Hoofdstuk 1 - Inl PGO de onderzoekscyclus PDF
Document Details
Uploaded by SuitableSanDiego
PXL
Hilde De Wit, Franne Mullens & Micheline Phlix
Tags
Related
- Psychology: Human Differences - Measurement in the Psychological Field PDF
- Baer et al. (1968) Some Current Dimensions of Applied Behavior Analysis PDF
- Baer et al. (1968) Some Current Dimensions of Applied Behavior Analysis PDF
- Wolf (1978) Social Validity - AQA PDF
- Chapter 2: Scientific Research PDF
- PXL- People & Society - Inleiding tot Praktijkgericht Onderzoek PDF
Summary
This document is an introduction to practical research in applied psychology, specifically for undergraduate students at PXL. It covers the basics of research methodology relevant to applied psychology, and includes an overview of the different types of research.
Full Transcript
PXL- People & Society Toegepaste Psychologie Inleiding tot Praktijkgericht Onderzoek De onderzoekscyclus Lectoren Hilde De Wit, Franne Mullens & Micheline Phlix I. Voorwoord Praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek krijgt een steeds belangrijkere plaats in opleidingen van hogescholen, ook i...
PXL- People & Society Toegepaste Psychologie Inleiding tot Praktijkgericht Onderzoek De onderzoekscyclus Lectoren Hilde De Wit, Franne Mullens & Micheline Phlix I. Voorwoord Praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek krijgt een steeds belangrijkere plaats in opleidingen van hogescholen, ook in de opleiding ‘Toegepaste Psychologie’ van hogeschool PXL, waarbinnen een onderzoekende houding een belangrijke pijler is. Studenten leren er op zelfstandige wijze onderzoek te doen en sluiten de opleiding af met het schrijven van een bachelorproef waarin ze aantonen dat ze effectief in staat zijn zelf een onderzoek op te zetten en uit te voeren. Voor je ligt de cursus ‘Inleiding tot praktijkgericht onderzoek: de onderzoekscyclus’. In deze cursus maak je kennis met praktijkgericht onderzoek. De leerdoelen voor deze cursus zijn: 1. De student kan het verschil duiden tussen wat fundamenteel en praktijkgericht onderzoek is en kan het belang ervan voor psychologisch consulenten omschrijven; 2. De student kan de eisen die aan wetenschappelijk onderzoek gesteld worden in kaart brengen en uitgevoerd onderzoek aan deze eisen aftoetsen; 3. De student kan de verschillende grondvormen van onderzoek in een uitgevoerd onderzoek herkennen; 4. De student kan de verschillende fases van het onderzoeksproces in een uitgevoerd onderzoek herkennen. 5. De student kan een onderzoekende, kritische en integere houding aannemen De cursus bestaat uit negen hoofdstukken. Sommige ervan zijn herwerkingen van hoofdstukken uit een andere cursus (van Hilde De Wit), gebruikt binnen de opleiding Sociaal werk. De herwerkingen zijn voornamelijk bedoeld om (met gegeven voorbeelden) beter aan te sluiten bij het werkveld van psychologisch consulenten. Aan het begin van elk hoofdstuk kan je de specifieke leerdoelen voor dat onderdeel terugvinden. Elk hoofdstuk draagt bij aan (een van) de vier voorgenoemde leerdoelen van de ECTS-fiche van dit opleidingsonderdeel. Bijkomend zijn er voor elk hoofdstuk sub-leerdoelen opgesteld die aangeven wat je verwacht wordt te kennen en/of kunnen aan het einde van het hoofdstuk. De leerinhoud van het vak ‘Praktijkgericht onderzoek: literatuurstudie’ in het tweede semester bouwt voort op de kennis opgedaan in deze cursus en zoomt in op literatuuronderzoek. De hoofdstukken in deze cursus volgen de fases van de onderzoekscyclus. Dit zorgt voor een logische opbouw en houvast. In de praktijk is het echter zo dat de kennis over latere stappen in de onderzoekscyclus nodig zijn om keuzes en beslissingen te maken in eerdere fases van de cyclus. Deze cursus is een kennismaking met praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek en we verwachten dan ook niet dat je al zelf aan de slag gaat met het opzetten van onderzoek. In de onderzoeksvakken die volgen op dit vak zal dat wel de bedoeling zijn. We wensen je veel lees- en vooral leerplezier toe. Hilde De Wit, Franne Mullens en Micheline Phlix 2 I. VOORWOORD 2 HOOFDSTUK 1. INLEIDING 4 1. WAT IS WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK? 4 1.1. Fundamenteel onderzoek 5 1.2. Praktijkgericht onderzoek 7 2. SOORTEN ONDERZOEK 8 2.1. Literatuur- versus empirisch onderzoek 9 2.2. Kwantitatief versus kwalitatief onderzoek 11 3. EISEN VOOR WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK 14 4. PRAKTIJKGERICHT ONDERZOEK IN DE TOEGEPASTE PSYCHOLOGIE 15 GETUIGENIS VAN EEN ERVARINGSDESKUNDIGE 17 REFERENTIELIJST HOOFDSTUK 1 18 3 Hoofdstuk 1. Inleiding In dit eerste inleidende hoofdstuk beschrijven we wat wetenschappelijk onderzoek is en wat binnen wetenschappelijk onderzoek het verschil is tussen fundamenteel en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek. In het kader van de opleiding lichten we het belang toe van praktijkgericht onderzoek binnen de toegepaste psychologie. Dit