Summary

This document contains learning objectives for a course on Dutch law, specifically covering obligations, property law, and civil procedure. The content outlines topics such as sources of obligations, legal subjects, and various legal concepts.

Full Transcript

**Leerdoelen P2\ **Verbintenissenrecht -- goederenrecht -- burgerlijk procesrecht Verbintenissenrecht **Leerdoel week 1**:\ *De student kan benoemen wat de bronnen van verbintenissen zijn, benoemen wie rechtssubjecten zijn en wat er wordt bedoeld met de begrippen verbintenis, rechtshandeling, feit...

**Leerdoelen P2\ **Verbintenissenrecht -- goederenrecht -- burgerlijk procesrecht Verbintenissenrecht **Leerdoel week 1**:\ *De student kan benoemen wat de bronnen van verbintenissen zijn, benoemen wie rechtssubjecten zijn en wat er wordt bedoeld met de begrippen verbintenis, rechtshandeling, feitelijke handeling, rechtsfeit en bloot rechtsfeit.* - [Twee] bronnen van een verbintenis: 1. Wet. 2. Overeenkomst. - Rechtssubjecten zijn dragers van rechten en plichten. Er zijn [twee] soorten rechtssubjecten: 1. Rechtspersonen - Nv's, bv's, stichtingen, verenigingen en coöperaties. Kunnen niet overlijden. 2. Natuurlijke personen - Een mens van vlees en bloed, die als rechtssubject drager is van rechten en plichten. - Begrippen - Verbintenis: Een vermogensrechtelijke relatie tussen twee of meer partijen waarbij de een verplicht is tot een op geld waardeerbare prestatie waarop de andere partij recht heeft. - Rechtshandeling: Een handeling waardoor een beoogd rechtsgevolg intreedt of kan intreden. - Feitelijke handeling: Een handeling zonder beoogd rechtsgevolg. - Rechtsfeit: Een feit waaraan één of meer rechtsgevolgen zijn verbonden. - Bloot rechtsfeit: Een feit waaraan rechtsgevolgen zijn verbonden, zonder dat van een menselijke handeling sprake is. - Eenzijdige rechtshandeling: Een rechtshandeling waarvoor slechts de wilsuiting van één persoon benodigd is. - Meerzijdige rechtshandeling: Een rechtshandeling waarvoor de verklaringen van meer dan één persoon benodigd zijn om het beoogde rechtgevolg te doen intreden. **Leerdoel week 2**:\ *De student kan toelichten hoe overeenkomsten tot stand komen en beoordelen of overeenkomsten rechtsgeldig, vernietigbaar of nietig zijn.* - *Handelingsbekwaamheid*: Iemand die zelfstandig rechtshandelingen mag verrichten en daar ook verantwoordelijk voor is. Deze persoon moet niet onder curatele gesteld zijn. - Totstandkoming overeenkomst Art. 6:217 lid 1 BW: Er komt een overeenkomst tussen partijen tot stand door een aanbod van de ene partij en de aanvaarding daarvan door de andere partij. Aanbod en aanvaarding zijn eenzijdige rechtshandelingen. - *Wilsontbreken*: Het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil (art. 3:35 BW). - *Wilsgebreken*: De wil en verklaring komen overeen, maar de wil is gebrekkig tot stand gekomen. - *Dwaling*: Bij beide of een van de partijen is sprake geweest van een onjuiste voorstelling van zaken (1. De wederpartij geeft een verkeerde inlichting -- 2. De wederpartij zwijgt ten onrechte. -- 3. Beide partijen hebben gedwaald). - *Bedrog, bedreiging en misbruik van omstandigheden*. 1. *Bedrog* = De bedriegende partij doet bij haar wederpartij/slachtoffer willens en wetens een onjuiste voorstelling van zaken ontstaan door het toepassen van een zogenoemde kunstgreep (1. Bedrog door een leugen. -- 2. Bedrog door opzettelijk zwijgen). 2. *Bedreiging* = Het uitoefenen van psychische dwang waardoor de wil wordt beïnvloed. Er moet bedreigt worden met nadeel in persoon of goed. 3. *Misbruik van omstandigheden* = Men die door gebruik te maken van de bijzondere omstandigheden waarin de wederpartij zich bevindt, die wederpartij brengt tot het verrichten van een rechtshandeling die zij, als zij niet in die omstandigheden had verkeerd, niet zou hebben verricht (bijv. noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand en onervarenheid). - *In strijd met de wet*: Een rechtshandeling die in strijd is met een dwingende wetsbepaling is nietig. - Rechtsgeldige overeenkomst: Voor een rechtsgeldige overeenkomst moet er sprake zijn van een aanbod en aanvaarding. Ook moet er sprake zijn van een wil en verklaring die overeenkomen met elkaar. - Vernietigbaar: Art. 3:44 lid 1 BW bepaald dat een rechtshandeling die tot stand is gekomen onder invloed van wilsgebrek (bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden), niet nietig maar vernietigbaar is. Op vernietigbaarheid moet een beroep worden gedaan. - *Geestelijke stoornis* (art. 3:34 BW): Iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord iets heeft verklaard, een met de verklaring overeenstemmende wil wordt geacht te ontbreken. Art. 3:34 BW bepaald dat eenzijdige, gerichte rechtshandelingen, zoals een aanbod, in dat geval vernietigbaar zijn. - *Gerechtvaardigd vertrouwen* (art. 3:35 BW): Als het de wederpartij op grond van de gedragingen van de geestelijk gestoorde niet duidelijk heeft kunnen zijn dat er 'iets vreemds' aan de hand was, rijst de vraag of hij had kunnen weten dat er iets niet in orde was. - Nietig: Rechtshandelingen die in strijd zijn met de wet, de openbare orde of de goede zeden zijn nietig (art. 3:40 BW) evenals rechtshandelingen die door een handelingsonbevoegde zijn verricht (art. 3:43 BW). Een nietige rechtshandeling is eigenlijk geen rechtshandeling, omdat deze voor het recht überhaupt niet betstaat. **Leerdoel week 3**:\ *De student kan benoemen wat de inhoud van een overeenkomst is en welke prestaties op welke wijze door de contractspartijen als gevolg moet worden nagekomen*. - Inhoud overeenkomst: Een overeenkomst heeft in de eerste plaats de rechtsgevolgen die partijen zijn overeengekomen. Partijen mogen zelf weten wat ze afspreken, zo lang het maar niet in strijd is met de wet. De aanvullende wettelijke regels, de gewoonte en de redelijkheid en billijkheid komen pas aan de orde als de afspraak die partijen met elkaar gemaakt hebben niet toereikend is. - Er zijn [vier] dingen bepalend voor de inhoud van een overeenkomst: 1. Hetgeen partijen hebben afgesproken. - Wat ze met elkaar of voor elkaar gaan doen, de te leveren prestatie. 