Document Details

SuitableSanDiego

Uploaded by SuitableSanDiego

Katholieke Universiteit Leuven

Henry Winter

Tags

psychology function theory cognitive science basic concepts

Summary

This document discusses various concepts in functional psychology, including the historical context, key figures, and different schools of thought, plus important terms.

Full Transcript

lOMoARcPSD|42729624 Begrippen functieleer - ALLES Functieleer, deel 1 (Katholieke Universiteit Leuven) Scannen om te openen op Studocu Studocu wordt niet gesponsord of ondersteund door een hogeschool of universiteit...

lOMoARcPSD|42729624 Begrippen functieleer - ALLES Functieleer, deel 1 (Katholieke Universiteit Leuven) Scannen om te openen op Studocu Studocu wordt niet gesponsord of ondersteund door een hogeschool of universiteit Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 1: Situering van psychologie als wetenschap en van functieleer als basisdomein in de psychologie 1.1 Oorspronkelijke definitie vanuit traditionele opvattingen over het geest-lichaam-probleem Dualisme: geest en lichaam zijn gescheiden (“res cogitans” versus “res extansa”) (Descartes) ‘Mind-body-problem’: Een probleem van de interactie tussen geest en lichaam Monisme: geest en lichaam vormen één entiteit (Fechner) Ontologie: zijnsleer Epistemologie: kenleer Solipsisme: elke geest zit opgesloten in zijn eigen “bubbel”, met zijn eigen leef- en betekeniswereld Panpsychisme: alles in de natuur heeft een ziel Psychofysica: een exacte wetenschap van de functionele relatie tussen lichaam en geest. (Volgens Fechner, ‘Elemente der psychophisics’) 1.2 Hedendaagse definitie vanuit visie op complexiteit van de psychologie Gedragsdeterminanten: factoren die het gedrag beïnvloeden Pareidolia: het zien van betekenisvolle voorwerpen in vormloze prikkels zoals wolken, rotspartijen, schimmels enz. (Rorscharch) Nomothetische benadering in psych: algemene wetten (die voor iedereen hetzelfde zijn) Idiografische benadering in psych: specifieke factoren (die individueel verschillend kunnen zijn) Falsificatie: Het aantonen van de valsheid of onwaarheid van een studie of theorie. Staat tegenover verificatie. Longitudinaal design: de waarnemingen of metingen worden bij ieder individu op een aantal achtereenvolgende tijdstippen herhaald. Cross-sectioneel design: ieder individu in een groep wordt eenmaal en op hetzelfde tijdstip gemeten “Occam’s razor”: principe in de wetenschapsleer dat symbool staat voor het wegscheren van alle onnodige ingewikkeldheden (gegevens) om bij de eenvoudigste verklaring uit te komen. 1.3 De positie van psychologie naast andere wetenschappen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 1.4 Basisdomeinen van de psychologie Methodenleer: het fundament van de psychologie waarop de overige vier basisdomeinen rusten; hier wordt immers aangegeven hoe de psychologische fenomenen wetenschappelijk onderzocht moeten worden. Descriptief: hoe het meestal in praktijk gebeurt Functieleer: de studie van de algemeen-menselijke functies of capaciteiten, zoals waarneming, denken, taal, leren emotie… Persoonlijkheidsleer: de studie van datgene waarin het individu uniek is en zich onderscheidt van anderen, de individuele persoonlijkheid, zowel normaal als abnormaal. Ontwikkelingsleer: de studie over de ontwikkeling van de mens, van geboorte tot dood, in al zijn aspecten (functies, persoonlijkheid, gedrag) Gedragsleer: de studie van de gehelen mens in zijn wisselwerking met de omgeving (fysisch en sociaal) Psychopathologie: de wetenschap die psychische ziektes bestudeert (bv. Schizofrenie, psychopathie) Hub science: een frequent gebruikte schakel in een drukbezocht web, zoals een hub airport. Psychologie wordt als hub science beschouwd. 