen door de burgers. Op het **platteland** waren de **katholieken** dominant, dit wil dus zeggen dat waar er katholieken aan de macht zijn, komen er katholieke scholen waar de pastoor lesgeeft. Waar de **liberalen** meer aan de macht zitten, dit zijn de **steden**, zullen er dus neutrale scholen opgericht worden (Bv Luik, Brussel, Gent,...). Deze school werd gefinancierd door de staat, geld wordt gegeven aan de non of de pastoor die lesgeeft zonder een gewettigd diploma. Een school dat al **eerder** bestond werd de **gemeenteschool** (dus op platteland katholiek). Onderwijs is heel belangrijk, de kinderen leren op school en dat kan invloed hebben over hoe ze zaken bekijken. Op de katholieke scholen is gezag heel belangrijk en de machtspositie van de kerk. De **kinderen** die later gaan stemmen hebben **politieke voorkeuren**, deze kunnen grotendeels beïnvloed worden door wat ze aangeleerd zijn. Zo kan het katholicisme nog meer uitbreiden. 5. **Kieswijkenwet in 1842**: **de partijen gaan de grenzen van gebieden aanpassen dat ze meer stemmen kunnen halen**. Ervoor was er een plurinominaal meerderheidssysteem waarbij men evenveel stemmen heeft als er zetels zijn. Dit was goed voor de katholieken op het platteland omdat zij daar domineren maar voor de katholieken in de stad was dit slecht omdat de liberalen daar dominant zijn. In deze nieuwe kieswijkenwet zullen de katholieken de steden opdelen in districten waardoor het extra moeilijk wordt voor de liberalen om de meerderheid te halen. Zonder kiesdistricten moeten alle kiezers stemmen voor elke zetel; **met kiesdistricten is de stad opgedeeld in verschillende deeltjes en moet een deel van alle kiezers maar op sommige zetels stemmen**. Men **groepeert dus de katholieken in wijken waar ze de meerderheid hebben**. 6. Hoewel dit kieswijksysteem oneerlijk verdeeld kan worden waardoor de katholieken ook stemmen kunnen krijgen in steden, **moest je zelf verkozen worden in het parlement als je de wet wilde aanpassen**. 7. Wie **verzet** zich tegen de kerk? (**Ideologisch**) **De mensen uit de middenklassen en de kopers van kerkelijke goederen** (hebben bv fabrieken in kloosters, willen niet dat de kerk dit retroactief[^2^](#fn2){#fnref2.footnote-ref} in vraag stelt). (**Economisch**) En ook **de mensen die tegen het protectionisme**[^3^](#fn3){#fnref3.footnote-ref} **zijn en tegen de grootgrondbezitters**. Dit zijn **industriëlen & bankiers**. Daarnaast zullen de **Orangisten** **na** het Verdrag van Londen in 1839 zich meer thuis voelen bij de **liberalen**. 8. **Theodoor Verhaegen** was een **stichter** van de **ULB** als reactie tegen de universiteit in Mechelen van de katholieken (die later de KU Leuven werd). 9. Daarnaast maakte Theodoor Verhaegen ook deel uit van de **vrijmetselarijloges**. Deze loges zijn **clubs waar mensen samenkomen om te discussiëren**. In de 19^e^ eeuw gingen **deze clubs over de afzetting van de wereldlijke macht van de kerk**. De Orangisten horen na 1839 meer bij de liberalen, **zij en de liberalen komen samen bij de verkiezingen** om **de macht van de katholieken te verbreken**. Het is ook vanuit deze vrijmetselarijloges **waaruit het liberale partij zal ontstaan**. 10. In het **liberalisme** zitten er **2** vleugels. 1) **Sociaal conservatieve stroming**: ze zijn niet voor veel verandering in de maatschappelijke ordening. Vb.: ze zijn niet voor het stemrecht van arbeiders, niet tegen het verbod op arbeid. **Vb.: Frère, Verhaegen, Lebau**. 2) **Linkse stroming**: hier zijn er ook democraten en republikeinen van onze revolutie. Ze zijn humanitair, willen het stemrecht uitbreiden, beter lot voor arbeiders,... 11. **Eerste politieke partij** opgericht in **1846**: de **liberalen**. Dit waren een **verzameling van individuen & netwerken** zoals bijv. **Verhaegen** (ULB). **Democraten, vroege republikeinen & Orangisten.** Mensen vanuit die loges. Deze combinatie geeft de **kiesverenigingen**. Deze kiesverenigingen gaan zich samen organiseren in steden om samen **campagnes** te maken (via de pers of petities gericht). 12. Wat is het **programma** van de **liberalen**? **1)** **Scheiding** van de kerk en staat. **2)** Wet van het lagere onderwijs **weg** (=**gemeentekieswet** **1842**, staat niet veel te zeggen), **3)** **kieswijkenwet** **weg** (ondemocratisch, minder zetels liberalen dan ze zouden moeten hebben), **4)** **Kiescijns** moet overal (platteland & stad) **gelijk** zijn. **5)** **Situatie** van de **arbeiders** **verbeteren**. 13. In **1847** is er een **liberale** **doorbraak**: ze halen een absolute meerderheid. (Vb.: Brussel, Gent) **De levensbeschouwelijke breuklijn van 1830-1848 zou je kunnen verklaren dat er een conflict was tussen de opkomst van de liberale partij en de macht van de kerk in de samenleving. In die periode was België nog nieuw en kende ze pas na het verdrag van Londen 1839 voor het eerst de liberale partij. Het is een strijd tussen de klerikalen en de antiklerikalen die manieren hebben gebruikt om hun ideologieën in het land uit te breiden.** **De sociaal-economische breuklijn van 1830 -- 1848** **(Aantal cijfers=18)** (zorg ervoor dat je over **de grondwet** praat in je inleiding) In de Belgische grondwet zien we dat de **rijkere mensen de macht hebben**. De **belangen** van degenen die de **grondwet** gemaakt hebben staan **erin**, denk maar aan zaken zoals het **coalitieverbod** & het **cijnskiesrecht** (**liberaal**) en **vrijheid van onderwijs & godsdienst** (**katholiek). De grondwet kadert alles wat de politiek en de wetgever kan doen**. De grondwet is moeilijk te veranderen. Diegenen die aan de macht zitten **willen lage belastingen & een kleine staat (een nachtwakerstaat)**. In de uitvoerende macht hebben ze **wantrouwen**, het is het **parlement** die de **controle** heeft over de **uitgave en inkomsten** van de overheid. De Belgische **overheid** gaf geld uit om **industrie** te **stimuleren**. In de grondwet die gemaakt werd was er **weinig** tot **geen** **overheidsinterventie** in de **economie** en het **sociaal welzijn van de burgers**. 1. **De trein is de eerste industriële revolutie**. Men kan veel **meer** produceren door **machines** in **fabrieken**. Deze producten werden per kar vervoerd maar nu kan dat via de **trein** die op **steenkool** rijdt; steenkool hebben we in **Wallonië**. 2. Er is **tol** op de **Schelde** (Verdrag der XXIV-artikelen) waardoor **Antwerpen** zich **niet** zo goed verder **ontwikkelt**. Er is industrie in Gent en Aalst maar het **meeste** is vooral in **Luik, Verviers, Bergen & Charleroi**. 3. **Een periode waarbij het economische zwaartepunt van de kust naar Wallonië verschuift, naar Henegouwen & Luik**. De **welstand** kwam **vroeger** vanuit de **havens**, maar met de **industriële revolutie** is dat nu in de **Waalse staalbekken**. **Henegouwen** zal een **boost** krijgen van inwoners. Dit omdat de **boeren** zich beseffen dat er **tegenslag** kan komen van hun **landbouw** of de (-**internationale-)** **prijzen** kunnen slecht vallen. De boeren moeten huur betalen en overleven maar als ze alleen afhankelijk zijn van hun landbouw is dat **gevaarlijk** voor hen, aangezien er in die tijd geen werkloosheidsuitkering, leefloon etc. was. 4. De boeren kunnen ook **niet** veel **bijverdienen** met **huisnijverheid** omdat de **fabrieken** **sneller** **producten** **produceert** met dezelfde kwaliteit. Ze gaan zich verplaatsen om in die fabrieken te gaan werken, (**plattelandsvlucht**). 5. Vlaanderen was in **hongerwinter** door **patattenziekte**. Deze was afkomstig van Ierland wat voor **ravages**[^4^](#fn4){#fnref4.footnote-ref} zorgde. 6. **Pachtprijzen**[^5^](#fn5){#fnref5.footnote-ref} zijn **hoog** en de **graanprijzen** staan in de **macht** van **grootgrondbezitters**, ze kunnen het **protectionisme** hier toepassen omdat de **katholieken** tot **1847** **dominant** zijn. 7. Er is een **industriële** **vooruitgang**: in **Wallonië** is er een **boom**[^6^](#fn6){#fnref6.footnote-ref} in de **industrie**. Er worden technieken van metaal en steenkool gebruikt. In **Brussel** zitten de **aandeelhouders** en **kapitalisten**. 8. De **Société Générale** was een **bank** die **biljetten** zelf mocht drukken. Ze gaf het geld uit en investeerde in bedrijven. Deze bank wordt dus een aandeelhouder en zal geld uitlenen aan mensen. Er wordt ook een **Banque de Belgique** opgericht die ongeveer hetzelfde doet, maar de Société Générale blijft belangrijk. 9. Er is nood aan meer kapitaal, dus er komt de **naamloze vennootschap**. Het is een **rechtspersoon** (=persoon die **niet echt bestaat**, een constructie op papier dat **rechten en plichten heeft**) die **los** staat van de **eigenaars** 10. De **katholieken** steunen het **protectionisme**, ze willen dus **geen** **handel** met het **buitenland**. De **liberalen** willen meer **ruimte voor industrie**, ze zijn bereid om de **marge** van de **grootgrondbezitters** onder **druk** te zetten. 11. De overheid zal wel iets doen, de overheid zal de **export** **vergemakkelijken**: **1)** De **overheid investeert in infrastructuur: betere kanalen, wegen en ook spoorwegen**. **2)** De **overheid sluit handelsverdragen af met Duitsland en Frankrijk**. Frankrijk doet een voorstel: douane-unie maar België moet **neutraal** blijven dus gaat dit **niet** door. De **katholieken** zijn **tegen** deze **investeringen** van de overheid voor de industrie omdat dit het **protectionisme** wegzet. Bijvoorbeeld **de** **Theux** is een ervan. 12. Er zijn **geen** wetten die de arbeiders beschermen: **De werknemer en de werkgever worden als gelijk gezien**. **Stakingen en vakbonden**[^7^](#fn7){#fnref7.footnote-ref} **zijn illegaal. Er is een coalitieverbod**[^8^](#fn8){#fnref8.footnote-ref}. **De liefdadigheid**[^9^](#fn9){#fnref9.footnote-ref} **laat de situatie van de arbeiders een klein beetje vermilderen**, maar de situatie van de arbeiders blijven slecht. 13. Er was wel het **vroegsocialisme** die naar een betere leefwereld streefde. Dit waren de **revolutionairen-democraten** die gemarginaliseerd werden na de revolutie. Ze bevinden zich in **Brussel, Gent, Luik, Verviers**. Ze zijn **ijverig** maar hebben **geen** succes. Invloed van: **Fourrier** (beperkingen in het eigendomsrecht), **Saint-Simon** (maatschappij geregeerd door ingenieurs) & **Babeuf** (pleit voor gelijkheid). Maar: ze gaan **geen** **geweld** gebruiken (anarchisten wel), ze vinden dat er correcties nodig zijn in het eigendomsrecht maar **geen** afschaffing (Marx wilde dat wel). Ze **geloven** in **rede**. Deze intellectuelen denken aan de arbeiders maar ze hebben daar **geen** **sociale link** mee. De massa arbeiders zijn zich **niet bewust** van de politiek, ze zijn **net van het platteland gevlucht**. (Uitzondering **Kats**: een volkstoneel in dialect waarin uitgelegd wordt aan de mensen dat ze ook stemrecht,... moeten hebben.) 14. België heeft een koning nodig om reden van **het internationaal vlak**. In de realiteit is Leopold I belangrijk op internationaal, diplomatiek[^10^](#fn10){#fnref10.footnote-ref} en financieel vlak. **Nauwe banden met de Société Générale en Rothschild**. De koning mag **geen** macht uitoefenen dat hem **niet** is toegekend in de **grondwet**. Maar hij gaat de grondwet continu in zijn **voordeel** **interpreteren**. Hij vindt altijd een **minister** die wilde gaan mee tekenen (contraseign). 