Examenvoorbereiding Kerst ECO PDF
Document Details
Uploaded by WittyGreekArt
Vrij Katholiek Onderwijs BB
Tags
Summary
This document is an economic exam preparation about the composition of the gross domestic product (GDP). It covers topics such as GDP calculation, the difference between nominal and real GDP, and the concept of Gross National Product (GNP) including regional clusters.
Full Transcript
Eco examens Thema 1 OV1 - Hoe is het bruto binnenlands product samengesteld? 1 Het bruto binnenlands product of het bbp Het bruto binnenlands product (bbp) is de totale toegevoegde waarde die binnen een bepaalde periode, meestal een jaar, door alle ondernemingen in een land w...
Eco examens Thema 1 OV1 - Hoe is het bruto binnenlands product samengesteld? 1 Het bruto binnenlands product of het bbp Het bruto binnenlands product (bbp) is de totale toegevoegde waarde die binnen een bepaalde periode, meestal een jaar, door alle ondernemingen in een land wordt gerealiseerd. Het wordt berekend voor een hele economie, een land of een regio. Daarom noemt men het de totale productie of de geaggregeerde productie van alle ondernemingen en overheden in een land. 2 Het bbp in volume of in lopende prijzen Het bbp kan worden uitgedrukt in lopende prijzen of in volume: o Bbp in lopende prijzen: dit is het bbp berekend in prijzen van het desbetreffende jaar, bijvoorbeeld het bbp van 2021 berekend in prijzen van 2021. Men noemt dit ook wel het bbp in werkelijke prijzen of het nominale bbp. o Bbp in volume: dit is het bbp berekend in prijzen van een bepaald jaar, het referentiejaar, bijvoorbeeld het bbp van 2021 brekend in prijzen van 2016. Dit noemt men ook het bbp in vaste prijzen of het reële bbp. Het doel van het bbp in volume is om meer inzicht te geven in de werkelijke verandering van de productie. Wanneer het bbp toeneemt, kan dat immers het gevolg zijn van een stijging van de productie, maar ook van een stijging van de prijzen. Bij het bbp in volume schakelt men de prijsevolutie uit door de prijzen van een bepaald referentiejaar te nemen. 3 Het bruto nationaal product of het bnp Bij het bruto nationaal product (bnp) houdt men ook rekening met grensarbeiders: Belgische inwoners realiseren toegevoegde waarde in het buitenland en buitenlandse inwoners realiseren toegevoegde waarde in België Het bruto nationaal product is de toegevoegde waarde voortgebracht door de inwoners van het land, dus ook de toegevoegde waarde door de inwoners van dat land voortgebracht in een ander land (buurland). Het is de totale inkomen van de mensen die in een land wonen, ongeacht of ze in dat land of het buitenland werken. 4 Regionale clustering Regionale clusters zijn regio’s waar ondernemingen uit dezelfde sector actief zijn. Meestal gaat het om innovatieve ondernemingen die veel investeren in onderzoek. Ze zijn verantwoordelijk voor een belangrijk gedeelte van het bbp of de toegevoegde waarde. Dit zijn de belangrijkste regionale clusters: o Nanotechnologie rond Leuven: deze ondernemingen ontwikkelen technologieën waarbij wordt gebruikgemaakt van zeer kleine deeltjes (atomen), of ze doen er onderzoek naar, zoals computerchips en de toepassing ervan in geneeskunde. o Biotechnologie rond Gent: het doel van biotechnologie is om biologie te gebruiken voor allerlei toepassingen, zoals gewassen immuun maken tegen ziekten of extreem weer. o (petro)Chemie rond de haven van Antwerpen: ondernemingen die actief zijn in deze sector houden zich bezig met de verwerking van aardolie tot allerlei producten, zoals plastics. Begrippen aggregaat Economische aggregaten geven het totaal van bepaalde grootheden weer, zoals de geaggregeerde productie of consumptie bbp in lopende prijzen (in werkelijke dit is het bbp berekend in prijzen van het prijzen, nominaal bbp) desbetreffende jaar, bijvoorbeeld het bbp van 2021 berekend in prijzen van 2021 Bbp in volume (in vaste prijzen, reëel bbp) Dit is het bbp berekend in prijzen van een bepaald jaar, het referentiejaar, bijvoorbeeld het bbp van 2021 berekend in prijzen van 2016. De bedoeling is om prijsevoluties uit te schakelen, zodat men een beeld