Biologie T1 H4 Subcellulaire Structuren bij Eukaryoten PDF
Document Details
Uploaded by Deleted User
Tags
Summary
This document covers subcellular structures in eukaryotic cells, including the nucleus, endoplasmic reticulum, ribosomes, Golgi apparatus, lysosomes, mitochondria, and vacuoles. It details their function, structure, and interactions within the cell. The document also mentions processes like protein synthesis, transcription, translation, and cellular respiration.
Full Transcript
biologie thema 1 Hoofdstuk 4 : Subcellulaire structuren bij eukaryoten 1. De celkern (nucleus) - Opslag erfelijk materiaal (DNA) → informatie om eiwitten aan te maken - omgeven door kernmembraan ○ → 2 fosfolipidedubbellagen ○ kernporiën (uitwisse...
biologie thema 1 Hoofdstuk 4 : Subcellulaire structuren bij eukaryoten 1. De celkern (nucleus) - Opslag erfelijk materiaal (DNA) → informatie om eiwitten aan te maken - omgeven door kernmembraan ○ → 2 fosfolipidedubbellagen ○ kernporiën (uitwisseling van moleculen) tss cytoplasma en nucleoplasma in de kern : een of meerder kernlichaampjes (nucleoli) ⬇ - bestaan uit chromatine, RNA en eiwitten - DNA nucleolus → aanmaak ribosomen Chromatine = DNA + eiwitten * Cel die gaat delen → chromosomen! → DNA verdubbelen (= DNA-replicatie) → Chromosomen gevormd →bestaan uit 2 (zuster)chromatiden die identiek zijn aan elkaar. foto’s : Karyogram = chromosomenkaart → tijdens celdeling is het mogelijk om met een microscoop een foto te maken van de chromosomen en ze te rangschikken volgens grootte! → geslachtschromosomen laatste paar! → helft chromosomen van je mama en andere helft van je papa. 2. Het endoplasmatisch reticulum sterk geplooid membraan → vormt afgeplatte zakjes 2 vormen → ruw endoplasmatisch reticulum (RER) → glad endoplasmatisch reticulum (SER) 2.1 Het ruw endoplasmatisch reticulum * bevat ribosomen → maken eiwitten aan → via porie-eiwitten in het ER terecht → enzymen vouwen de pas gevormde eiwitten op → verpakt in transportblaasjes → naar het golgi-apparaat voor de afwerking. 2.2 Het glad endoplasmatisch reticulum Geen ribosomen! Functies : →aanmaak van lipiden (fosfolipiden en cholesterol → membranen) → calciumopslag → stofwisselingsprocessen (vb. in levercellen zal SER helpen bij ontgifting) 3. Ribosomen - Plaats: vrij in de cytosol of op het RER - Functie: Aanmaak van eiwitten in de cel - Opbouw: macromoleculaire eiwitcomplexen (grote en kleine subeenheid) ○ bestaan uit ribosomaal RNA (rRNA) en eiwitten - Aanmaak ribosomen In de nucleolus In het cytoplasma → aanmaak rRNA → kleine en de grote subeenheid → opbouw kleine en grote geassembleerd subeenheid Ribosomen → eiwitsynthese DNA bevat de code om eiwitten te maken! 2 processen: 1. Transcriptie → maken EEN mRNA 2. Translatie → maken HET mRNA! 3.1 De transcriptie In de kern: RNA-polymerase maakt een RNA-kopie van een stukje DNA = gen (mRNA →messenger RNA) mRNA gaat via de kernporiën naar de ribosomen in de cytosol 3.3 De translatie → Informatie van mRNA wordt door de ribosomen afgelezen en omgezet in een polypeptide 4. Proteasomen Bouw: eiwitcomplexen Functie: Afbraak van beschadigde of foutief opgevouwen eiwitten ○ Hoe afbraak? : de peptidebindingen in het eiwit hydrolyseren (afbreken van eiwitten tot peptiden van enkele AZ). ○ AZ kunnen hergebruikt worden (vorming van nieuwe eiwitten) 5. Golgi-apparaat = afgeplatte zakjes = cisternen (hierin zitten enzymen), die op elkaar gestapeld liggen. Werking: Na synthese door ribosomen (op RER) → eiwitten afgewerkt in het golgi-apparaat door vb. aanhechting van suikerketens (glycoproteïnen) → verpakt in golgi-blaasjes verlaten ze het golgi-apparaat naar de plaats in de cel waar ze nodig zijn (via signaalpeptiden = code op eiwitten) secretieblaasjes : functie buiten cel → bewegen naar celmembraan → versmelten met membraan → geven inhoud vrij = EXOCYTOSE ook secretieblaasjes gevormd die pas versmelten wnr ze eerst een signaal ontvangen vb. neurotransmitters (adrenaline) ook transportblaasjes → vervoeren eiwitten van het RER naar Golgi-apparaat 6. Lysosomen Bouw = blaasjes (afgesplitst van het golgi-apparaat) = celorganellen want ze zijn omgeven door een membraan en ze kunnen verschillende afbraakenzymen bevatten om biomoleculen af te breken. Autofagie = afbreken van celeigen bestanddelen * Lysosomen zorgen voor vertering in de cel of breken oude celonderdelen af… ER vormt een membraan rond het af te