Hoofdstuk 2 - Inl PGO de onderzoekscyclus PDF

Document Details

SuitableSanDiego

Uploaded by SuitableSanDiego

PXL

Hilde de Wit, Franne Mullens & Micheline Phlix

Tags

psychology research research methodology applied psychology

Summary

This document is an introduction to research methodology, specifically aimed at applied psychology students. It details the research cycle, discussing topics like problem statements, literature reviews, and data analysis.

Full Transcript

PXL- People & Society Toegepaste Psychologie Inleiding tot Praktijkgericht Onderzoek De onderzoekscyclus Lectoren HILDE DE WIT, FRANNE MULLENS & MICHELINE PHLIX HOOFDSTUK 2. DE ONDERZOEKSCYCLUS 3 1. DE ONDERZOEKSCYCLUS IN FASEN...

PXL- People & Society Toegepaste Psychologie Inleiding tot Praktijkgericht Onderzoek De onderzoekscyclus Lectoren HILDE DE WIT, FRANNE MULLENS & MICHELINE PHLIX HOOFDSTUK 2. DE ONDERZOEKSCYCLUS 3 1. DE ONDERZOEKSCYCLUS IN FASEN 4 1.1. Probleemstelling en onderzoeksvragen 4 1.2. Literatuurstudie 5 1.3. Onderzoeksontwerp 5 1.4. Dataverzameling 5 1.5. Data-analyse 6 1.6. Rapporteren 6 2. VOORBEELDCASE: ONDERZOEK NAAR CONTACTBREUK NA SCHEIDING 7 2.1. Probleemstelling en onderzoeksvragen 7 2.2. Literatuurstudie 8 2.3. Onderzoeksontwerp 8 2.4. Dataverzameling 9 2.5. Data-analyse 9 2.6. Rapporteren 10 3. DE ONDERZOEKSCYCLUS VERSUS HET PSYCHODIAGNOSTISCH PROCES 10 REFERENTIELIJST HOOFDSTUK 2 12 2 Hoofdstuk 2. De onderzoekscyclus In hoofdstuk 1 gaven we aan wat het verschil was tussen empirisch onderzoek en literatuuronderzoek. Omdat we het in de opleiding belangrijk vinden dat studenten zelf een empirisch onderzoek kunnen opzetten, zullen we in deze cursus verder focussen op dit soort onderzoek (waar een literatuurstudie ook onderdeel van uit maakt, zie hoofdstuk 4). Zoals in eerder al aangegeven, gaat het bij empirisch onderzoek om: ‘een doelgericht proces, waarbij de onderzoeker op een systematische manier, betrouwbare en valide gegevens (of data) verzamelt en analyseert, om onderzoeksvragen te beantwoorden, die vertrekken vanuit een probleemstelling, en uitspraak doen over de werkelijkheid’. Dat het onderzoek doelgericht en systematisch verloopt, betekent dat een onderzoeker steeds uitgaat van een zogenaamde probleemstelling en vragen en die hij/zij, via het systematisch doorlopen van een aantal fasen, probeert te beantwoorden. Omdat antwoorden soms nieuwe vragen oproepen en de stappen dan moeten worden herhaald, spreekt men van een ‘cyclisch’ proces. Verder in dit hoofdstuk worden de verschillende stappen – of fasen – relatief beknopt toegelicht. In volgende hoofdstukken wordt op elk van deze stappen verder ingezoomd. Leerdoelen Hoofdstuk 2: Leerdoel ECTS-fiche: 3, 4 De student kan de verschillende fasen in de onderzoekscyclus benoemen en onderscheiden De student kan de verschillende fasen in de onderzoekscyclus herkennen in bestaand onderzoek De student kan het verloop van de gehele onderzoekscyclus toelichten 3 1. De onderzoekscyclus in fasen De onderzoekscyclus bestaat uit meerdere fasen. Er bestaan verschillende varianten van de onderzoekscyclus, maar de verschillen zijn klein. In deze cursus beschouwen we de onderzoekscyclus als bestaande uit zes fasen (zie Figuur 2.1). Zoals we verder nog zullen zien, is het mogelijk dat eens een stap gezet, de onderzoeker terugkeert naar een vorige (of moet terugkeren naar een vorige) (zie de pijlen terug in figuur 2.1). Ook is het mogelijk dat de stappen elkaar niet noodzakelijk opvolgen, sommige ervan kunnen ook samenvallen. Figuur 1.1: Onderzoekscyclus in praktijkgericht onderzoek 1.1. Probleemstelling en onderzoeksvragen Een onderzoek start bij een onderwerp dat relevant is en waarover de