Motorische Ontwikkeling Samenvatting Hoorcolleges PDF
Document Details
Uploaded by FrugalColosseum3746
Radboud University
Tags
Summary
This document provides a summary of motor development lectures, covering various theories and stages of childhood development. Topics include physical, cognitive, social-emotional, and perceptual aspects of motor development.
Full Transcript
MOTORISCHE ONTWIKKELING SAMENVATTING HOORCOLLEGES COLLEGE 1 – ONTWIKKELING EN MOTORIEK Ontwikkeling is: - Een relatief permanente verandering door de tijd heen. - Onomkeerbare lichamelijke groei. - Leren van nieuwe vaardi...
MOTORISCHE ONTWIKKELING SAMENVATTING HOORCOLLEGES COLLEGE 1 – ONTWIKKELING EN MOTORIEK Ontwikkeling is: - Een relatief permanente verandering door de tijd heen. - Onomkeerbare lichamelijke groei. - Leren van nieuwe vaardigheden en aanpassen van gedrag aan verschillende contexten. - Eerder niet op te lossen problemen wel oplossen. - Onomkeerbaar en irreversibel proces Leren is: - Reversibel en omkeerbaar - Leren van nieuwe vaardigheden Kinderen kunnen in verschillende domeinen ontwikkelen: - Fysiek: Motorische en fysieke ontwikkeling - Cognitief: Denkstructuren en hoe denken en bewegen elkaar beïnvloeden. - Sociaal-emotioneel: Omgaan met anderen, uiten van gevoelens. - Sociale relaties: Wie is belangrijk voor een kind op welke leeftijd? - Perceptie: Wat ziet een kind, wat niet. Gaat verder dan letterlijk waarnemen. - Taalkundig: Hoe leert een kind taal? Elementen van het motorisch systeem Andrea Versalius: Bestudeerde de menselijke anatomie door lijken te ontleden. Hij onderscheidde de volgende onderdelen: - Spieren: De contractiele elementen. Als een spier aanspant, is er beweging, tenzij tegenoverliggende spier niet ontspant. o Spastische kinderen krijgen botox in aangespannen spier om deze te verslappen. - Ruggenmerg: Verbinding tussen spieren en hersenen. - Hersenen o Subcorticaal: Basale ganglia (remmen van beweging) en de kleine hersenen (cerebellum) (timing van bewegingen). o Corticaal: Bevat meerdere gebieden, bij mens beter ontwikkeld dan andere dieren. o Prefrontale cortex: Plannen van bewegingen. o Primary motor cortex: Uitvoeren van bewegingen. o Posterior partiëtale cortex: Integratie van informatie afkomstig van zintuigen. Motoriek à Het vermogen om te bewegen en vaardigheden te vormen die passen bij leeftijd. Piramide van motorische ontwikkeling: Begint onderaan met jonge kinderen (reflexen en reacties) en bovenin het expertniveau. Vaardigheidsdrempel: beheersing van vaardigheden nodig om goed door te ontwikkelen met andere vaardigheden. Nadeel: Niet iedereen bereikt expertniveau, waardoor het lijkt alsof niet iedereen hun ontwikkeling hebben 'gehaald’. De berg van motorische ontwikkeling bestaat uit volgende fases: 1. Reflexive period: Spontane bewegingen en reflexen. Voor geboorte tot ½ maand. 2. Preadapted period: Zelfstandig bewegen (bijv. pakken en grijpen). Vanaf ½ maand tot 1 jaar. 3. Fundamental motor patterns period: Bouwstenen voor latere vaardigheden. 1-7 jaar. 4. Context-specific period: Leren om vaardigheden toe te passen in verschillende contexten. 5. Skillfull period: Beweging wordt efficiënt en adaptief. Als er plotseling iets gebeurt, kan je je hierop aanpassen. Nadeel: Geen vaardigheidsdrempel. Voordeel: Meer variatie voor individuele vaardigheden. Berg en piramide beginnen allebei hetzelfde. Fundamentele motorische vaardigheden in 3 categorieën: 1. Locomotoren: Lopen, springen etc. 2. Object controle: Vangen, gooien etc. 3. Stabiliteit: Balans, draaien etc. Onderscheid tussen gross motor en fine motor: Gross motor (grove motoriek): Gebruik van grote spieren à fietsen, skippyballen. Fine motor (fijne motoriek): Gebruik van kleine