Cursus-40-51 PDF: Welzijn in de Verzorgingsstaat

Document Details

IlluminatingAluminium1140

Uploaded by IlluminatingAluminium1140

Hogeschool

Audrey Vervenne

Tags

social welfare social security healthcare finance social policies

Summary

This document discusses the costs of healthcare and social welfare in a particular context, focusing on the factors involved in the financing of the healthcare system. It covers topics such as the integration of private and public funds. The document is a part of a larger course, likely in social work or policymaking at a higher education level.

Full Transcript

WELZIJN IN DE VERZORGINGSSTAAT 1.3.11 Betaalbaarheid De welzijns- en gezondheidszorgsector worden betaald met een mix aan middelen: RSZ-bijdragen van werknemers en werkgevers, belastingen,...

WELZIJN IN DE VERZORGINGSSTAAT 1.3.11 Betaalbaarheid De welzijns- en gezondheidszorgsector worden betaald met een mix aan middelen: RSZ-bijdragen van werknemers en werkgevers, belastingen, aanvullende verzekeringspremies, eigen bijdragen (remgeld, supplementen en niet-verzekerde zorg), giften, sponsoring, privé-kapitaal en de inbreng van de organisaties zelf24. De nood aan bijkomende middelen is groot. Zo moet er veel infrastructuur worden gerenoveerd of bijgebouwd. Wat lang geleden door religieuze orden en lokale besturen werd gebouwd, is aan vernieuwing toe. De investeringsdossiers stapelen zich op. Alternatieve Naast de bestaande financieringsmogelijkheden wordt er ook gedacht aan alternatieve financiële bronnen financiële bronnen. Voor de bouw van serviceflats wordt o.a. een beroep gedaan op privé- kapitaal. Ook wordt bestudeerd in hoeverre publiek-private samenwerking (PPS) een uitkomst kan bieden. Voor de gebruikers zelf neemt de factuur ook toe, soms gaat het om hoge bedragen. Bv. de kost die jonge r1063132 Audrey Vervenne ouders met kinderen moeten betalen voor kinderopvang en de kosten voor medische en niet-medische zorgen. Maximumfactuur Voor medische kosten brengt de invoering van de maximumfactuur (zie hoofdstuk 4 Gezondheidszorg) enig soelaas. Vlaamse Vooral de factuur voor niet-medische zorgkosten in de residentiële voorzieningen maar ook Zorgverzekering de langdurige niet-medische thuiszorg weegt voor velen zwaar door. Daar poogt de Vlaamse Zorgverzekering iets aan te verhelpen. Een oplossing zou erin kunnen bestaan om de verplichte verzekering (zie hoofdstuk 2) ook uit te breiden naar de niet-medische zorgkosten. Op federaal vlak is dit niet gelukt, Welzijn en dus ook niet-medische zorg is immers een Gemeenschapsbevoegdheid. Op 1 januari 2002 zag daarom de Vlaamse zorgverzekering het levenslicht en dit bracht enige verbetering voor mensen met grote niet-medische zorgnoden. Deze Vlaamse zorgverzekering maakt nu deel uit van de nieuwe Vlaamse sociale bescherming (zie 2.4) Van een maximumfactuur voor de niet-medische zorgkosten is vooralsnog geen sprake. 24 Met de eerste 4 wordt de gezondheidszorg gefinancierd. V3F484 Sociale Instituties Bachelor in het Sociaal Werk 38 WELZIJN IN DE VERZORGINGSSTAAT 1.4 Bibliografie CANTILLON, B. (2016), De staat van de Welvaartsstaat. Leuven: Acco DELEECK, H. (2008), De architectuur van de welvaartsstaat opnieuw bekeken. Leuven: Acco. VOGELS, M. (2006), Het welzijnsbeleid in Vlaanderen. VOGELS, M. (2006), Regelgeving in het welzijnswerk. Leuven: Lannoo Campus. VOGELS, M. (2014). De rekening van de verzuiling. Leuven: Lannoo Campus. 