1.5 Geschiedenis van de psychologie Fysiologie: de leer van activiteiten in het lichaam van levende organismen 1.5.1 Empirisme haalt het van rationalisme in de 17de en 18de eeuw Rationalisme: Alle kennis komt voort uit het verstand, de ratio (Kant) Empirisme: alle kennis komt voort uit het zintuiglijke, de empirie. “Tabula rasa”: een onbeschreven blad (Locke) “Esse est percipi”: “zijn is waargenomen worden” (Berkeley à immaterialisme) Immaterialisme: ‘zijn is waargenomen worden’, de geest brengt de materie voort (Berkeley) >< Locke en Descartes 1.5.2 Belangrijke fysiologische ontdekkingen e.a. ontwikkelingen in de 18de en 19de eeuw Zintuiglijke of afferente zenuwbanen: leiden van zintuigen naar centraal zenuwstelsel (Bell) Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Motorische of efferente zenuwbanen: leiden van centraal zenuwstelsel naar spieren (Bell) Frenologie: Het karakter kan worden afgeleid door de vorm van de schedel, die bepaalde knobbels zou vertonen (bv. Wiskundeknobbel) (Gall) Subtractiemethode: de reactietijd van detectietaak aftrekken van de reactietijd van de discriminatietaak. (Donders) Mentale chronometrie: de meting van de tijdsduur van mentale basisprocessen (Donders) 1.5.3 Andere belangrijke voorlopers van de psychologie in de 18de en 19de eeuw Fenomenologie: een stroming die verschijnselen wil leren kennen zoals ze zich aan ons voordoen. (Husserl) Molyneux’ probleem: “Als een blindgeboren man de verschillen tussen vormen zoals bollen en kubussen kan voelen, zou hij, als hij de vaardigheid krijgt om te zien, die objecten alleen kunnen zien door te zien, in verwijzing naar de voelbare schema’s die hij al bezeten? (Berkeley) Nativisme: tijd en ruimte zijn essentieel voor alle waarnemingen (Mach en Kant) Intentionaliteit: begrip geïntroduceerd door Brentano (1838-1917) als hoofdkenmerk van alle mentale fenomenen. Elk mentaal fenomeen heeft een inhoud en is gericht op een object. Het is de zingevende betrokkenheid van het subject op het object. Het is een uitgangspunt van de fenomenologie. Aktpsychologie: psychische fenomenen zijn geen inhouden, maar activiteiten of functies (Brentano) 1.5.4 De eigenlijke start van de psychologie als wetenschap Introspectie: ‘in zichzelf kijken’ om de inhouden van het bewustzijn te analyseren Noodzakelijke voorwaarde: B kan niet voorkomen zonder dat A voorkomt Voldoende voorwaarde: als A voorkomt dan moet B voorkomen Völkerenpsychologie: een soort ethnopsychologie of cross-culutere psychologie Apperceptie: een activiteit in onze geest die van binnenuit werkt, vandaag noemen we dit ‘aandachtsfunctie’. (Wundt) Arm Chair psychologie: denigrerende naam voor beschrijvende psychologie (James) “Blickpunkt”: iets dat uit de achtergrond naar voor springt en je aandacht trekt. (Stromende rivier) (Wundt) Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Psychische causaliteit: onze geest werkt met eigen wetten (eigen mentale energie) Fysische causaliteit: in de natuur hebben gelijke oorzaken gelijke gevolgen (en behoud van energie) Associationisme: je kan geloven in associaties van ideeën zonder dat er 1 specifiek startidee is. 1.6 Belangrijkste stromingen in de psychologie in de 19de en 20ste eeuw 1.6.1 Structuralisme Structuralisme: Ontdekken uit welke structuren de geest bestaat. Men gaat op zoek naar wat de elementaire bouwstenen (= bewuste mentale inhouden) zijn en hoe ze samengesteld zijn tot psychologische gehelen. Stimulusfout: bij introspectieve beschrijvingen