spieren à Pen vasthouden. Model van Stodden Motoriek en beweging gaan samen. Rond 8 jaar ligt kantelpunt: Als zij doorhebben dat ze ergens niet vaardig in zijn, kunnen ze kiezen dit te oefenen (positieve terugkoppeling) of dit te ontwijken (negatieve terugkoppeling). Physical literacy: - Motorisch vaardig - Positieve houding richting sport en bewegen - Kennis over belang van sport en bewegen - Vertrouwen in bewegen à Deze zaken stellen je in staat een krachtige leefomgeving te creëren. Hoe beter ontwikkeld in kindertijd, hoe beter dit in de toekomst zal plaatsvinden. College 2 – Ontwikkelingstheorieën: Nativisme 5 belangrijke ontwikkelingstheorieën in nature-nurture debat: 1. Nativistische of maturistische benadering; 2. Empiristische benadering; 3. Interactionistische benadering; 4. Psychodynamische benadering; 5. Theorie van non-lineaire dynamische systemen (natuurkundige theorie) Nativistische ontwikkelingstheorieën Ontwikkeling bestaat uit invariante sequentie: onveranderlijke volgorde van gedragsniveaus (ook wel rijping). Kind ontwikkelt zich volgens reeks motorische mijlpalen: vastomlijnde taken over motoriek waar ieder kind doorheen gaat. Mijlpalen staan vast op gemiddelde leeftijd dat kinderen de motorische taak kunnen vervullen. Extreme afwijking: als de leeftijd van kind twee standaarddeviaties van gemiddelde leeftijd afwijkt. Nativisme gaat ervan uit dat alle ontwikkelingsmogelijkheden zijn aangeboren à Nature. Twee opvattingen binnen het nativisme: 1. Preformistische opvatting: Alles ligt vast vanaf geboorte. o Volgorde ontwikkelingsfasen ligt vast. o Ontwikkeling is ontplooiing van grondstructuur. o In hedendaagse praktijk niet meer aanwezig. 2. Predeterministische opvatting: Grondplan van fasevolgorde bij geboorte aanwezig, maar niet in alles aanwezig. o Differentiatie: Ontwikkeling is ontstaan van meerdere gedragingen uit één voorafgaande. o Opeenvolging van fasen die kwalitatief verschillen. Belangrijkste kenmerken van nativisme - Ontwikkeling wordt verklaard door aangeboren endogene invloeden. - Ontwikkeling is grotendeel onafhankelijk van exogene invloeden. - Ontwikkeling gaat voor alle individuen in gelijke volgorde van ontwikkelingsfasen of - stadia (universeel) die autonoom bereikt worden (tenzij extreem schadelijke exogene invloeden aanwezig zijn). - Rijping is meest aangeduide endogene component. Rijpingstheorie Belangrijke onderzoekers Myrtle McGraw: Structurele veranderingen vinden plaats, voordat een functie volledig ontwikkeld is. Arnold Gesell: Ontwikkeling verklaren op basis van aangeboren en endogene invloeden. Uitgangspunten rijpingstheorie - Neutrale groei is autonoom (onafhankelijk van omgeving) - Gedrag weerspiegelt onderliggende neurologische structuren. o McGraw: door verandering in structuur zenuwstelsel uiten zich nieuwe motorische gedragingen. - Leermechanismen staan onder invloed van rijping. Ontwikkelingsopvatting van rijpingstheorie - Ontwikkeling is herleidbaar tot neurobiologische oorzaken. - Ontwikkelingsvolgorde is erfelijk bepaald en verloopt volgens vaste ontwikkelingsprincipes. - Sprake van discontinue ontwikkeling; kwalitatieve differentiatie van neurale structuren. Niet al deze structuren ontwikkelen even goed, dus sprake van kwalitatief verschil (differentiatie). - Universele, vaste ontwikkelingsvolgorde. Recapitulatie-hypothese (Ernst Haeckel): Prenatale ontwikkeling (ontogenese) is versnelde herhaling (recapitulatie) van ontwikkeling van de biologische soorten, en postnatale ontwikkeling is versnelde herhaling van ontwikkeling van de menselijke soort (antropogenese). à De ontwikkeling van het individu is een versnelde herhaling van de ontwikkeling van een soort. Mogelijke beperkingen van nativistische