1.5 Afkortingen ACV Algemeen Christelijk Vakverbond ACW Algemeen Christelijk Werknemersverbond, nu Beweging.net CAW Centrum Algemeen Welzijnswerk r1063132 Audrey Vervenne CGG Centrum Geestelijke Gezondheidszorg CLB Centrum voor Leerlingenbegeleiding DVC Dagverzorgingscentrum OCMW Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn PPS Publiekprivate Samenwerking RSZ Rijksdienst voor Sociale Zekerheid VAPH Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap VZW Vereniging Zonder Winstoogmerk V3F484 Sociale Instituties Bachelor in het Sociaal Werk 39 SOCIALE ZEKERHEID 2 SOCIALE ZEKERHEID In hoofdstuk 1 wordt vermeld dat ons systeem van sociale zekerheid niet overgeheveld werd naar de gewesten en gemeenschappen, maar een federale bevoegdheid bleef. Dat wil zeggen dat de financiering van de sociale zekerheid, door alle Belgen, samen in 1 pot terecht komt. Uit deze pot worden dan de uitkeringen en voorzieningen betaald. Een echt eigen Vlaamse sociale zekerheid is er tot op de dag van vandaag nog niet, ook al wordt er om tal van redenen voor geijverd. Men hoopt in Vlaanderen meer eigen accenten te kunnen leggen en een efficiënter beleid te voeren25. Zo wordt er met de uitbouw van de Vlaamse sociale bescherming op Vlaams niveau een sociale bescherming uitgebouwd, aanvullend aan de federale sociale zekerheid (zie punt 2.4). In dit hoofdstuk gaan we dieper in op de organisatie en de principes van ons federale (dus Belgische) systeem van sociale zekerheid. Ook de soorten uitkeringen en een korte beschouwing over de doeltreffendheid ervan komen aan bod. r1063132 Audrey Vervenne 2.1 Organisatie van de sociale zekerheid De sociale zekerheid is ‘het geheel van maatregelen en instellingen dat tot doel heeft aan elke burger voldoende bestaansmiddelen te waarborgen, op momenten dat zijn bestaanszekerheid door bepaalde sociale risico’s wordt bedreigd’. In mensentaal: de sociale zekerheid voorziet een werkloosheidsuitkering voor wie werkloos wordt, een pensioen voor ouderen, een uitkering bij (beroeps)ziekte, invaliditeit en arbeidsongeval, een groeipakket voor wie kinderen heeft, terugbetaling van medische uitgaven, een leefloon en andere bijstandsuitkeringen voor wie over onvoldoende bestaansmiddelen beschikt. Met ‘instellingen’ bedoelen we.in eerste instantie de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ), die een centrale rol speelt bij het innen, beheren en verdelen van de sociale zekerheidsbijdragen. Daarnaast ook de Rijksdienst voor Pensioenen (RVP), de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) enz. die instaan voor de uitbetaling van die uitkeringen (zie verder bij schema’s). Er wordt een onderscheid gemaakt tussen sociale verzekeringen en sociale bijstand. 25 Zo worden de gezinsbijslagen (de groeipakketten) door de recente staatshervorming administratief overgebracht naar Kind en Gezin en wordt Vlaanderen eveneens bevoegd over de hoogte ervan. V3F484 Sociale Instituties Bachelor in het Sociaal Werk 40 SOCIALE ZEKERHEID 2.1.1 Sociale verzekeringen De sociale verzekeringen hebben als doel de gevolgen van risico’s in verband met arbeidssituatie, gezondheid en bepaalde levensomstandigheden op te vangen. Dit gebeurt door 2 soorten uitkeringen: de vervangingsinkomens en de inkomensaanvullende uitkeringen. Vervangings- De vervangingsinkomens zijn de uitkeringen die in de plaats komen van de inkomsten uit inkomens arbeid als deze door werkloosheid, ziekte of ouderdom verloren gaan. Als bepaalde risico’s zich voordoen, wordt een inkomen (uitkering) gewaarborgd. Voorbeelden zijn werkloosheidsuitkering, moederschapsuitkering… Uiteraard moet de RSZ-bijdrage26 