moet men zich beperken tot de analyse en mag men niet interpreteren. (Titchener) Introspectie: in zichzelf kijken’ om de inhouden van het bewustzijn te analyseren. Black box: interne processen waarover men geen wetenschappelijke uitspraak kan doen. 1.6.2 Functionalisme Functionalisme: Ontdekken welke functies de geest vervult. Het bewustzijn is geen passief orgaan, maar een “tool box” van functies om adaptief te reageren in nieuwe situaties. Trial and error: Het gedrag wordt efficiënter, foutieve responsen worden geleidelijk geëlimineerd. Vb.: Kat in puzzle box. (Een doos met verschillende slotjes en grendels waar een kat probeert uit te geraken) (Thorndike) “Law of effect”: responsen gevolgd door een beloning worden versterkt, responsen gevolgd door een straf worden geëlimineerd. (Thorndike) Operante conditionering: d.m.v. een bekrachtigende prikkel, gebeurtenis gaat men goed gedrag aanmoedigen (Eerst Thorndike, nadien Pavlov) Atomistisch: het ontrafelen in elementaire bouwstenen Holistisch: Stelt het geheel primair aan delen Experiëntieel: het gebruik van introspectie om bewustzijnsinhouden te analyseren Objectivistisch: enkel wetenschappelijk observeerbare entiteiten (stimuli en responsen) kunnen in rekening gebracht worden. Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 1.6.3 Gestaltpsychologie Gestaltepsychologie: Gestalt” is een Duits woord voor ‘gehele’ vorm. De stroming is gekant tegen het atomistische structuralisme, ze is holistischer. Het is vnl. een Europese traditie (raakte slecht geworteld in V.S.) Apparent motion: Een schijnbare beweging/illusie dat stilstaande prikkels lijken voort te bewegen (Wertheimer) Phi motion: je ziet geen afzonderlijke objecten, maar snel flikkerende prikkels die op zich een nieuw gestalt aannemen. (Wertheimer) Aha-Erlebnis/Plots inzicht: het duikt als 1 geheel op uit het niets (>< trial-and-error) (Köhler) 1.6.4 Behaviorisme Operante conditionering: Een gedrag wordt versterkt door positieve bekrachtiging (beloning) en afgezwakt door negatieve bekrachtiging (straf). Ook wel het leerprincipe “the law of effect”. (Pavlov) Klassieke conditionering: verloopt in 3 fasen: UCS -> UCR Een ongeconditioneerde stimulus lokt een ongeconditioneerde respons uit Vb. Voedsel -> speekselafscheiding CS-UCS -> UCR Een geconditioneerde stimulus gepaard met een ongeconditioneerde stimulus lokt dit een ongeconditioneerde respons uit. Vb. Bel + voedsel -> speekselafscheiding CS -> CR Een geconditioneerde stimulus lokt een geconditioneerde respons uit. Vb. Bel -> speekselafscheiding Psychic reflex: Als een neutrale stimulus (vb. belletje) herhaaldelijk samen aangeboden wordt met een betekenisvolle stimulus (vb. voedsel), lokt de neutrale stimulus na verloop van tijd een nieuwe respons uit die ze voorheen niet uitlokte (vb. speekselvorming) Gedragsmodificatie: Therapie waarbij ervan uit wordt gegaan, dat gedrag in belangrijke mate door leren en ervaring tot stand komt. 1.6.5 Cognitieve psychologie Cognitieve psychologie: Het is een tak van de psychologie die zich met cognitie bezighoudt, dus met al die psychische processen die te maken hebben met zaken als begrip, kennis, herinneringen en geheugen, problemen oplossen en informatieverwerking. Deze leeft vandaag de dag en zal evalueren tot modernere visies. Informatieverwerking: door een soort computer opvatten van psychologische werking tussen S en R. In de meest eenvoudige variant is er een centrale verwerkingseenheid (CPU) tussen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Stimulus (input) en Respons (Output). Het doel hiervan is toegankelijk maken van de ‘black