heeft van de verandering van de productie biotechnologie Biologie wordt gebruikt voor allerlei toepassingen, zoals gewassen immuun maken tegen ziekten of extreem weer Bruto binnenlands product (bbp) Dit is de totale toegevoegde waarde die binnen een bepaalde periode, meestal een jaar, door alle ondernemingen in een land wordt gerealiseerd Bruto nationaal inkomen (bni) Dit is de om van alle inkomens door de inwoners van een land verdiend in de loop van een jaar. Voorheen werd dit het bruto nationaal product genoemd Bruto nationaal product (bnp) Dit is de totale toegevoegde waarde voortgebracht door de inwoners van het land, dus ook de toegevoegde waarde door de inwoners van dat land voortgebracht in een ander land (buurland). Het is het totale inkomen van de mensen die in een land wonen, ongeacht of ze in dat land of het buitenland werken (petro)chemie Ondernemingen die actief zijn in deze sector houden zich bezig met de verwerking van aardolie tot allerlei producten, zoals plastics consumptiegoederen Dit zijn goederen en diensten die de behoeften van gezinnen vervullen investeringsgoederen Dit zijn goederen en diensten die ondernemingen kopen en vervolgens gebruiken voor de productie van andere goederen nanotechnoloie Deze ondernemingen produceren op heel kleine schaal of doen er onderzoek naar, zoals computerchips en de toepassing ervan in de geneeskunde referentiejaar Wanneer het bbp in volume wordt gegeven, houdt men geen rekening met de evolutie van de prijzen. Men neemt dan de prijzen van een bepaald jaar, het zogenaamde referentiejaar Regionale clustering Regionale clusters zijn regio’s waar ondernemingen uit dezelfde sector actief zijn. Meestal gaat het om innovatieve ondernemingen die veel investeren in onderzoek, zoals (petro)chemie in de haven van Antwerpen Thema 2 OV1 – Hoe wordt het keuzegedrag van de consument bepaald? 1 Het keuzeprobleem Bij de keuze tussen producten houdt de consument rekening met: o Het nut dat hij ervaart bij het consumeren ervan; o Het budget waarover hij beschikt 2 Het nut 2.1 de indifferentiecurve ▪ Consumenten moeten constant kiezen tussen alle producten die zij willen kopen om hun behoeften te bevredigen. Die keuze wordt onder andere beïnvloed door het nut van de producten. De consument heeft een voorkeur voor een bepaalde productcombinatie. Voor combinaties die hetzelfde nut opleveren, is de consument indifferent Een indifferentiecurve geeft de voorkeuren van een consument grafisch weer. Ze verbindt de punten van de combinaties die voor de consument hetzelfde nut opleveren. 2.2 het indifferentieveld ▪ Een indifferentieveld geeft verschillende indifferentiecurven grafisch weer. Hoe verder de indifferentiecurve van de oorsprong is gelegen, hoe hoger het nut dat de consument ervaart. 3 Het budget 3.1 de budgetlijn ▪ De budgetlijn is een rechte die de combinaties van diensten en goederen die een consument kan kopen grafisch weergeeft. Daarbij wordt rekening gehouden met de productprijzen en het budget waarover de consument beschikt. 3.2 wijziging van het budget ▪ Een wijziging van het budget heeft invloed op de budgetlijn: Wanneer het inkomen stijgt, zal de budgetlijn evenwijdig naar rechts verschuiven. Wanneer het inkomen daalt, zal de budgetlijn evenwijdig naar links verschuiven De wijziging van het inkomen gebeurt in de veronderstelling dat de andere factoren niet wijzigen (prijs, voorkeur…). Men noemt dit de ‘ceteris paribus’-clausule: je onderzoekt de relatie tussen twee grootheden wanneer één grootheid verandert en alle andere grootheden constant blijven. 3.3 wijziging van de prijs ▪ Wanneer de prijs van een product wijzigt, zal de helling van het budget wijzigen: Wanneer de prijs stijgt, kan de consument minder van het product kopen bij hetzelfde budget. Wanneer de prijs daalt, kan de consument meer van het product kopen bij hetzelfde budget en dezelfde voorkeur. 