betaald zijn en moet het risico zich hebben voorgedaan, vooraleer van een uitkering sprake kan zijn. De hoogte van deze uitkering is afhankelijk van het verdiende loon (loongekoppeld), hoewel er minimum- en maximumgrenzen zijn vastgelegd (verticale solidariteit, zie verder). Inkomens- De inkomensaanvullende uitkeringen zijn uitkeringen die bepaalde lasten of moeilijk te dragen r1063132 Audrey Vervenne aanvullende uitgaven vergoeden, zoals de kosten voor geneeskundige zorgen en het (verhoogde) groeipakket. uitkeringen Deze uitkeringen bestaan uit een gedeeltelijke of volledige terugbetaling van gemaakte kosten voor geneeskundige verzorging of uit een vast bedrag (forfait) per kind in het systeem van het groeipakket. Inkomensaanvullende uitkeringen zijn dus niet gekoppeld aan het verdiende loon. Aparte stelsels De organisatie van zowel inkomensvervangende als inkomensaanvullende uitkeringen gebeurt in gescheiden stelsels. Er is sprake van afzonderlijke regelingen voor werknemers, ambtenaren en zelfstandigen. Bedienden of arbeiders in de privésector én contractuele ambtenaren (niet vastbenoemd) bij de overheid vallen onder het stelsel van werknemers. 2.1.2 Sociale bijstand Sommige mensen hebben geen recht op een werkloosheidsuitkering of rustpensioen omdat ze bijvoorbeeld niet of onvoldoende lang hebben gewerkt. Ook voor hen die als het ware tussen de mazen van het net vallen en die niet kunnen terugvallen op het systeem van sociale verzekeringen, bestaat een beschermingssysteem. Dit ultieme vangnet noemt ‘sociale bijstand’. Bijstandssysteem Het bijstandssysteem voorziet pas in een uitkering nadat er een onderzoek naar de bestaansmiddelen is gebeurd. Als daaruit blijkt dat er geen mogelijkheid is om een beroep te doen op de sociale verzekeringen én ook niet om via arbeid in een inkomen te voorzien, is er 26 De RSZ gebruikt het afgehouden bedrag om de overheidskas voor sociale uitkeringen te spijzen. Het gaat om werknemers- (13,07% van het brutoloon) en werkgeversbijdragen. V3F484 Sociale Instituties Bachelor in het Sociaal Werk 41 SOCIALE ZEKERHEID recht op bijstand. Het gaat om uitkeringen zoals het leefloon, de inkomensgarantie voor ouderen27 (IGO), tegemoetkomingen voor personen met een handicap (integratietegemoetkoming, inkomensvervangende tegemoetkoming en tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden28) en de gewaarborgde gezinsbijslag29. Het recht op bijstand ontstaat door het bestaan van een behoefte (en niet door het betalen van bijdragen). Dit systeem wordt gefinancierd met belastingbijdragen (en niet via RSZ-bijdragen of overheidstoelagen). 2.1.3 Schema’s Onderstaande schema’s tonen ons stelsel van sociale zekerheid dat de burgers sociale bescherming biedt: Schema 1 geeft alle uitkeringen weer binnen de sociale verzekeringen en de bijstand. Schema 2 toont de instellingen die een rol spelen bij het beheer van de sociale zekerheid. SCHEMA 1: DE SOCIALE BESCHERMING VIA HET STELSEL VAN SOCIALE ZEKERHEID30 r1063132 Audrey Vervenne 27om ouderen te helpen van wie de middelen ontoereikend blijken om een aanvaardbare levensstandaard te behouden, kan evt. als aanvulling op het pensioen worden verkregen. 