box’ via experimenteel onderzoek. (Dit blijft een uitdaging) Etholoog: Onderzoekt het gedrag van dieren TOTE: Test-Operate-Test-Exit: basiseenheid van recursief gedrag: je bouwt voort. (Miller) Cybernetica: Controletheorie met ‘feedback’ mechanismen enz. (Norbert Wiener) Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 2. Waarneming 2.1 Inleiding Vision sciences: Wetenschappen die allemaal samen met psychologie bijdragen aan het concept ‘waarneming’ Visiovoren: we zijn visuele dieren, visuele waarneming is bij ons belangrijker dan bij andere diersoorten. 1/3 van hersenen actief: bij verwerken van visuele informatie Why look things like they do?: Wij zijn wat we zijn ↔ objecten zijn zoals ze zijn 2.2 Basisnoties van het oog en het visuele brein 2.2.1 De ‘input’ van waaruit visuele waarneming dient te vertrekken Intelligent design: concept dat iets is uitgevonden door een alwetende en een alles kunnende ingenieur. Artefact: iets handgemaakt Lichtgevoelige receptoren: receptoren die licht opvangen in retina Retina: netvlies Kegeltjes/Cones: in fovea → groot detail maar niet sterk voor periferie Staafjes/Rods: minder detail, sterk voor in de periferie, werken goed bij weinig licht, snel veranderende prikkels Netvliesbeeld: hetgeen we binnenkrijgen en dusnog moeten verwerken (=wazig & ondersteboven!) Blinde vlek: geen receptoren in netvlies t.h.v. Optische zenuw → Geen beeld op dat plekje! Saccades: tussen elk netvliesbeeld maken we saccades, oogsprongen dus, om gehele beeld scherper te maken Fixatie: tussen die saccades staan we ook even stil, = fixatie dus! Input: opeenvolging van saccades en fixaties! Smearing: het uitvagen van het beeld tijdens beweging Saccadische suppressie: om smearing te voorkomen → Het oog is tussen saccades even "blind" ! Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Filling-in: die blinde momenten moeten dus ingevuld worden ( door hersenen ) Snapshots: arme gewaarwordingen, eigenlijk de hele som van hierboven 2.2.2 “Bouwstenen” waarmee het visueel systeem aan de slag moet volgens de psychofysische benadering Sensaties: elementaire gewaarwordingen, geregistreerde prikkels Perceptie: uiteindelijke gewaarwording, verwerking/interpretatie prikkels Proximale stimuli: prikkels die nabij het lichaam zijn ( gewaarwordingen ) Distale stimuli: externe oorzaken van proximale stimuli in de buitenwereld, interpretatie bij waarneming dus Sensoriële Psychofysica: houdt zich bezig met metingen elementaire gewaarwordingen → samenhang fysische grootheden, intensiteit van gewaarwording en de ontwikkeling van wetenschappelijke methoden hiervoor Twee soorten Psychofysica (Fechner, Elemente der psychophysik) -> Outer psychophysics: betrekking op relatie tussen intensiteit van fysische prikkels en intensiteit van sensatie (geregistreerde prikkels) -> Inner psychophysics: betrekking op relatie tussen intensiteit van de neurale excitatie en de intensiteit van de sensatie Intensiteit van fysische prikkels: R → reiz (prikkel) Intensiteit van sensatie: S Neurale excitatie E → Hoeveelheid zenuwimpulsen Drempel: "Limen" = Grenswaarde tussen twee stimuli die een ander soort respons uitlokken Absolute drempel: "Reiz Limen → RL" = Grenswaarde die markeert of er net wel of net niet een sensatie is RL overschreden = in waarneembare gebied Differentiële drempel: "Differenz Limen → DL" = kleinste toegevoegde stimulusintensiteit die nodig is om waargenomen te worden ~ JND Just noticable difference: JND → hangt samen met DL Interval of Uncertainty: IU = deel van de grafiek waarbij men niet zeker is of de intensiteit van de prikkel toe- of afgenomen