15. **Gemeentewet 1836**: wordt gestemd, deze wet organiseert de verkiezingen van de gemeenteraad. In deze gemeenteraad moet de burgemeester de meerderheid hebben maar hij kan pas zijn functie uitoefenen **als hij benoemd wordt door de koning omdat het Orangisme een dreiging nog is in die tijd**. **Leopold I stelt dus een burgemeester zelf aan, en die burgemeester moet dan wel de steun hebben in de gemeenteraad**. De burgemeester is zelf een agent die de uitvoerende macht op gemeentelijk niveau uitoefent. **In 1842 kan de koning zelf een burgemeester benoemen ookal is hij niet verkozen in de gemeenteraad**. 16. In **1847** komt de **liberale** partij aan de macht: **Rogier & Frère**. Wat is het **programma** van de **liberalen**? **1)** **Scheiding** van de kerk en staat. **2)** Wet van het lagere onderwijs **weg** (=**gemeentekieswet** **1842**, staat niet veel te zeggen), **3)** **kieswijkenwet** **weg** (ondemocratisch, minder zetels liberalen dan ze zouden moeten hebben), **4)** **Kiescijns** moet overal (platteland & stad) **gelijk** zijn. **5)** **Situatie** van de **arbeiders** **verbeteren**. 17. In **1845** was **Marx** in **Brussel** (ideeën van ongelijkheid), in **1848** is er een **revolutie** in **Parijs**: **koning** wordt **buiten** gegooid en voeren **republiek**, voeren **algemeen** **stemrecht** in (wij hebben **cijnskiesrecht**), ze voeren het **recht op werk voor iedereen** (soort begin **sociale** **staat**). Dit zorgt voor heel veel **schrik** dat er in België ook een revolutie zal komen door **potentiële revolutieleiders**. De **liberalen** zullen **hervormingen** maken zodat deze potentiële revolutieleiders niets hebben om ontevreden te zijn. 18. (DIB) Deze **preventieve maatregelen** zijn: **1)** **De afschaffing van de differentiële kiescijns zorgt ervoor dat de cijns voor iedereen hetzelfde is**. Deze mensen krijgen dus ook stemrecht waardoor ze op de liberalen zullen stemmen. **2)** **De zegelbelasting wordt afgeschaft**, ervoor konden alleen de rijke mensen de krant lezen. Maar met deze afschaffing kunnen de niet-rijken dit ook lezen. Deze afschaffing zal sociale maar ook communautaire gevolgen hebben**. De kranten werden in het Frans geschreven omdat iedereen die de krant kon betalen wel al Frans kon. Nu dat deze afschaffing er is kan er ook Nederlandstalige pers ontstaan**. **3) Afschaffing van het ambtenarenparlement en de magistraten**. Hierdoor wordt de scheiding der machten strikter toegepast. Hierdoor wordt het parlement onafhankelijker. **4)** **Afschaffing van de kieswijkenwet**: **de stad mag niet meer onderverdeeld worden in kieswijken**. Hierdoor ontstaat er een mogelijkheid dat de liberalen de meerderheid in steden kunnen krijgen. (De kieswijkenwet bevoordeelde de katholieken die in de steden zitten). - Deze maatregelen zijn alleen **gericht** voor diegenen die de revolutie **zouden leiden**: de armen/arbeiders worden weer **gemarginaliseerd** zoals in 1830. **In de sociaal-economische breuklijn van 1830 -- 1848 kunnen we dus verklaren dat de situatie van de arbeiders niet verbetert. Door de preventieve maatregelen van de liberale partij Frère Orban & Rogier blijven er niet evenveel potentiële revolutionairen over dan zonder deze maatregelen. Men behoudt de bestaande orde, er is nog steeds eigendomsrecht en kapitalisme zonder sociale maatregelen voor de arbeiders. (Marginalisatie van potentiële revolutionairen) Daarnaast zien we dat in België de industrie steeds meer aan het groeien is. De katholieken zullen in deze periode het protectionisme willen behouden terwijl de liberalen meer vrijheid willen in handel en economie.** ### ### **De communautaire breuklijn van 1830 -- 1848** **(Aantal cijfers=10)** De **communautaire breuklijn** gaat over degenen die **het Nederlands meer recht willen geven versus degenen die alleen het Frans gebruiken**. In het **Nederlandssprekende deel** van ons land is het al zo sinds de **10^e^** **eeuw** en dat de grens met het **Frans niet beweegt**. Ze werden altijd al in het Nederlands bestuurd, er was een co-existentie met het Nederlands en het Frans heeft het nooit weggeduwd. Pas wanneer er de **Franse Régime** kwam in 1795 gaat dit beginnen te veranderen en zet het zich door in **1830**. Deze breuklijn zit **ingebakken**[^11^](#fn11){#fnref11.footnote-ref} in de **revolutie van 1830**. De Belgische **revolutie** van 1830 is **Franstalig**: alle officiële Nederlandstalige documenten werden in het Frans veranderd. De revolutionairen spraken allemaal Frans en verwonderen **Frankrijk**. Ze kijken naar de Franse revolutie in juli 1830,... Dat heeft gevolgen. 1. Het Frans werd aan het hof, de top gesproken. Maar de rechtbanken, administratie,... gebeurden in volkstaal. De **breuk** kwam pas bij het **Franse Régime in 1795**: het **Franse recht** wordt toegepast, we behoren tot **Frankrijk**, de **verkozenen in onze gebieden gaan verzetelen in het Franse parlement** en de ambtenaren, rechters,... **switchen** naar het Frans. 2. Willem I bemoeide te veel met zaken vandaar dat er ook grondwetten gemaakt zijn die tegen Willem I zijn. In 1823 wilde hij in de Vlaamse provincies het Nederlands opleggen, in de grondwet komt er **de grondwet van taalvrijheid**. 3. Hoewel er taalvrijheid was, was **het Frans in praktijk de enige officiële taal**. De Belgische revolutie werd **Franstalig** **gegeven**. De mensen die mochten stemmen via **het cijnskiesrecht** spreken zelf **Frans**. De kans is klein dat iemand die in het parlement zit een wet zou maken dat het Nederlands verplicht. Er is in 1830 -- 1848 geen verdere vooruitgang van het Nederlands. De cijns is heel hoog en diegene die **meedoen aan politiek spreken zelf Frans**. **Er kan geen derde partij van de Vlaamse Beweging ontstaan door het kiessysteem**. 4. **Brussel wordt verfranst omdat ze nieuwe inwoners krijgt die Frans spreken**. Als iemand in de administratie wil werken gaan ze naar Brussel. Als je een advocaat wil zijn van aandeelhouders en bedrijven moet je naar Brussel. Kapitaalkrachtige inwoners en ook buitenlanders die Frans spreken komen in Brussel. De expansie van Brussel begint in 1830, er komt een serieuze boost van de verfransing. 5. **Literatoren als Willems en Conscience (ook Reeswijck) schrijven in het Nederlands voor een klein publiek om de taal in ere te houden**. Willems zal zich bezighouden met oude volksvertellingen. Conscience schrijft verhalen over het verleden. Conscience wordt gevraagd door Leopold I om te werken aan een eigen spelling en Nederlandse leraar te worden van zijn kinderen. Maar ze hebben verder **weinig prestige**. 6. **Conscience is er net om België te versterken en niet Vlaanderen onafhankelijk te maken**. Als iedereen in België Frans praat is er de risico op een oorlog omdat we dan tot Frankrijk zouden kunnen behoren. De andere landen zouden daar nooit mee akkoord gaan, vandaar dat het belangrijk is om te beklemtonen dat er ook een **andere taal en cultuur in België** is. 7. (Extra informatie vanuit die quotes:) Conscience en Willems hebben geen problemen met **Fransen in de Vlaamse gebieden**. Het probleem is dat de **gewone mens niets verstaat in het bestuur, gerecht en onderwijs**. Ze willen een tweetalig gebied. 8. **Mensen die in het Nederlands lezen participeren niet met de politiek**. 9. **Het Frans wordt gezien als een status**, iemand die mooi Frans spreekt wordt gezien als iemand met een hoog maatschappelijk prestige[^12^](#fn12){#fnref12.footnote-ref}. Terwijl het Nederlands in die tijd niet overal hetzelfde was: er waren dialecten en het werd gezien als een volkstaal. 10. De mensen komen af met **petities in 1840** om naast het Frans ook het Nederlands te erkennen in de **provincieraden van Antwerpen en Oost-Vlaanderen**. Bij de **katholieken** militeert[^13^](#fn13){#fnref13.footnote-ref} **kanunnik**[^14^](#fn14){#fnref14.footnote-ref} **David**. Maar deze Vlaamse beweging gaat om een **vreedzame en gematigde beweging**. **We kunnen besluiten dat er in deze periode minder gebeurt in verband met het Nederlands, we zien dat het Franse Régime een grote impact heeft gehad voor het Frans in ons rechtssysteem en in België. Het Nederlands werd gezien als een volkstaal waarmee je het land niet mee kan besturen terwijl het Frans aantoonde dat je een goede/hoge positie hebt in de maatschappij. Het Nederlands zag in deze periode geen vooruitgang wegens het kiessysteem, er kon geen Vlaamse Beweging ontstaan in de politiek. Degenen die meededen aan politiek spraken zelf Frans.** **De sociaal-economische breuklijn van 1850 -- 1884** **(Aantal cijfers=14)** Het vroeg geïndustrialiseerde België heeft succes. In de sociaal-economische breuklijn gaan we de verdere ontploffing zien van de industriële revolutie: meer fabrieken, meer mensen in ellende omstandigheden en extreme rijkdom aan de andere kant. 1850-1884 boomt de industrie, uitvoering van glas, staal,... Door de liberalen wordt de industriële groei geholpen. 1. **De industriële export bloeit**: de **textiel** in Gent & Verviers, **de vraag naar kolen, machines, zink, glas en wapens verkopen heel goed**. 2. Doordat **de lonen zo laag zijn, door de werkloosheid is er meer aanbod dan vraag, kunnen de producten goedkoper worden verkocht**. Door deze lage lonen is er **meer winst voor de aandeelhouders**[^15^](#fn15){#fnref15.footnote-ref}, ze krijgen grote dividenden. 3. In het begin was de overheid voorzichtig met deze naamloze vennootschap: je hebt toestemming nodig van de regering om zoiets te mogen oprichten. Want als de kerk ermee begint kan er een macht ontstaan van de kerk. In deze periode gaat die **toestemming weg**. 4. De industrie groeit zo snel door middel van **de naamloze vennootschap**. De **concentratie van het kapitaal ligt bij de naamloze vennootschap**. 5. Rijke mensen willen rijk worden **met een eigen bedrijf maar ook aandeelhouder** worden van een ander bedrijf om zo mee winst te krijgen. Voorbeelden (vgm niet uit de hoofd te kennen, alleen nakijken): **Tesch** (staal Luxemburg, zuiden van België), **Empain** (metro in Parijs, bouwt stad in Caïro), **Solvay** (soda, chemische industrie, grote liefdadiger ULB), **Boël** (staal in Wallonië). 6. **Liberalen en katholieken beginnen met elkaar te trouwen**. Mensen uit adellijke families zien dat er meer winst is uit die boomende industrie dan uit het klassieke grootgrondbezit. 7. **De elites zijn zowel katholiek als liberaal, voor de landbouw of voor de industrie**. 8. **Katholieken laten hun ideeën varen over het protectionisme, ze gaan ook voor vrijhandel zijn**. 9. Miserie neemt toe van het proletariaat[^16^](#fn16){#fnref16.footnote-ref} door deze economische ontwikkeling, maar het biedt ook jobs aan mensen uit **de middenklasse die intellectuele beroepen hebben of kleine zelfstandigen zijn**. Ze worden **de** **hulpklasse** genoemd, omdat deze industrie eigenaars een nood hebben aan mensen die voor de banken werken, boekhouders,... Ze zijn het kiespubliek voor de liberalen en de katholieken. 