28resp. voor personen < 65 jaar met een verminderde zelfredzaamheid en die omwille daarvan bijkomende kosten hebben; voor personen 65 jaar met een verminderde zelfredzaamheid en bijkomende kosten 29 voor wie geen recht heeft op het gewone groeipakket of geboortepremie 30 DELEECK, H. (2003), De architectuur van de welvaartsstaat opnieuw bekeken. Leuven/Leusden: Acco. Let wel!! De kinderbijslag werd ten gevolge van de 6de staatshervorming in 2019 gezinsbijslag, en werd verschoven naar het Vlaamse niveau: werd uit de sociale zekerheid gehaald en opgenomen binnen de Vlaamse Sociale Bescherming. In het nieuwe systeem is de gezinsbijslag deels forfaitair én deels loongekoppeld! De kinderbijslag heet vanaf dan het ‘Groeipakket’. V3F484 Sociale Instituties Bachelor in het Sociaal Werk 42 SOCIALE ZEKERHEID SCHEMA 2: ORGANISATIE SOCIALE ZEKERHEID VOOR WERKNEMERS31 Primair netwerk (overheidsinstellingen) : De verdeling van de sociale bijdragen: RSZ, RSVZ. Het beheer van een van de takken van de sociale zekerheid : Federale Pensioendienst (FPD) voor de pensioensector, FAMIFED voor het groeipakket (uitdovend), FEDRIS voor beroepsrisico's, RVA voor de werkloosheid, RJV voor de jaarlijkse vakantie, RIZIV voor de ziekte- en invaliditeitsverzekering, FOD Sociale Zekerheid voor de tegemoetkomingen voor personen met een handicap en het leefloon. RSVZ voor de regeling voor r1063132 Audrey Vervenne zelfstandigen. Secundair netwerk (middenveld in opdracht van de overheid): ziekte- en invaliditeitsverzekering: de ziekenfondsen +HZIV, groeipakket: FAMIFED + groeipakketfondsen naar gewesten, werkloosheidsuitkeringen RVA + vakbonden (ACV, ACLVB, ABVV) + HVW, jaarlijkse vakantie de bijzondere vakantiefondsen + RJV, arbeidsongevallen: verzekeringsmaatschappijen. Zelfstandigen : socialeverzekeringsfondsen voor zelfstandigen (bijdragen van hun leden, pensioenen, groeipakket en tegen faillissement). 2.2 Principes van de sociale zekerheid 2.2.1 Verzekeringsprincipe Premie - risico In een verzekeringssysteem wordt de bescherming bepaald door de betaalde premie, waarvan de hoogte afhankelijk is van de kans dat het risico (waartegen men zich verzekert) ook effectief zal voorkomen. Omdat de kans op verkeersongevallen met wagens groter is bij jongeren dan bij 40-plussers, betalen de jongeren een hogere verzekeringspremie. Bij gelijk risico is de hoogte van de schadeloosstelling (uitkering) afhankelijk van de betaalde premie. Hoe hoger de premie, hoe hoger het uitbetaalde bedrag als het risico zich voordoet. Dit laatste merkt men 31 Social Security.be, Over de sociale zekerheid, geraadpleegd op 7 juli 2019, van https://www.socialsecurity.be/citizen/nl/over-de-sociale-zekerheid/overheidsmanagement V3F484 Sociale Instituties Bachelor in het Sociaal Werk 43 SOCIALE ZEKERHEID bijvoorbeeld in de bloeiende sector van de hospitalisatieverzekeringen, waar riante verzekeringen bestaan waarbij de te betalen premie navenant is. RSZ-bijdrage Ook in het systeem van sociale verzekeringen is het verband tussen premie (of bijdrage), - uitkering risico en schadeloosstelling (of uitkering) aanwezig. Er moeten RSZ-bijdragen betaald worden en bij loongekoppelde bijdragen is er een zeker verband tussen de bijdrage en de hoogte van de uitkering. Het doel van de sociale zekerheid bestaat er echter in iedereen een voldoende inkomen te garanderen in geval van een sociaal risico. Daardoor moet het systeem zo georganiseerd worden dat iedereen zich een verzekering kan veroorloven, hoe laag zijn inkomen ook is of hoe hoog zijn risico op werkloosheid of ziekte ook mag zijn. De te betalen bijdrage moet dus betaalbaar blijven voor hogere risicogroepen en de uitkering moet voldoende hoog zijn, ook voor mensen die slechts kleine bijdragen hebben betaald. Daarom wordt in de sociale zekerheid het verzekeringsprincipe gemilderd door het solidariteitsprincipe. Het is deze solidariteit die