is Bovendrempel: drempel waarbij men geen verschil in intensiteit meer kan waarnemen Onderdrempel: minimale stimulusintensiteit die nodig is om waargenomen te worden Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Wet van Weber: DL ≠ vaste waarde, hangt af van stumulusintensiteit van standaardprikkel! De stimulusintensiteit moet met een constante fractie van zijn waarde verhoogd worden om een juist merkbaar verschil te bekomen k = ∆I / I Weberfractie: k ( = ∆I / I ) → verschilt voor andere soorten prikkels → hoe kleiner, hoe hoger gevoeligheid Increment: kleinste toevoeging (∆I) Wet van Weber-Fechner: schaal met nulpunt en meeteenheid!!! RL nodig om nulpunt te bepalen en JND om meeteenheid te bepalen S = k log R → S = intensiteit geregistreerde prikkel, R = intensiteit fysische prikkel. Om de sterkte van de gewaarwording (S) te laten toenemen als een rekenkundige reeks moet men de stimulusintensiteit laten toenemen volgens een meetkundige reeks. MAPPING TUSSEN STIMULUSINTENSITEIT (fysisch) EN DE GROOTTE VAN DE OVEREENKOMSTIGE GEWAARWORDING ERVAN (psychisch) = psychofysica !!! Signaaldetectietheorie: het vergelijken van false alarms (F) & hits (H) → zo bepalen of er gevoeligheid is Signaalbeurten: beurten waarin weldegelijk prikkels toegediend worden Gissingsbeurten/Catch trials: beurten waarin geen prikkels toegediend worden Gevoeligheid/sensitiviteit: onderscheid kunnen maken tussen signaal- en gissingsbeurten. SENS= v[ u(H) -u(F) ] → als 0 = geen gevoeligheid! d' = z(H) - z(F) ~ verschil in z-scores → beste manier! Antwoordentendens/ bias: mate waarin ppn'n geneigd zijn om meer het ene antwoord te geven dan het andere (BIAS= v[ u(H) +u(F) ] → als 0 = geen bias naar één v. beide antwoorden! ) (c = -0,5 [ z(H) - z(F) ] → criteriumwaarde) 2.2.3 “Bouwestenen” waarmee het visueel systeem aan de slag moet volgens de neurofysiologische benadering Neuronen: hersencellen Neuronen die vuren: het reageren van hersencellen op kenmerken van de stimulus in hun visueel veld LGN: lateral geniculate nucleus - tussenstation tussen oog en visuele cortex V1: primaire visuele cortex Specifiek responsprofiel: cellen zijn zeer specifiek in waarop ze reageren Center-surround structuur: cellen die cirkelvormige stimulus verkiezen met pos centrum en neg omgeving OF neg centrum en pos omgeving Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 On-off cellen: on = reageren bij prikkel, off = niet reageren bij prikkel → center-surround cellen! Simple cells: specifiek gevoelig voor lijnstuk met bepaalde dikte en oriëntatie Complex cells: variaties van lijnstuk in positie zijn mogelijk wanneer oriëntatie optimaal blijft Hyper complex cells: reageren enkel wanneer de lijnlengte overeenkomt met grootte receptief veld Responsprofielen: vlek- Lijn- of randdetector Tuning: cellen vertonen specifieke responsprofielen in functie van specifieke stimuluseigenschappen → dus bijvoorbeeld : simple cells : oriëntatie en lijndikte MT: medio-temporale cortex : complex cells reageren i.f.v. oriëntatie + BEWEGINGSRICHTING ( = tuning! ) Feature detectors: signaleren aan basis liggende kenmerken van een klein stukje van de stimulus in hun receptief veld → moeten verder geïnterpreteerd worden (Detectie van primitieve kenmerken) Filters voor visuele info verwerking: alle Responsprofielen van verschillende neuronen voorzien het systeem in zekere zin van meerdere versies van een gefilterd "input" beeld Spatiale frequentie: # licht-donker overgangen per eenheid oppervlakte → laag = waziger , hoog = scherper. Hoort ook bij Tuning! 