hoofdstuk omvat ook alvast een beknopt overzicht van de verschillende soorten onderzoek. We sluiten het hoofdstuk af met wat ‘goed onderzoek’ inhoudt. Leerdoelen Hoofdstuk 1: Leerdoel ECTS-fiche: 1, 2 De student weet wat fundamenteel (wetenschappelijk) onderzoek is en kan dit omschrijven en herkennen in de praktijk. De student weet wat praktijkgericht (wetenschappelijk) onderzoek is en kan dit omschrijven en herkennen in de praktijk. De student begrijpt het verschil tussen fundamenteel en praktijkgericht onderzoek en kan dit aangeven. De student kan het nut van praktijkgericht onderzoek binnen de toegepaste psychologie omschrijven. De student kan bestaand onderzoek aftoetsen aan de praktische, wetenschappelijke en ethische eisen waaraan onderzoek moet voldoen. 1. Wat is wetenschappelijk onderzoek? Onderzoek is een heel natuurlijke bezigheid voor de mens. Voorlopig kan het beschreven worden als het zich stellen van vragen en het zoeken van antwoorden voor deze vragen. Als dusdanig doen wij als mensen dagdagelijks onderzoek. Een mens is van nature nieuwsgierig en het willen ontdekken van de wereld hoeft niet aangeleerd te worden. Zo is een pasgeboren baby al een onderzoeker; hij stopt van alles in zijn mond om te achterhalen hoe iets smaakt. Deze cursus gaat echter niet over dit soort onderzoek, maar over wetenschappelijk onderzoek, dat zich door zijn doelgericht en systematisch karakter van dagdagelijks onderzoek onderscheidt. We kunnen wetenschappelijk onderzoek op de volgende manier omschrijven: Wetenschappelijk onderzoek is een doelgericht proces, waarbij de onderzoeker op een systematische manier, betrouwbare en valide gegevens (of data) verzamelt en analyseert, om onderzoeksvragen te beantwoorden, die vertrekken vanuit een probleemstelling, en uitspraak doen over de werkelijkheid. 4 Binnen wetenschappelijk onderzoek kunnen we een paar grote opdelingen en onderscheidingen maken. Een eerste belangrijk onderscheid dat men maakt is dat tussen fundamenteel en praktijkgericht onderzoek. We gaan hier zo dadelijk dieper op in, maar voorlopig kunnen we al aangeven dat dit onderscheid aangeeft dat onderzoek meer theorie- of meer praktijkgericht zal zijn. Zowel binnen fundamenteel als binnen praktijkgericht onderzoek kunnen we een verder onderscheid maken tussen literatuur- en empirisch onderzoek. Zoals we verder zullen zien en uitleggen gaat het in literatuuronderzoek om de verzameling en analyse van bestaande bronnen, of informatie uit de literatuur, terwijl het bij empirisch onderzoek gaat om de verzameling en analyse van nieuwe data, dit zijn gegevens die de empirische werkelijkheid meten. Tenslotte kan empirisch onderzoek ook verlopen op twee fundamenteel andere manieren, nl. kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Kwantitatief onderzoek verzamelt en analyseert gegevens in de vorm van cijfers en statistieken om bij veel eenheden (entiteiten waarover het onderzoek een uitspraak wil doen, bv. Vlaamse jongeren), veel maar minder diepgaande informatie te verzamelen. Kwalitatief onderzoek verzamelt en analyseert gegevens (meestal) in de vorm van teksten om bij een klein aantal eenheden, minder maar veel diepgaandere informatie te verzamelen. In dit hoofdstuk komen al deze verschillende soorten onderzoek aan bod. 1.1. Fundamenteel onderzoek Fundamenteel of theoriegericht onderzoek is gericht op wetenschappelijke theorievorming, ofwel het vergroten van de algemene kennis over hoe de wereld en het menselijke gedrag in elkaar zitten (Roose & Meuleman, 2018). Het gaat om het ontdekken van nieuwe feiten, theorieën of principes zonder direct praktische toepassingen voor ogen te hebben (die er weliswaar wel uit kunnen voortkomen). Hoewel dat dus niet van bij aanvang de bedoeling is, vormt fundamenteel onderzoek vaak de basis voor nieuwe denkwijzen en latere praktische innovaties. Een voorbeeld van fundamenteel onderzoek binnen het domein van de psychologie is onderzoek naar de werking van het geheugen. Men onderzoekt hoe het menselijk geheugen juist werkt, zoals hoe herinneringen worden gevormd, opgeslagen en opgehaald. Dit onderzoek probeert de onderliggende cognitieve processen te begrijpen. Onbedoeld kunnen er nadien praktische toepassingen uit voortkomen, zoals bijvoorbeeld betere leerstrategieën. Bijvoorbeeld, onderzoek naar de effecten van herhaling en verspreid leren kan onderwijsprofessionals helpen effectieve studiemethoden te ontwikkelen die studenten helpen informatie beter te onthouden Fundamenteel onderzoek wordt voornamelijk uitgevoerd aan universiteiten of (grotere) onderzoeksinstituten. Het doelpubliek is dan ook vooral een academisch publiek van andere onderzoekers. Fundamenteel onderzoek over een verschijnsel kan uitmonden in een nieuwe theorie. Een theorie is een systematische verklaring voor hoe een bepaald verschijnsel of proces werkt. Ze ontstaat vaak na het observeren van patronen, het formuleren van hypotheses, en het testen van deze hypotheses door middel van bijvoorbeeld experimenten. Hieronder geven we twee voorbeelden van theorievorming binnen het domein van de psychologie. 