10. Voor **het industrieel proletariaat zijn de omstandigheden zeer slecht**: 12 tot 14u werken per dag, vrouwen- en kinderarbeid (hoewel de vrouwen niet werkten in die tijd moest het nu wel door tekortkomingen), beluiken[^17^](#fn17){#fnref17.footnote-ref}, slechte hygiëne en de levensverwachtingen was 45 jaar. 11. Hoe zat het met het liberale economische beleid? (Aantal cijfers=5) - **Baron Lambermont** was een belangrijke Belgische diplomaat. Hij **slaagde erin om de tol van de Schelde op te heffen** (1863). Hij gaf samen met zijn handelspartners een lumpsum aan de Nederlanders. Hierdoor kan de haven van Antwerpen terug concurreren. **De haven van Antwerpen bloeit in de tweede helft**[^18^](#fn18){#fnref18.footnote-ref} **van de 19^e^ eeuw**, na jaren stilstand door die tol. Er is bloei door **Congo** in de jaren 1880 en dus ook de **vrijmaking van de tol op Schelde**. - Een land als België start met een fragiele geopolitieke[^19^](#fn19){#fnref19.footnote-ref} status, ze moet neutraal zijn en onder de garantie leven van de grootmachten **maar België begint een omvangrijk**[^20^](#fn20){#fnref20.footnote-ref} **diplomatie te hebben en de commerciële**[^21^](#fn21){#fnref21.footnote-ref} **voordelen** te zien in haar neutraliteit. - De **ideeën en waarden van het liberalisme waren: het individualisme, het eigendomsrecht en de vraag en aanbod**[^22^](#fn22){#fnref22.footnote-ref}. - De katholieken en de liberalen waren het erover eens dat het proletariaat niet moest klagen. Voor **de** **liberalen was het idee dat als je geen succes hebt, is dat jouw eigen schuld**. Voor **de** **kerk was het idee dat de industriële proletariaat tevreden moest zijn met hun plaats in het leven**, de kerk hield het systeem in stand. "Messieurs, il faut qu'il y ait des pauvres". - De staat mag **niet veel** doen, **weinig interventie**: de belastingen moeten laag blijven maar de staat mag wel de **ondernemingen** **helpen** zoals bijvoorbeeld met **aanleg van kanalen, ondersteuning Belgische frank**,... **De staat mag geen minimum prijzen eisen**,... 12. Wat doen de liberalen in praktijk? (Aantal cijfers=9) - **De liberalen schrijven wetgeving op vraag van de werkgevers ongeacht partij**. **1)** **Afschaffing** van de **wegentol** (geen belastingen om wegen te gebruiken) (1867), **2)** **afkopen** van de **Scheldetol** (1863), **3)** **geen toestemming** (van regering) **meer nodig voor naamloze vennootschappen** (1872) en **4)** de **beurs**[^23^](#fn23){#fnref23.footnote-ref} is volledig **vrij**. - **De Nationale bank wordt opgericht in 1850**. Het is een gemengde entiteit, de **overheid is eigenaar** ervan maar ook anderen kunnen **aandeelhouders** zijn. De bank kan ook winst maken en dividenden uitkeren[^24^](#fn24){#fnref24.footnote-ref}. In 1850 geeft de Nationale Bank het geld uit. Ervoor was dit de Société Générale. - **De Nationale Bank biedt hulp aan de Société Générale**. De Société Générale was diegene die geld uitleende. Dit wil dus zeggen dat ze **niet mocht speculeren**[^25^](#fn25){#fnref25.footnote-ref}, de Société Générale moest voorzichtig zijn met waarin ze het geld investeert omdat het geld afhankelijk is van de waarde die ze krijgt in de economie. De Société Générale kon niet in zaken investeren die een risico hadden om failliet te gaan (bv. Bedrijven). Maar door de liberalen werd dus het Nationale Bank opgericht die geld zal uitlenen. - **De gemeentelijke tollen** (taxen dat je moet betalen aan de gemeente als je handelt) worden **afgeschaft in 1860** door Frère-Orban, in de plaats daarvan komt het **gemeentekrediet in 1860**: een bank die leningen geeft aan de gemeente en de gemeente kan zelf ook aandeelhouder worden van die bank om winst te maken en dividenden te krijgen. - **De Algemene Spaar en Lijfrentekas bank** wordt opgericht in 1865. Dit is een trucje om de **arbeider** in het **systeem** te houden. De arbeiders hadden een **spaarboekje** in deze bank, ze kregen daarbij ook een **percentje**. Hierdoor hebben ze iets te verliezen en is er zo minder kans op een uitbraak van een revolutie. (Liberale idee: je zult er wel uitgeraken als je je goed gedraagt, sparen) - **Er zijn handelsverdragen vanaf de jaren 1860**. De andere grote partners, NL, FR, GB & DE willen met België delen, wat goed is voor de Belgische industrie. Maar we hebben wel een neutraliteitsstatuut: we mogen geen[^26^](#fn26){#fnref26.footnote-ref} douane-unie aangaan of spoorwegen verkopen aan de Fransen. - (DIB) **De liberale staat investeert in bedrijven maar de winsten zijn voor de privé**[^27^](#fn27){#fnref27.footnote-ref} (bedrijven/mensen). - (DIB) De **werkgever profiteert terwijl de werknemer** **problemen** **heeft**: **1)** op de gemeentes houdt men een **werkboekje** bij, deze was bedoeld om de arbeider in controle te houden zodat **hij zijn werk braaf doet**. Dit werkboekje werd door de werkgever ingevuld en als de arbeider iets verkeerds deed werd dit genoteerd waardoor de arbeider in zijn volgende sollicitatie niet zou worden aangenomen. **2)** **Coalitieverbod**: het is verboden om samen te komen en betere arbeidsrechten te eisen. Als deze coalitieverbod wordt opgeheven na 1867 is het **nog steeds verboden om te staken, strafbaar zelfs**. **3)** De werkgever kan naar de burgemeester gaan waardoor er **de politie op die staking** wordt afgestuurd, als dat niet werkt kan het tot **het leger oplopen**, je kan geschoten worden als het moet. **4)** Hoewel de werknemer en de werkgever als gelijk worden gezien, staat in het burgerlijk wetboek dat de werkgever op zijn woord wordt geloofd. Er zijn **bewijsregels** om het woord van de werkgever te ontkrachten. - **2 verschillende werelden tussen arm en rijke wijken**. Rijken hadden mooie rijke wijken, de rijken spraken Frans en gingen naar opera's/theaters,... voor ontspanning. De arbeider leefde in beluiken en sprak in dialecten. Voor ontspanning was alcohol vaak de keuze. 13. Er was een vorm van **verzet** tegen deze **ongelijkheid** tussen de **arbeiders en rijken**, voorbeeld van de vroege arbeidersbeweging: **Moyson**, een textielarbeidersleider in Gent. **Het vroegsocialisme** begon te ontstaan, je begon arbeidersbewegingen te krijgen. (Aantal cijfers=5) - Er zijn **veel problemen om de arbeiders te doen verenigen**: **1)** de arbeider heeft geen tijd om aan politiek te doen, **de arbeider moet werken om te overleven**. **2) Staken is strafbaar**. Maar toch worden er organisaties/vakbonden opgericht om elkaar in nood te steunen. **3)** De maatschappij wordt in stand gehouden door de kerk. De kerk heeft invloed op de mensen (onderwijs, zorg,...). **De kerk zegt dat men tevreden moet zijn met hun sociale positie**. Diegene die zich zou verzetten is zelf **antiklerikaal**. - Er is een **wisselwerking** met onze buurlanden: **Marx komt uit Duitsland en Proudhon komt uit Frankrijk**. **Proudhon was een anarchist**[^28^](#fn28){#fnref28.footnote-ref}. Het doel dat ze willen bereiken klinkt gewelddadig maar ze bedenken concepten uit die ook op een zachtere manier kan toegepast worden. Proudhon is een voorstander van **coöperatieven: een bedrijf waarbij de arbeiders samen de baas zijn**. Er is geen groep van aandeelhouders,... De macht gaat uit van de **mensen** zelf. Deze radicale arbeidersbewegingen zijn **antiklerikaal**. - Het hoogtepunt van de arbeidersbeweging bij ons is in 1869-1870. **60.000 arbeiders worden lid van het arbeiders internationale**. - Marx organiseert een unie van revolutionairen. Maar er ontstaat een probleem: **2 verschillende ideologieën**, Marxisme en anarchisme, er is hierdoor veel onderlinge ruzies. Marx vindt dat we in een volgend stadium zullen gaan na de botsing tussen de burgerij en arbeiders. **De anarchisten willen een gewelddadige omwerping**[^29^](#fn29){#fnref29.footnote-ref} **van het bestaande systeem zonder de propaganda, waarin we aan de arbeiders uitleggen dat er tegenstellingen zijn tussen arm en rijk, van Marx te voeren. De Marxisten willen via de politiek het bestaande systeem veranderen en de macht te nemen via een socialistische vereniging.** - Er komt opnieuw **een revolutie in Parijs in 1871 waardoor deze vereniging uit elkaar valt omdat de revolutionairen in Parijs uitgeschoten worden**. 14. In de steden kunnen de sociaal progressieve middenklasse nu ook **stemmen** door de **cijns** die nu voor iedereen **hetzelfde** is dankzij de preventieve maatregel van de liberale partij in **1848**. (Aantal cijfers=8) - **Onder invloed van de sociaal progressieve middenklasse komen er een paar verzachtingen voor de arbeiders**. Vb. van deze verzachtende sociaal progressieve maatregel is dat er **in 1867 een nieuw strafrechtboek komt waarin staat dat de coalitieverbod afgeschaft is maar staken nog altijd strafbaar is**. De vakbonden zijn niet verboden maar kunnen ook **niet** zomaar doen wat ze willen. - **Verenigingen L'Affranchissement en Les Solidaires werden opgericht voor verbetering voor het lot van de arbeiders**. Een Brusselse afdeling van **Les** **Solidaires**, **Le** **Peuple**, lag mee aan de basis van de Belgische afdeling van de **Eerste** **Internationale**. - De **socialisten** in **1870-1880** gaan **winst** beginnen op te bouwen en met die winst beginnen ze te **investeren in slagerijen**,... - Bij de sociaal progressieve middenklasse denkt men aan **klassenintegratie**: **hoe kunnen wij mensen in het systeem integreren en perspectieven geven om vooruit te gaan**. Voorbeeld hiervan is de oprichting van de ASLK. - De mensen uit de middenklasse die nu kunnen stemmen vinden we terug **in bijna alle** **politieke strekkingen van deze periode**. Bij de liberalen zijn dat de **sociaal** **progressieve liberalen**. De sociaal progressieve liberalen zijn voor **capaciteitsstemrecht**: mensen met een diploma mogen meestemmen omdat ze kritisch hebben leren nadenken. Ze willen dus een **neutraal onderwijs** zodat men niet beïnvloed kan worden door de kerk. De liberalen zijn bang voor de uitbreiding van de macht van de kerk op het platteland. Ze zijn dus **antiklerikaal**. De sociaal progressieve middenklasse zijn daarnaast ook bij de katholieken maar ook bij de **Vlaamse Beweging (want er zijn Nederlandstalige middenklassen)**. - De **regering** wil **forten** bouwen in **Antwerpen** voor bescherming in 1860 (weten niet tegen wie maar het kan geen kwaad, bv NL). Er wordt een nieuwe partij gecreëerd in Antwerpen: **de Meetingpartij**. Het heet de meeting omdat zij bij publieke bijeenkomsten in de volkstaal aan de kiezers uitlegt dat ze geen forten mogen bouwen omdat dat alles zou **blokkeren in dat gebied**. Dankzij het **meerderheidsstelsel** komen zij in het **parlement**. (Breekt **niet** door in andere provincies) - **1871 verlagen de katholieken de kiescijns voor de gemeenten door vraag van de sociale progressieve middenklasse**. (D'Anethan) - In **1883** gaan de conservatieve liberalen luisteren naar de sociaal progressieven en wordt **het capacitair stemrecht gecreëerd maar enkel voor de gemeenteraadsverkiezingen**, voor het parlement blijft de cijns. Het capacitair stemrecht raakt niet zoveel mensen. De **sociaal progressieven willen een algemeen stemrecht**, terwijl de **conservatieve (doctrinaire) liberalen dit te ver vinden**. De katholieken zullen zeggen dat hun diploma uit het lager onderwijs ook telt. De katholieken, de socialisten, de liberalen en de Vlaams Nationalisten gaan campagne voeren waardoor er **bekwaamheidskiezersbonden** ontstaan. In deze bonden kan je **les gaan** volgen zodat de mensen kunnen slagen op hun bekwaamheidsexamen om te kunnen stemmen. **De omstandigheden waren zeer slecht voor de arbeiders. Er waren weinig maatregelen genomen maar toch een beetje druk via de sociaal progressieve middenklasse. Weinig mensen kunnen stemmen, de mensen in het parlement luisteren sociaal-economisch naar de rijken (industrie & grootkapitaal). De katholieken laten zich overtuigen dat zij ook rijk kunnen worden met investeringen en industrie. Ze voeren dus een beetje hetzelfde sociaal-economisch beleid.