theorie - Vaste ontwikkelingsvolgorde voor alle kinderen ter wereld bestaat niet. - Oorzaken van ontwikkeling bekritiseerd door Wohlwill (1973). Hij maakte onderscheid tussen: o Noodzakelijke oorzaak: Zonder deze kan ontwikkeling niet plaatsvinden. Oorzaken als eten, hebben van spieren etc. o Voldoende oorzaak: Als dit er is kan ontwikkeling plaatsvinden. - Kritieke periode waarin bepaalde structuur kan ontwikkelen, mits omgevingsstimulans aanwezig is. Als stimulans afwezig is, kan structuur nooit meer ontwikkelen à ontwikkelingsstoornis. Als kind wordt afgezonderd van omgevingsstimulansen (deprivatie) verstoort dat ontwikkeling. Dit is in strijd met nativisme, dat stelt dat omgeving geen invloed heeft op rijping en ontwikkeling. Verschillende opvattingen over of kind bijtrekt na deprivatie tijdens kritieke periode: o During-opvatting: Ervaring na kritieke periode zal minder effect hebben, maar kan nog effect hebben waardoor kind, later, op typische ontwikkelingsniveau komt. § Reversibel: Gedrag kan nog verworven worden. § Ervaring is een voldoende oorzaak, geen noodzakelijke oorzaak. o Beyond-opvatting: Na kritieke periode kan ervaring niet meer worden opgedaan. § Irreversibel: een permanente verstoring. § Ervaring is een noodzakelijke oorzaak. Deprivatie studies Extreme isolatie: Motoriek wel verstoord, maar (on)volledige verbetering mogelijk. Taalachterstand is permanent. College 3 – Ontwikkelingstheorieën: Empirisme Epigenetica: Vakgebied binnen genetica dat invloed van genen en erfelijkheid bestudeert. - Nature - Sluit aan bij nativistische ontwikkelingstheorie Tweelingstudie McGraw Een van de eeneiige tweeling werd motorisch getraind, de ander niet. Training had geen effect op fylogenetische activiteiten (belangrijk voor instandhouding van soort, zoals kruipen, lopen, praten). Training had significant positief effect op ontogenetische activiteiten (bijvoorbeeld rolschaatsen, fietsen etc). Soorten onderzoek Cross-sectioneel onderzoek: Kinderen van verschillende leeftijden worden vergeleken. - Voordeel: Makkelijk uitvoerbaar. - Nadeel: ‘gemiddeld kind’ bestaat niet, dus geen sprake van causaliteit. Longitudinaal onderzoek: Kind wordt op verschillende leeftijden geobserveerd. - Voordeel: Inzichtelijk krijgen van verandering en individuele verschillen, ontwikkelingsverloop correcter te verwoorden. - Nadeel: Kost veel tijd en geld. Ook sprake van selectieve uitval: Deelnemers met het te onderzoeken kenmerk stoppen midden in onderzoek. Empirische ontwikkelingstheorieën Empirisme: Ontwikkeling wordt bepaald door exogene factoren zoals ervaring, opvoeding en leren. Endogene factoren worden genegeerd. - Ontwikkelen en leren is feitelijk hetzelfde. - Leren is permanente verandering in gedrag die optreedt in korte tijdspan door invloeden van buitenaf. Meltzoff & Moore (1981) Baby’s van 42 minuten oud kunnen gezichtsuitdrukkingen en bewegingen nadoen à gedrag dat wordt beïnvloed door omgeving. Belangrijke voorlopers John Locke: baby’s zijn een tabula rasa (onbeschreven blad). Blad moet gevuld worden door invloeden uit omgeving. Alle kennis komt van buitenaf. John Broadus Watson: Gedrag is aangeleerd, kinderen zijn volledig leerbaar. Deze gedachten vallen onder behaviorisme. Nature: Ontwikkeling wordt bepaald door endogene factoren. Biologische bepaaldheid. Nativisten. Nurture: Ontwikkeling wordt bepaald door exogene factoren. Empiristen. Motorisch leren bij baby’s onderzoeken Habituatie: Na herhaald tonen van eenzelfde stimulus neemt de interesse af. Habituatie paradigma: Kijken of baby onderscheid kan maken tussen verschillende objecten en kleuren. Als kind lang naar dezelfde situatie kijkt, raakt kind gehabitueerd à interesse en aandacht neemt af. Als een