5 Pavlov’s Conditioneringstheorie Ivan Pavlov was een Russisch psycholoog. Tijdens onderzoek naar de spijsvertering van honden merkte Pavlov op dat de reactie van de honden veranderde hoe verder het onderzoek vorderde. Zo begonnen de honden eerst te kwijlen bij het plaatsen van voedsel vlak voor hen. Wat later begon het kwijlen al voor het voedsel eraan kwam. Pavlov bedacht zich dat het kwijlen misschien in gang gezet werd door de geluiden van de voedselkar die eraan kwam. Om deze hypothese te testen zette hij een extra experiment op waarbij hij een belletje liet rinkelen vlak voor de honden hun eten werd voorgeschoteld. Aan het begin van het experiment kwam er bij de honden geen reactie op het belletje, maar hoe vaker de honden eten kregen na het horen van het belletje, hoe sneller zij al begonnen kwijlen bij enkel het horen van het belletje. Dit onderzoek legde de basis voor het begrip van klassieke conditionering en werd nadien toegepast op veel verschillende settings en in verschillende disciplines werd hierop verder gebouwd (Rehman et al., 2017). De prospecttheorie van Kahneman en Tversky Kahneman en Tversky (1979) ontwikkelden de prospecttheorie om te verklaren hoe mensen keuzes maken onder onzekerheid en beslissingen die risico's inhouden. In tegenstelling tot de traditionele economische theorie, die ervan uitging dat mensen rationeel en winstmaximaliserend zijn, toonde de prospecttheorie aan dat mensen vaak irrationele keuzes maken. Ze zijn bijvoorbeeld meer geneigd om risico's te nemen om verliezen te vermijden dan om winsten na te streven, een fenomeen dat bekend staat als verliesaversie. Deze theorie werd zeer invloedrijk en veranderde ook de manier waarop gezondheidspromotende berichten opgesteld werden. In plaats van te focussen op de gezondheidswinsten, ging men eerder aandacht besteden aan de gezondheidsrisico’s en gevaren. Deze ‘risk framing’ is afgeleid van de prospecttheorie en verder getest in gezondheidspsychologisch onderzoek. Een recenter review artikel besluit echter dat het bewijs voor de ‘risk framing hypothesis’ zwak en inconsistent is en er meer onderzoek nodig is in gezondheidscontexten (Van ’t Riet et al., 2016). 6 1.2. Praktijkgericht onderzoek In tegenstelling tot het vergroten van kennis en begrip zonder directe toepassing, is praktijkgericht onderzoek net wel gericht op toepassingen in de directere praktijk. Het doel is dan om via kennis bij te dragen aan het oplossen van praktische (maatschappelijke) problemen (Roose & Meuleman, 2018). Om bruikbare praktische toepassingen te kunnen afleveren, gebeurt dit soort van onderzoek meestal in nauwe samenwerking met het werkveld, of de ‘praktijk’. De start ervan is dan ook steeds een praktijkprobleem, m.a.w. een ‘probleem’ dat zich stelt in de praktijk. Een typische aanleiding kan bijvoorbeeld zijn dat professionals uit het werkveld meer zicht willen krijgen op een praktijkthema of handvaten willen krijgen om hun professionele handelen te verbeteren. Het onderzoek gebeurt met de bedoeling om hieraan bij te dragen. Het onderzoek heeft dus de bedoeling dat men de uitkomsten ervan (kennis, inzichten, praktische producten) onmiddellijk kan valoriseren. Valorisatie houdt in dat wetenschappelijke kennis en praktijkervaring een meerwaarde creëert buiten de onderzoeksomgeving zelf. Vermits hogescholen praktijkopleidingen aanbieden, onderwijst (en doet) men hier uitsluitend praktijkgericht onderzoek. Een voorbeeld van praktijkgericht onderzoek, opnieuw binnen het domein van de psychologie, is onderzoek waarmee men de effectiviteit van therapeutische benaderingen evalueert, zoals cognitieve gedragstherapie (CGT) voor angststoornissen, om te bepalen welke technieken werken in de praktijk. Je kunt echter ook denken aan de Vlaamse overheid die laat onderzoeken hoe ze meer vrouwen kan laten stromen naar leidinggevende posities (Koçak & Derous, 2022). Een voorbeeld van praktijkgericht onderzoek aan PXL is de ontwikkeling van de app PXL Appwel om het schoolwelbevinden van leerlingen te meten (www.appwel.be). Aangezien zowel fundamenteel als praktijkgericht onderzoek wetenschappelijk onderzoek is, zullen we dat in de rest van de cursus niet meer expliciet zo benoemen. Je zult dus enkel lezen over ‘praktijkgericht onderzoek’, ervan uitgaande dat dit onderzoek wetenschappelijk is. 7 Binnen onze hogeschool wordt veel belang gehecht aan het verwerven van een onderzoekende houding en competenties onderzoek. Dit blijkt ook uit het X-factor model van de ‘excellente professional’ (zie Figuur 1.1). Het model geeft aan wat excellente professionals voor haar zijn, met name mensen die niet alleen voldoende onderlegd zijn in hun eigen vakgebied (vakbekwaam/disciplinair), maar ook met professionals uit andere disciplines (multidisciplinair) kunnen samenwerken, veel