onderzoeker onderzoek wil gaan doen. Vaak vertrekt dit ook vanuit een vaststelling van een ‘probleem’, vandaar ‘probleemstelling’. Dit probleem kan langs de ene kant voortvloeien uit de theorie (nl. een gebrek aan kennis over een thema, vooral bij fundamenteel onderzoek), maar dit kan anderzijds ook vertrekken vanuit een concreet probleem uit de praktijk (bv. toegenomen ziekteverlof van personeel in bedrijf X). Aanvankelijk is het onderwerp nog breed en moet dat verder afgebakend worden. In een probleemstelling wordt duidelijk gekaderd en geformuleerd wat precies het probleem is dat onderzocht moet worden en waarom dat relevant is. Het wordt hierin dus al meer afgebakend. Eens de onderzoeker de probleemstelling heeft bepaald, bepaalt hij/zij ook de onderzoeksvragen (één of meerder). Deze geven aan wat de onderzoeker precies in zijn onderzoek over het onderwerp te weten 4 wil komen (het doel van het onderzoek) en zijn dus richtinggevend voor het verder verloop van diens onderzoek. 1.2. Literatuurstudie Nadat de probleemstelling en de onderzoeksvragen door de onderzoeker zijn bepaald, raadpleegt hij/zij de (wetenschappelijke) literatuur om na te gaan wat hierover al is geweten. Er is hier ook wel sprake van de opmaak van een ‘status quaestionis’, dit is “een stand van zaken met betrekking tot de huidige wetenschappelijke kennis in een welbepaald domein” (Roose & Meuleman, 2018, p. 115). We hebben al gezegd dat de onderzoeker soms op bepaalde stappen moet terugkomen. Zo kan het zijn dat na de literatuurstudie blijkt dat de onderzoeker zijn probleemstelling en onderzoeksvragen nog (wat) moet aanpassen, omdat er nieuwe inzichten zijn bekomen. Het is belangrijk dat de literatuurstudie mooi aansluit op de probleemstelling en onderzoeksvragen en in dit geval moet deze dus ook worden herwerkt. Ook al kent de literatuurstudie een duidelijke aparte fase in onderzoek, is het zo dat de onderzoeker doorheen verschillende fasen kan teruggrijpen naar de literatuur. Het is dus niet zo dat de onderzoeker na de literatuurstudie niets meer leest of aanpast aan dit onderdeel. 1.3. Onderzoeksontwerp Na de eerste twee fasen zijn de onderzoeksvragen duidelijk opgesteld. In de derde fase gaat de onderzoeker vastleggen op welke manier hij/zij deze vragen wil gaan beantwoorden. De onderzoeker moet nu methodologische keuzes maken en op zoek gaan naar de beste manier om een antwoord te krijgen op de onderzoekvragen. Dit doet de onderzoeker in een plan van aanpak, of zogenaamd onderzoeksontwerp of -opzet. De onderzoeker bepaalt de grondvorm van onderzoek (bv. kwantitatief of kwalitatief onderzoek) die er zal gebruikt worden, maar eveneens de dataverzamelingsmethode, de populatie die hij/zij wil gaan onderzoeken, de belangrijkste te meten concepten, enzoverder. Het soort onderzoeksvraag bepaalt welk opzet er het best past en welke data- analysemethoden het geschiktst zijn. Volgende vragen worden meestal via het onderzoeksontwerp beantwoord: Waar en wanneer zal het onderzoek plaatsvinden? Wie zijn de deelnemers van het onderzoek en welke concepten zal de onderzoeker bij hen meten? Hoe zal het onderzoek plaatsvinden? 1.4. Dataverzameling Eens het plan van aanpak of onderzoeksontwerp is vastgelegd, kan de onderzoeker dit uitvoeren. Daarbij begint hij met de dataverzameling of de fase waarin data of gegevens 5 over de te meten concepten worden verzameld. Deze gegevens zal hij nadien verder analyseren om antwoord te kunnen bieden op zijn onderzoeksvragen. Opnieuw kan de onderzoeker teruggrijpen naar een vorige stap, bijvoorbeeld als hij/zij bij de dataverzameling vaststelt dat (bepaalde elementen) van het plan van aanpak, bijvoorbeeld de tijdsplanning, bij nader inzien