nieuwe, mogelijke situatie plots wordt getoont, kijkt baby geïnteresseerd naar het possible event. Als een nieuwe, onmogelijke situatie wordt getoont, neemt interesse toe. Kind kijkt langer naar het impossible event. Sociale leertheorie van Bandura: Individuen leren door het gedrag van anderen te observeren, imiteren en modelleren. Cognitie nodig om iets te doen met datgene wat gezien wordt. - Kanttekeningen: o Te veel nadruk op obeservatie en omgeving, terwijl persoonlijke eigenschappen ook rol spelen in observaties. o Lastig om gedrag te voorspellen. o Volgens Bandura is nieuw gedrag zonder voorbeeldmodel niet mogelijk, terwijl in de praktijk dit wel gebeurt. Imitatie en observationeel leren bij kinderen - Imiteren van vaardigheden die baby al kan à vanaf geboorte. - Directe actie met objecten nadoen à Start vanaf 6 maanden. - ‘Echt’ observationeel leren van nieuwe vaardigheden à start rond 1 jaar. Spiegelneuronen: Neuronen die actief worden wanneer je waarneemt wat iemand anders doet, op dezelfde plek in de hersenen als bij degene die de actie uitvoert. o Zitten in hersengebieden die betrokken zijn bij motoriek. o Functies: imitatie, intenties begrijpen, leren, emphatie, taal etc. o Activatie afhankelijk van ervaring: meer activiteit bij zien handeling die persoon zelf kan. Interactionistische ontwikkelingstheorieën: Synthese van nativisme en empirisme. Zowel aandacht aan omgeving als het individu (nature EN nurture). Jean Piaget (1896-1980) Ontwikkeling verloopt in fases waarin individu in interactie is met omgeving. Ontwikkeling is resultaat van leer- en ontwikkelingsprocessen die op elkaar ingrijpen. Primair over cognitieve ontwikkeling. 4 cognitieve ontwikkelingsstadia: 1. Sensomotorische fase (0-2 jaar): Baby gaat van reflexieve handelingen naar een begin van symbolisch denken. 2. Pre-operationele fase (3-6 jaar): Kind begint de wereld te representeren in woorden en beelden. 3. Concreet operationeel (7-11 jaar): Kind redeneert logisch over concrete voorwerpen en gebeurtenissen en classificeert voorwerpen in categorieën. 4. Formeel operationeel (>11 jaar): Adolescent redeneert top abstractere en logischere manier. Denken is meer idealistisch. Leren volgens Piaget: Assimilatie: Nieuwe informatie wordt geïnterpreteerd met kader van bestaande kennis. Accommodatie: Veranderingen in bestaande kader om nieuwe dingen toe te voegen die niet passen. College 4 – Ontwikkelingstheorieën: interactionisme, psychoanalyse en systeemdynamica Interactionistische ontwikkelingstheorieën Nativisme en empirisme à voorlopers van interactionistische visie. Psychodynamische benadering - Focus op deviante (afwijkende) intellectuele en emotionele ontwikkeling, weinig aandacht voor rol van motoriek. - Gespreksvoering voor diagnosering, daardoor erg dynamisch. Psychodynamische ontwikkelingstheorie van Freud à Focus op het onderbewuste. Psychologische oorzaken als verklaring voor pathologisch gedrag. Kind heeft aangeboren driften die tot uiting komen in behoeften. Elke fase kent een conflict. Als dit niet wordt opgelost, blijft kind steken in de voorgaande fase. 5 psychodynamische ontwikkelingsfasen (Freud): 1. Orale fase (0-1,5 jaar): Mond is belangrijkste lichaamszone van kind. Dingen in mond stoppen, zuigen etc. 2. Anale fase (1,5-3 jaar): Anale gebied is voornaamste ‘lustverschaffer’. Poep- en plasfase. 3. Fallische fase (3-6 jaar): Ontwikkeling interesse genitaliën. Gaat bezighouden met verschillen jongens en meisjes, en relatie vader en moeder (Oedipusconflict). 4. Fase van latentie (6-12 jaar): Interesse krijgt minder egocentrisch en seksueel karakter. Grote drang om te weten. 