belang hechten aan communicatie en een (internationaal) netwerk kunnen uitbouwen. Dat ze ook onderlegd moeten zijn in onderzoek, blijkt ten slotte uit het feit dat ze hun beroepsmatig handelen steeds opnieuw moeten kunnen verbeteren en innoveren (innovatief en ondernemend). Figuur 1.1. X-factor model van Hogeschool PXL 2. Soorten onderzoek Zoals hierboven aangegeven maken we binnen onderzoek een onderscheid in literatuur- en empirisch onderzoek. Binnen empirisch onderzoek maakt men vervolgens nog het onderscheid tussen twee zogenaamde grondvormen ervan, namelijk kwantitatief en kwalitatief (empirisch) onderzoek. Hieronder komen ze kort aan bod, maar later gaan we in verdere hoofdstukken nog dieper op de verschillende aspecten ervan in. 8 2.1. Literatuur- versus empirisch onderzoek In hoofdstuk 4 komt literatuuronderzoek grondiger aan bod, maar hier bespreken we kort de hoofdzaken. Literatuuronderzoek kan beknopt worden omschreven als het ‘systematisch verzamelen en bestuderen van bestaande informatie en publicaties over een bepaald onderwerp om een overzicht te krijgen van wat er al bekend over is’. De onderzoeker gaat gericht op zoek naar relevante literatuur over een onderwerp. Wanneer literatuuronderzoek de bedoeling heeft om een diepgaand overzicht te geven van de stand van het wetenschappelijk onderzoek over een bepaald onderwerp wordt ook van een literatuurreview gesproken. In literatuuronderzoek verzamelt en analyseert men bronnen. Een bron is een document of werk dat informatie bevat over een bepaald onderwerp. Bronnen kunnen bijvoorbeeld artikels, boeken, documenten, of andere vormen van informatie zijn die worden gebruikt om kennis te verkrijgen, feiten te checken, of onderzoek te ondersteunen. Zoals gezegd gaat men bij onderzoek steeds op een doelgerichte en systematische wijze te werk. Men integreert daarbij informatie van verschillende bronnen tot één tekstueel geheel. Hierbij positioneert de onderzoeker bestaande bronnen ten opzichte van elkaar. Een literatuuronderzoek verschilt zodoende van een samenvatting, waarin per bron de kern wordt beschreven. Het gaat bij literatuuronderzoek niet om een simpele opsomming of samenvatting van alle beschikbare bronnen, maar om een kritische bespreking van de meest relevante informatie in functie van het onderzoeksonderwerp. Men zoekt ook niet in het wilde weg naar informatie, maar zoekt ‘slim’ via goede zoektermen en op de juiste plaats. Informatie kan worden gezocht in zowel vak- als wetenschappelijke literatuur en in verschillende soorten bronnen (boeken, tijdschriftartikels, internetbronnen …). De bruikbaarheid van het gevonden materiaal wordt daarbij steeds goed gecontroleerd. Meer bepaald moet het om actuele, relevante en betrouwbare informatie/bronnen gaan. De onderzoeker is verantwoordelijk voor de kwaliteitsbeoordeling van diens bronnen. Stel je voor dat je een interessant stuk tekst over een wetenschappelijke studie leest in een tijdschrift zoals ‘Flair’. Dan is het aan jou als onderzoeker om af te wegen of je deze bron kan gebruiken. In hoofdstuk 4 zal je leren dat een artikel in Flair geen betrouwbare bron is. Tijdschriften zoals Flair zijn meestal gericht op een algemeen publiek en bevatten vaak vulgariserende artikelen, persoonlijke verhalen, modetrends, entertainment, en adviesrubrieken. De inhoud is meestal geschreven voor entertainment of algemene informatie, niet voor wetenschappelijke doeleinden. Daarnaast is het ook zo dat de bron niet primair maar secundair is (de auteur die het artikel in Flair heeft geschreven, heeft zich daarvoor gebaseerd op een andere, primaire bron, namelijk de wetenschappelijke studie zelf). Om eventuele fouten die in secundaire bronnen sluipen te vermijden, ga je best steeds op zoek naar de primaire informatie om mee verder te gaan. 9 Naar de bronnen waaruit de onderzoeker informatie overneemt, dient hij/zij ook zeer zorgvuldig en correct te verwijzen door tekst- en lijstreferenties in de rapportering aan te brengen. Correct verwijzen gebeurt dus via referenties, zowel in de tekst waar je informatie uit de bron bespreekt (=tekstreferenties), alsook in de lijst achteraan het onderzoeksrapport (=lijstreferenties of bibliografie). Er zijn heel wat verschillende manieren of stijlen om die referenties weer te geven, maar één van de gekendste in sociaal en psychologisch onderzoek is de APA-stijl (7e editie) (waarbij APA staat voor American Psychological Association), die studenten ook binnen de opleiding Toegepaste Psychologie zullen hanteren. Het beoordelen van bronnen en het correct refereren naar literatuur maakt geen deel uit van deze cursus, maar komt aan bod in het volgende semester bij het opleidingsonderdeel ‘Praktijkgericht onderzoek: Literatuuronderzoek’. Naast literatuuronderzoek bestaat er ook empirisch onderzoek. Empirisch onderzoek kan beknopt worden omschreven als ‘een doelgericht proces, waarbij de onderzoeker op een systematische manier, betrouwbare