toch niet realistisch zijn. 1.5. Data-analyse Eens data verzameld, gaat de onderzoeker ze analyseren. De analyse leidt tot resultaten en op resultaten gebaseerde conclusies (= de eigenlijke antwoorden op de onderzoeksvragen). De wijze van analyseren hangt af van de keuze van de grondvorm die de onderzoeker maakte in zijn ontwerp. Zoals al gezegd, verloopt de analyse anders bij kwantitatief dan bij kwalitatief onderzoek. In het eerste geval zijn de data immers cijfers of gegevens die naar cijfers kunnen worden omgezet, waarbij statistisch analyse mogelijk is. In het tweede geval zijn ze teksten of beelden die niet statistisch worden geanalyseerd. Hier gaat het eerder het bestuderen van al het tekst- of beeldmateriaal met het oog op de ontdekking van patronen en structuren hierin. We zeiden al dat stappen soms door elkaar lopen of dat men moet terugkeren naar eerdere stappen. Bij kwalitatief onderzoek lopen dataverzameling en -analyse bijvoorbeeld vaak dooreen (zie ook Figuur 2.1). Bij diepte-interviews bijvoorbeeld, start de onderzoeker de analyse vaak reeds na afname (en transcriberen) van enkele interviews, terwijl hij/zij nog meerdere interviews zal doen daarna. 1.6. Rapporteren Na het afronden van de data-analyse heeft de onderzoeker zicht op de resultaten en conclusies van het onderzoek. Uiteraard moet de onderzoeker over deze resultaten, maar ook over de doorlopen fases van het onderzoek, rapporteren. Dit maakt het mogelijk om bevindingen met anderen te delen (bv. met de opdrachtgever, andere onderzoekers, mogelijke belanghebbenden uit de praktijk …). Op deze wijze wordt bestaande kennis vergroot, maar kunnen uitkomsten van onderzoek ook worden gevalideerd. Afhankelijk van de doelgroep, kan de rapportage er anders uitzien. Hoewel er heel wat verschillende vormen van rapportage bestaan (bv. artikel, wetenschapsposter, kennisvideo, …), zal de onderzoeker de resultaten vaak in een rapport neerschrijven. Hierbij beschrijft de onderzoeker transparant de verschillende fasen van het onderzoeksproces, doet aanbevelingen en reflecteert kritisch over de resultaten. Transparante rapportering houdt in dat de onderzoeker duidelijk maakt welke (theoretische of methodologische) keuzes hij/zij heeft gemaakt. 6 De aandachtige lezer van deze cursustekst merkt in Figuur 2.1 de kleine cirkels tussen de fases van onderzoek. Deze cirkels benadrukken het overlappende – en flexibele karakter van de onderzoeksfasen binnen praktijkgericht onderzoek. Zeker in kwalitatief onderzoek is het immers zo dat de onderzoeker moet teruggrijpen naar eerdere fasen in het onderzoek. Sociaal wetenschappelijk onderzoek vindt immers vaak niet plaats in een laboratorium, waarin we perfecte controle hebben over de omstandigheden waarin het onderzoek plaatsvindt. De praktijkcontext verandert dagdagelijk en de onderzoeker moet deze nauwlettend in de gaten houden. Vandaar dat men soms in een latere fase van onderzoek moet terugkeren naar eerdere stappen, omwille van nieuwe ontwikkelingen in de praktijkcontext, of nieuwe inzichten die voortkomen vanuit de interviews. 2. Voorbeeldcase: onderzoek naar contactbreuk na scheiding Hieronder illustreren we de onderzoekscyclus met een binnen PXL-Research, het onderzoekscentrum binnen Hogeschool PXL. Dit onderzoek zal verder ook in andere hoofdstukken als voorbeeldcase worden gebruikt. Het is uitgevoerd door Bastaits & Pasteels (2021) en gaat over contactbreuk tussen kinderen en ouders na scheiding. 