2. De wet. - De verbintenis moet bepaalbaar zijn (art. 6:227 BW). 3. De gewoonte 4. De redelijkheid en billijkheid. - Dat wat normale, verstandige mensen objectief bezien in deze situatie zouden hebben afgesproken. Het gaat niet om wat een van de partijen zelf als redelijk en billijk zien, maar wat objectief gezien redelijk en billijk is. - Nakoming: Nakomen, ook wel presteren of betalen genoemd, is het verrichten van de prestatie die beantwoord aan (de verplichting uit) de verbintenis (bijv. het betalen van de huur, de nieuwe auto wordt geleverd of de huiskamer wordt op de afgesproken manier geschilderd). - *Pacta sunt servanda*: Voor overeenkomsten geldt dit beginsel; een contract moet worden nageleefd. Dit staat niet letterlijk in de wet. - *Wanneer, waar, door wie en hoe?*: Of een prestatie beantwoord aan de verbintenis, hangt in het algemeen af van de antwoorden op een viertal basisvragen; wanneer, waar, door wie en hoe moet er worden nagekomen? - Wanneer: Een schuldeiser heeft het recht om nakoming van een verbintenis te vorderen. Dat kan hij pas doen wanneer (de verplichting uit) een verbintenis opeisbaar is. Als er een datum of tijdstip is bepaald voor de nakoming, is de vordering vanaf dat moment opeisbaar. De schuldenaar moet vanaf dat moment nakomen. - Waar: Als partijen vergeten om af te spreken waar iets afgeleverd moet worden biedt art. 6:41 BW een oplossing. Er zijn 'haalschulden' (sub a ) en 'brengschulden' (sub b). *Individueel bepaalde zaken* (ook wel *unieke zaken* of specieszaken genoemd) moeten worden gehaald op de plaats waar de zaak zich bevond bij het aangaan van de verbintenis. Zaken die niet uniek zijn (*soortzaken*), moeten worden afgeleverd op de plek waar iemand werkt of woont, bijv. stenen, zand en olie. - Door wie: Een vraag die je je nog zou kunnen stellen is aan wie de schuldeiser moet betalen. De hoofdregel is dat dit moet gebeuren aan de schuldeiser zelf. Dit is niet altijd letterlijk mogelijk, zo zul je vaak betalen aan een gevolmachtigde (art. 3:60 e.v. BW). - Hoe: In de praktijk zullen partijen hierover zelf vaak afspraken in de overeenkomst hebben gemaakt. **Leerdoel week 4**:\ *De student kan uit een casus afleiden wanneer een partij aanspraak kan maken op ontbinding van de overeenkomst bij niet-nakoming van een overeenkomst*. - Vordering tot ontbinding van overeenkomst: De schuldeiser kan besluiten dat hij van de overeenkomst 'af wil'. Hij heeft dan geen behoefte meer aan het alsnog volledig en deugdelijk nakomen door de schuldenaar en wil zelf ook niet meer nakomen. Hij kan de overeenkomst in dat geval ontbinden o.g.v. art. 6:265 BW. Ontbinding kan geheel of gedeeltelijk plaatsvinden. - Er moet aan [drie] rechtsvoorwaarden zijn voldaan voor een geslaagde vordering tot ontbinding van een overeenkomst: 1. Wederkerige overeenkomst. 2. Tekortkoming in de nakoming. - Hier is pas sprake van als een verbintenis opeisbaar is en er sprake is van ondeugdelijke nakoming, te late nakoming of niet nakoming. Bij blijvend of tijdelijke onmogelijke nakoming hoeft er nog geen sprake te zijn van opeisbaarheid. - Ook al kan een schuldenaar er niets aan doen dat hij niet of niet goed nakomt, de schuldeiser kan wel beslissen dat hij van de overeenkomst af wil. Wel geldt dat de tekortkoming de ontbinding moet rechtvaardigen (art. 6:265 lid 1 BW). Een tekortkoming kan door haar 'bijzondere aard' of 'geringe betekenis' de ontbinding niet rechtvaardigen (zie blz. 204 voor uitgebreid voorbeeld). 3. Blijvende of tijdelijke onmogelijkheid van nakoming óf verzuim. - Uit art. 6:265 lid 1 volgt dat de schuldeiser direct kan ontbinden als de nakoming *blijvend onmogelijk* is, ook al is er nog geen verzuim. - Ook als nakoming *tijdelijk onmogelijk* is en duidelijk is dat de schuldenaar hierdoor niet tijdig kan presteren, kan de overeenkomst worden ontbonden. - Als nakoming niet tijdelijk of blijvend onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas als er daadwerkelijk sprake is van *verzuim*. - Verzuim: De regels omtrent verzuim komen aan de orde als de schuldenaar niet doet wat partijen zijn overeengekomen, terwijl nakoming nog wel mogelijk is. - Verzuimregeling: De verzuimregeling is bij overeenkomsten -- strikt genomen -- vooral van belang voor die gevallen waarin geen termijn voor de nakoming in de overeenkomst is opgenomen. Er moet dan aan de hand van de omstandigheden worden vastgesteld wat een redelijke termijn is. Als de schuldeiser vindt dat de termijn om na te komen verstreken is, is de hoofdregel dat hij de schuldenaar een laatste kans biedt om na te komen door hem een ingebrekestelling te sturen. Dat is een schriftelijke aanmaning, waarbij de schuldenaar een redelijke termijn wordt geboden om alsnog na te