2.2.4 Het hiërarchisch en modulair visueel brein Input: ≠ een beeld, maar verzameling hersencellen die vuren, reageren op specifieke kenmerken van stimulus Decoderen: de hersenen die de informatie verder verwerken 1/3 hersenen actief: bij informatieverwerking (2.1) 4 grote lobben: frontale cortex, pariëntale cortex, occipitale cortex & temporale cortex 2 grote stromen van visuele info verwerking -> ventrale/wat-stroom (V1→Temporale cortex) ->dorsale/waar-stroom (V1→ pariëntale cortex) Agnosie: niets meer bewust herkennen → probleem bij ventrale stroom Retinotopie: (Punten dichtbij in het gezichtsveld worden geprojecteerd op nabijgelegen punten in de visuele cortex ) → weten waar punten in het visueel veld liggen, dit wordt zo gecodeerd Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Sheet: hersenschors als 'laken' waar men de dichtbijliggende punten kan bekijken door unfolding Unfolding: het uitvouwen van dat laken om zo een retionotopische map te zien - links-rechts boven-onder Corticale hiërarchie: receptieve velden worden steeds groter naarmaten je hogerop komt in elk van beide stromen in de hersenschors Hiërarchie: trapsgewijze afdaling van meerdere naar mindere Specialisatie: stukken hersenschors die specifieke objecten coderen FFA: Fusiform face area : het specifiek coderen van gezichten PPA: Parahippocampal place area : het specifiek coderen van plaatsen Modules: gespecialiseerde verwerkingseenheden, die dus specifiek objecten kunne coderen Information flow: de richting waar de informatie naar toe gaat Feedforward: van posterieure gebieden naar anterieure gebieden Feedbackward: van anterieure gebieden naar posterieure gebieden Anterieur: vooraan Posterieur: achteraan Bottom-up: Van inputbeelden naar betekenisvolle interpretaties, data-gedreven, informatie gewoon uithetgene wat we zien, interpretaties Top-down: Verwachting van wat er in het beeld zal zijn, concept-gedreven, hetgene wat we zien wordt bijgestuurd door wat we al weten, verwachtingen Model visuele informatieverwerking: gebruik van concepten : simple cells, complex cells, tuning, twee stromen, corticale hiërarchie, groter worden van receptieve velden, maar vooral nadruk op Bottom-up. Tekening! 2.2.5 Voorlopige conclusies Drie grote niveau's van verwerking: -> Low-Level: registratie van de input (stimulatie receptoren netvlies), het decoderen van de eerste neurale responsen → enkelvoudige kenmerken binnen receptief veld van 1cel -> Mid Level: perceptuele groepering van de gefragmenteerde input, figuur-achtergrond organisatie, diepteperceptie enzowel 2-D als 3-D vormperceptie Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 -> High Level: interpretatie van de betekenis van wat er te zien is : identificatie, categorisatie van objecten scènes en gebeurtenissen, semantische associaties, emotionele connotaties, hypotheses COMPLEX SAMENSPEL VAN VERSCHILLENDE PROCESSEN!! → Top-Down, Bottom-up,.. 2.3 perceptuele organisatie 2.3.1 Inleiding Fragmentarisch: stuksgewijs ( binnenkomende prikkels zijn nog heel erg fragmentarisch → moeten georganiseerd worden Perceptuele Organisatie: verzameling processen die instaan voor het organiseren van de fragmentarische proximale stimuli in grotere, gestructureerde gehelen (gestalten) Perceptuele groepering Textuursegregatie Figuur-achtergrond organisatie Vormperceptie Perceptueel bewustzijn: dit bestaat uit georganiseerde gehelen ( gestalten ) niet uit afzonderlijke sensaties!! 