** **De levensbeschouwelijke breuklijn van 1850 -- 1884** **(Aantal cijfers=8)** Weinig mensen kunnen stemmen, de mensen in het parlement luisteren sociaal-economisch naar de rijken (industrie & grootkapitaal). De **katholieken** laten zich **overtuigen** dat zij ook **rijk** kunnen **worden** met **investeringen** en **industrie**. Ze voeren dus een beetje **hetzelfde** sociaal-economisch beleid. Waar de liberalen en de katholieken een conflict zullen hebben is de levensbeschouwelijke breuklijn. Het is het **conflict** tussen de kerk en degenen die tegen de **maatschappelijke** **macht** van de **kerk** zijn. Dus het is het conflict tussen de **klerikaal** en **antiklerikaal**. 1. **François Laurent is een liberale vrijdenker**. Hij richt zich **tegen de katholieke kerk omdat de kerk voor censuur, verdrukken van het individu en autoriteit staat**. 2. Er ontstaat een **hulpklasse** die ook jobs krijgen door de industriële groei. Dit zijn leerkrachten, advocaten, ambtenaren, boekhouders,... de dienstsector. **Zij zullen zich meer aansluiten bij de vrijdenkers**. 3. De vrijdenkers zijn dus: 1) **positivistisch**[^30^](#fn30){#fnref30.footnote-ref}, geen dogma's. 2) **Rationalisme**: Individu centraal. 3) Kennis kan verrijkt worden via **onderwijs (zoals de sociaal progressieven)**. 4) Ze willen de **autoriteit** van de **kerk** **breken** door zelf na te denken. 5) Ze willen dat er **tolerantie** is, de **mogelijkheid is om verschillende meningen** te hebben in de maatschappij en niet enkel de mening van de kerk. 1. De vrijdenkers stoort dat de **openbaring** van de kerk als de **waarheid** wordt beschouwd. De kerk heeft een **grote materiële rijkdom** waardoor haar maatschappelijke macht nog sterker is. **Ze bemoeit zich met zaken die alleen volgens de liberalen de staat mag doen**. 4. De conflicten tussen de vrijdenkers en kerk (aantal cijfers=6): 1. De **begraafplaatsen** worden volgens het **katholieke** **geloof** uitgevoerd. Diegenen die niet gelovig zijn willen begraven worden maar op een **neutrale** manier en niet volgens het gemeentelijke kerkhof. 2. Het tweede probleem was de mengeling in het onderwijs. Op de katholieke scholen leert men gezag en autoriteit, op de neutrale scholen verlichting, wetenschap & rationalisme. De **vrijdenkers willen dus meer openbaar onderwijs**. Maar door de gemeentewet in 1842 zijn er op het platteland alleen maar katholieken. **Charles Rogier (minister van binnenlandse zaken) vraagt in 1850 dat de scholen in gemeentes neutraal moeten zijn. Hierop protesteren de bisschoppen en Rogier verliest daartegen**. Rogier mag nieuwe scholen oprichten maar de katholieke staatsscholen blijven. 3. Er komt een 3^de^ conflict in 1856 dat draait rond **François Laurent & Brasseur**. **Laurent steunt het protestantisme, dat het moderner is en meer plaats geeft aan de wetenschap dan het katholicisme**. **Brasseur trekt in zijn les in twijfel** **of Jezus de zoon is van god**. **De ouders gaan klagen bij de bisschop van Gent** waardoor die **bisschop eist dat ze ontslagen** **worden**. Deze kwestie wordt besproken in het parlement en ze worden **niet ontslagen maar ze krijgen wel een berisping**[^31^](#fn31){#fnref31.footnote-ref}. Frère Orban, de grote liberale leider, zegt dat ze niet voorzichtig zijn en dat ze de morele overtuiging van de studenten **niet** mogen choqueren. 4. De **kloosterwet** leidt tot de val van de laatste unionistische regering in **1857**. De kerk controleert niet alleen het onderwijs maar ook de armenzorg en de ziekenzorg. In **1857 komt er een voorstel van de unionistische regering (gedomineerd door de katholieken)** die zegt dat de commissies worden gecontroleerd door de lokale verkozenen van de gemeente. Dit zijn in de meeste gebieden de katholieken. Dit is dus eigenlijk geen controle omdat de katholieken grote stukken van het land controleren. Dit zorgt voor protesten wat tot de liberale overwinning leidt bij de gemeenteraadsverkiezingen. De Decker gaat weg, er komen nieuwe verkiezingen en **de liberalen gaan aan de macht zijn van** **1857 tot 1870**. 5. Het conflict gaat niet direct tot een hoogtepunt komen maar het zal stilaan intenser worden. Ook **de doctrinaire**[^32^](#fn32){#fnref32.footnote-ref} **liberalen begrijpen dat de kerk nodig is om de mensen braaf te houden. Dat bijvoorbeeld de arbeiders niet in opstand komen voor arbeidsrechten**. 6. De vrijdenkers hebben ook wat successen behaald (La Libre Pensée, 't Zal Wel Gaan): **1)** **de begraafplaatsen werden voor iedereen** (1859). **2)** De **overheid beheerde de kerkelijke goederen** (1866-1869). **3) De** **studiebeurzen werden door de staat gesteund en niet meer door de kerk** (1865). En **4) de relaties met de Vaticaan werden verbroken in 1878 wanneer ze weer aan de macht komen**. De paus verliest zijn eigen macht in Italië. In 1870 werd het Rome ingelijfd bij het koninkrijk Italië waardoor de paus niet meer de wereldlijke macht heeft. 5. De **ultramontanen worden door de Paus** geradicaliseerd door **1) de eenmaking van Italië** en **2) de invoering van dogma's van de Paus**. De ultramontanen zijn de **meest radicale katholieken**. Ze geloven dat het woord van god boven de wet van de staat ligt. De ultramontanen zijn dus extremer dan de gematigde katholieken. (Aantal cijfers=9) 1. Hoewel er verenigingen (**federale Bond kiesverenigingen in 1865, Bond Katholieke Kringen in 1868 of de Federatie van Katholieke Kringen en Conservatieve Verenigingen in 1878**) worden gemaakt om de kerk te steunen hebben de **katholieken zelf geen politieke partij omdat ze daartegen zijn**. **Deze verenigingen hebben weinig controle op de parlementsleden**. 2. De katholieke regeringen zoals **d'Anethan**, **De Theux** en **Malou** worden als **verraders** gezien in de ogen van de ultramontanen, ze zijn te **soft**. 3. In **België bloeit het ultramontaanse verenigingsleven**. (Processies, vakbonden waar ook werkgevers in zitten,...) 4. De **ultramontanen in België in 1870 is een coalitie met de bisschoppen, de adellijke GGB en de middengroepen die schrik hebben voor het socialisme** (door bv de commune revolutie in Parijs 1871 en de arbeidersinternationale). Ze gaan betogen voor **meer religieuze maatregelen**. 5. Ze zijn tegen de Belgische grondwet, ze zijn **voor een katholieke staat** met het gezag van de Paus 6. Ze vinden dat **het liberalisme en katholicisme onverzoenbaar**[^33^](#fn33){#fnref33.footnote-ref} is. De liberalen geloven dat de mens zelf beslissingen kan maken,... terwijl de ultramontanen geloven dat de kerk zelf alleen mag beslissen. 7. Ze willen zoals in **de middeleeuwen dat de standen het parlement vervangen**. In het middeleeuwen heb je **de clerus, adel en de 3^e^ stand** die elk hun positie in de samenleving kent. (Met de Franse Revolutie is dat hier weg) 8. Deze ideeën leiden tot de **Bond der Belgische Katholieke Werkmanskringen in 1867**. Een ultramontaanse organisatie die antisocialistisch is. Ze willen iedereen harmonieus samenbrengen om ervoor te zorgen dat de werknemers niet beïnvloed worden door het socialisme. - Van **1870 tot 1878 zullen de ultramontanen aan de macht zijn**, maar verliezen deze in **1878 door de liberale partij**. Ze verlagen de kiescijns door vraag van de progressieve sociale middenklasse bij de katholieken. Maar **de liberalen halen een overwinning** **wat tot ontploffing zal zorgen op het levensbeschouwelijke conflict**. De **ultramontaanse fractie zelf verloor haar betekenis rond 1881**. 6. Het ministerie van **Frère Orban & Van Humbeeck staat bekend als het ministerie van de schooloorlog**. (Aantal cijfers=4) 1. (DIB) Dat conflict gaat gepaard met de **Wet-Van Humbeeck in 1879**: het is moeilijk om op gebieden zoals op het platteland waar de katholieken domineren, als ouder een neutrale school te vinden. Volgens Van Humbeeck, als ze dit probleem overlaten aan de gemeentes zal het nooit opgelost worden. Van Humbeeck zegt dus dat de gemeenten centraal verplicht moeten worden. De liberalen richten het **ministerie van de Nationale Opvoeding** op. **1)** Van Humbeeck verplicht **de gemeenten om alleen scholen te subsidiëren waar mensen lesgeven met een officieel diploma van een rijksnormaal school**. De **pastoors en nonnen hebben dat niet** dus kunnen zij geen lesgeven in scholen. **2)** Tijdens de schooluren **mag er geen godsdienst les gegeven** worden. Het mag **enkel buiten** de schooluren. **3)** Als er in een gemeente alleen een katholieke school is, **moet er een nieuwe neutrale school** opgericht worden. In **1881** doet hij dat ook voor het **middelbaar onderwijs**. 2. De **katholieke kerk vindt dit natuurlijk heel slecht** omdat dit **haar macht kan verminderen in de maatschappij** doordat kinderen geen katholieke opvoeding zouden kunnen krijgen. 3. **De radicale katholieken reageren op deze wet** (aantal cijfers=4): A. De kerk zegt dat ze **zelf veel meer scholen kunnen bouwen** dan de staat. Er wordt een race uitgezet om het katholiek onderwijs uit te breiden. Al het geld dat ze ontvangen gaan zij in de eerste jaren in het onderwijs besteden. De **kerk vraagt aan mensen om geld te doneren** hoeveel ze maar kunnen en ook aan de rijke zodat ze dit probleem met de liberalen kunnen overwinnen door meer katholieke scholen te kunnen bouwen. (**Adelplicht**). B. C\) **Leopold II doet niets hiertegen**. Het atheïsme en het vrijdenken zal heersen in **3000** scholen waarin men de god, de kerk en de katholieke moraal heeft weggejaagd. De katholieke pers **reageert dus heel sterk** tegen. C. **Ouders die hun kinderen naar zulke 'goddeloze' scholen** sturen, volgens hun geweten dat de wet van god boven de wet van de staat ligt, zullen **uitgebuit worden**. Ze mogen niet meer naar de kerk komen,... ze worden beschouwd als ongelovigen. D. De **bisschoppen** zullen **meetings** houden (wat mag volgens de grondwet), manifesteren en organiseren petities. De kerk (dus de bisschoppen) gaan op bezoek naar de **katholieke burgemeesters en ambtenaren** om te zeggen dat ze deze **wet** **niet** **mogen** **uitvoeren** omdat je hierdoor het woord van god lager beschouwt dan de wet van de staat. 4. Enerzijds gaat de regering inhoudelijk toegeven dat **de godsdienst de basis mag zijn van de maatschappelijke moraal in het lager onderwijs**. **Maar de regering zal wel sancties geven aan diegenen die de wet blokkeren, dus de katholieke politici en ambtenaren. Hierdoor wordt het erger en zorgt het voor een burgeroorlog. Er is oorlog tussen het episcopaat tegen de loge.** 7. **Verzet in België wordt geformuleerd met verwijzing naar de grondwet**. Van beide kanten is er **een andere visie over wat de vrijheid van onderwijs** **betekent**. Er **was geen grondwettelijk hof om te gaan vragen of een wet de grondwet schendt: de grondwet is dat wat de meerderheid van het parlement verklaart wat het is**. 8. Het probleem zal zich **escaleren (aantal cijfers=2)**. - De kerk gaat niet alleen druk zetten op de overheid maar ook **druk zetten op de individuen**. De kerk zal **geen sacramenten meer geven aan mensen die lesgeven in neutrale scholen of aan ouders die hun kinderen naar de neutrale scholen sturen**. Het gevolg is dat **de staatsscholen in Vlaanderen gaan leeg staan: geen personeel of leerlingen**. - **Kerk krijgt geld van de adel en rijke gelovigen terwijl de staat de belastingen zal moeten verhogen voor neutrale scholen.