breken materiaal → blaasje blaasje versmelt met lysosoom → inhoud wordt enzymatisch afgebroken Heterofagie = afbreken van materiaal dat van buiten de cel afkomstig is opname van materiaal in de cel door endocytose → endosoom gevormd endosoom gat versmelten met lysosoom en breekt de inhoud van endosoom af Fagocytose = vorm van endocytose waarbij bacteriën die het lichaam binnendringen worden opgenomen door macrofagen ( = type witte bloedcel van het immuunsysteem) → bacterie omsluiten en vormt een fagosoom → fragosoom versmelt met lysosoom : bacterie afbreken Necrose → = afsterven van weefsel na een beschadiging (factor buitenaf) Apoptose = genetisch geprogrammeerde celdood (doelbewust en strikt) Zuur milieu (lage pH) → lysosoom. ATP-afhankelijke protonenpompen! H+ in het lysosoom gebracht. Lysosomale enzymen werken bij een lage pH! 7. mitochondriën - dubbel membraan - inwendig membraan → vele instulpingen = cristae - binnenruimte = matrix Energiecentrales! → bevatten enzymen die energie vrij kunnen maken uit voedingsstoffen → energie wordt opgeslagen in de vorm van ATP (= energierijk molecule) mitochondriaal DNA (mtDNA) - cirkelvormig DNA in mitochondriën - enkel overgeërfd via de moeder 8. Chloroplasten (plantencellen) - dubbel membraan - inwendig membraan = thylakoïdmembraan → vormen lamellen met stapels gesloten platte membraanzakjes = granum! - binnenste = stroma Fotosynthese In thylakoïdmembranen → lichtabsorberende chlorofylmoleculen 6CO2 + 6H2 0 → C6H12O6 + 6O2 Chloroplast-DNA (cpDNA) cirkelvormig DNA-molecule waarvan meerdere kopieën kunnen voorkomen bevat informatie voor eiwitten die betrokken zijn bij fotosynthese synthese van deze eiwitten → ribosomen in de chloroplast 9. De vacuole (grote centrale vacuole → plantencellen) met vocht gevuld blaasje omgeven door een membraan (= tonoplast) in plantencellen → vacuole neemt 80-90% van celvolume in De vacuoleholte → vacuolevocht : waterige oplossing bestaande uit sachariden, ionen, AZ en kleurstoffen → licht zuur (pH = 5-5,5) Andere plastiden? Plastiden = groep van gelijkaardige organellen omgeven door een dubbel membraan amyloplasten (opslag zetmeel) chromoplasten (opslag kleurstoffen) verdieping : endosymbiosetheorie Functies van de vacuole - watervoorraad van de plantencel - geeft stevigheid aan de plantencel - geeft kleur aan de niet groene plantendelen - bevat toxische of irriterende stoffen → zorgt voor bescherming plant - bevat afbrekende enzymen (zie lysosomen) - → verteringstaken in plantencel Amoebe Voedselvacuole → amoebe omsluit voedsel met haar schijnvoetjes → vacuole waarin voedsel wordt vervoerd naar lysosomen voor afbraak. pantoffeldiertje Meerdere voedselvacuolen 2 kloppende vacuolen → pompen het overtollige water terug naar buiten 10. Cytoskelet = netwerk van eiwitvezels Functies: behoud van celvorm vormveranderingen mogelijk maken houdt celorganellen op hun plaats maakt ook verplaatsing van celorganellen mogelijk eiwitvezels onderverdelen in 3 groepen! 1. microfilamenten 2. microtubuli 3. intermediaire filamenten 10.1 microfilamenten= Bouw: Lange polymeren opgebouwd uit het eiwit actine kunnen in het cytoplasma voorkomen als netwerken of als bundels Netwerken → net onder het celmembraan zorgen ze voor stevigheid → cel in staat om vormveranderingen op te vangen Bundels → samentrekken van de cel (vb. spiervezels in skeletspieren) → vormen van uitstulpingen in het membraan (vb. uitlopers witte bloedcellen) 10.2 microtubuli Bouw: Holle fijne buisjes opgebouwd uit tubuline-eiwitten → groeien en verkorten continu (aan 1 zijde worden tubuline-eiwitten aangehecht terwijl aan de andere zijde tubuline-eiwitten worden afgebroken) → cytoskelet kan zich om deze reden heel snel herschikken Functie: vormen een netwerk waarlangs transportblaasjes en celorganellen getransporteerd worden d.m.v. motoreiwitten 10.3 Intermediaire filamenten Bouw: Bestaan uit verschillende polymeren van eiwitten en zijn iets dikker dan microfilamenten. → structurele functie: verbinden van individuele cellen met elkaar (vorming van weefsel) vb. keratinefilamenten ! Plantencellen geen intermediaire filamenten! 11. Centrosoom ! dierlijke cellen! Centrosoom = 2 centriolen en eiwitten rond de centriolen → centriolen staan loodrecht op elkaar → 1 centriool is een cilinder die bestaat uit korte microtubuli (9 sets van 3) Functie: Dierlijke cellen hebben centriolen nodig om te delen! overzicht