de sociale verzekering tot sociale zekerheid maakt. r1063132 Audrey Vervenne 2.2.2 Solidariteitsprincipe Hoewel het solidariteitsprincipe een grote rol speelt in het milderen van het pure verzekeringsprincipe bij ons systeem van sociale verzekeringen (zie verder), is dit principe vooral kenmerkend voor ons bijstandssysteem. Het solidariteitsbeginsel vormt zelfs de grondslag van dit bijstandssysteem. De erkenning van het recht op een leefloon voor iedereen en de financiering van dit recht door iedereen via belastingsgelden, geeft immers uiting aan het gemeenschapsgevoel. Uit dit principe blijkt het gevoel van samenhorigheid of solidariteit doordat men bijdraagt aan een systeem ten behoeve van de leden van de gemeenschap die in nood verkeren. 2.2.3 Soorten solidariteit We bespreken hieronder 4 soorten solidariteit. Horizontale Om de bijdrage/premie betaalbaar te houden voor de beroepsgroepen die een grotere kans solidariteit hebben dat een bepaald risico zich voordoet, werden de bijdragen afgevlakt. Iedereen betaalt dus eenzelfde bijdragepercentage32, los van de risicokans. 32 De werknemersbijdrage bedraagt momenteel 13,07% van het brutoloon. V3F484 Sociale Instituties Bachelor in het Sociaal Werk 44 SOCIALE ZEKERHEID Een laaggeschoolde betaalt hetzelfde bijdragepercentage als een hooggeschoolde, ook al is zijn kans op werkloosheid wellicht veel hoger. De genivelleerde bijdragen zorgen voor een solidariteit van de lage risicogroepen met de hoge risicogroepen. Op die manier blijft de sociale zekerheid betaalbaar voor de hoge risicogroepen. In een systeem van privé-verzekeringen zou die laaggeschoolde werknemer, met een grote kans op werkloosheid, wellicht heel hoge premies moeten betalen wat een verzekering tegen werkloosheid quasi onbetaalbaar zou maken. Precies daarom is de verzekering voor ziekte, werkloosheid en ‘de oude dag’ aan de werking van de markt onttrokken en a.h.w. gesolidariseerd. Het systeem van genivelleerde bijdragen noemt men de ‘horizontale solidariteit’. Het is de solidariteit tussen geluksvogels en pechvogels. Verticale solidariteit Ook in de wederzijdse relatie tussen de bijdrage en de uitkering is er sprake van een vorm van solidariteit. In principe mag men veronderstellen dat men ook recht heeft op een hogere uitkering als een grotere premie betaald wordt. In ons systeem van sociale zekerheid wordt dit echter getemperd door het bestaan van maximumuitkeringen. De uitkeringen worden dus afgetopt of geplafonneerd, terwijl die plafonnering er niet is voor de te betalen premies. Die maxima beperken de uitkeringen voor wie veel verdient, terwijl die r1063132 Audrey Vervenne persoon toch bijdraagt in verhouding tot zijn loon. Daarnaast bestaan er ook minimumuitkeringen. Op die manier heeft ook iemand met een laag loon recht op een leefbaar minimumbedrag. Dit bedrag ligt misschien wel hoger dan het bedrag waarop die persoon in verhouding tot zijn bijdragen recht zou hebben. Het systeem van de genivelleerde uitkeringen noemt men de ‘verticale solidariteit’. Het is de solidariteit tussen rijk en arm. Die verticale herverdeling is heel sterk in die takken die voor vervangingsinkomens zorgen: pensioen, werkloosheid en arbeidsongeschiktheid. Beroepssolidariteit De ‘beroepssolidariteit’ slaat op het feit dat er ook solidariteit is tussen diegenen die bijdragen betalen doordat ze werken. Het gaat immers om bijdragen op lonen en inkomens van werknemers, zelfstandigen en ambtenaren. Het gaat om solidariteit tussen diegenen die een beroep uitoefenen. Omdat het