Celstructuren bij Eukaryoten

Het afbreken van eigen celonderdelen door de cel.

Het afbreken van materiaal dat van buiten de cel afkomstig is.

Een vorm van endocytose waarbij bacteriën die het lichaam binnendringen worden opgenomen door macrofagen.

Afsterven van weefsel door een beschadiging.

Geprogrammeerde celdood, doelbewust geregeld door de cel.

Dubbelmembraanorganellen die energie vrijmaken uit voedingsstoffen, ATP produceren.

Dubbelmembraanorganellen in plantencellen die fotosynthese uitvoeren.

Een groot blaasje met vocht gevuld, omgeven door een membraan.

Het proces waarbij een RNA-kopie (mRNA) van een stukje DNA (gen) wordt gemaakt door RNA-polymerase.

Het proces waarbij de informatie in mRNA wordt afgelezen door ribosomen en omgezet wordt in een polypeptide (eiwit).

RNA-polymerase maakt een RNA-kopie van een stukje DNA (gen).

Een messenger RNA (mRNA)-molecuul is een RNA-kopie van een gen.

Proteasomen zijn eiwitcomplexen die beschadigde of foutief opgevouwen eiwitten afbreken.

Proteasomen breken peptidebindingen in eiwitten, waardoor ze worden afgebroken tot peptiden van enkele aminozuren.

Het Golgi-apparaat is een stapel van afgeplatte zakjes (cisternen) met enzymen die eiwitten na hun synthese afwerken en verpakken.

Eiwitten worden na synthese in het Golgi-apparaat afgewerkt en verpakt.

De celkern is het controlecentrum van de cel en bevat het erfelijk materiaal (DNA). Het is omgeven door een kernmembraan met kernporiën voor uitwisseling van moleculen.

Kleine openingen in het kernmembraan die zorgen voor de uitwisseling van moleculen tussen het cytoplasma en het nucleoplasma.

Een structuur in de celkern die betrokken is bij de aanmaak van ribosomen. Het bevat RNA en eiwitten.

Een complex van DNA en eiwitten in de celkern. Tijdens celdeling condenseert het tot chromosomen.

Dichte, draadvormige structuren die bestaan uit DNA gewikkeld rond eiwitten. Ze zijn zichtbaar tijdens celdeling en dragen de erfelijke informatie.

Een netwerk van membranen met ribosomen die aan de oppervlakte zitten. Het RER speelt een rol bij de synthese en verwerking van eiwitten.

Een netwerk van membranen zonder ribosomen. Het SER is betrokken bij de synthese van lipiden, calciumopslag en ontgifting.

Kleine organellen in de cel die verantwoordelijk zijn voor de eiwitsynthese.

Een groep van gelijkaardige organellen die omgeven zijn door een dubbel membraan.

Plastiden die dienen voor de opslag van zetmeel.

Theorie die verklaart hoe bepaalde organellen, zoals plastiden en mitochondriën, hun oorsprong vinden in symbiose met andere organismen.

De vacuole heeft diverse functies, waaronder het opslaan van water, het verstevigen van de cel, het geven van kleur, het bevatten van toxische stoffen en het bevatten van afbrekende enzymen.

Een vacuole in een eencellige die dient voor het vervoeren en afbreken van voedsel.

Een netwerk van eiwitvezels dat zorgt voor de vorm, stevigheid en beweging van een cel.

Eiwitvezels, opgebouwd uit actine, die zorgen voor stevigheid en kunnen helpen bij het samentrekken van de cel.