komen. Als de schuldenaar zich vervolgens niet aan deze termijn houdt, treedt het verzuim in en wordt de schuldenaar aansprakelijk voor de schade die de schuldeiser lijdt. - Verzuim met ingebrekestelling: Als de overeenkomst een duidelijke termijn kent waarbinnen moet worden nagekomen, hoeft er geen ingebrekestelling te worden verstuurd. In de praktijk wordt dit echter wel vaak gedaan, ook al is dat volgens de wet niet nodig. - *Verschillende mogelijkheden*: Als de schuldeiser er geen behoefte meer aan heeft dat de schuldenaar alsnog correct nakomt, kan hij kiezen voor *vervangende schadevergoeding* in plaats van nakoming. De schuldeiser kan, naast nakoming, vervangende schadevergoeding of ontbinding, altijd *aanvullende schadevergoeding* eisen. Aanvullende schadevergoeding bestaat uit: 1. Vertragingsschade bij te laat presteren of; 2. Gevolgschade bij ondeugdelijk presteren. **Leerdoel week 5**:\ *De student kan uit een casus afleiden wanneer een partij aanspraak kan maken op schadevergoeding bij niet-nakoming van een overeenkomst*. - Schadevergoeding o.g.v. art. 6:74 BW: Wanneer een schuldeiser schade lijdt door een tekortkoming in de nakoming door de schuldenaar, is de schuldenaar dus verplicht de schuldeiser deze schade te vergoeden. - *Secundaire verbintenis*: Een verbintenis tot schadevergoeding die o.g.v. art. 6:74 BW ontstaat, kun je beschouwen als een secundaire verbintenis. Daarmee wordt bedoelt dat zij niet kan ontstaan zonder dat een primaire verbintenis (uit overeenkomst, onrechtmatige daad, onverschuldigde betaling, enzovoort) niet wordt nagekomen. - *De belangrijkste voorwaarden uit art. 6:74 BW zijn*: 1. Tekortkoming in de nakoming. - Er zijn vier aspecten van belang: wanneer, waar, wie en hoe. Als de schuldenaar op een van deze aspecten niet goed nakomt, is er sprake van een tekortkoming in de nakoming. Hierbij zijn de volgende situaties te onderscheiden: - Ondeugdelijke nakoming = Een schuldenaar presteert slechts gedeeltelijk of gebrekkig. - Te late nakoming = Een schuldenaar presteert wel, maar te laat. - Niet-nakoming = Een schuldenaar presteert in het geheel niet en alsnog nakomen is ook niet meer mogelijk. 2. Schade. - De schade moet het gevolg zijn van de tekortkoming in de nakoming. 3. Causaal verband. - De ontstane schade moet een gevolg zijn van de tekortkoming in de nakoming, deze verbinding tussen de oorzaak (de tekortkoming) en het gevolg (de schade) noemen we het causaal verband. 4. Toerekening. - Een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis noemen we een wanprestatie als de tekortkoming de schuldenaar kan worden toegerekend. Met toerekenen bedoeld de wetgever: het moet redelijk zijn dat de schuldenaar verantwoordelijk wordt gehouden voor de tekortkoming in de nakoming. - Als een tekortkoming een schuldenaar niet kan worden toegerekend, spreken we van overmacht. 5. Blijvende onmogelijkheid van nakoming of verzuim. - Als al vaststaat dat niet meer correct kan worden nagekomen, is er sprake van een *blijvend onmogelijke nakoming*. - Als de nakoming niet onmogelijk is moet de schuldenaar in *verzuim*. - *Verzuimregeling*: De verzuimregeling is bij overeenkomsten -- strikt genomen -- vooral van belang voor die gevallen waarin geen termijn voor de nakoming in de overeenkomst is opgenomen. Er moet dan aan de hand van de omstandigheden worden vastgesteld wat een redelijke termijn is. Als de schuldeiser vindt dat de termijn om na te komen verstreken is, is de hoofdregel dat hij de schuldenaar een laatste kans biedt om na te komen door hem een ingebrekestelling te sturen. Dat is een schriftelijke aanmaning, waarbij de schuldenaar een redelijke termijn wordt geboden om alsnog na te komen. Als de schuldenaar zich vervolgens niet aan deze termijn houdt, treedt het verzuim in en wordt de schuldenaar aansprakelijk voor de schade die de schuldeiser lijdt. - *Verzuim met ingebrekestelling*: Als de overeenkomst een duidelijke termijn kent waarbinnen moet worden nagekomen, hoeft er geen ingebrekestelling te worden verstuurd. In de praktijk wordt dit echter wel vaak gedaan, ook al is dat volgens de wet niet nodig. **Leerdoel week 6/7**:\ *De student kan uit een casus afleiden wanneer een partij aanspraak kan maken op schadevergoeding bij een onrechtmatige daad*. - Onrechtmatige daad: Een onrechtmatige daad is het, door een handelen of nalaten, schenden van een gedragsnorm die in onze maatschappij geldt. - Een onrechtmatige daad kan worden gepleegd door een *handelen* of een *nalaten*, een niet-doen. - Voorwaarden onrechtmatige daad: Voor het ontstaan van een verbintenis tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad moet altijd aan [zes] cumulatieve voorwaarden zijn voldaan. Deze voorwaarden zijn te vinden in art. 6:162 jo. 6:163 BW. Deze zijn: 1. Daad; 2. Onrechtmatigheid; - Inbreuk op een recht. - Persoonlijkheidsrechten; recht op het leven, lichamelijke integriteit, vrijheid, privacy en eer. - Absolute rechten; eigendom, beperkte rechten en bijvoorbeeld auteursrecht. - Een doen of nalaten in strijd met en wettelijke plicht. - Doen: bijv. iemand mishandelen (art. 300 Sr). - Nalaten: bijv. geen hulp bieden bij levensgevaar (art. 450 Sr). - Een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. 3. Toerekenbaarheid; - Schuld. - Wet. - De in het verkeer geldende opvattingen. 