financieringssysteem verschilt naargelang het professionele statuut, is er een aparte regeling voor werknemers, ambtenaren en zelfstandigen. Intergenerationele De ‘intergenerationele solidariteit’ wijst op de ondersteuning van de niet-actieve bevolking solidariteit door de actieve bevolking. O.a. in het systeem van de pensioensector is dit duidelijk aanwezig. De pensioenen die deze maand worden uitbetaald, bestaan uit de bijdragen die eveneens deze maand door de werknemers werden betaald. Dit wordt het ‘repartitiestelsel’ genoemd en op die manier vindt er een verschuiving en onmiddellijk doorschuiven plaats van financiële middelen tussen jong en oud. Het gaat om de solidariteit tussen werkenden en gepensioneerden. V3F484 Sociale Instituties Bachelor in het Sociaal Werk 45 SOCIALE ZEKERHEID Het hoeft geen betoog dat dit systeem onder druk komt te staan, omdat de groep niet-actieven fors blijft aangroeien, terwijl er steeds minder actieven zijn die bijdragen betalen. Door de vergrijzing wordt het moeilijker om ons pensioenstelsel enkel via repartitie (intergenerationele solidariteit) in stand te houden. Pensioenpijlers Het kapitalisatiestelsel, waarbij de werknemers een individuele pensioenreserve opbouwen of kapitaliseren, vult geleidelijk het repartitiestelsel aan. Individueel pensioensparen (derde pijler) en allerlei aanvullende privé-pensioenverzekeringen op bedrijfsvlak (tweede pijler), vullen het wettelijke pensioen (eerste pijler) aan dat via de sociale zekerheid wordt georganiseerd. Dit is echter vooral voor diegenen die het zelf kunnen betalen of die het geluk hebben op een aanvullende pensioenverzekering een beroep te kunnen doen. Het zogenaamde ‘pensioendebat’ zou ons hier echter te ver leiden. 2.3 Types sociale zekerheid Angelsaksisch versus In Europa onderscheiden wij in hoofdzaak twee basistypes van sociale zekerheid. continentaal type Het gaat om het Angelsaksische of Beveridgiaanse type versus het continentale of r1063132 Audrey Vervenne Bismarckiaanse type. Onderzoek heeft uitgewezen dat er daarnaast nog een Scandinavisch en een mediterraan type kan worden afgebakend. Het onderscheid tussen beide basistypes is belangrijk. Ook al komen die nu niet meer in zuivere vorm voor, toch vormen ze de grondslag voor de stelsels van sociale zekerheid die zich de afgelopen eeuw in Europa ontwikkelden. Solidariteitsprincipe Het Angelsaksische type is hoofdzakelijk op het solidariteitsprincipe gebaseerd. Met behulp van de geïnde belastingen wordt gezorgd voor de tegemoetkoming van basisnoden via een bijstandssysteem. Dit bijstandssysteem, gepromoot door de Engelse sociaal-liberaal William Beveridge vlak na WOII, staat model voor het werken met forfaitaire minimumuitkeringen, gelijk voor iedereen en gefinancierd uit belastingen. Het aanvullen van die uitkeringen wordt grotendeels overgelaten aan een sterk uitgebouwde privé-verzekeringsmarkt. Verzekerings-principe Het continentale type is eerder op het verzekeringsprincipe gebaseerd. Eind 19e eeuw promootte de Duitse Kanselier Bismarck al een verplichte pensioenverzekering en een verzekering tegen arbeidsongevallen in bepaalde bedrijfssectoren. Dit systeem ligt ook aan de basis van ons eigen Belgisch stelsel van sociale zekerheid. De takken van de sociale verzekeringen, uitgebouwd door de sociale partners via overleg, worden hoofdzakelijk via de bijdragen op V3F484 Sociale Instituties Bachelor in het Sociaal Werk 46 SOCIALE ZEKERHEID de lonen betaald. In het continentale type vormt het stelsel van de bijstand - gebaseerd op belastingen en bestaande uit forfaits - eigenlijk maar een soort aanvulling van het stelsel van sociale verzekeringen. Het verder analyseren van de types van sociale zekerheid, ook wel eens aangeduid als modellen van de welvaartsstaat, zou ons te ver leiden. Het is wel interessant om die indeling in het achterhoofd te houden bij de actuele discussies over de betaalbaarheid, de leefbaarheid en de doeltreffendheid van onze sociale zekerheid. 