3.4 de budgetvergelijking ▪ De budgetlijn kan worden weergegeven aan de hand van een budgetvergelijking: Budget=Q*P+Q*P 4 De optimale productcombinatie De optimale productcombinatie van de consument bevindt zich in het raakpunt van de budgetcurve en de hoogst gelegen indifferentiecurve. Een wijziging van het inkomen, de productprijzen of de voorkeur heeft een effect op de optimale productcombinatie: er zullen evenveel, minder of meer van de producten worden geconsumeerd. 5 De vraagcurve 5.1 de individuele vraagcurve ▪ De vraag geeft het aantal eenheden dat de consument of vrager bereid is te kopen tegen verschillende prijzen. De vraagcurve van een product leid je af aan de hand van de voorkeur, het budget en de prijs van het goed. De individuele vraag geeft de vraag van een individuele consument of vrager. Je kunt de vraagcurve grafisch opstellen met behulp van de budgetlijn en de indifferentiecurven. De vraagcurve verloopt dalend. Als de prijs stijgt, daalt de gevraagde hoeveelheid. Als de prijs daalt, stijgt de gevraagde hoeveelheid. 5.2 de collectieve vraagcurve ▪ De collectieve vraag is de som van de individuele vraag van elke consument. De collectieve vraag is de marktvraag. Het is de totale gevraagde hoeveelheid die alle consument vragen tegen verschillende prijzen De marktvraag kun je uitdrukken aan de hand van een vergelijking met als vorm: Q=-a * P + b waarbij a een positief reëel getal en b een reëel getal is. Begrippen Budgetlijn Deze curve stelt de verschillende combinaties van goederen voor die de consument met zijn of haar budget kan kopen. Budgetvergelijking Dit is de wiskundige voorstelling in de vorm van een eerstegraadsvergelijking, waarbij de hoeveelheden en de prijzen van twee producten in functie staan van het beschikbare budget. Ceteris paribus Dit is een Latijnse uitdrukking die betekent dat bij het onderzoeken van de relatie tussen de hoeveelheid en het budget alle andere factoren (nut, prijzen van de goederen) als constant worden beschouwd. Collectieve vraag (marktvraag) Dit is de vraag nar een bepaald product van alle consumenten samen. Nut Het nut geeft weer hoe tevreden een consument is wanneer hij of zij een bepaalde hoeveelheid van een product koopt. Indifferentiecurve Dit is de verzameling van punten die productcombinaties voorstellen die de consument hetzelfde nut opleveren. Indifferentieveld Een indifferentieveld stelt verschillende indifferentiecurven grafisch voor. Individuele vraag. Dit is de vraag naar een bepaald product van één bepaalde consument. De individuele vraagcurven van alle consumenten samen geven de collectieve vraagcurve. Vraag De vraag is de hoeveelheid goederen en diensten die de consument of vrager bereid is te kopen bij verschillende prijzen. Vraagcurve De vraagcurve stelt grafisch voor hoeveel eenheden de vrager of consument bereid is te kopen bij verschillende prijzen. Thema 2 OV2 – Hoe wordt het keuzegedrag van de producent bepaald? 1 Kosten 1.1 variabele en vaste kosten ▪ Er bestaan twee soorten kosten: Vaste of constante kosten: deze kosten veranderen niet als de productie verandert. En onderneming heeft deze kosten altijd, zelfs als ze niet produceert. Voorbeelden zijn de uur van een bedrijfsgebouw en de afschrijvingskosten van een machine. Dat geldt echter alleen op korte termijn ( GK dan maakt de producent winst en produceert hij of zij verder o Als GO ≤ GK dan is er sowieso geen winst o Als GO > GVK dan recupereert de producent de variabele (arbeids)kosten. Hij of zij produceert dus verder. o Als GO < GVK dan kan de producent zelfs de variabele (arbeids)kosten niet meer recupereren. Hij of zij zet de productie stop. o Als GO = GVK dan lijdt de producent verlies, maar het is om het even of hij of zij verder produceert of niet. De producent zal dus produceren tot de GO (of de prijs) nog net gelijk zijn aan de GVK. 5 Break-evenanalyse 5.1 Break-evenomzet en -afzet ▪ De break-evenafzet is de verkochte hoeveelheid waarbij de onderneming geen winst of verlies maakt. De break-evenafzet geeft weer hoeveel de onderneming minstens moet verkopen om uit de kosten te geraken. Je berekent de break-evenafzet aan de hand van de volgende formule: Break-evenafzet = TCK/(P-GVK) De omzet die daarmee overeen stemt, is de break-evenomzet. Je kunt die berekenen aan de hand van de volgende formule: Break-evenomzet = break-evenafzet * verkoopprijs Begrippen Arbeid Arbeid is een van de productiefactoren. Het zijn de mensen die handen- of hoofdarbeid verrichten met de bedoeling om goederen en diensten te produceren. Break-evenafzet Dit is de geproduceerde hoeveelheid waarbij er winst noch verlies wordt gemaakt, met andere woorden de hoeveelheid waarbij de producent winst begint te maken. Break-evenomzet Dit is de omzet die wordt bereikt bij de break-evenafzet. (totale) constante kosten (TCK) ((totale) Constante of vaste kosten zijn kosten die vaste kosten) niet veranderen naarmate de productie verandert. Voorbeelden zijn de huur en afschrijvingen. Gemiddelde kosten (GK) De gemiddelde kosten zijn de kosten per geproduceerde eenheid. Ze worden berekend door de totale kosten te delen door de geproduceerde hoeveelheid (GK = TK/Q) Gemiddelde opbrengsten De gemiddelde opbrengsten zijn de opbrengsten per geproduceerde eenheid. Ze worden berekend oor de totale opbrengsten te delen door de geproduceerde hoeveelheid (GO = TO/Q) Kapitaal(goederen) Kapitaal is een van de productiefactoren. Het gaat om productiemiddelen zoals machines en computers. Korte termijn (periode) Met ‘op korte termijn’ wordt in de economie meestal een periode van maximaal 1 jaar bedoeld. In deze onderzoeksvraag is bijvoorbeeld de productiefactor kapitaal vast op korte termijn. Lange termijn (periode) Met ‘op lange termijn’ wordt in deze economie meestal een periode van meer dan 1 jaar bedoeld. In deze onderzoeksvraag is bijvoorbeeld de productiefactor kapitaal variabel op lange termijn. Marginale kosten (MK) De marginale kosten zijn de bijkomende kosten wanneer de productie met 1 eenheid uitbreidt. Marginale opbrengsten (MO) De marginale opbrengsten zijn de bijkomende opbrengsten wanneer de productie met 1 eenheid uitbreidt. Optimale productie Dit is de productie waarbij de winst van de producent maximaal is, met andere woorden waarbij MO = MK. Productiefactor De productie factoren of de productiemiddelen zijn de middelen die productie mogelijk maken, namelijk natuur, kapitaal en arbeid. Totale opbrengsten (TO) De totale opbrengsten zijn de waarde van de verkopen in een bepaalde periode. De opbrengsten worden berekend door de prijs van een product te vermenigvuldigen met het aantal verkochte stuks: TO = P * Q. Totale kosten (TK) Dit is de som van de totale constante kosten en de totale variabele kosten: TK = TCK + TVK (totale) variabele kosten (TVK) Variabele kosten zijn kosten die veranderen naarmate de productie verandert. Een voorbeeld zijn de arbeidskosten: naarmate men meer produceert, zullen meer arbeiders nodig zijn en zullen de arbeidskosten toenemen. Wet van toe- en afnemende Als een onderneming meer arbeid inzet, meerproductie zal de productie eerst meer dan evenredig toenemen in verhouding tot het aantal werknemers en vervolgens minder dan evenredig. Winstmaximalisatie Een onderneming streeft ernaar om een zo hoog mogelijke of maximale winst te maken, met andere woorden wanneer het verschil tussen de totale opbrengsten en de totale kosten zo groot mogelijk is, op het hoogste punt van de TW-curve of wanneer de marginale opbrengsten (MO) gelijk zijn aan de marginale kosten (MK). Thema 2 OV3 – Hoe wordt de aanbodcurve afgeleid? 1 De aanbodcurve 1.1 de individuele aanbodcurve ▪ De individuele aanbodcurve is dat gedeelte van de MK-curve wanneer de gemiddelde opbrengsten groter zijn dan of gelijk zijn aan de gemiddelde variabele kosten. 1.2 de collectieve aanbodcurve ▪ De collectieve aanbodcurve of het marktaanbod stelt het aanbod van alle producenten tegen verschillende prijzen voor. Je kunt het marktaanbod: o Grafisch bepalen: je telt de individuele aangeboden hoeveelheden tegen een bepaalde prijs op; o Rekenkundig bepalen: je telt de vergelijkingen van het individuele aanbod van de diverse producenten rekenkundig op. 1.3 verschuiving van het aanbod op lange termijn ▪ op lange termijn kunnen zich verschuivingen voldoen in het aanbod: o een individuele producent zal met zo weinig mogelijk kosten trachten te produceren. Daardoor dalen de kosten en zal het aanbod van de individuele producent toenemen. o Wanneer er een gat in de markt is en er zich mogelijkheden voordoen om winst te maken, zullen nieuwe ondernemingen toetreden tot de markt. Bijgevolg zal het marktaanbod toenemen en de prijs afnemen. 