2.3.2 Perceptuele groepering Groeperingsprincipes/ Gestaltwetten: Proximiteit, Similariteit, good continuation en common fate. Proximiteit: nabijheid Similariteit: overeenkomst, gelijkheid Good continuation: continuïteit, veranderingen zijn zo geleidelijk mogelijk Common fate: hetzelfde "lot", ondergaan hetzelfde Experiment groepering obv proxim.: lattices Lattices: stippenrasters : zijden a & b met hoek γ (gamma) → welke oriëntatie Attractiefunctie: keuze voor een bepaalde oriëntatie neemt af als een exponentiële functie van de relatieve afstand in die richting. Groeperingsterkte neemt exponentiëel af i.f.v. groter wordende afstand! (Kubovy en Wagemans) Globale regelmaat: symmetrie Ambiguïteit: # gelijke afstanen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Perceptuele indruk: de indruk die ze wekken, de rasters zien er weldegelijk anders uit Pure Distance Law: het geheel is meer en anders dan de som van de delen ( ~ tegen gestaltpsycho) Experiment groepering obv proximiteit, continuïteit en similariteit → Gabor lattices Gabor Lattices: rasters waarbij het basiselement een gaborpatch is Gabor Patch: vlekje met specifiek helderheidsverloop, wordt vaak gebruikt voor modellering receptief veld simple cells Laterale Maskering: detecteren van gabor patch wordt moeilijker door de dichte nabijheid (Polat en Sagi) Colliniare facilitatie: detecteren van gabor patch wordt makkelijker door de langere afstand (Polat en Sagi) Alineëring: hoe sterk de locale oriëntatie samenvalt met de globale rechte of kromme waarvan het element deel uitmaakt. Laterale Maskering en Collineaire facilitatie hangen af van de alineëring tussen de elementen Snake Detection: zoeken van een kromme bestaande uit verschillende gabor patches → proximiteit, similariteit, alineëring, ambiguïteit, complexiteit kromme Association Field: veld van onderlinge aantrekking tussen buurelementen, een basaal groeperingsmechanismen 2.3.3 Textuursegregatie Textuursegregatie: onderscheid tussen verschillende regio's in een niet-homogeen veld → elementen verschillen al dan niet van basiskenmerken →groepering binnen een regio door SIMILARITEIT → segregatie tussen twee regio's door DISSIMILARITEIT 2.3.4 Figuur-achtergrond organisatie Figuur-achtergrond organisatie: ook een opdeling tussen verschillende regio's in een niet- homogeen veld → 1 regio krijgt status als achtergrond, waarschijnlijk grote, holle, assymetrische regio → andere regio krijgt status als voorgrond, waarschijnlijk kleine, bolle, symetrische regio Convex: bol Concaaf: hol Wetten die F-A organisatie bepalen: oppervlakte, Convexiteit & Symmetrie → Verticale symmetrie lijkt meer impact te hebben dan horizontale → Symmetrie niet zo sterk als convexiteit of continuïteit Familiariteit: omtrekken die bekend lijken zullen eerder als voorgrond beschouwd worden Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Extremal edges ↔ cut edges: bepaalde figuren lijken nog door te gaan verder dan de rand ( bolle indrukken ) of stoppen gewoon aan de rand (platte figuren) V1 Neuronen Temporele Dynamiek: (Lamme) 1. onderscheid tussen optimale en niet-optimale oriëntatie in receptief veld 2. onderscheid tussen rand van figuur & achtergrond 3. onderscheid binnenkant figuur en achtergrond Niet strikt bottom-up! -> ook Top-down! = WISSELWERKING!!! Low Level beïnvloedt door High-Level! Extra F-A organisatie wet: geslotenheid, closure, van verschillende obecten, zodat ze een 'figuur' vormen Als alineëring doorbroken → minder performantie! Oriëntatieruis: de oriëntatie van de afzonderlijke delen van een kromme, wijken een beetje af van de ideale oriëntatie Symmetrie bovenop proximiteit, similariteit… (Machilsen) 2.3.5 Figuur-achtergrond organisatie en perceptuele multistabiliteit Intrinsiek Ambigu: innerlijk dubbelzinnig (aangezien toekenning van figuur-status gebaseerd