** Ze zullen dus afgebeeld worden als een partij die alleen maar om geld vraagt. - Hierdoor **verliezen de liberalen de verkiezingen in 1884**. Na deze periode zullen de liberalen nooit meer alleen regeren, ze behalen nooit meer de meerderheid in België. - **80% van de kinderen zullen op een vrije school zitten**, dus niet op een neutrale school. - Er komt de oprichting van **de Unie voor het Herstel van de Grieven**: een katholiek programma als revanche tegen de liberale partij. - De **katholieken winnen in 1884**, ze schaffen het ministerie van het onderwijs af en gaan terug naar het regime van 1842 (gemeentewet). **De liberale partij kent moeilijke tijden hierna, de progressieve liberalen gaan naar de socialisten. De wet-Van Humbeeck is niet gelukt, de katholieke scholen zijn nog meer uitgebreid door het verzet van de katholieken. Het katholicisme blijft dominant in de maatschappij. De schoolstrijd heeft ervoor gezorgd dat de liberalen hun macht verliezen. De katholieken zijn hierna krachtiger geworden dan de liberalen.** **De communautaire breuklijn van 1850 -- 1884** **(Aantal cijfers=9)** In **1848** kunnen **nieuwe** groepen in de **maatschappij** **politiek** **participeren**. Voor 1848 werden de mensen van de Vlaamse beweging de taalminnaren of de literatoren genoemd. In deze **periode** zullen ze het **kleinburgerlijke** **Flamingantisme** genoemd worden. Ze worden **kleinburgerlijk** genoemd omdat het de **middengroepen** zijn die **politiek** **participeren** in de steden. Dit zijn de mensen in de onderste zone van de middenklasse die **net** aan politiek beginnen te doen. Het aanpakken van de **taalproblematiek in het strafrecht is de eerste taalwet die zal lukken**. 1. Er is **een afschaffing van de zegelbelasting en een verlaging van de kiescijns waardoor deze groep ook actief kan meedoen in de politiek**. 2. De **kleinburgerlijke Flaminganten zijn nog niet absoluut separatistisch**. Ze zijn niet heel ambitieus in hun doelstellingen. Ze willen dat het Nederlands in gebieden waar men ook Nederlands spreekt, naast het Frans komt. **Ze willen de tweetaligheid van Vlaanderen, dus nog niet Vlaanderen helemaal Vlaams**. 3. Ze richten zich niet op de massa van de arbeiders omdat ze toch niet kunnen stemmen, er ontstaan **drukkingsgroepen via de liberalen en de katholieken**. Er komt dus **geen 3^e^ partij**. 4. Een eerste episode van deze Flaminganten is het verslag van **de grievencommissie onder de katholieke regering De Decker** in **1855**. De Decker laat een groot taalrapport opstellen. Het Nederlands is geen echt erkende taal in het onderwijs in vergelijking met het Frans, juridische taal of een bestuurstaal. **In dat rapport zullen literatoren zoals bijvoorbeeld Conscience alles in kaart brengen waarom het Nederlands te weinig gerespecteerd wordt en wat eraan moet veranderen**. Voorbeeld: het benoemen van ambtenaren in Vlaanderen die geen Nederlands verstaan. 5. Maar er gebeurt verder hier niets mee omdat **de liberale regering Rogier aan de macht komt in 1857** **na de crisis van de kloosterwet**. **De liberalen geloven in de verlichting, die afkomstig is van Frankrijk, ze geloven dat ze via het Frans het idee van de verlichting kunnen aanleren via neutrale scholen. De eentaligheid blijft**. 6. In **Antwerpen slaagt de Meetingpartij in om mensen verkozen te krijgen dankzij het meerderheidssysteem**. De mensen profileren zich op het Nederlands zowel bij de liberalen als de katholieken. 7. **Vlaamse vleugel van de liberalen** zegt dat we het Nederlands moeten gebruiken omdat de kerk en de geestelijkheid het Vlaamse volk inferieur houdt. **Als de liberalen alleen Frans praten kunnen ze zich niet richten op de Vlamingen die door de kerk gedomineerd worden**. Er komen cultuurverenigingen zoals het **Willemsfonds en Liberale Vlaamse Bonden in de steden**. 8. **De katholieken gebruiken de volkstaal (Nederlands) meer omdat zij het werkelijke land controleren**. Het ultramontanisme, de extreem radicale katholieken, spreekt de mensen in de volkstaal. **De volkstaal of de dialecten worden gezien als een overblijfsel van de oude wereld, waar de kerk veel meer macht had dan nu**. Bij de katholieken heb je de **Davidsfonds**. 9. **Er is geen overkoepelende**[^34^](#fn34){#fnref34.footnote-ref} **3^e^ partij maar er komen wel realisaties:** 1. **Zodra je voor de onderzoeksrechter verschijnt en hij jou in beschuldiging stelt moet alles in het Nederlands gebeuren in de noordelijke provincies (Coucke en Goethals werden veroordeeld zelfs al zijn zij onschuldig, ze begrepen hun zaak niet omdat het in het Frans was). En de verdachte die geen Nederlands kan, kan het wel nog in het Frans. In strafzaken moet het Nederlands gebruikt worden voor diegenen die geen Frans verstaan.** 2. Er komt **een wet in 1878**: **het gebruik van het Vlaams wordt in de noordelijke provincies verplicht voor de berichten van de centrale overheid**. Ofwel in het Nederlands en Frans ofwel alleen in het Nederlands. **Ook in de gemeenten moet men in het Nederlands communiceren tenzij de gemeente of de persoon zelf het Frans vraagt**. (=een gemeente die gedomineerd wordt door de Franstalige elites -het cijnskiesrecht is er nog steeds- mag dus het Frans verder gebruiken als ze dit vraagt aan de overheid) 3. Het **gebruik van het Nederlands wordt in het officieel middelbaar onderwijs ingevoerd in 1883**. 4. Bij de Meetingpartij Antwerpen zullen Coremans, De Laet en Van Rijswijk actief zijn, bij de liberalen in Brussel zijn het Vanderkindere & Buls. **Dankzij de afschaffing van de zegelbelasting en de verlaging van de kiescijns kunnen nu meerdere groepen in de maatschappij meestemmen. De kleinburgerlijke Flaminganten willen nog niet volledig alleen het Vlaams in de Vlaamse provincies maar ze willen wel dat het Nederlands naast het Frans komt. In deze periode komen een paar realisaties die een beetje meer erkenning geven aan het Nederlands. Er is geen duidelijke 3^e^ partij maar je zal ze wel bij de liberalen als bij de katholieken terugvinden.** **De sociaal-economische breuklijn van 1885 -- 1914** **(Aantal cijfers=32)** In dit hoofdstuk gaan we naar de volgende periode omdat de **katholieken** in **1884** de **verkiezingen** **winnen**. Er zal een **3^e^** **partij** vormen: de **socialistische** **beweging**. Deze breuklijn zal dus te maken hebben met de **opkomst van de socialisten**. Ze gaan de miserie van de arbeiders proberen **kanaliseren** naar een **echte** **politieke** beweging. Voor de **topklassen** gaat het **zeer goed economisch**. Veel winsten en dankzij de kolonie bloeit de haven van Antwerpen. België staat aan de **wereldtop** als eerste geïndustrialiseerde land. Tegelijkertijd gaat men **veranderingen** moet voeren in het conservatieve politieke systeem: het **cijnskiesrechtsysteem**. Maar dit zal niet in 1 keer gebeuren. In deze periode wordt de **democratie** **definitief** **verruimd**: alle mannen boven de **25** zullen **mogen** **stemmen**. Dit gebeurt met **behoud** van de **economische fundamenten**: **vrije** **markt**. Zaken zoals minimumloon wordt nog altijd niet ingevoerd. Het is het **conflict** tussen de **arbeiders** en diegene die hele **grote winsten maken door de economische boom**. 1. Van **1884 tot 1918** zijn er alleen maar **katholieken** aan de **macht**. 2. De **rijkdom** van de **koning** Leopold II wordt door de **socialisten** gebruikt om de arbeiders bewust te maken van hun situatie: de koning leeft een **luxe** leven terwijl de arbeiders **amper** **geld** hebben om te overleven. 3. Er was een crisis in 1873 -- 1874 maar vanaf 1895 boomt de economie. Er is 3,5% groei per jaar dankzij nieuwe industrieën. Er **is de Tweede Industriële Revolutie: chemie, de non-ferro industrie en nieuwe energiebronnen: elektrische motor en petroleum die de steenkool vervangen**. De Belgische economie staat aan de **top** van de wereld. 4. Er **komen nieuwe markten buiten Europa: investeringen in Rusland, China, Amerika**,... (Cockerill, Empain, Solvay) 5. Het **kolonialisme in Congo-Vrijstaat in** **1885** zoals bijvoorbeeld rubber dat veel winst kan opbrengen voor het maken van banden,... 6. De **Belgische wapenindustrie heeft ook veel succes**: er worden wapens besteld omdat er tegen het einde van de 19^e^ eeuw veel concurrentie is tussen de grootmachten. 7. Er is sprake van een **monopoliekapitalisme: grote bedrijven zullen aandelen kopen van maatschappijen die andere grote bedrijven controleren (in holdings)**. De groepen zelf gaan bestaan uit het oorspronkelijke bedrijf en nog andere industriële takken. Ze zullen zo hun monopolie steeds verder uitbreiden. Zo krijg je een **kleine groep die internationaal en in België veel rijkdom controleert**: **Haute Finance**. 8. Hoewel bedrijven meer verdienden kregen de arbeiders niet altijd een beter loon. In sommige bedrijven had je wel een soort **arbeidersaristocratie** waarbij sommige **arbeiders** het **iets** **beter** hadden dan de andere. 9. Doordat **er veel winst wordt gemaakt komt er de vraag naar een betere situatie voor de arbeiders**. De machthebbers willen dit doen maar de arbeiders moeten dan wel de liberale economie aanvaarden en er niet tegenstrijden. Dus de afschaffing van het eigendomsrecht van Marx of anarchistische ideeën mag niet. 10. Er komen in deze periode **meer activiteiten voor de gewone man om zich te ontspannen in zijn vrije tijd**. In de vorige periode had je alleen maar het alcoholisme & cafés. 11. Op het hoogtepunt van deze industrialisatie zijn er 800.000+ fabrieksarbeiders. Als deze arbeiders samen actie voeren moet men wel toegevingen doen. Het antwoord is ja en nee. Er zijn 2 types socialisme. 1) **Het anarchistische gewelddadige socialisme** en aan de andere kant 2) georganiseerde socialisme, **de beweging van de coöperatieven** en de progressieve intellectuelen (Marx). 12. (DIB) In **1885 werd in Brussel de Belgische Werklieden Partij** opgericht, kort gezegd de BWP. **1)** Het **doel van deze partij is om de meerderheid te halen in het bestaande systeem om hervormingen te voeren**. Dit wilden ze doen door **middel van een socialistische meerderheid te zoeken**. Deze socialisten pleiten voor **2)** het **Algemeen Enkelvoudig Stemrecht, een kiessysteem waarbij 1 stem gelijk staat met 1 kiezer. 3) Het doel van de socialistische beweging is integratie** (denk maar aan klassenintegratie vorig hoofdstuk) **in het systeem, door in het parlement binnen te geraken.** Dit willen ze doen door **middel van politieke staking**. De BWP wil een einde maken aan veel te **veel** **eigendom**, ze wil dit doen op een **democratische** **manier** binnen het systeem. 