4. Schade (art. 6:59 BW); - Vermogensschade (art. 6:96 BW) materiële schade, gederfde winst en geleden winst. - Ander nadeel (art. 6:106 BW) immateriële schade, bv gederfde levensvreugde, geleden pijn of verdriet (ook wel: smartengeld). - Bijv.: Lange tijd niet goed kunnen lopen, littekens op gezicht. 5. Causaliteit; - Art. 6:162 lid 1 BW: Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend. 6. Relativiteit. - Er ontstaat geen verbintenis tot schadevergoeding o.g.v. art. 6:162 BW wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde heeft geleden. - Er moet een relatie bestaan tussen de geschonden norm en de geleden schade. 7. (Rechtvaardigheidsgrond ontbreekt). Goederenrecht **Leerdoel 1**:\ *De student kan de belangrijkste basisbegrippen van het goederenrecht uitleggen*. - Goederen\ *Betekenis*: Goederen zijn alle zaken en alle vermogensrechten (art. 3:1 BW). - Er bestaan [twee] soorten goederen: 1. Zaken. 2. Vermogensrechten. - [Zaken]\ *Betekenis*: Volgens art. 3:2 BW zijn zaken 'de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten'. Uit dit artikel blijkt dat een zaak aan twee criteria moet voldoen, namelijk: 1. Voor menselijke beheersing vatbaar. - Iets is voor menselijke beheersing vatbaar wanneer we het kunnen vastpakken en er macht of controle over kunnen uitoefenen. 2. Een stoffelijk object - Een voorwerp dat bestaat uit een bepaald materiaal, een bepaalde stof. - [Vermogensrechten]\ *Betekenis*: Een recht met vermogenswaarde. Dat wil zeggen: een recht met een bepaalde waarde die in geld is uit te drukken (art. 3:6 BW). Het artikel bestaat uit de volgende onderdelen: 1. Rechten die afzonderlijk of tezamen met een ander recht *overdraagbaar* zijn, of; 2. Die ertoe strekken de rechthebbende *stoffelijk voordeel* te verschaffen, of; 3. Die verkregen zijn *in ruil voor* verstrekt of in het vooruitzicht gesteld *stoffelijk voordeel*. - Vermogensrechten - [Absolute rechten]\ Kenmerken: 1. Uit te oefenen tegenover iedereen, 2. Zaaksgevolg (droit de suite). - Het absoluut recht op een goed blijft bestaan, ook al bevindt dat goed zich niet meer in de macht van de rechthebbende. 3. Prioriteitsbeginsel (droit de priorité). - Ingeval er meer dan één absoluut recht op een goed rust, dan gaat het eerder gevestigde absolute recht vóór een later gevestigd absoluut recht. 4. Bevoorrechte positie (droit de préférence). - De rechthebbende van een absoluut recht heeft een bevoorrechte positie bij een faillissement van een ander. - Wanneer een persoon of een bedrijf failliet gaat, dan vallen alle goederen in het faillissement. Bevinden zich op dat moment goederen onder de failliet waarop iemand een absoluut recht heeft, dan vallen deze goederen niet onder het faillissement. - [Relatieve rechten]\ Kenmerken: 1. Uit te oefenen tegenover een bepaald persoon/personen. - Absolute en relatieve rechten - [Absoluut recht]\ *Betekenis*: Rechten die een persoon op een goed kan hebben. Zowel recht op een zaak als recht op een vermogensrecht. Het geldt ten opzichte van iedereen. De rechthebbende kan bepalen wat hij met het goed doet.\ Er zijn in totaal acht absolute rechten: 1. Vruchtgebruik (boek 3 BW, art. 3:201 BW). 2. Pand (boek 3 BW, art. 3:227 BW). 3. Hypotheek (boek 3 BW, art. 3:227 BW). 4. Eigendom (boek 5 BW, art. 5:1 BW). 5. Erfdienstbaarheid (boek 5 BW, art. 5:70 BW). 6. Erfpacht (boek 5 BW, art. 5:70 BW). 7. Opstal (boek 5 BW, art. 5:101 BW). 8. Appartement (boek 5 BW, art. 5:106 BW). - [Relatieve rechten]\ *Betekenis*: Rechten die slechts tegenover een bepaalde persoon (of bepaalde personen) werken. Gelden dus niet ten opzichte van eenieder. Ook wel persoonlijke rechten genoemd. - Volledige en beperkte rechten - [Volledige rechten/eigendomsrecht]\ *Betekenis*: Eigendomsrecht is het enige absolute recht wat kan worden aangemerkt als een volledig recht. - Eigendomsrecht = Het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben (art. 5:1 BW). - Het eigendomsrecht wordt ook wel het moederrecht genoemd, waarvan de beperkte rechten zijn afgesplitst. - De rechthebbende van een volledig recht kan -- binnen de grenzen van de wet -- alles doen met de zaak waar het volledige recht op rust. - Oftewel: Een eigenaar (rechthebbende van een volledig recht) mag in principe alles doen met zijn eigendom (zaak waarop het volledig recht rust). Bijv. gebruiken, verkopen, weggooien of belasten met een beperkt recht. Hij mag met zijn eigendom geen hinder veroorzaken of de wet op een andere wijze overtreden. - [Beperkt recht]\ *Betekenis*: Een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht, hetwelk met het beperkte recht is bezwaard. - Een beperkt recht is dus een minder vergaand recht dat het recht waarop het rust. - Het meer omvattende recht waaruit het beperkte recht is afgeleid is vaak het eigendomsrecht. - Voorbeelden: 1. Vruchtgebruik. - Het recht om goederen die aan een ander toebehoren, te gebruiken en daarvan de vruchten te genieten. Oftewel: de vruchtgebruiker heeft het recht om een goed van een ander te gebruiken of de vruchten van een goed in eigendom te verkrijgen. - Natuurlijk vruchten = Bijv.: Wanneer een vruchtgebruiker een recht heeft op een appelboomgaard, dan wordt hij eigenaar van alle vruchten die van de boom worden afgescheiden. - Burgerlijke vruchten = Bijv.: Een vruchtgebruiker met een recht op een spaarrekening wordt eigenaar van de vrijkomende rente. 2. Pand. 3. Hypotheek. 4. Erfdienstbaarheid. 5. Erfpacht. 6. Opstal. 