en valide gegevens (of data) verzamelt en analyseert, om onderzoeksvragen te beantwoorden, die vertrekken vanuit een probleemstelling, en uitspraak doen over de werkelijkheid’. Waar je bij literatuuronderzoek enkel (bronnen uit de) literatuur gaat raadplegen om een antwoord te vinden over een onderwerp, verzamel je bij empirisch onderzoek meestal data. Data zijn gegevens m.b.t. de empirische, of waarneembare, werkelijkheid die de onderzoeker nodig heeft om de onderzoeksvragen te beantwoorden. Het gaat om gegevens die hij/zij (meestal 1 ) zelf verzamelt en vervolgens analyseert. De antwoorden van respondenten op enquêtevragen vormen bijvoorbeeld de data bij enquêteonderzoek, ook wel surveyonderzoek genoemd. Er bestaan heel wat verschillende dataverzamelingsmethodes, waaronder dus surveyonderzoek, maar ook afnemen van diepte-interviews of observaties. Hoe je voor empirisch onderzoek zelf data kan gaan verzamelen en analyseren wordt in deze cursus onder andere behandeld in Hoofdstuk 6 en 7. Hoewel literatuur- en empirisch onderzoek onderscheiden soorten onderzoek zijn, komt in elk (goed) empirisch onderzoek ook literatuuronderzoek voor. In de literatuur zoekt de onderzoeker immers naar theoretische en methodologische inzichten waarop de onderzoeker zich voor het eigen onderzoek kan baseren. Zo wordt het onderzoeksonderwerp (en de onderzoeksvragen die hierop betrekking hebben) meestal op literatuur gebaseerd. Ook voor het vinden van zogenaamde meetinstrumenten, nodig om gegevens te bepalen of te meten, doet de onderzoeker vaak beroep op literatuur. 1 Op de algemene regel dat de onderzoeker zelf data verzamelt, is de uitzondering zogenaamd ‘onderzoek op basis van bestaande data’. Hierbij verzamelt de onderzoeker zelf geen data, maar maakt voor de analyse gebruik van data die reeds door anderen zijn verzameld en in databestanden opgeslagen zijn (bijvoorbeeld datasets van Statistiek Vlaanderen). 10 Denk maar aan het meten van IQ waarvoor verschillende meetinstrumenten (i.c. IQ-tests) zijn ontwikkeld (en beschreven in de literatuur). 2.2. Kwantitatief versus kwalitatief onderzoek Verderop in de cursus komt het onderscheid tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek uitvoeriger aan bod. We kunnen wel al zeggen dat het om twee grondvormen van empirisch onderzoek gaat die erg van elkaar verschillen. Kwantitatief onderzoek is een type onderzoek waarbij de onderzoeker gegevens verzamelt die in cijfers uit te drukken zijn. Het doel ervan is om ‘objectieve’ gegevens over de werkelijkheid te verkrijgen. De analyse van de gegevens gebeurt aan de hand van berekeningen en mondt uit in statistieken (gemiddelden, percentages...). Meestal zijn de bevindingen van het onderzoek niet alleen van toepassing op de onderzochte eenheden zelf, maar zijn ze ook naar een grotere achterliggende groep te veralgemenen. Kwantitatief onderzoek gebeurt meestal bij grote groepen of populaties. Vaak is de populatie (de gehele groep waarover je uitspraken wil doen) te groot om volledig in het onderzoek te betrekken en wordt daarom enkel een deelverzameling van de populatie, dit is een steekproef, onderzocht. Om niet alleen over de steekproef, maar ook over de achterliggende populatie uitspraken te kunnen doen moet het gaan om een voldoende grote en representatieve steekproef. Representativiteit van een steekproef kan worden omschreven als de mate waarin een steekproef een nauwkeurige afspiegeling is van de populatie. Kwantitatief onderzoek vindt zijn basis in het positivisme, een paradigma of opvatting dat ervan uitgaat dat er slechts één objectief te meten en onafhankelijke werkelijkheid bestaat. Deze werkelijkheid kan dan volgens dit perspectief gevat worden via kwantitatieve dataverzamelings- en analysemethoden. De dataverzameling, de verzameling van data of gegevens, gebeurt bij kwantitatief onderzoek via een gestructureerd of gestandaardiseerd meetinstrument, bijvoorbeeld een enquête/survey. Een enquête is gestandaardiseerd omdat alle respondenten dezelfde vragen met dezelfde antwoordmogelijkheden en in dezelfde volgorde krijgen. Juist door deze standaardisatie bekomt men zogenaamde cijfermatige of kwantitatieve gegevens: antwoorden die al cijfers zijn of naar cijfers kunnen worden omgezet (= gecodeerd). Deze data worden in een dataset of databestand 2 verzameld en vervolgens statistisch geanalyseerd. De resultaten die men hiermee bekomt zijn ook cijfermatig (bijvoorbeeld percentages, gemiddelden enz.). Hoewel de resultaten strikt genomen enkel op de steekproef en niet op de populatie van toepassing zijn - men heeft de populatie immers niet volledig onderzocht - is het vaak de bedoeling toch uitspraken over de volledige populatie te doen, ook wel te generaliseren of te veralgemenen genoemd. Zoals we nog verder in de cursus zullen zien, is dit mits een voldoende grote en representatieve steekproef mogelijk. Een steekproef is representatief als ze de populatie op belangrijke kenmerken weerspiegelt. 