2.1. Probleemstelling en onderzoeksvragen Het onderwerp dat Bastaits en Pasteels initieel kozen, was dat van ‘echtscheiding in Vlaanderen’. Ze bakenden het verder af door aan te geven dat hun onderzoek enkel over ‘de mogelijke gevolgen van echtscheiding van partners met kinderen’ zou gaan en meer bepaald zou inzoomen op de eventuele gevolgen ervan, met name ‘contactbreuk na scheiding tussen ouders en kinderen’. In hun verdere beschrijving van de probleemstelling gaven ze aan dat hun onderzoek (onder meer) de bedoeling had om professionals te informeren en in hun beroepspraktijk te faciliteren, meer bepaald zij die in aanraking kwamen met gescheiden gezinnen waar sprake was van verminderd contact of een contactbreuk tussen ouder en kind. Ook de relevantie van hun onderzoek legden ze uit. Zo stelden ze (op basis van literatuur) dat België (en dus ook Vlaanderen) reeds geruime tijd tot de koplopers wat betreft scheiding in Europa behoort en dat de gevolgen van een scheiding, en dan vooral van een complexe scheiding, erg ingrijpend voor zowel kinderen als ex-partners kunnen zijn. Wat de ex-partners betreft gaven ze aan dat één van de mogelijke gevolgen van scheiding een verminderd contact tussen één van de ex-partners en zijn/haar kinderen kan zijn - en zelfs (uitzonderlijk) ook tot contactbreuk kan leiden – dit om allerlei redenen, bijvoorbeeld manipulatie van de kinderen door de andere ex-partner, een verre woonafstand, verwaterd contact of ruzie. Specifiek wat betreft contactbreuk gaven ze aan dat er recent wel veel aandacht voor was, maar professionals aangaven meer diepgaande, wetenschappelijke inzichten te missen. 7 Aan het onderwerp ‘contactbreuk tussen kinderen en ouders na scheiding’ koppelden ze verschillende onderzoekvragen, met name: 1. de vraag naar de mate van voorkomen (=prevalentie) van contactbreuk na scheiding, 2. de vraag naar de context en de redenen ervoor en 3. de vraag naar de werkzame factoren bij de aanpak van contactbreuk in de hulpverlening. 2.2. Literatuurstudie De onderzoekers bestudeerden de literatuur om de stand van zaken (‘status quaestionis’) op te maken met betrekking tot hun onderwerp en -vragen. In hun literatuurstudie bespraken ze onder meer zaken als de scheidingswetgeving in België over de jaren heen, resultaten van eerder onderzoek naar de ouder-kindrelatie, naar contactbreuk tussen ouderen en kinderen na scheiding. In zoverre deze al in de literatuur weergegeven waren, bespraken ze ook redenen voor contactbreuk na scheiding. 2.3. Onderzoeksontwerp Om de vooropgestelde onderzoeksvragen te beantwoorden, is het van belang dat de onderzoekers de meest geschikte onderzoeksmethoden identificeren en op basis hiervan een plan van aanpak, of onderzoeksontwerp, opstellen. Wat de grondvorm van het onderzoek betreft, opteerden de onderzoekers voor een 'mixed methods'-studie, dit is een onderzoek dat kwantitatief en kwalitatief onderzoek combineert. Dat is logisch als je de onderzoeksvragen bekijkt. De eerste onderzoeksvraag – de mate van het voorkomen van een contactbreuk tussen ouder en kind - polst naar een hoeveelheid – iets waartoe enkel kwantitatief onderzoek zich leent. Via kwantitatief onderzoek bekom je namelijk cijfermatige gegevens en resultaten. Als dataverzamelingsmethode kozen de onderzoekers voor ‘onderzoek met behulp van bestaand materiaal’. Er waren immers al databestanden op basis van onderzoek voorhanden waarop de onderzoekers nieuwe analyses konden doen. Meer bepaald ging het om data uit een onderzoek ‘Scheiding in Vlaanderen’ (Mortelmans et al., 2011) die de onderzoekers in functie van hun eigen onderzoeksvraag konden heranalyseren. Voor de tweede onderzoeksvraag – die naar de context en redenen voor een contactbreuk tussen ouder en kind peilt – kozen ze kwalitatief onderzoek. Redenen van mensen zijn vaak zeer complex, het onderwerp (contactbreuk) is gevoelig en er is nog weinig over het onderwerp gekend; allemaal