7. Appartement. - Pandrecht\ *Betekenis*: Een beperkt recht, strekkende om op de daaraan onderworpen goederen een vordering tot voldoening van een geldsom bij voorrang boven andere schuldeisers te verhalen. Het recht is op een niet-registergoed gevestigd. - Schuldeiser: Degene die het geld uitleent. - Heeft een geldvordering op de schuldenaar. - Kan het verpande goed verkopen als de schuldenaar zijn betalingsverplichting onverhoopt niet nakomt. Met de opbrengst daarvan wordt de vordering voldaan. - Wordt ook wel pandhouder genoemd. - Schuldenaar: Degene die het geld moet terugbetalen. - Om er zeker van te zijn dat de schuldeiser zijn geld terugkrijgt, wordt een recht van pand gevestigd op een niet-registergoed. Het betreffende niet-registergoed is het verpande goed, ook wel onderpand genoemd. - Hypotheekrecht\ *Betekenis*: Een beperkt recht, strekkende om op de daaraan onderworpen goederen een vordering tot voldoening van een geldsom bij voorrang boven andere schuldeisers te verhalen. Is het recht op een registergoed gevestigd, dan is het een recht van hypotheek. - Een hypotheekrecht wordt gevestigd op een registergoed (pandrecht op een niet-registergoed). - Door het recht van hypotheek te vestigen kan de schuldeiser er zeker van zijn dat hij het geld dat hij heeft uitgeleend terug ontvangt. - Als de schuldenaar het geld niet terugbetaald kan de hypotheekhouder het goed waarop het hypotheekrecht rust verkopen en met de opbrengst daarvan de vordering voldoen. - Roerende en onroerende zaken - [Onroerende zaken]\ *Betekenis*: Zaken die niet verplaatsbaar zijn (art. 3:3 lid 1 BW). We kunnen de volgende categorieën onroerende zaken onderscheiden: - De grond. - Delfstoffen die nog niet zijn gewonnen. - Beplantingen die met de grond zijn verenigd. - Gebouwen die duurzaam met de grond zijn verenigd. - Werken die duurzaam met de grond zijn verenigd. - Gebouwen en werken die door vereniging met andere gebouwen of werken duurzaam met de grond zijn verenigd. - Altijd een registergoed. - Portacabin-arrest. - [Roerende zaken]\ *Betekenis*: Alle zaken die niet onroerend zijn, zaken die verplaatsbaar zijn (art. 3:3 lid 2 BW). - Voorbeelden: een auto, een fiets, een laptop, een pen, een mobiele telefoon. - Soms een registergoed, bijv. bij vliegtuigen en bepaalde categorieën schepen. - Hoofdzaak en bestanddeel - [Bestanddeel]\ *Betekenis*: Alles wat volgens verkeersopvatting deel uit maakt van een zaak. - Verkeersopvatting = Het maatschappelijk verkeer: De omgang van mensen met elkaar in de maatschappij. Een mening die op een bepaald moment door het merendeel van de samenleving wordt onderschreven. - Art. 3:4 BW - Lid 2: (Vrijwel) niet zonder schade te verwijderen, dus alleen maar met meer dan geringe schade te verwijderen.\ Voorbeelden:\ - woning + ruit;\ - deur + slot;\ - fabrieksgebouw + (vrijwel) niet zonder schade te verwijderen apparatuur. - Lid 1: Naar verkeersopvattingen; voor aanwijzingen voor 'verkeersopvattingen' in geval van een fabrieksgebouw, zie arrest Fabriekshalapparatuur. - [Hoofdzaak]\ *Betekenis*: Als twee (of meer) zaken zodanig met elkaar verbonden worden dat ze één zaak worden. Deze zaak valt dan te onderscheiden in een hoofdzaak en een bestanddeel. - Bijvoorbeeld: Ik ben de sleutel van mijn deur kwijt en bel een slotenmaker die een nieuw slot in mijn deur komt zetten. Het nieuwe slot is groter dan het oude waardoor er wat aanpassingen gemaakt moeten worden aan de deur voordat het slot past.\ Er is sprake van twee aparte zaken: het slot en de deur. Wanneer het slot eenmaal in de deur is bevestigd, kan het niet meer zonder beschadiging verwijderd worden. De deur is hoofdzaak en het slot is een bestanddeel van de deur geworden. - Registergoederen en niet-registergoederen - [Registergoederen]\ *Betekenis*: Goederen voor welker overdracht of vestiging inschrijving in daartoe bestemde openbare registers noodzakelijk is. - Onroerende zaken zijn altijd registergoederen. - Het *Kadaster* is de instantie die de openbare registers voor onroerende zaken bijhoudt en die ervoor zorg draagt dat de gegevens van overdracht worden ingeschreven. - De overdracht ervan moet worden ingeschreven in de openbare registers (art. 3:16 BW) - Voorbeelden van registergoederen: 1. Een huis; 2. Een bedrijfsgebouw; 3. Een stuk grond; 4. Grote schepen; 5. Vliegtuigen. - [Niet-registergoederen]\ *Betekenis*: Alle goederen die geen registergoed zijn. - Nooit een onroerend goed. - Voorbeeld: Een scooter. **Leerdoel 2**:\ *De student kan toelichten welke wijze van eigendomsverkrijging er zijn*. - Eigendom - [Art. 5:2 lid 2]: Volgens dit artikel heeft de eigenaar van een zaak het recht om deze zaak te gebruiken op welke manier hij maar wil. De eigenaar -- ook wel rechthebbende genoemd -- mag daarbij echter niet handelen in strijd met de rechten van anderen. - [Art. 5:2 lid 3]: Op grond van dit artikel is de eigenaar van de zaak automatisch eigenaar van de afgescheiden vruchten, behoudens de rechten van anderen. - Bijvoorbeeld: De eigenaar van een Labrador is dus ook eigenaar van de puppy's die deze hond krijgt. - Maar als het recht van vruchtgebruik rust op de Labrador (een recht van een ander), dan wordt niet de eigenaar, maar de vruchtgebruiker eigenaar van de puppy's. - [Natrekking]\ *Betekenis*: De eigenaar van een zaak is ook eigenaar van alle bestanddelen van die zaak (art. 5:3 BW). - Bestanddeel: Een bestanddeel is een zaak die volgens verkeersopvatting deel uitmaakt van een andere zaak. Een zaak die zodanig met een andere zaak is verbonden dat deze niet meer van die andere zaak