2 Een dataset of databestand is een (vaak) digitale verzameling van data of gegevens. Zo’n databestand kan in verschillende vormen worden opgeslagen, bv. in de vorm van een csv-file op computer. Deze bestanden kunnen later in analyseprogramma’s geopend worden voor de verdere analyses. 11 Voorbeeld kwantitatief onderzoek Aan het departement lerarenbegeleiding van Hogeschool PXL is een app ontwikkeld waarmee een middelbare school informatie kan verzamelen over het schoolwelbevinden van haar leerlingen (www.appwel.be, we verwezen hier al eerder naar). Na een GDPR-toestemming van de ouders kunnen de leerlingen de app installeren op hun smartphone of tablet. Tot op heden namen al 50.000 leerlingen uit het eerste tot en met het laatste studiejaar deel aan een grootschalig onderzoek naar schoolwelbevinden via deze app. Via een online enquête in de app wordt het individuele welbevinden van de leerlingen drie keer per schooljaar gemeten. De enquête bestaat uit vragen die verschillende dimensies van schoolwelbevinden meten (bvb. tevredenheid, klasklimaat en betrokkenheid enz.). Per dimensie worden een aantal items (of stellingen) aangeboden, bijvoorbeeld voor de dimensie ‘tevredenheid’ het item ‘Ik kan mezelf zijn op school’ of het item ‘Ik heb voldoende vrienden op school’. Leerlingen dienen aan de hand van een 5-puntschaal (1=helemaal niet akkoord, 2=eerder niet akkoord, 3=neutraal, 4=eerder akkoord, 5=helemaal wel akkoord) aan te geven in welk mate ze met een item al dan niet akkoord gaan. De data die men voor een item bekomt zijn de (gecodeerde) antwoorden van de leerlingen, met name de cijfers 1 t/m 5. Ze worden samengebracht in een bestand en vervolgens per klas, school enz. statistisch geanalyseerd. Indien de onderzoekers op basis van de resultaten ook uitspraken voor alle Vlaamse leerlingen secundair onderwijs wensen te doen, is de steekproef zeker voldoende groot - 50.000 eenheden is een zéér grote steekproef - maar of ze ook representatief is en de populatie op alle relevante kenmerken weerspiegelt (bvb. geslacht, leeftijd, studiejaar, studierichting, … ), is iets dat nog verder dient te worden bekeken. Kwalitatief onderzoek gebeurt meestal bij kleinere groepen, die vaak uit niet meer dan een 10- tot 30-tal eenheden bestaan. Dit soort onderzoek richt zich niet op het repliceren van eerder onderzoek of op het doen van uitspraken over een gehele populatie, daarvoor is de steekproef te klein, maar probeert om het perspectief van een aantal individuen op een gedetailleerde en genuanceerde manier te beschrijven. Men wil een individu echt begrijpen of ‘verstehen’ door in andermans schoenen te kruipen en diep door te dringen in de leefwereld van mensen (Roose & Meuleman, 2018). Het doel van kwalitatief onderzoek is om rijke, gedetailleerde informatie te verkrijgen over complexe, subjectieve ervaringen. Omdat de resultaten meestal specifiek zijn voor een bepaalde setting of groep mensen, zijn ze niet bedoeld om breed te generaliseren. Zoals we eerder zagen, leeft binnen kwantitatief onderzoek de opvatting dat er een objectieve werkelijkheid bestaat die onafhankelijk van de waarnemer onderzocht en begrepen kan worden. In kwalitatief onderzoek gaat men meer uit van de opvatting dat er niet één objectieve werkelijkheid bestaat, maar dat er veel verschillende versies van de werkelijkheid bestaan die afhankelijk zijn van de perspectieven en ervaringen van individuen. 12 Om die individuele perspectieven (ervaringen, meningen) te vatten is een gestandaardiseerd of gestructureerd meetinstrument niet geschikt. De dataverzameling gebeurt daarom op een meer open wijze, via meetinstrumenten die niet of althans minder gestructureerd zijn, bijvoorbeeld een topic-lijst, semi-gestructureerde interviewleidraad of lijst met observatiepunten. Kwalitatief onderzoek is zeer geschikt als exploratief (of: verkennend) onderzoek indien er nog niet veel geweten is over een thema. Anders dan bij kwantitatief onderzoek bekomt men geen cijfermatige gegevens; ervaringen of belevingen zijn niet via voorgegeven antwoorden te vatten. Ze worden meestal tekstueel uitgeschreven, zodat de te analyseren data teksten zijn. Uiteraard kan men deze niet statistisch analyseren (bijvoorbeeld via het berekenen van gemiddelden). Kwalitatieve data worden geanalyseerd door systematisch op zoek te gaan naar patronen, thema's en betekenis in de tekstuele of visuele gegevens. Voorbeeld kwalitatief onderzoek Een voorbeeld van kwalitatief onderzoek is een onderzoek naar de belevingen en ervaringen van pleegkinderen (Van Hove, Van Holen, Clé, Gypen, & Vanderfaille, 2022). De onderzoekers wouden met hun onderzoek nagaan hoe Vlaamse pleegkinderen, tussen 12 en 18 jaar oud, meer langdurig geplaatst in een pleeggezin, het leven in hun pleeggezin beleven en omgaan met hun gevoelens. De onderzoekers namen diepte-interviews af bij een steekproef van 27 pleegkinderen waarin ze naar de belevingen en