redenen dus om voor kwalitatief onderzoek te kiezen. Als dataverzamelingsmethode kozen de onderzoekers ervoor diepte-interviews af te nemen bij een klein aantal gescheiden ouders die voor langere tijd geen contact meer hebben (gehad) met minstens één van hun eigen kinderen. Focusgroepen (=groepsinterviews) is ook een mogelijkheid in kwalitatief onderzoek maar voor het aansnijden van gevoelige onderwerpen is dit geen goed idee. 8 2.4. Dataverzameling Voor het beantwoorden van de eerste onderzoeksvraag, maken de onderzoekers gebruik van verschillende bestaande datasets van het onderzoek ‘Scheiding in Vlaanderen – SiV’ (Mortelmans et al., 2011) waaruit ze 14 subdatasets selecteerden om mee aan de slag te gaan. Voor de tweede onderzoeksvraag verzamelden de onderzoekers kwalitatieve gegevens. De onderzoekers namen 7 diepte-interviews met ouders af die “geen contact meer hebben/gehad hebben voor een bepaalde periode met minstens één van de eigen kinderen na scheiding” (Bastaits & Pasteels, 2021, p. 23). Voor het beantwoorden van de vraag rond hulpverlening, werden hulpverleners bevraagd. 2.5. Data-analyse Het statistisch analyseren van de kwantitatieve data deden de onderzoekers met behulp van het voor statistische analyse bedoelde softwarepakket ‘SAS’ (Statistical Analysis Software). Voor de opleiding ‘Toegepaste Psychologie’ zullen studenten gebruik maken van een gelijkaardig programma, namelijk SPSS (Statistical Package for the Social Sciences). Tabel 2.1 vat enkele analyseresultaten van het onderzoek samen. Uit de tabel valt bijvoorbeeld af te lezen dat 4,1% van de gescheiden vaders met minstens één kind van 0 t/m 9 jaar hier nooit contact meer mee heeft. Tabel 2.1: Prevalentie contactbreuk - rapportering door vaders (Bastaits & Pasteels, 2021) Contact met kind Inwonend kind Inwonend Inwonend Niet-inwonend (rapportering door 0-9 jaar kind 10-18 kind 19-25 kind 19-35 jaar vaders) jaar jaar Nooit contact 4,1% 6,1% 7,8% 13,8% Zelden contact 1,1% 3,3% 6,5% 14,0% Regelmatig contact 94,8% 90,6% 85,7% 72,1% Steekproefomvang n=107 n=615 n=322 n=425 Op basis van deze resultaten, concludeerden de onderzoekers dat slechts een kleine groep gescheiden vaders een contactbreuk heeft meegemaakt met minstens één van zijn kinderen. Een andere conclusie was dat contactbreuk meer voorkomt bij (jong)volwassen kinderen dan bij kleine kinderen. Voor het kwalitatieve luik werden de interviews letterlijk uitgeschreven. Dit uitschrijven wordt ook transcriberen genoemd. Daarna gingen ze in het tekstmateriaal (alle transcripties samen) op zoek naar patronen en structuren m.b.t. de onderzoekvragen. Zo kwamen ze bijvoorbeeld tot de conclusie dat de komst van een nieuwe partner een rol kan 9 spelen. Wanneer deze transitie door de andere ouder niet positief onthaald wordt, kan dit maken dat het kind partij kiest voor de ouder die het hier moeilijk mee heeft. 2.6. Rapporteren De onderzoekers rapporteerden hun onderzoeksresultaten op verschillende manieren, zoals aan de hand van een boek (zie hiervoor Bastaits & Pasteels (2021), een onderzoeksrapport en presentaties op verschillende congressen (zie bvb. de presentatie van Bastaits (z.d.) op het ‘Opgroeien Congres 2021). 