2.4 Vlaamse Sociale Bescherming De Vlaamse sociale Wie ziek is, kan in België rekenen op de federale sociale zekerheid voor de terugbetaling van bescherming dokterskosten, medicatie en andere ziektekosten. Maar als je veel zorg nodig hebt, kun je een beroep doen op de Vlaamse sociale bescherming. De Vlaamse Sociale bescherming33 geeft een zorgbudget aan mensen die gedurende een lange periode r1063132 Audrey Vervenne veel zorg nodig hebben. Daarmee kunnen ze de kosten betalen van bijvoorbeeld een woonzorgcentrum, een rolstoel, thuiszorg of andere hulp. Vanaf 26 jaar ben je verplicht om aan te sluiten bij de Vlaamse Sociale Bescherming. Via jouw ziekenfonds betaal je jaarlijks 54 euro. Personen met recht op een verhoogde tegemoetkoming slechts 27 euro. Als zorgbijdrager kan je dan in ruil beroep doen op deze bescherming indien nodig. Maandelijks krijgen een heel aantal zorgbehoevenden een zorgbudget: een financiële extra om de zorg die men nodig heeft rond zich te organiseren. Op dit moment zijn er drie soorten zorgbudgetten. Die zullen we later in deze cursus apart behandelen: - Het zorgbudget voor zwaar zorgbehoevenden ( vroeger: de Vlaamse zorgverzekering - hoofdstuk gezondheidszorg) - Het zorgbudget voor ouderen met een zorgnood (vroeger: de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden – hoofdstuk over Leefloon-OCMW) - Het zorgbudget voor personen met een handicap (ook: het basisondersteuningsbudget, B.O.B. - hoofdstuk zorg aan personen met een handicap) De Vlaams overheid wil de Vlaamse sociale bescherming verder uitbouwen. 33 www.vlaamsesocialebescherming.be V3F484 Sociale Instituties Bachelor in het Sociaal Werk 47 SOCIALE ZEKERHEID 2.5 Doeltreffendheid van sociale zekerheid 2.5.1 Armoede en bestaansonzekerheid We hoeven niemand te overtuigen van het feit dat er nog steeds mensen zijn in onze welvaartsstaat die het niet breed hebben, die er met moeite in slagen om de rekeningen te betalen, die door gebrek aan financiële middelen gedoemd zijn om in slechte woonomstandigheden te leven. Er bestaat - ook bij ons - nog armoede en bestaansonzekerheid. Armoede is een moeilijk te omschrijven begrip. Verschillende definities (bv. auteurs als Townsend, Vranken, Deleeck) wijzen erop dat armoede niet eenduidig kan bepaald worden, omdat het begrip relatief, gradueel en meerdimensionaal is. Toch vinden we telkens terug dat mensen in armoede kunnen Definitie armoede gezien worden als personen van wie de middelen zo ontoereikend zijn, dat ze uitgesloten zijn van de minimaal aanvaardbare leefpatronen in de maatschappij waarin zij leven. Bij die leefpatronen gaat het niet alleen om inkomen en consumptie, maar om alle mogelijke aspecten van het maatschappelijk leven zoals gezondheid, wonen, sociale samenhang, rechtsbescherming, onderwijs, cultuur enz. r1063132 Audrey Vervenne Armoede Armoede is relatief, omdat zij gedefineerd wordt in verhouding tot het algemene welvaartspeil van is een land of een bevolkingsgroep op een bepaald ogenblik. Het is zinloos om een algemeen geldende relatief wereldarmoedenorm te bepalen. Wie arm is