is los te maken, is eveneens een bestanddeel (art. 3:4 BW). - [Beschikkingsbevoegd] Een eigenaar is beschikkingsbevoegd ten aanzien van zijn zaak. Dit houdt in dat een eigenaar zijn zaak mag vervreemden en bezwaren. - Vervreemden is ervoor zorgen dat de zaak overgaat op een nieuwe eigenaar, bijv. door deze te verkopen of aan een ander te schenken. - Revindicatie - [Art. 5:2 BW\ ]Dit artikel geeft de eigenaar van een zaak de bevoegdheid die zaak op te eisen van iedereen die haar zonder recht houdt. Revindicatie kan tegen iedereen worden uitgeoefend (absolute werking eigendomsrecht). - Eigendomsverkrijging - [Art. 3:80 lid 1]: Volgens dit artikel kunnen goederen onder algemene titel of onder bijzondere titel worden verkregen. - [Verkrijging onder algemene titel]\ *Betekenis*: Bij verkrijging onder algemene titel gaat een volledig vermogen (alle zaken, rechten en verplichtingen) van de ene persoon over op een andere persoon. Verkrijging onder algemene titel betreft: - Erfopvolging; - De opvolging van een overleden persoon (erflater) in zijn volledige vermogen. Alle zaken, rechten en verplichtingen van de persoon die overlijdt gaan over op een ander (de erfgenaam). - Boedelmening; - De meest voorkomende vorm van boedelmenging is wanneer twee mensen met elkaar in het huwelijk treden en ervoor kiezen om dat in gemeenschap van goederen te doen. Het vermogen van de ene persoon smelt samen met het vermogen van de andere persoon waardoor er één gemeenschappelijk vermogen ontstaat. - Fusie; - Er is sprake van fusie wanneer het vermogen van een of meerdere ondernemingen overgaat in een andere onderneming. - Er is ook sprake van fusie wanneer de vermogens van twee rechtspersonen samensmelten tot het vermogen van een nieuwe rechtspersoon. - Splitsing. - Bij splitsing gaat het om een rechtspersoon die ophoudt te bestaan, waarvan het vermogen overgaat op twee of meer andere rechtspersonen. - [Verkrijging onder bijzondere titel]\ *Betekenis*: Een bepaald goed (of bepaalde goederen) gaat over van de ene persoon op de andere persoon. Verkrijging onder bijzondere titel betreft: - Overdracht; - Het eigendomsrecht op een zaak gaat van de ene persoon over op de andere, bijv. wanneer je iets koopt. - Er is ook sprake van overdracht wanneer het eigendomsrecht van de ene persoon overgaat op de andere door middel van schenking. - Verjaring; - Verkrijging door het (te goeder trouw), onafgebroken bezit van een goed voor een bepaalde periode. - 10 jaar bij registergoederen. - Onteigening; - Er is sprake van onteigening wanneer een zaak aan een eigenaar wordt ontnomen en tot eigendom van de overheid wordt gemaakt. - Overige in de wet aangegeven wijze van verkrijging. 1. Natrekking; - De eigenaar van een zaak is eigenaar van al haar bestanddelen. 2. Toe-eigening; - Wordt ook wel inbezitneming genoemd. - Art. 5:4 BW: Hij die een aan niemand toebehorende roerende zaak in zijn bezit heeft, verkrijgt daarvan de eigendom. - Is alleen van toepassing op een roerende zaak die aan niemand toebehoort. Zo'n zaak wordt ook wel aangeduid met de Latijnse term 'res nullius'. 3. Vinderschap; - Wanneer iemand een onbeheerde zaak vindt en meeneemt, is er sprake van vinderschap. - Art. 5:5 BW bepaalt dat de vinder de zaak aan de eigenaar moet retourneren of aangifte van de vondst moet doen bij een daartoe bevoegde ambtenaar. - De vinder moet de zaak bewaren als hij deze niet afgeeft. - Na 1 jaar wordt de vinder eigenaar van de gevonden zaak. - De vinder heeft recht op een redelijke beloning (vindersloon) wanneer de eigenaar de gevonden zaak binnen een jaar opeist. 4. Schatvinding; - Art. 5:13 lid 2 BW bepaalt dat een schat een zaak is die waarde heeft, die zo lang verborgen is geweest dat daardoor de eigenaar niet meer kan worden getraceerd. - Degene die de schat vindt moet hiervan aangifte doen zoals omschreven in art. 5:5 lid 1 sub a BW. - De schatvinder en de eigenaar van de roerende of onroerende zaak waarin de schat is verborgen, worden voor gelijke delen eigenaar van de schat. 5. Vermenging; - Van vermenging is sprake wanneer afzonderlijke hoeveelheden vloeistoffen of gassen met elkaar worden samengevoegd. Daarnaast kunnen soortgelijke zaken, zoals granen, met elkaar worden vermengd. - Als twee vloeistoffen die niet tot dezelfde eigenaar toebehoren zich met elkaar vermengen, dan worden de oorspronkelijke eigenaren ieder mede-eigenaar van de vermengde vloeistof. 6. Zaaksvorming; - Er is sprake van zaaksvorming wanneer iemand uit een of meerdere roerende zaken een nieuwe zaak vormt. - Ingeval de oorspronkelijke zaken van verschillende eigenaren zijn, dan wordt degene die de nieuwe zaak heeft gecreëerd in beginsel eigenaar van die nieuwe zaak. 7. Vruchttrekking. - Volgens art. 5:1 lid 3 is de eigenaar van een zaak ook eigenaar van de vruchten daarvan. Bijvoorbeeld: de eigenaar van de appelboom wordt ook eigenaar van de appels op het moment dat deze van de boom vallen of geplukt worden. Dieren brengen ook vruchten voort. **Leerdoel 3**:\ *De student kan uitleggen op welke wijzen bezit kan worden verkregen, welke wijzen van bezitsoverdracht er zijn en afleiden wat de goederenrechtelijke positie van betrokken partijen is*. - Bezit en houderschap - [Bezit] (art. 3:107 lid 1 BW)\ *Betekenis*: Het houden van een goed voor zichzelf. Er is altijd maar 1 bezitter. - *Onmiddellijke bezitter*: Wanneer iemand iets bezit en het ook kan aanraken (art. 3:107 lid 2 BW) - *Middellijke bezitter*: Wanneer iemand iets bezit maar het niet kan aanraken, dus het bijvoorbeeld heeft uitgeleend aan iemand op dat moment. - [Houder] (art. 3:108 BW)\ *Betekenis*: Het houden van een goed voor een ander. - *Onmiddellijke houder*: Ik hou iets voor iemand anders en kan het ook aanraken. - *Middellijke houder*: Ik hou iets voor iemand anders wat ik op dat moment niet kan aanraken, als ik het bijvoorbeeld weer heb uitgeleend aan iemand. - Bezitsverkrijging - [Inbezitneming]\ *Betekenis*: Men neemt een goed in bezit door zich daarover de feitelijke macht te verschaffen (art. 3:113 lid 1 BW). - Iemand die een aan niemand toebehorende roerende zaak oppakt en meeneemt, verschaft zich de feitelijke macht over deze zaak. - Denk aan een stoel die bij het grofvuil staat en die iemand meeneemt. - Inbezitneming van een onroerende zaak blijkt meestal uit meerdere handelingen. - Denk aan een paar dakloze studenten die een woning kraken. Ze zullen waarschijnlijk eerst de deur of een raam moeten openbreken om binnen te komen, daarna zullen ze er wat spullen in zetten en erin gaan wonen. - Voordat je een goed wat in het bezit is van een ander in bezit kunt nemen, moet de machtsuitoefening die de ander over het goed heeft verbroken worden (art. 3:113 lid 2 BW). - [Bezitsoverdracht door feitelijke handeling] *Betekenis*: Een bezitter draagt zijn bezit over door de verkrijger in staat te stellen die macht uit te oefenen, die hij zelf over het goed kon uitoefenen. - Bijvoorbeeld: Sam verkoopt een scooter aan Piet en overhandigt deze ook aan hem. Piet kan nu de macht over de scooter uitoefenen. - Bezitsoverdracht zonder feitelijke handeling - [CP-levering] (art. 3:115 sub a BW)\ *Betekenis*: De vervreemder bezit de zaak en gaat deze zaak voortaan voor de verkrijger houden. - Voorbeeld: Luke verkoopt de fiets aan Lieke maar gebruikt deze na de verkoop zelf nog twee dagen. Een houder kan geen CP-levering hebben. - [Brevi manu-levering] (art. 3:115 sub b BW)\ *Betekenis*: De verkrijger was houder van de zaak voor de vervreemder. - Lotte huurt een fiets en is daarmee houder van de fiets. Aan het einde van de huurperiode koopt Lotte de fiets van de verhuurder. Op dat moment wordt ze bezitter. - [Longa manu-levering] (art. 3:115 sub c BW)\ *Betekenis*: Een derde hield de zaak voor de vervreemder en gaat de zaak voor de verkrijger houden. - Voorbeeld: Stefan verkoopt zijn fiets aan Sara terwijl deze ter reparatie bij de fietsenmaker staat. De fietsenmaker hield eerst de fiets voor Stefan, en houdt nu de fiets voor Sara. - Opvolging onder algemene titel\ *Betekenis*: Art. 3:116 BW bepaalt dat hij die onder een algemene titel een ander opvolgt, volgt daarmede die ander op in diens bezit en houderschap, met alle hoedanigheden en gebreken daarvan.\ Goederen kunnen onder algemene titel verkregen worden door: - Erfopvolging. - Boedelmening. - Fusie. - Splitsing. - Bezit te goeder trouw\ *Betekenis*: Er is sprake van goeder trouw wanneer iemand er niet van op de hoogte is dat er iets mis is en dat ook niet van hem verwacht kan worden (art. 3:11 BW). - Een bezitter is te goeder trouw wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt en zich ook redelijkerwijs als zodanig mag beschouwen. Of te wel: de bezitter is ervan overtuigd dat hij het recht heeft om het goed voor zichzelf te houden. - Bezitter, tevens rechthebbende. - Wanneer een bezitter eenmaal te goeder trouw is blijft hij dat ook. Ook als hij er later achter komt dat hij eigenlijk geen rechthebbende is. - Bezitter te goeder trouw, niet-rechthebbende. - Als iemand beweerd dat de bezitter niet te goeder trouw is, dan moet hij dit ook kunnen bewijzen. Als het bewezen wordt is de bezitter niet meer te goeder trouw. - Bezitter niet te goeder trouw, niet-rechthebbende. - Bezitsverlies\ Een bezitter van een goed kan het bezit daarvan op twee manieren verliezen (art. 3:117 lid 1 BW): 1. Door het goed kennelijk prijs te geven; 2. Wanneer een ander het bezit van een goed verkrijgt. **Leerdoel 4**:\ *De student kan toelichten wat de eisen voor een rechtsgeldige overdracht van roerende zaken zijn en wat het gevolg is van vernietiging van de rechtshandeling die aan de overdracht ten grondslag ligt*. - Overdracht\ *Betekenis*: De overgang van een goed, van het vermogen van de ene persoon naar het vermogen van de andere persoon. Voor overdracht moet er sprake zijn van: 1. Een levering; - Overeenkomst tussen de vervreemder en de verkrijger (goederenrechtelijke overeenkomt). - De voor de overdracht vereiste rechtshandeling (ook wel leveringshandeling). - Datgene wat de vervreemder en de verkrijger moeten doen om de overgang van het goed te bewerkstelligen. - Bijvoorbeeld door een feitelijke handeling (vervreemder overhandigt fiets aan de verkrijger). 2. Een geldige titel; - De juridische basis ervan. - Bijvoorbeeld: een koopovereenkomst of een schenkingsovereenkomst. 3. Beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder. - Het recht van de vervreemder om te beschikken over het goed dat wordt overgedragen. - Mag de vervreemder het wel echt verkopen? - Bijvoorbeeld: de eigenaar van een boot verkoopt deze. Hij is beschikkingsbevoegd. - Titel - [Nietigheid]\ *Betekenis*: Een titel is nietig wanneer deze in strijd is met de wet, de openbare orde of de goede zeden (art. 3:40 BW). - Een titel kan ook nietig zijn als een partij ten onrechte aanneemt dat er een titel is, terwijl die niet bestaat. - In geval van nietigheid heeft de titel nooit bestaan. Er is dan nooit sprake geweest van een geldige overdracht. - [Vernietigbaarheid]\ *Betekenis*: Soms kan een titel ook achteraf ongeldig worden verklaard. In dat geval is er wel een geldige titel, maar is dat een vernietigbare titel. De wet kent een aantal vernietigingsgronden: 1. Dwaling. 