3. De onderzoekscyclus versus het psychodiagnostisch proces De fases uit de empirische cyclus, zoals die hierboven uiteengezet zijn, vertonen gelijkenissen, maar ook verschillen, met die uit een psychodiagnostisch proces. Omdat je in deze opleiding ook les over dit laatste krijgt en dit eventueel tot verwarring kan leiden, willen we ook nog de gelijkenissen en verschillen tussen beide processen belichten. Laten we beginnen met de gelijkenissen. Beide processen verlopen op systematische wijze. Ze starten steeds met de vaststelling van een bepaald praktijkprobleem. Bij praktijkgericht onderzoek kan het bijvoorbeeld over het verbeteren van bepaalde processen in de praktijk, gaan, terwijl het bij psychodiagnostisch onderzoek vaak draait om het begrijpen van problemen of moeilijkheden van (en met) een cliënt, bijvoorbeeld problematisch gedrag, stemmingsproblemen of leerstoornissen. Beide processen zijn dus probleemgericht. Ze beginnen beide ook met een duidelijke vraagstelling. Bij praktijkgericht onderzoek, is van het opstellen van onderzoeksvragen sprake, bij psychodiagnostisch onderzoek, spreekt men eerder van de ‘hulpvraag’. Voor het begrijpen van het probleem, moeten in beide processen ook data worden verzameld. Bij praktijkgericht onderzoek gebeurt dit door de inzet van methoden zoals enquêtes, interviews, of observaties. In het psychodiagnostisch proces worden gegevens verzameld door middel van de afname van tests, observaties en gesprekken met de cliënt en zijn/haar eventuele omgeving. De analyse van deze gegevens, is nodig om het probleem op te lossen. Bij praktijkgericht mondt het onderzoek uit in kennis en inzichten die bruikbaar zijn voor de praktijk; een (ontwerp) van een in de praktijk toepasbaar product (vb. van een nieuwe methodiek) behoort ook tot de mogelijkheden (zie hiervoor ‘ontwerpend onderzoek’ zoals behandeld in hoofdstuk 3). In het psychodiagnostisch worden de gegevens gebruikt om een diagnose te stellen en een behandelplan op te stellen. 10 Maar zoals eerder al aangehaald zijn er dus ook verschillen. Praktijkgericht onderzoek is gericht op het ontwikkelen van praktische oplossingen die toepasbaar zijn op een bredere groep of in een specifieke situatie. Het gaat erom iets te verbeteren of te optimaliseren in een bepaalde context, bijvoorbeeld de context van een bepaalde hulpverleningsorganisatie, een school of bedrijf. Het doel van het psycho-diagnostisch proces is daarentegen om een individuele cliënt beter te begrijpen en hen met een gepersonaliseerd behandelplan de juiste ondersteuning of behandeling te bieden. Het resultaat is specifiek gericht op het welzijn van één persoon. Een ander verschil is de flexibiliteit en aanpassing binnen het proces. Hoewel er bij praktijkgericht onderzoek ook ruimte is om de methodologie aan te passen op basis van wat tijdens het onderzoek wordt ontdekt, verloopt onderzoek meestal volgens een vooraf bepaald plan, terwijl er in het psychodiagnostisch proces doorgaans meer behoefte aan flexibiliteit is. Elke cliënt is immers uniek, zodat het proces voortdurend moet worden aangepast op basis van nieuwe informatie en inzichten over de cliënt. Tenslotte is er een verschil in de tijdsduur en mogelijke herhaling van de stappen in het proces. Praktijkgericht onderzoek wordt meestal uitgevoerd binnen een bepaalde periode en is gericht op het beantwoorden van specifieke vragen. Eens die vraag beantwoord, kan het eigenlijke onderzoeksproces afgerond worden. Het psycho- diagnostisch proces daarentegen kan langer duren en is vaak een doorlopend proces, waarbij de diagnose en behandeling regelmatig worden geëvalueerd en aangepast om te zorgen dat de cliënt de best mogelijke ondersteuning krijgt. 11 Referentielijst hoofdstuk 2 Bastaits, K., & Pasteels, I. (2021). Ik zie je niet... Maar wel graag contactbreuk tussen ouder en kind na scheiding. Politeia. Roose, H., & Meuleman, B. (2018). Methodologie van de sociale wetenschappen een inleiding (Tweede, herwerkte editie). Academia Press. Mortelmans, D., Pasteels, I., Bracke, P., Matthijs, K., Van Bavel, J., & Van Peer, C. (Eds.). (2011). Scheiding in Vlaanderen. Leuven, België ; Den Haag, Nederland: Acco. 12

Use Quizgecko on...
Browser
Browser