ervaringen van de kinderen als pleegkind polsten. Dit gebeurde door elk kind te laten kiezen uit een set van tien kaartjes met ‘emoticons’ die gevoelens afbeelden: (blij, bang, trots, doen alsof, schaamte, gewoon, schuldig, verdrietig, in de war en boos). Aan de respondenten werd gevraagd om aan te duiden hoe zij zich meestal voelen wanneer zij denken aan het leven in een pleeggezin. Na aanwijzing van een gevoelskaartje door een kind, werd telkens aan het kind gevraagd waarom het zich zo voelde. Daarbij werd het interview steeds na afloop getranscribeerd. De data werden geanalyseerd aan de hand van thematische analyse, een veelgebruikte analysemethode bij kwalitatief onderzoek. Uit de analyses bleek dat de bevraagde pleegkinderen vooral positieve gevoelens, zoals blijheid en trots koppelden aan hun leven in een pleeggezin. Tegelijkertijd bleek een meerderheid ook lastige gevoelens te ervaren, zoals verdriet, boosheid en verwardheid. De positieve gevoelens waren vooral gerelateerd aan het zich ‘gewoon’ voelen en de lastige gevoelens aan de verhouding tot hun ouder(s). Naast puur kwantitatief en kwalitatief onderzoek bestaat er ook ‘mixed-methods’- onderzoek. Zoals de naam al doet vermoeden is dit een mix van kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Dit type onderzoek wil brede (kwantitatief) en diepgaande (kwalitatief) kennis verwerven over een probleem of thema. Later in de cursus gaan we hier dieper op in. 13 3. Eisen voor wetenschappelijk onderzoek Wetenschappelijk onderzoek, of het nu fundamenteel of praktijkgericht is, moet voldoen aan verschillende wetenschappelijke, praktische en ethische eisen. Hieronder beschrijven we deze eisen in het kort, maar ze komen in hoofdstuk 5 van deze cursus meer uitgebreid aan bod. Bij het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek is het noodzakelijk om regels en procedures toe te passen die de kwaliteit van het onderzoek maximaliseren (Roose & Meuleman, 2018). Onderzoekers moeten in de verschillende fasen van het onderzoek weloverwogen keuzes maken, die ook moeten beargumenteerd worden (zie Hoofdstuk 2). Twee zeer belangrijke eisen aan wetenschappelijk onderzoek zijn betrouwbaarheid en validiteit. Daarbij gaat betrouwbaarheid na hoe consistent een meting is, met andere woorden, of je hetzelfde resultaat bekomt bij herhaaldelijke metingen en het dus niet op toeval gebaseerd is. Validiteit betreft voornamelijk of je daadwerkelijk meet wat je wilt meten en of dit overeenstemt met de werkelijkheid (waarover je uitspraak probeert te doen via onderzoek) (Baarda, 2013). Ook al zijn deze concepten ook gekend binnen kwalitatief onderzoek, zijn ze voornamelijk van toepassing in kwantitatief onderzoek. In kwalitatief onderzoek worden de begrippen betrouwbaarheid en geldigheid/validiteit op een andere wijze ingevuld. Kwantitatief onderzoek moet voldoen aan de reproduceerbaarheidseis. Dat betekent dat het onderzoek duidelijk beschreven moet worden zodat een andere onderzoeker het kan herhalen. Op die manier kan ook de betrouwbaarheid van het onderzoek nagegaan worden. Aangezien het reproduceren van dezelfde data onmogelijk is in kwalitatief onderzoek – elk interview is immers anders – spreekt men hier van de verifieerbaarheidseis. Ook hier is het belangrijk om het onderzoeksopzet duidelijk te beschrijven zodat men kan controleren (of verifiëren) hoe de onderzoeker tot resultaten en conclusies kwam (Baarda, 2017). Bijvoorbeeld, een onderzoeker kan de transcripten van de afgenomen interviews ter beschikking stellen en de analyse van de resultaten zo transparant mogelijk beschrijven. Je leert meer over de concepten ‘validiteit’ en ‘betrouwbaarheid’ in hoofdstuk 5 van deze cursus, maar ook in de opleidingsonderdelen ‘Inleiding tot de psychodiagnostiek’ en ‘Statistiek 1’. 14 4. Praktijkgericht onderzoek in de toegepaste psychologie Het zijn niet enkel onderzoekers die bezig zijn met praktijkgericht onderzoek: als psychologisch consulent in de klinische praktijk, in een bedrijf of op een school onderzoek je ook hoe je bepaalde psychologische problemen kunt oplossen met wetenschappelijke kennis of zet je misschien zelf een kleinschalig onderzoek op om kennis en inzichten te verwerven over een specifiek probleem. Voor alle studenten is het verwerven van de competentie ‘onderzoekend handelen’ van belang, maar specifiek voor studenten ‘Toegepaste Psychologie’ zijn er nog extra argumenten voor het opnemen van onderzoek in het curriculum. Allereerst maakt wetenschappelijk onderzoek deel uit van de definitie van de psychologisch consulent, zoals beschreven in de beroepskwalificatie (BK-0561-1; www.vlaamsekwalificatiestructuur.be): De psychologisch consulent past psychologisch wetenschappelijk onderbouwde theorieën, methodes en technieken toe, werkt preventief en/of begeleidt de zorggebruiker en zijn systeem waarbij een psychodiagnostisch, counselend en/of coachend proces wordt opgezet, teneinde het welzijn van personen met