2 Het keuzegedrag van de producent op lange termijn 2.1 Schaalvergroting ▪ Om de optimale productiegrootte te bereiken, kan een onderneming op korte termijn alleen de productiefactor arbeid aanpassen, namelijk meer werknemers aanwerven. Op lange termijn is ook de productiefactor kapitaal variabel. Zo kan een onderneming nieuwe machines installeren, een bijkomend bedrijfsgebouw zetten… Als gevolg daarvan dalen de gemiddelde kosten wanneer ze de productie uitbreidt. Onder meer de nieuwe machines zorgen voor een meer dan evenredige toename van de productie. 2.2 een getallenvoorbeeld ▪ aan de hand van een concreet voorbeeld kun je bij de uitbreiding van de productie (bijvoorbeeld door de installatie van een bijkomende machine) het volgende afleiden: o de gemiddelde constante kosten nemen toe: de bijkomende activa (machines) moeten immers worden afgeschreven. o De gemiddelde variabele kosten dalen: per arbeider wordt meer geproduceerd als je een nieuwe machine installeert. Daardoor dalen de kosten per arbeider. o Het gevolg daarvan is dat de gemiddelde kosten afnemen wanneer de productie wordt uitgebreid. o Een onderneming zal dus bij een productie-uitbreiding steeds lagere gemiddelde kosten hebben. 2.3 schaalvergroting op zeer lange termijn ▪ op zeer lange termijn nemen de gemiddelde kosten toe. Er wordt namelijk minder efficiënt geproduceerd, terwijl de kosten toenemen. Dat komt onder andere door: o een slechtere doorstroming van informatie van het management naar de arbeiders; o een logge administratie, waarbij sommige zaken laattijdig en dubbel worden uitgevoerd; o het trager nemen van beslissingen en het trager inspelen op veranderingen in de voorkeur van de consumenten, de kosten van de grondstoffen… ; o een slechtere coördinatie tussen de verschillende afdelingen in de onderneming (taalbarrières, tijdsverschillen…). Er zijn verschillende fasen in de curve van de gemiddelde kosten op lange termijn. In het begin nemen de gemiddelde kosten af, op lange termijn nemen ze weer toe. De GK-curve wordt dus ingedeeld in drie vakken: o in het begin zal een onderneming genieten van schaalvoordelen of toenemende schaalopbrengsten. De geproduceerde hoeveelheden nemen toe, waardoor de machines volledig worden benut. Bovendien kunnen de werknemers zich dan beter specialiseren, waardoor de productiviteit toeneemt. Bijgevolg dalen de gemiddelde kosten. o Op (middel)lange termijn kan meer kapitaal (machines, gebouwen…) worden ingezet en kunnen de gemiddelde kosten nog afnemen, terwijl de productie toeneemt. Op een bepaald ogenblik nemen de gemiddelde kosten niet meer af: de steeds groeiende onderneming wordt geconfronteerd met een loggere administratie en een slechte coördinatie. Men spreekt dan van constante schaalopbrengsten. o Dat kan leiden tot afnemende schaalopbrengsten of schaalnadelen: de gemiddelde kosten nemen toe wanneer de productie toeneemt. Begrippen Afnemende schaalopbrengsten Er is sprake van afnemende (schaalnadelen) schaalopbrengsten, of schaalnadelen, wanneer de gemiddelde productiekosten toenemen bij een hoger productieniveau (meer eenheden). Collectieve aanbodcurve Dit is de grafiek die de aangeboden hoeveelheid van alle producten samen weergeeft ten opzichte van verschillende prijzen Constante schaalopbrengsten Er is sprake van constante schaalopbrengsten wanneer de gemiddelde productiekosten dezelfde blijven (constant) bij een hoger productieniveau (meer eenheden). Individuele aanbodcurve Dit is de grafiek die de aangeboden hoeveelheid van een individuele producent weergeeft ten opzichte van verschillende prijzen, met andere woorden de aangeboden hoeveelheid van één bepaalde producent tegen verschillende prijzen. Toenemende schaalopbrengsten Er is sprake van toenemende (schaalvoordelen) schaalopbrengsten, of schaalvoordelen, wanneer de gemiddelde productiekosten afnemen bij een hoger productieniveau (meer eenheden).