2. Bedreiging. 3. Bedrog. 4. Misbruik van omstandigheden. 5. Buitengerechtelijke verklaring. 6. Rechterlijke uitspraak. - Beschikkingsbevoegdheid - Een derde vereiste voor een rechtsgeldige overdracht is beschikkingsbevoegdheid. Als niet aan beschikkingsbevoegdheid wordt voldaan is er geen geldige overdracht. - Onder bepaalde omstandigheden kan een verkrijger beschermd worden tegen de beschikkingsonbevoegdheid van een vervreemder. Dit wordt ook wel derdenbescherming genoemd. **Leerdoel 5**:\ *De student kan de feiten in een casus interpreteren en toelichten wat de vereisten zijn voor een geslaagd beroep op derdenbescherming*. - Voorwaarden derdenbescherming\ Om in aanmerking te komen voor derdenbescherming moet je voldoen aan 5 voorwaarden, namelijk: 1. Onbevoegde vervreemder; - De vervreemder moet beschikkingsonbevoegd zijn. Er mag alleen iets mis zijn met de beschikkingsbevoegdheid voor derdenbescherming, niet met de titel of levering. 2. Overdracht van een roerende zaak, niet-registergoed of van een recht aan toonder of order; 3. Overdracht overeenkomstig art. 3:90, 3:91 of 3:93 BW; - Overdracht moet door middel van bezitsverschaffing hebben plaatsgevonden (art. 3:90 BW). - Dit is mogelijk met feitelijke handeling (art. 3:114 BW) of zonder feitelijke handeling (art. 3:115 BW). - De levering kan ook onder opschortende voorwaarden hebben plaatsgevonden (art. 3:91 BW). 4. Overdracht anders dan om niet; - Er moet sprake zijn van een tegenprestatie, dus niet gratis (of voor heel weinig). 5. Verkrijger te goeder trouw. - Als de verkrijger wist of behoorde te weten dat de vervreemder beschikkingsonbevoegd was, kan hij geen beroep doen op derdenbescherming. 6. (Voldoen aan wegwijsplicht, art. 3:87 BW). - De verkrijger moet binnen drie jaar nadat hij het goed heeft verkregen de gegevens van de vervreemder kunnen verschaffen. - Derdenbescherming bij diefstal - De hoofdregel is hier dat een verkrijger derdenbescherming heeft wanneer hij voldoet aan de voorwaarden uit art. 3:86 lid 1 BW. - Art. 3:86 lid 3 BW maakt hierop een uitzondering. De eigenaar die een roerende zaak door diefstal is kwijtgeraakt kan deze zaak gedurende een periode van drie jaar opeisen van de verkrijger. - Op deze regel zijn twee uitzonderingen. De eigenaar kan zijn zaak niet opeisen wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan: 1. De verkrijger is een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Oftewel: de verkrijger is een consument. 2. De vervreemder verkoopt dergelijke zaken beroepsmatig aan consumenten in een reguliere bedrijfsruimte (onroerende zaak). Er is dus geen sprake van markt- of veilingverkoop, maar er wordt in een winkel verkocht door een professionele verkoper. 3. Het betreft de verkrijging van geld, toonderpapieren of orderpapieren. **Leerdoel 6**:\ *De student kan uitleggen wat de eisen zijn voor een rechtsgeldige overdracht van registergoederen en vorderingen en deze afleiden uit een casus*. - Overdracht\ Voor een rechtsgeldige overdracht van registergoederen zijn een geldige titel, levering en beschikkingsbevoegdheid nodig (art. 3:86 lid 1 BW). Bij de levering is echter een extra voorwaarde ten opzichte van de geldige overdracht van niet-registergoederen. - [Levering registergoederen]\ Voor de overdracht van registergoederen is de inschrijving in de openbare registers noodzakelijk (art. 3:10 BW). Art. 3:89 lid 1 zegt: de voor overdracht van onroerende zaken vereiste levering geschiedt door een daartoe bestemde, tussen partijen opgemaakte notariële akte, gevolgd door de inschrijving in de daartoe bestemde openbare registers. Er zijn dus twee vereiste voor de levering van een registergoed: 1. Een tussen partijen opgemaakte notariële akte. 2. Inschrijving van die notariële akte in de openbare registers. - [Notariële akte]\ *Betekenis*: Een schriftelijk en ondertekend stuk, dat is opgesteld door een notaris en dat gebruikt wordt als bewijs van een situatie of gebeurtenis. - De akte moet ingeschreven worden in de openbare registers. Zolang de akte niet is ingeschreven is er geen voltooide levering. - Derdenbescherming\ Art. 3:88 BW regelt de derdenbescherming voor registergoederen, rechten op naam en andere goederen waarop art. 3:86 BW niet van toepassing is. Hiervoor zijn [vier] voorwaarden: 1. Een onbevoegde vervreemder; - De vervreemder moet beschikkingsonbevoegd zijn. 2. Een overdracht van een registergoed, van een recht op naam of van een ander goed waarop art. 3:86 BW niet van toepassing is; 3. Een verkrijger te goeder trouw; - Volgens art. 3:23 BW is een verkrijger van een registergoed niet te goeder trouw wanneer hij zich beroept op onbekendheid met feiten waarvan hij kennis had kunnen nemen door raadpleging van de openbare registers. 4. De onbevoegdheid van de vervreemder vloeit voor uit de ongeldigheid van een vroegere overdracht, die niet het gevolg was van de onbevoegdheid van de toenmalige vervreemder. - Bij de eerste overdracht moet een probleem zijn met de levering of titel. Als er een probleem was met de beschikkingsbevoegdheid kan er niet beroepen worden op derdenbescherming.

Use Quizgecko on...
Browser
Browser