bij ons, zal wellicht niet als arm beschouwd worden in een minder welvarend land en omgekeerd. De minimaal aanvaardbare leefpatronen liggen immers op een ander niveau. Armoede Armoede is gradueel, omdat zij betrekking heeft op vaak zeer uiteenlopende toestanden. Sommige is huishoudens leven in moeilijke financiële omstandigheden, maar zijn nog niet uitgesloten van de gradueel minimale leefpatronen (bv. het inkomen is ontoereikend, maar men woont nog in een comfortabele woning, de kinderen lopen school en één van de ouders heeft nog een job). In die context spreekt men van mensen in bestaansonzekerheid. Als de toestand van onzekerheid blijft aanhouden of het inkomen nog meer terugvalt, kan de toestand verergeren en in echte armoede overgaan. Sommige mensen (bv. daklozen) komen helemaal buiten onze maatschappij te staan en verliezen zowat alles. Hiervoor gebruikt men wel eens de term ‘vierde wereld’. Armoede is meer- Armoede is tenslotte ook meerdimensionaal, omdat er niet enkel een inkomenstekort is, dimensionaal maar ook een tekort op vlak van huisvesting, onderwijs, cultuur enz. Er wordt m.a.w. niet geparticipeerd aan verschillende domeinen van onze samenleving. Het gebrek aan inkomen gaat vaak gepaard met slechte behuizing, lage scholing, vereenzaming enz. V3F484 Sociale Instituties Bachelor in het Sociaal Werk 48 SOCIALE ZEKERHEID Doeltreffend? De vaststelling dat er ook in ons welvarend land nog steeds heel wat mensen in armoede of bestaansonzekerheid leven, doet ons de vraag stellen naar de doeltreffendheid van ons systeem van sociale zekerheid. Komen de uitkeringen eigenlijk wel terecht bij diegenen die ze prioritair nodig hebben en slagen ze er bovendien in om hun levenspeil op een aanvaardbare hoogte te brengen? 2.5.2 Mattheüseffect De vaststelling dat - ondanks een erg hoog niveau aan sociale uitgaven - een aanzienlijk aantal gezinnen in armoede en bestaansonzekerheid leeft en een aantal vormen van uitsluiting (zoals onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting) blijven bestaan, intrigeerde wijlen professor Deleeck mateloos. Na lang onderzoek vond hij dat de voordelen van het sociaal beleid meer gaan naar de hogere sociale groepen dan de lagere. Zich baserend op de Bijbelse uitspraak van de evangelist ‘aan wie heeft, zal gegeven worden’, kwam hij tot het zogenaamde Mattheüseffect. r1063132 Audrey Vervenne Als typisch voorbeeld is er de vaststelling dat hogere sociale groepen meer Groeipakket ontvangen en meer genieten van de onderwijsvoorzieningen dan lagere sociale groepen. De kinderen uit de hogere klasse gaan nu eenmaal langer studeren dan die uit de lagere sociale klasse, kiezen voor langere en duurdere richtingen, doen gemakkelijker een jaar over enz. Ook het feit dat hogeropgeleiden langer leven dan lageropgeleiden, zorgt ervoor dat ze langer kunnen genieten van hun overigens ook hoger pensioen. Het Mattheüseffect speelt vooral bij inkomensaanvullende uitkeringen en bij bepaalde collectieve voorzieningen (bv. cultuur en onderwijs). Bij de inkomensvervangende uitkeringen is er immers een tempering van dit effect dankzij de ingebouwde verticale solidariteit. Met het Mattheüseffect duidt Deleeck eigenlijk op de tweespalt tussen de principes van universaliteit (gewaarborgde uitkeringen voor iedereen) en selectiviteit (alleen bijstand voor de behoeftigen). Wellicht is een zekere mate van selectiviteit binnen ons universeel systeem de beste aanpak. V3F484 Sociale Instituties Bachelor in het Sociaal Werk 49

Use Quizgecko on...
Browser
Browser