een zorg- en ondersteuningsnood te bevorderen. Daarnaast ontwikkelt de psychologisch consulent de eigen deskundigheid onder andere door wetenschappelijke onderzoeksliteratuur kritisch te evalueren en te gebruiken binnen de professionele setting. Dit doet de psychologisch consultent door actuele, wetenschappelijke ontwikkelingen op te volgen binnen het vakgebied en deze om te zetten in de praktijk (evidence-based practice, EBP) en relevante informatiebronnen (met inbegrip van internationale wetenschappelijke vakliteratuur) te raadplegen (Competentie 3). De psychologisch consulent past verder wetenschappelijke inzichten en methoden toe en staat in voor effectieve en efficiënte hulpverlening (Competentie 7). Hieronder valt ook het meewerken aan wetenschappelijk onderzoek. Evidence-based practice (EBP) omvat praktijken waarvan de impact via onderzoeksresultaten kan worden aangetoond (via zogenaamd effect- of impactonderzoek). EBP is niet alleen van belang om zorg te leveren die zo kwalitatief mogelijk is en effectief een verschil maakt in probleemsituaties, het is ook van belang opdat de schaarse middelen van de overheid en de belastingbetaler goed zouden worden besteed. Enkele toepassingen van praktijkgericht onderzoek in het bredere veld van welzijn en zorg zijn (geïnspireerd op Migchelbrink, 2001): - Beoordeling van kwaliteit voor kwaliteitszorg (bv. patiënten/cliënten- tevredenheidsonderzoek, imago-onderzoek en marktonderzoek): het doel van kwaliteitsmetingen is een beeld te krijgen van de actuele of gewenste situatie, het toetsen van de huidige kwaliteit en soms het ontwikkelen van nieuwe criteria voor de gewenste kwaliteit, nadien moet deze kennis aangegrepen worden om de kwaliteit te optimaliseren. Een voorbeeld is een evaluatieonderzoek bij patiënten in een ziekenhuis om na te gaan of de gewenste kwaliteit van zorg gehaald wordt. 15 - Tevredenheidsonderzoek: ‘Hoe beoordelen cliënten (of patiënten, klanten of werknemers) de geleverde dienst (of het werk/de organisatie)?’. Een voorbeeld is het plaatsvinden van werknemersbevragingen via een gestandaardiseerde (anonieme) enquête binnen een organisatie om te peilen naar hun welzijn en tevredenheid met het werk binnen die organisatie. - Productontwikkeling: doorheen de voorbereidingsfase, ontwikkelingsfase en implementatiefase van het innovatieproces kan onderzoek een rol spelen. In de voorbereidingsfase bijvoorbeeld kan men onderzoeken wat precies het innovatieprobleem is. Na de implementatie kan men dan weer gaan onderzoeken of de innovatie/het product effectief is. Zo kan praktijkgericht onderzoek bijvoorbeeld belangrijk zijn in de fases van de ontwikkeling van een virtuele zorgassistent voor ouderenzorg. - Monitoring: onderzoek dat periodiek plaatsvindt en criteria, normen of ijkpunten hanteert om hetzelfde verschijnsel te meten. Een voorbeeld is de monitoring van armoede en levensomstandigheden door de overheid of de Vlaamse werkbaarheidsmonitor. 16 Getuigenis van een ervaringsdeskundige 17 Referentielijst hoofdstuk 1 Baarda, B. (2013). Basisboek Kwalitatief Onderzoek: Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek (3e druk). Noordhoff Uitgevers bv. Baarda, B. (2017). Dit is onderzoek!: Handleiding voor kwantitatief en kwalitatief onderzoek (Tweede druk, [Zesde oplage]). Noordhoff Uitgevers. Brinkman, J. (2020). Praktijkonderzoek voor zorg en welzijn. Noordhoff Uitgevers bv. Declercq, M., Bellon, E., Sahan, M. I., Fias, W., & De Smedt, B. (2022). Arithmetic learning in children: An fMRI training study. Neuropsychologia, 169, 108183. https://doi.org/10.1016/j.neuropsychologia.2022.108183 Kahneman, D. A. N. I. E. L., & Tversky, A. (1979). Prospect theory: An analysis of decision under risk. Econometrica, 47(2), 363-391. Koçak, A., & Derous, E. (z.d.). Onderzoek naar de doorstroom van vrouwen naar topkader binnen de Vlaamse overheid. Rapport met resultaten van kwalitatieve interviewstudie en experimentele studie bij vrouwen binnen de Vlaamse overheid. Agentschap Overheidspersoneel Dienst Diversiteitsbeleid. Migchelbrink, F. (2001). Praktijkgericht onderzoek in zorg en welzijn. SWP Uitgeverij. Rehman, I., Mahabadi, N., Sanvictores, T., & Rehman, C. I. (2017). Classical conditioning. Retrieved from: https://europepmc.org/article/nbk/nbk470326 Roose, H., & Meuleman, B. (2018). Methodologie van de sociale wetenschappen een inleiding (Tweede, herwerkte editie). Academia Press. Van Hove, L., Van Holen, F., Clé, A., Gypen, L., & Vanderfaille, J. (2022). Hoe voelt het om een pleegkind te zijn? Een kwalitatief onderzoek naar de beleving van pleegkinderen in perspectiefbiedende pleegzorg. Tijdschrift Klinische Psychologie, 52(3). Van’t Riet, J., Cox, A. D., Cox, D., Zimet, G. D., De Bruijn, G. J., Van den Putte, B., & Ruiter, R. A. (2016). Does perceived risk influence the effects of message framing? Revisiting the link between prospect theory and message framing. Health psychology review, 10(4), 447-459. 18