13. De **revolutionaire (anarchisme) socialisten gaan in Wallonië staken** en ze worden **geholpen door de reformistische socialisten** (brood,...) die veel beter georganiseerd zijn. Ze zullen zo ook samen een soort **bondgenootschap** vormen. De beweging begint overal te groeien. Er komen **massabewegingen zoals stakingen, betogingen,... die niet meer te controleren zijn**. (Aantal cijfers=7) - In **1886 komen er gewelddadige stakingen**. En in mei **1887** weer. - **Defuisseaux is een socialist die het socialisme wil populariseren**. Hij heeft een soort van **vraag en antwoord boekje** gemaakt zoals bij de kerk maar dan voor het socialisme. - In **1883** werd het **capaciteitsstemrecht** ingevoerd voor de **gemeenten**. In **1887** gaan de socialisten **werkliedenbonden** **oprichten** zodat mensen het **bekwaamheidsexamen** kunnen afleggen en voor hen kunnen stemmen. De **progressieve liberalen** sluiten zich aan bij de **socialisten**. - Er zal altijd **spanning** zijn **tussen** de **reformistische socialisten** die algemeen stemrecht willen om het systeem te veranderen en de **anarchistische** **revolutionairen** die het systeem willen omver gooien. Maar het is wel beheersbaar omdat ze de oppositie blijven tot 1914. - In Wallonië is er een **Parti Socialiste Républicain in 1887** die op een verdere radicale lijn is maar de **staking is mislukt**. - In 1890 komen de reformisten en de radicale socialisten samen waardoor de sociaaldemocratie overwint. - **Wallonië en Vlaanderen** hebben een **ander economisch en sociaal profiel**. In Wallonië hebben ze de **zware nijverheid** waar de **omstandigheden het slechtste** zijn. De arbeiders wonen in **arbeiderscités** en ze zijn **afgesneden** van het **platteland** **&** **natuur**,... Ze zijn bereid om **geweld** te grijpen. In **Vlaanderen** is het anders: er zijn **minder** **arbeiderscités**, de mensen zijn weggevlucht van het **platteland** en **denken nog aan de structuur van het dorp**. En er is een andere tegenbeweging: de **coöperatieven**, **kleinere groep arbeiders die het iets beter hebben**. In **Wallonië** groeit dus een **radicale** **beweging** en bij de **Vlamingen** een **reformistische** **beweging**. **Ze komen elkaar tegen door de solidaire staking in 1886.** 14. Aan de andere kant van de maatschappij: **hoogopgeleiden, advocaten & intellectuelen** is er een **scheuring** bij de **liberalen** in **1884**. Die **scheuring** zal belangrijk zijn voor het uitbouwen van het **socialistische** **partij**. Niet alleen **arbeiders** maar ook **progressieve advocaten en intellectuelen** (bv. Vandervelde) zijn **socialisten**. Ze gaan de **partij structureren en uitbouwen**. **Progressieve liberalen** zullen dus aansluiten bij het socialisme. 15. (DIB) Charter van Quaregnon in 1894: In Quaregnon wordt het basis programma van het socialistische partij afgesproken. Het is een **fusie van het progressief liberalisme, de sociaaldemocratie en het Marxisme**. **Vandervelde** **stelt** deze **Charter van Quaregnon** op. - Het **einddoel** van de socialisten is **revolutionair**: ze willen een **1) klasseloze maatschappij waarin er geen armen of rijken zijn** en iedereen gelijk is. En **2) ze willen de economie collectief besturen, collectivisme**. - Ze willen dit **einddoel** bereiken **door** in het **parlement proberen te geraken door het algemeen stemrecht**. Ze willen dit **geweldloos** doen, maar wel een **klassenstrijd** **door coöperatieven en de socialistische verenigingen**. 16. **Het sociaaldemocratische programma in praktijk heeft een socialistische zuil, deze zuil houdt in: verbruikerscooperatieven (hoge broodprijzen), verenigingswezens, eigen banken/fabrieken,...** Deze zuil is de **partij**: je **werd lid van de vakbond, coöperatieven,...** en die werden allemaal **vertegenwoordigd** in de **centrale** **raad** van de **partij**. In Gent heb je Vooruit en in Brussel La Maison du Peuple. Deze werd **hiërarchisch** bestuurd, **beslissingen worden centraal genomen** omdat ze zich bedreigd voelt. **Het** **centraliseren van vakbonden heeft voordelen zoals bijvoorbeeld de stakerkas van de Syndicale Commissie van de BWP**. 17. Het **algemeen stemrecht is het gevecht van de socialisten**. In **1886 zijn er massale betogingen**. In **1893** dwingen zij het **einde** van het **cijnskiesrecht** via een **algemene werkstaking**. Als **gevolg wordt het cijnskiesrecht afgeschaft** en wordt het **Algemeen Meervoudig Stemrecht ingevoerd door de gematigde premier Beernaert.** - De democratisering en de integratie van het **AMS** is een systeem waarbij de rijke bankiers, magistraten,... de gewone man **verpletteren**: 1. Alle **mannen vanaf 25** moeten (**opkomstplicht**: radicale kiezers verminderen) stemmen. 2. Er zijn **2 soorten kiezers**: kiezers die **1** stem hebben en kiezers die **meer** **dan 1** stem hebben. Iemand met een hoger diploma onderwijs, onroerend goed (twv 2k frank) of gezinshoofd is vanaf 35 jaar (woning 5 taks/jaar) hebben extra stem(men). 3. Iedereen heeft **maximum** **3** stemmen. 18. Het **algemeen stemrecht** is een manier om de **socialisten in het parlement te krijgen om zo hervormingen door te voeren**. Ze geloven dat ze via het systeem iets kunnen veranderen. De **katholieken** blijven de **meerderheid** halen, de liberalen verliezen door dit AMS systeem omdat er een **meerderheidssysteem** is. De socialisten **blijven eisen** voor het **Algemeen Enkelvoudig Stemrecht**. - De **liberalen** zullen met de **socialisten** **samenwerken**, een alliantie voeren voor het algemeen stemrecht om de **katholieke meerderheid te breken**. - Dit lukt alleen **lokaal bij de gemeenteraadsverkiezingen** maar **niet** op het **nationale** vlak. In **1902** is er weer een algemene werkstaking. - In **1913** is er een vreedzame en geweldloze **betoging**, ze krijgen een **belofte** van **Broqueville** voor de **herziening** van de **grondwet**. 19. Er is een doorbraak van de christendemocraten. De vraag en antwoord boek van **Defuisseaux** was een **bedreiging** voor de **positie** van de **katholieken** omdat zij het werkelijke land controleerden. (Aantal cijfers=5) - In 1890 vaardigt de paus **het encycliek Rerum Novarum** uit waarin staat dat de **katholieke arbeiders** **vakbonden** mogen oprichten **zonder** de **patron** maar op **voorwaarde** dat deze vakbond **antisocialistisch** is. Je mag **niet** **staken** en je moet **loyaal samenwerken** met de **patron**. - De arbeiders moeten kunnen zien dat hun lot verbetert binnen wat de katholieken kunnen doen. Ze gaan de **hiërarchische maatschappij & het eigendomsrecht niet aanraken**, waar ze wel mee gaan doen is **vrijgevigheid en verzoening van het paternalisme**. - Om de **scheiding** te maken met de **socialisten** grijpt de **kerk** naar de **volkstaal**. Het socialisme zijn de **Fransen**, de **goddelozen** tegen de kerk. De **Vlaming** is '**onderdanig'** en houdt van het **eigendomsrecht**. - (**Verhaegen** begint in **Gent** met een **eigen arbeidersbeweging** zoals het socialisme.) - **De katholieke arbeiderszuil is kleiner dan de socialistische zuil**: maar ze hebben wel een **voordeel omdat de priester mensen kan verenigen, daarnaast bestaat er ook pendelarbeid**. De **Algemene Christelijke Vakbond** heeft 65.000 leden. Er is ook een **ziekteverzekering** van het Nationale Centrale in 1906. 20. Daarnaast komt er binnen het katholicisme een andere vorm: het **Daensisme**. Daens richtte de **Christenvolkspartij** op. Hij geraakt in **1892** in het **parlement** maar breekt met de kerk en wordt door de **Paus** **buiten** gegooid. Hij zal dus daarom met de **socialisten** moeten **samenwerken**. 21. Beernaert beseft dat het gevaarlijk is en beter zou zijn om het meerderheidssysteem af te schaffen. Hij heeft een wens zoals de socialisten en de liberalen maar de meesten in zijn partij willen dat niet. **Beernaert gaat weg** en zijn opvolger wordt de **conservatieve katholiek premier Burlet**. Premier Burlet gaat de **gemeentekieswet van 1895** invoeren. Door de afschaffing van het cijnskiesrecht en de invoering van de AMS moet men ook de kieswet van de **lokale besturen herzien**. Voor de lokale besturen is er **cijnskiesrecht en het capacitair kiesrecht**. (- Als de socialisten bij de parlementsverkiezingen kunnen winnen is de kans groot dat ze ook bij de gemeenteraadsverkiezingen zullen winnen. -) Hij gaat deze afschaffen en **voert ook het meervoudig stemrecht in voor de gemeenten**. Hij zal **zaken veranderen** zodat de socialisten minder kans hebben om te kunnen stemmen. '**La loi des quatre infamies'** is een campagne tegen deze gemeentekieswet. (Aantal cijfers=5) 1. Voor de gemeenteraadsverkiezingen wordt de maximum stemmen dat iemand heeft niet **3** (parlement) maar **4** stemmen (cijnsbetalers of wie een duur huis heeft). 2. De **basisleeftijd** om te stemmen wordt opgetrokken van **25 naar 30**. 3. En er is een **residentieplicht** van **3 jaar**: men moet 3 jaar in een gemeente wettelijk wonen om te mogen stemmen. 4. **Voor de gemeenten die meer dan 20.000 inwoners hebben worden er bij een 2^e^ verkiezing vertegenwoordigers gekozen voor de werknemers en de werkgevers die elk evenveel vertegenwoordigers krijgen**. 5. **Evenredige Vertegenwoordiging**: **kan alleen als er geen meerderheid is in de eerste ronde** (in de gemeentekieswet 1895 als er een meerderheid is krijgen zij alle zetels)**.** In de steden zijn er meer mensen politiek actief, dus is het in de steden dat deze evenredige vertegenwoordiging voorkomt. Dit systeem is **voordelig voor de katholieken**. - Deze gemeentekieswet van Burlet blijft van **1895 tot 1921**. 22. **In 1893 is het gedaan met het cijnskiesrecht (AMS komt) en in 1899 (EV komt) gedaan met het meerderheidssysteem**. (Aantal cijfers=5) - Onder **zware druk van straatbetogingen** wordt er het meerderheidssysteem afgeschaft. Er is een opkomst van de socialisten en de liberalen in de **kartels**. - **Evenredige** **vertegenwoordiging**: het **aantal** **%** **stemmen** dat je hebt is het **aantal** **zetels** dat je krijgt in **het parlement**. In een evenredige vertegenwoordiging worden de zetels **proportioneel** verdeeld. (Bv in een kieskring met 10 zetels, als je 40% haalt krijg je 4 zetels van de 10). **[Verschil]** met het **meerderheidssysteem**: het **aantal % stemmen maakt niet uit**, als je de **meerderheid** **niet** **haalt** in het systeem dan krijg je **geen** zetels. - Door dit systeem wordt er **rekening** gehouden met **elkaar**. - De **evenredige vertegenwoordiging** was **enkel** voor het **parlement**: de **gemeentekieswet** van Burlet van **1895 bleef tot 1921**. - De evenredige vertegenwoordiging zorgt ervoor dat de **tegenstander** **niet** **uitgebuit** wordt. De evenredige vertegenwoordiging is gekomen om **alleenheerschappij** te **vermijden**. 23. De vrouwen zijn **volledig** **buiten** **beeld**. De kerk is **tegen** de autonomie van de vrouw, Volgens **de socialisten en liberalen** hebben **vrouwen** een te **grote achterstand om te mogen meestemmen**,... Ze worden gezien als **minder kritisch**, als **manipuleerbaar**,... Ze zien de vrouwen als gedomineerd door de kerk (gaan naar de mis,...). Er is politieke **activisme** van de **feministen** (Marie Popelin bv.). Maar voor de rechten van de vrouw zijn er **niet** echt **realisaties** gekomen in deze periode. 24. Op sociaal vlak is dit het begin van een eerste sociale wetten die de situatie van de arbeiders vermilderen. Door de stakingen in 1886 komt er een **parlementaire commissie** die de wantoestanden van de arbeiders in kaart brengt. Er komen voor het **eerst sociale maatregelen** (aantal cijfers=4): 1. Het einde van het **trucksysteem** in **1887**. 2. **Overlegorganen** worden gezet die **paritair**[^35^](#fn35){#fnref35.footnote-ref} zijn: **nijverheids- en arbeidsraden** waarin zowel de werknemers als werkgevers vertegenwoordigd zijn. 3. **1889** komt er een **wet** op de **vrouwen- en kinderarbeid** om die te **beperken**, maar die is nog niet weg. 4. **Dronkenschap** en **verkrotting** worden **aangepakt**. 25. Door de **EV** in **1899** wordt de **invloed** van de **christendemocraten** iets **groter** in **1900**. Je krijgt **kleine** **ingrepen** die de omstandigheden van de arbeiders een klein beetje verbetert. (Aantal cijfers=5) 1. **Ouderdomspensioen**. 2. **Werkgever** wordt **aansprakelijk** als je een **arbeidsongeval** hebt. De werkgever moet een vergoeding betalen. 