5. Genitale fase (12-18 jaar): Ontluiking van de volwassen seksualiteit. Systeemdynamische ontwikkelingstheorieën Definitie: Bij systeemdynamische ontwikkelingstheorieën emergeert gedrag uit een complex samenspel van beperkingen van het organisme, de omgeving en de vaardigheidstaak. De 5e en laatste theoretische stroming die belangrijk is voor motorische ontwikkeling. Belangrijke aanhangers: Esther Thelen (1941-2004) en Scott Kelso (1947-heden). Systeemdynamica - Mensen zijn natuurkundige dynamische systemen, opgebouwd uit botten, spieren en dergelijke bouwstenen. - Bouwstenen zijn in interactie met elkaar, waaruit een bepaalde orde emergeert. - Algemene natuurkunde principes liggen ten grondslag aan biologische systemen. Dynamisch systeem: Bestaat uit subsystemen die streven naar een equilibrium. Equilibrium: Dynamisch evenwicht. Representeert een bepaalde orde. Voorbeeld: Paard is een dynamisch systeem. Fase-transitie: Overgang van ene naar andere orde, wordt veroorzaakt door opschaling van een controle-parameter. Spierkracht is een controle-parameter. Als deze opschaalt, vindt een fase-transitie plaats van kruipen naar lopen. Biologische ontwikkeling: De ontwikkeling van de hersenen Franz Josef Gall (1758-1828): Boorde in hersenen van overledenen om inzicht te krijgen in hersenfuncties. Statisch beeld: Men wist niet welk deel verantwoordelijk is voor een bepaalde functie. Hedendaagse onderzoekswijzen naar hersenen fMRI: Hersenactiviteit wordt indirect gemeten. Bloedtoevoer neemt toe als neurale activiteit toeneemt. - Voordeel: Spatiële resolutie is groot, waardoor validiteit groter is. - Nadeel: Temporele resolutie is laag. Ook moet je lang stilliggen, wat met kleine kinderen niet makkelijk is. EEG: Electrische activiteit in hersenen worden gemeten. Badmuts met elektronen op, waarmee activiteit van hersenneuronen kan meten. - Voordeel: Temporele resolutie is groot. Ook hoeft kind niet stil te liggen. - Nadeel: Spatiële resolutie is laag, waardoor bronlocalisatie lastig is. Onderdelen van hersenen Hersenen zijn opgebouwd uit kwabben. Visuele cortex: Achterhoofd, voor zicht. Frontale kwab: Cognitieve, emotionele en motivationele processen. Ontwikkelt als laatst, in pubertijd. Belangrijkste onderdelen van hersenen voor motoriek Motorische hersengebieden: Sturen beweging en spraak aan. à Gebied van Broca: Ligt in motorische gebieden, verantwoordelijk voor taalproductie. Volgorde beweging: 1. Premotorische cortex: Plant de beweging. De Supplementaria Motoria Area (SMA) stuurt een signaal naar de PMC. 2. Primair Motorische Cortex (PMC): Ontvangt dit signaal en stuur nieuw signaal naar de spieren dat deze moeten aanspannen. 3. Spier begint met contracties. 4. Somasensorische cortex: Krijgt feedback over wanneer beweging moet stoppen. 5. Posterior Parietal cortex: Verwerkt feedback. Deze cortex integreert allerlei soorten feedback: visueel, auditief, sensueel etc. De hersenen zijn plastisch: Er kan een reorganisatie plaatsvinden als gevolg van ontwikkeling. Voorbeeld waarbij reorganisatie plaatsvindt: - Amputatie of fantoompijn. Fantoompijn à Pijn die wordt gevoeld in lichaamsdeel die niet meer aanwezig is. Hersengebieden die de geamputeerde delen aanstuurden worden langzaam overgenomen voor aansturing andere lichaamsdelen. Hemisfeer: Hersenhelft. Hemisferische dominantie: Voorkeurshand wordt bepaald door dominantie andere hersenhelft. - Bij jonge kinderen kan al bepaald worden wat de schrijfhand wordt. Door klein speelgoedje op tafel te leggen en te kijken met welke hand het kind dit speelgoedje zal oppakken. Deze hand zal waarschijnlijk de schrijfhand worden. Corpus callosum: Balk tussen hersenhelften. Zorgt voor informatieoverdracht tussen hemisferen. Rond 7e levensjaar ontwikkeld. Prenatale hersenontwikkeling Geen verband tussen hersenontwikkeling en motorische ontwikkeling; rijping is essentieel! Eerste 8 weken van zwangerschap zijn de meeste kritische perioden. Hierin zijn bepaalde omgevingsinvloeden noodzakelijk. Sensitieve perioden volgen na de kritische perioden. Hierin is het kind nog wel gevoelig om bepaalde functie te ontwikkelen. College 5 – Perceptie- actie meten van de motoriek Verschillende benaderingen Nativistische benadering Omgeving en individu staan los van elkaar. Individu ontwikkelt door rijping. Empirische benadering Ontwikkeling van individu wordt compleet bepaald door omgeving. Tabula rasa. Interactionistische benadering Interactie tussen individu en omgeving, achter elkaar grijpende leerprocessen die leiden tot ontwikkeling. Cognitie speelt hier grote rol. Ecologische benadering Interactie tussen individu, omgeving en de taak die het individu gaat uitvoeren. Continu samenspel tussen de factoren waarbij gezocht wordt naar optimale oplossing voor beweegprobleem. Constraints Verschillende constraints: beperkingen in individu, omgeving of taak. Individu: Gaat over de sterke en zwakke punten en daarbij de ervaring van een persoon. Taak: Gaat over doel van de beweging, bepaalde regels die je beperken om beweging uit te voeren, materiaal of een tegenstander waar je rekening mee moet houden met de bewegingen die hij maakt. Omgeving: Gaat over de verschillende bronnen van informatie die je kan oppikken, zoals visuele, auditieve en proprioceptieve informatie vanuit de context. Affordances (Gibson) Affordance: De eigenschappen van een object of omgeving die suggereren hoe het gebruikt kan worden. Functies van objecten zijn per persoon verschillend. Baby kan onder stoel verstoppen, volwassenen niet, maar zij gebruiken de stoel weer om lampje te verwisselen. Directe link tussen perceptie en actie, geen cognitie. Bijv. zien van grote doos, doet verwachten dat deze zwaar is. Door wat je ziet beïnvloed de aansturing van je spieren. Body scaled affordances: Kenmerken van je lichaam beïnvloed de perceptie en interactie van individu met de omgeving. Affordance is afhankelijk van handelingsmogelijkheden en taakeisen: Een nieuwe vaardigheid leidt tot het herontdekken van affordances. Als kind van kruipen naar lopen gaat, moet kind opnieuw ontdekken waar het wel/niet kan lopen. Onderzoeken gericht op de koppeling tussen perceptie en actie Visual cliff: apparaat gebruikt om diepteperceptie en waarnemen hoogteverschillen van baby’s te onderzoeken. - Glazen oppervlak, aan de ene kan lijkt afgrond, andere kant een veilig ogende ondergrond. - Baby’s oud genoeg om te kruipen/lopen waren terughoudend om de ‘afgrond’ over te steken, wat suggereet dat ze diepte kunnen waarnemen. Onderzoek naar ontwikkeling van visueel geleid reikgedrag - Object gaat horizontaal heen en weer, voor baby van 15 weken. - Bij snellere beweging van object bewegen baby’s hun armen ook sneller. - Baby’s van 4-9 dagen oud bewegen ook met armen richting object, maar hebben de coördinatie niet om dit succesvol te doen. o Leerprocessen van zowel perceptie als actie zorgen dat deze coördinatie ontwikkelt. Reflex: Snelle, automatische en onvrijwillige reacties van het zenuwstelsel op specifieke stimuli. Babyreactie: Aangeboren reacties, vormen onderdeel van ontwikkeling van zenuwstelsel. Deze reacties verdwijnen in de loop van tijd. Plus- en minpunten van motorische testen in gymlessen Pluspunten: - Alle kinderen in één les testen; - Vergelijken met ‘normale’ ontwikkeling’ - Indicatie voor mogelijke problemen. Minpunten: - Weinig longitudinale gegevens bekend; - Hoe betekenisvol zijn activiteiten?; - Weinig tot geen aandacht voor de kwaliteit van de beweging; - Op iedere test vallen andere kinderen uit, er is geen één motoriek score.