3. De **zondagsrust** onder invloed van de kerk. 4. De **maximumduur** voor de **mijnarbeid** (9u/dag). 5. Het recht dat **vrouwen** en **kinderen** **onder** de **14** **niet** in de **mijnen** mogen werken. 26. **In 1894 keurt het parlement een wetgoed die alle ziekenfondsen en voorzorg kassen subsidieert op voorwaarde dat ze ieder jaar hun rekeningen laten controleren**. De **katholieken** **zorgen** ervoor dat er **extra** **geld** **komt** voor de **ziekenfondsen en de voorzorg kassen**. 27. **De ASLK krijgt extra subsidies van de staat**, als je zelf **spaart** gaat de **staat** iets **opleggen**. Je spaarbedrag wordt geholpen door de overheid. 28. Deze **maatregelen** raken **niet** de **essentie**: het idee dat je moet kunnen **leven** van je loon. Het is nog altijd mogelijk dat je te **weinig** verdient. De **maatregelen** zorgen er wel voor dat men kan **overleven buiten de arbeid** (er is ziekte verzekering, werkonbekwaamheid, ouderdom, werkloosheid). En het **verbetert de hygiëne**. 29. De economie in België draait goed en daarnaast hebben ze angst voor een **sociaal verzet**, deze maatregelen zorgen ervoor dat er **minder kans** is op een sociale **verzet tegen de rijken**. Ook de **toegevingen aan de christendemocraten** omdat de meerderheid katholiek is. **Staken blijft wel verboden**. 30. Subsidiëringsbeginsel: De **katholieken** gaan op **gemeentelijk** **niveau** de **vakbonden** **steunen**. De liberalen en socialisten zullen dit **ook** doen. Een voorbeeld is stad Gent (liberaal) zal geld geven aan de liberale vakbonden. Het komt niet via de centrale instelling/sociale zekerheid maar het komt **via de gemeente**. Daarnaast zijn de **arbeiders die aangesloten zijn bij zo'n steunkas minder geneigd om revolutionair of anarchistisch te zijn**, omdat ze in het systeem zijn geïntegreerd. Maar er komt **geen verandering in de belastingen**, **indirecte** **belastingen** (=goederen en diensten) en **geen** **inkomstenbelasting** (=inkomen personen en bedrijven). 31. België switcht meer en meer naar **vrijhandel** in de **19^e^** eeuw. De landbouwers zijn daar niet tevreden mee omdat er **meer** **concurrentie** is (protectionisme: minder graan = hogere prijzen). De boeren worden **geconfronteerd** met de **import** van **graan** uit de **VS**. De katholieken gaan een **boerenbond** (**zuil**) maken in **1890** zodat de boeren **niet** **overschakelen** naar de **socialisten**. De boer kan lening krijgen van de boerenbank,... op voorwaarde dat ze binnen het patroon van **gezag**, **hiërarchie** & **geloof** blijven. De boeren zijn hierdoor **afhankelijk** van de **zuil**. De boeren blijven katholiek. 32. Er is een **landbouwcrisis**, er is emigratie naar de VS, Wallonië, Noord-Frankrijk. De boeren worden steeds **arbeiders**. **In deze periode zien we voor het eerst dat er een effect is van de stakingen. Hoewel de normale arbeider nog niet veel rechten krijgt, begint de situatie van de arbeiders ietsjes meer te verbeteren. Er is ook de opkomst van de socialisten die voor een groot impact hebben gezorgd in de maatschappij. Daarnaast bloeit de economie in België dankzij de tweede industriële revolutie. Daarnaast is het kiessysteem veranderd uit schrik, van het cijnskiesrecht naar de Algemene meerderheidssysteem en uiteindelijk de evenredige vertegenwoordiging. De evenredigheid redt België, ze heeft voorkomen dat België zou kunnen splitsen.** **De levensbeschouwelijke breuklijn van 1885 -- 1914** **(Aantal cijfers=10)** In de levensbeschouwelijke breuklijn gaat het over het **conflict** tussen de **kerk** en **diegenen** die **tegen** de **macht** van de **kerk** in **maatschappij** zijn. Het zijn diegenen die **de macht van de kerk willen uitbreiden en versterken tegenover diegenen die dat niet willen**. In de Belgische grondwet is er de **vrijheid van godsdienst en onderwijs**, deze ziet de **kerk** als een **manier** om haar **macht** te **gebruiken** en ervoor **betaald** te worden. De **antiklerikalen**: de **liberalen** en de **socialisten** willen dat er echte **keuzevrijheid** is bij de mensen en dat ze niet verplicht zijn om bij de katholieken aan te sluiten. 1. De samenleving is **niet** **homogeen** **katholiek**. Er zijn ook mensen die **niet** katholiek zijn en die eventueel de **liberalen en de socialisten** aan de **meerderheid** zou willen **helpen**. 2. In **1884 -- 1914** is er een **absolute** **meerderheid** van de katholieken maar dit betekent niet dat de katholieken de **enige** spelers zijn op het schaakbord. 3. Het levensbeschouwelijke conflict van de **schooloorlog** gaat zich nog verder **nestelen** in de hoofden van tijdsgenoten. De **vrijzinnigen** zien elke dag wat ze aanschouwen als het **machtsmisbruik** van de katholieken. 4. Er is **verzuiling van de katholieken**, ze **beschermen** de **gelovigen** tegen **vrijzinnigheid**. Ze **trekken muren** op voor de mensen die geboren worden in een katholiek gezin, gedoopt,... De liberalen en socialisten doen hetzelfde maar de **katholieken zijn aan de macht**. Een **voorbeeld** van de **katholieke** **macht** in deze periode is de **basiliek** van **Koekelberg (1905)**. Het wordt gezien als een **dominantie** van de kerk. 5. Het bisdom (bisschop), fabriekseigenaar en adel zijn de **ruggengraad** van de **katholieke** **wereld**. 6. 30 jaar de meerderheid betekent **hegemonie**[^36^](#fn36){#fnref36.footnote-ref} in instellingen, leger, magistratuur,... De **benoemingen** zijn **katholiek**: katholieke rechters benoemd,... België is **gedomineerd** door de katholieken. 7. **Subsidiariteit** betekent **geld** voor de **eigen** **zuil**, het geld staat dus aan **katholieke** **verenigingen** voor overheidstaken. Dus **onderwijs**, **zorg**,... De burger krijgt deze omdat hij lid is van de **katholieke** **zuil**. De katholieke zuil is aan de **macht**. 8. In **1884** gaat **Leopold II de meest conservatieve ministers buiten zetten en wil hij een gematigde oplossing voor de school kwestie**. In 1895 leidt de school kwestie tot grote ruzie: de katholieken hebben een nieuwe wet gemaakt waar het mogelijk is voor ouders om kinderen uit te zonderen van het **godsdienstonderwijs** op de openbare scholen als er **genoeg** zijn die dat vragen. 9. In **1914** wordt er een **compromi** bereikt: **wet-Poullet**. Alle kinderen (meisjes ook) moeten naar school. Ze kunnen dus niet meer werken op het veld/fabriek. In ruil daarvoor **eisen de katholieken meer geld voor het katholieke onderwijs**. Tegen **compensatie** van die toegeving in het neutraal onderwijs moet iedereen een **officieel diploma hebben**. Het vrij onderwijs heeft de meeste leerlingen, geen officieel diploma nodig & iedereen krijgt godsdienst. Het officieel onderwijs, als er **genoeg ouders zijn die dat vragen**, kunnen de kinderen **vrijgesteld** worden van **godsdienst** onderwijs. Er is een **leerplicht**: iedereen moet naar school tot **14** **jaar**. En kinderarbeid is verboden. 10. Hoe reageren de vrijzinnigen? Op straat is de opdeling in zuilen zeer duidelijk. Er zijn **betogingen van de liberalen en de socialisten tegen de katholieken**. Als de socialisten ooit een meerderheid zouden willen halen moeten ze hun partij verruimen. Het **antiklerikalisme** wordt sterker in **Wallonië** en **Brussel**. Doordat mensen in steden gaan wonen door de industrialisering gaan meer mensen niet religieus worden. **Communautaire breuklijn van 1885 -- 1914** **(Aantal cijfers=18)** In de **vorige** periode konden mensen beginnen te **stemmen** die voorheen dat **niet** konden. Hierdoor konden er ook groepen beginnen te stemmen die **Nederlands** praten. Ze zijn bereid om kranten te lezen in het **Nederlands** en staan open voor **propaganda** in het **Nederlands** zoals bij de **Meetingpartij** in **Antwerpen**. De **taalwet van 1878** schrijft voor dat de centrale **overheid** met de **burger** moet **communiceren** in het **Nederlands** en **Frans**. Maar de **lokale** **overheden** kunnen **kiezen** ofwel alleen **Nederlands** ofwel **Nederlands en Frans**. 1. De enige **officiële** taal waarin de **wet** bekrachtigd, afgekondigd en gepubliceerd is het **Frans**. Dus de gewone mens begrijpt daar niets van maar toch mag die stemmen nu met het **Algemeen** **stemrecht**. 2. Eisen van de Vlaamse beweging worden ambitieuzer**. In plaats van de tweetaligheid in Vlaanderen willen ze nu eentaligheid: het Vlaams**. 3. Er zijn **3 universiteiten** (Leuven, Gent & Brussel) in **gebieden** waar men ook **Nederlands** praat. Deze universiteiten geven les in het **Frans**; een **doel** van de Vlaamse beweging is om **een van die universiteiten Nederlandstalig** te maken. Zodat er ook **Nederlandstalige** juristen,... kunnen zijn. Dat er een eigen elite is in het Nederlands. **De Bourgeois blokkeren de ontwikkeling van het Nederlands in Nederlandstalige gebieden**. 4. Er zijn **economische evoluties** die ook gevolgen hebben voor de communautaire breuklijn. Er is een **tweede industriële revolutie**: petroleum, auto's, chemie, non ferro,... De kapitalisten willen deze nieuwe fabrieken **niet** in Wallonië plaatsen omdat er radicale vakbonden zitten (socialisten, stakingen,...). Ze gaan het in Vlaanderen willen doen omdat daar ook het katholicisme overheerst en de mensen worden door de kerk in stand gehouden (respect voor gezag, hiërarchie, plaats in de maatschappij,...). Er komen **nieuwe investeringen in Vlaanderen**. (In Limburg steenkool, Kempen,...). De afkoop van de Scheldetol & Congo zorgt ervoor dat de haven van Antwerpen bloeit. **De aandeelhouders en ondernemers komen uit Brussel en Wallonië: dit zal niet helpen voor de versterking van het Nederlands in Vlaanderen**. **Het Vlaams Patronaat gaat zich organiseren om het Nederlandse statuut op te waarderen**. 5. Het **Vlaams Patronaat** staat ideologisch gezien in de **katholieke traditie** van de klassenverzoening omdat de Vlaming Nederlandstalig is en de Franstaligen in Wallonië voor het socialisme zijn, 'goddeloos',.... **Dit zijn kleine/middelgrote ondernemingen die zich samen verenigen om het Frans te strijden**. Ze willen zo weinig terecht komen in Waalse toestanden waar er revoluties uitbreken,... Het **Vlaamse burgerij vindt dat het tijd is om naast de Franstalige industriegroepen ook een eigen Nederlandstalige elite te zetten**. Ze richten hun **eigen lobby groep**: het **Vlaams Handelsverbond in 1910** en daarnaast hebben ze ook **Katholieke volks- en boerenbanken**. 6. De AMS in 1893 heeft ervoor gezorgd dat er een versterking is van deze Nederlandstalige groepen die nu wel kunnen stemmen. **De politici binnen de 3 bestaande partijen gaan de wet moeten vertalen aan de gewone Vlaamse burger die nu kan stemmen**. Zowel bij de katholieken, de liberalen als de socialisten zijn er **politici** die het **Nederlands** op de **agenda** zetten. **Er komt een nood aan administratie, burgerij en politici die de taal van het volk spreken**. 7. Door de **ontwikkeling** van de **taalwetgeving** bv. de **invoering van de vakken in het Nederlands in het middelbaar onderwijs** komen er **jobs** voor de Nederlandstalige **gediplomeerden** waardoor je een grotere groep hebt die politiek actief worden. 8. De voorzichtige taalwetten: **1)** in 1890 werden er **Nederlandse lessen gegeven aan het RUG**. **2)** In 1891 werd het **Nederlands in HvB in Luik en Brussel gebruikt**. **3)** in 1897 in de **burgerwacht** en **4)** in 1899 in het **militair strafrecht**. Er begint frustratie te komen en er komt een nieuwe richting van de Vlaamse Beweging. 9. (!) In **1895** komt er een voorstel voor de **gelijkheidswet** (**Coremans**), er is een **nood aan een Nederlandstalige elite die zich in het Nederlands aan de top van de maatschappij kan zetten**. Alles moet **vernederlandst** worden: secundair onderwijs, nieuwe technisch onderwijs & universiteit. 10. Bij de **katholieke partij** heb je **verschillende** **taalgevoeligheden**: aan de ene kant heb je de **Franstaligen** (Woeste,...) en aan de andere kant heb je **Van Cauwelaert** van de Meetingpartij Antwerpen die ervan zijn carrière zaak zal maken. Hij richt de Vlaamse Katholieke Landsbond. Wie maakt **campagne** voor het **Vlaams nationalisme bij katholieken**? **Dorps onderwijzers, boeren & priesters**. 11. Bij de **liberalen** is er een voorzichtige flamingantische beweging; **HLN & Liberaal Vlaams Verbond in 1913**. 12. Bij de **socialisten** lijkt het iets **complexer**: internationale strijd van de BWP tegen het kapitalisme. Men vindt het niet oke als **Vlaamse arbeiders zich afzetten tegen het Frans, ze zijn tegen nationalistische tegenstelling**. Maar de socialisten (BWP) zullen wel **mee moeten stemmen** voor de **taalwetten** omdat er ook een **sociale** **component** zit aan de Vlaamse Beweging. 13. In **1898** (na de **voorstelwet** van Coremans in **1895**) komt er de **gelijkheidswet**: 1) er worden **nieuwe wetten in het Nederlands en het Frans gepubliceerd**. 2) Er is een **trage vertaling van de andere wetboeken zoals bv. de grondwet**. 14. Het **katholieke** **middelbaar** onderwijs moest overstappen naar meer **Nederlands**: pas in **1910 is er een keuze voor de katholieken**. Ofwel geven ze **8u** **Nederlands** per **week** ofwel moeten ze de **regeling volgen van het staatsonderwijs** (van 1883). 15. Naast de **leerplicht** van **1914** (**wet-Poullet**) bepaalt dezelfde wet ook dat de **onderwijstaal de streektaal is**. Dus als een kind in **Vlaanderen** naar school gaat krijgt hij les in het **Nederlands**. In **Wallonië** is het in het **Frans**. **Brussel** blijft verder tot de **verfransing** dus lukt de streektaal daar **niet**. 16. Brussel en Leuven zijn vrije universiteiten dus mogen ze zelf bepalen of ze les geven in het Nederlands of in het Frans. De **universiteit in Gent is een rijksuniversiteit dus gaan 3 verschillende politici uit de 3 verschillende partijen campagne voeren**. Er komen **hogeschoolcommissies**, ze **houden meetings voor een Vlaamse hoge school**, dus een Vlaamse universiteit voor het Nederlands. Als reactie daarop komt de **Union pour la défense de la langue française à l'Université de Gand**. 17. De **Franstalige elite** kan niet meer eender welke belangrijke functie uitvoeren want een van de vereiste is dat ze **Nederlands** moeten **kunnen** **spreken**. Ze voelen zich **bedreigd** door de **taalwetten**. De **Waalse beweging** komt op in de **Vlaamse steden** waarin de **Franstalige elites vrezen voor hun posities**. 18. **Vlaanderen** is **rechts** en **katholiek** terwijl **Wallonië** en **Brussel** **liberaal** en **links** is. De **Walen** in **Vlaanderen** voelen zich **bedreigd** door de **opkomst** van het **cultuurflamingantisme**. Ze denken dat de **linkse politici** in **Wallonië** misschien voor altijd **in** de **val** zitten in België dat **gedomineerd** wordt door de **koning**, **kerk** en **leger**. **In deze periode zien we dat door de verandering in het kiessysteem er nu meer mensen kunnen stemmen. De Nederlandstaligen krijgen een stem maar verstaan de Franstalige wet niet. Er beginnen taalwetten te komen die meer spraak geven in het Nederlands. In alle 3 partijen zijn er een deel die voor het Nederlands zijn. De katholieken vinden de Vlamingen belangrijk omdat ze meer gelovig zijn en beheerst kunnen worden door de kerk. Wallonië is meer antiklerikaal omdat er daar ook meer industrie is waar de arbeiders een verbetering willen in hun leefomstandigheden.** #### **De sociaal-economische breuklijn van 1914 -- 1944 (Aantal cijfers=23)** 1. In WO I is België 90% **bezet** door de **Duitsers**. België profiteert van de vrijhandel maar nu dat er oorlog is komt er een economische ramp: 1. 1,4 Miljoen Belgen **vluchten** in het begin van de oorlog en 600000 blijven ook weg. (FR, NL, VK) 2. Er is een voedseltekort omdat de kusten geblokkeerd worden door de tegenstanders van de Duitsers (Britten). Er komt een **Nationaal Hulp- en Voedingscomité** op niveau van de gemeenten met **hulp** van de **Amerikanen** van de **zakenman Hoover**. **Émile Francqui** is diegene die dat comité stuurt. De **Commission for Relief in Belgium** gaat in de **VS kleren, voedsel,... ophalen**. Er komt heel veel **liefdadigheid** vanuit de **VS** voor ons. Ze hebben **sympathie** voor België omdat België een neutraal klein land is. Dus de **Société Générale** gaat samen met **andere grote bedrijven** zoals bijvoorbeeld Solvay het Amerikaanse 'cadeau0' of liefdadigheid uitgeven. 3. Het **Nationaal Hulp- en Voedingscomité** gaat ook aan de **vakbonden** een stem/functie geven om het **leven in België gaande** te houden. Ze zullen een stapje verder gaan na de oorlog in het sociaal overleg. 4. De **Nationale Bank** gaat **dicht** door de oorlog, het is de **Société Générale** die het geld uitgeeft. 5. De Duitsers **schieten** de eerste maanden **mensen dood die ze willen**. Ze **plunderen** onze **industrie** en **ontmantelen**[^37^](#fn37){#fnref37.footnote-ref} de **machines**. 6. In 1916 voeren ze ook mensen **verplicht** af naar **Duitsland** om daar te gaan **werken**. Daarnaast **arresteren** ze ook **mensen** (zoals bijvoorbeeld de historicus van de universiteit van Gent Henri Pirenne). 7. In het België dat niet bezet is (10%) wordt de **strijd gevoerd door het Belgisch leger**, dit leger is een **Franstalig** leger. De **Vlamingen** snappen de bevelen maar het gaat eerder om het feit dat ze **niet gecommandeerd willen worden door Franstalige personen**. Men wil **eentalige**, **Nederlandstalige** **regimenten**[^38^](#fn38){#fnref38.footnote-ref}, ze pleiten voor **zelfbestuur**. De **koning en de regering** is in oorlogstijd niet geneigd om er **veel aan te veranderen**. Ook het leger is zelf Franstalig dus willen ze dat ook niet. Er komt hierdoor een **Frontbeweging**. Deze Frontbeweging wordt gedragen door intellectuelen (studenten van de universiteit) en priesters. Zij willen dus **zichzelf** **besturen** in een eigen taal. 8. De **Frontbeweging** wil een stukje verder gaan: ze willen een **federalisme**[^39^](#fn39){#fnref39.footnote-ref} **met een apart bestuur**, dat Vlaanderen alleen door **Nederlandstaligen** **bestuurd** zal worden en de Franstaligen niet meer nodig zouden hebben. Voor de Frontbeweging is dus de taalwetgeving niet genoeg. Eén van die aanstokers is Cyriel **Verschaeve**, een priester uit West-Vlaanderen die in de Frontbeweging zit. De Frontbeweging is de eerste beweging die vindt dat België opgesplitst moet worden en er een **aparte Vlaamse staat moet komen**. Deze Frontbeweging zal steeds **radicaler** worden omdat ze altijd **afgewezen** worden door de regering en de koning omdat ze in oorlogstijd zitten. 2. Hoe zit het met de **schade** die deze **oorlog** aan **België** heeft **gegeven**? - **Ieper** wordt volledig plat **gebombardeerd** tijdens de oorlog. - Er komt **hongersnood** bij de bevolking in 1917. - Er is een **algemene verarming** omdat de **industrie** **ontmanteld** is, de handel heeft stil gelegen. - Er zijn **50.000 slachtoffers** en **50.000 zijn verminkt**[^40^](#fn40){#fnref40.footnote-ref}. - Veel **weduwen** die hun echtgenote zijn verloren en kinderen worden **wezen** die hun vader kwijt zijn. 3. Collaboratie? 1. De activisten hebben de **administratieve scheiding van het land afgekondigd**, denk maar aan Raad van Vlaanderen. Dit is politieke collaboratie. 2. **Goederen en diensten** werden aan de **Duitsers geleverd** wat ervoor zorgde dat de Duitsers het langer konden volhouden. 3. Er zijn ook mensen die de **medelandgenoten** hebben **aangegeven/verklikt**. 4. Dit moet allemaal **bestraft** worden. Na de oorlog zijn er **mensen** veroordeeld waarvan ook **activisten**. Soms kregen ze ook de **doodstraf**. De **activisten** **verliezen** hun **burgerlijke en politieke** rechten (dus kunnen niet verkozen worden of geen bestuurder van hun vennootschap) voor **10 jaar** en ook moesten ze **schadevergoeding betalen** aan de staat. En **1637** ambtenaren die door de **Duitsers zijn benoemd of bevorderd** worden **afgezet**. (Ook wel de 'Zaktivisten' genoemd) 4. Hoe gaat de regering om met de gestraften? - In **1928** wordt er een wet gestemd die **eerherstel toelaat**. Als je **minder dan 10 jaar gestraft bent wordt je strafblad gezuiverd**. - In **1934** wordt er een **commissie** gericht die dossier per dossier gaat kijken of het **mogelijk is om mensen toch administratief te herstellen**. (Die **1637** mensen die **afgezet** zijn) - In **1937** komt er een **amnestie** **regeling** maar **behalve** voor **politieke collaboratie** zoals bijvoorbeeld Borms, dus krijg je geen amnestie. 5. (DIB) Op 11 november 1918 wordt de wapenstilstand getekend, men voelt **spanning** in de maatschappij. Dit is de reden waarom koning **Albert I** op een kasteel de **politici** bij zich gaat **roepen** om te gaan kijken hoe men kan **anticiperen**[^41^](#fn41){#fnref41.footnote-ref} (zoals in 1848: preventieve maatregelen). **Albert I** komt het parlement binnen en belooft **AES** op **22 november** **1918** en een **regering** **waarin** iedereen in zit: **katholieken, socialisten & liberalen**. 1. De **socialisten** **eisen** nog **iets anders**: ze willen dat het **strafbaar karakter** van **staken** **eindigt**. In 1866 was het coalitieverbod maar staken bleef strafbaar. In **1921** komt er daarover een **regeling**. 2. In **1919** komen de **eerste verkiezingen met de** **AES**. Dit leidt tot het **einde van de katholieke meerderheid**. 3. In **1921** **komt de herziening van de grondwet**. AES voor **mannen** vanaf **21** jaar. (Niet meer vanaf 25) 6. In 1921 werd het **algemeen enkelvoudig stemrecht** (AES) **ingevoerd** in België, waardoor **mannen vanaf 21 jaar** kiesrecht kregen. **Socialisten en liberalen** vonden dat vrouwen minder onafhankelijk waren vanwege **beperkte onderwijskansen** en **invloed** van de **pastoor**. De grondwet gaf vrouwen **passief stemrecht**: als **genoeg mannen** op een **vrouw stemden**, kon ze **zetelen**. Op **lokaal niveau** hadden vrouwen **actief en passief** stemrecht voor **gemeenteraadsverkiezingen**. Bij **parlementsverkiezingen** was er een **uitzondering** voor **oorlogsweduwen** en **soldatenmoeders**, die in plaats van de soldaat stemden. In DE en het VK mochten vrouwen ook stemmen in parlementsverkiezingen. België volgde eerst de impact op lokaal niveau alvorens dit op nationaal niveau te overwegen. Voor de **gemeente** wordt de **Loi des Quatre Infamies afgeschaft**. (Wet van Burlet in 1895 gemeentewet=afgeschaft) 7. **Leden van de provincieraad worden door andere leden van de provincieraad** **verkozen** en komen erbij in de senaat, ze worden dus **niet rechtsreeks verkozen**. Dit zijn de **provinciale senatoren**. In **1921** zegt men met de **invoering** van het **AES** dat er **eigenlijk wel een paar mensen benoemd zouden moeten worden voor de senaat**. Deze gaan ze **verdelen onder de politieke partijen**. Deze **geco?

Use Quizgecko on...
Browser
Browser