is op aanwijzingen met een waarschijnlijkheid → geen enkele aanwijzing is volledig eenduidig ( dubbelzinnig dus ) Het proces is dus : intrinsiek probabilistisch, niet determnistisch ( voorspelbaar ) LOGISCH Cues worden niet perfect gemeten: zijn ook blootgesteld aan ruis, de toewijzing van figuur- achtergrond is dus niet eenduidig Perceptuele Multistabiliteit: beelden kunnen op verschillende manieren geïnterpreteerd worden Vace-Faces: voorbeeld perceptuele multistabiliteit, je kan vaas zien oftewel een gezicht, achtergrond heeft geen rand, de figuur wel (Rubin) BOWN: border-ownership : strijd om de rand!! Switching: kunnen wisselen tussen de twee interpretaties van een figuur, kan wel niet wisselen omdat enkel één de eigenaar van de rand kan zijn. Bown = Configurationele eigenschap. Tot welke reio een stukje van de rand behoort hangt af van de configuratie ( grotere geheel ). Waarin dat stukje rand is opgenomen 2.3.6 Visuele illusies als illustratie van een algemeen Gestat principe Algemeen gestaltprincipe: visueel systeem codeert zelden of nooit de absolute waarde van locale eigenschappen. Het is relatieve codering, houdt rekening met context, globale Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 configuratie → helderheid, kleur, lengte, oriëntatie, grootte,.. T.e.m. meer semantische eigenschappen Helderheidscontrast: helderheidsovergangen worden door visueel systeem overdreven door naburige elementen → Donkere omgeving = kleuren donkerder → Lichte omgeving = kleuren lichter Waarneming van grootte: grootte wordt overdreven met naburige elementen → Meestal groter bij kleine elementen, meestal kleiner bij grote elementen Klassieke geometrische illusies: Müller-Lyer illusie - lijnstukken van zelfde grootte maar lijken verschillend Sandler Parallellogram - linstukken in figuur zijn eigenlijk even lang Jastrow Illusie - boogjes lijken verschillend door hun onderlinge spatiale relaties Oppel-Kundt illusie - verticale streepjes lijken breder Square grid illusie - vertekening hoogte en breedte van vierkante lijnconfiguratie (Von Helmholz) Hering-wundt illusie - Horizontale lijnen krom Poggendorf illusie - schuine lijnen liggen in elkaars verlengde Ponzo illusie - object in hoek lijkt groter Ehrenstein illusie - vierkant is vertekend door divergerende lijnen Zöllner illusie - schuine diagonalen zijn eigenlijk parralel maar lijken convergerend of divergerend Complexe zwart-wit patronen: Café wall illusie - verticale lijnen zijn parallel maar lijken convergerend of divergerend Fraser illusie - lijkt een spiraal maar zijn cirkels Bulge effect - lijnen worden krom gezien (Kitoaka) Dynamische illusies: Scintillating grid: rondspringende zwarte bolletjes in raster 2.3.7 Subjectieve contouren, modale en amodale vervollediging Subjectieve contouren: waarneming van randen die er eigenlijk niet zijn in V2 bij apen (Von der Heyd) Kanisza-driehoek: 3 illusies : subjectieve contour, ordening in diepte, helderheidscontrast. V2 cellen reageren ook op illusoire randen!! Occlusie: suggestie van bedekking Surface-filling in: object lijkt onder een ander object te vervolledigen waardoor de BOWN naar het bovenliggende object gaat Cue: aanwijzing Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Occlusion cues: aanwijzingen dat een object zogezegd bedekt is door iets Modale completie: het lijkt een figuur met echte randen, ookal zijn die niet getekend → is liever kort (Michotte) Amodale completie: het is een figuur waarvan je de randen niet ziet omdat er occlusie over dit object is, maar je weet dat er wel randen zijn → is liever lang (Michotte) Grote occlusie amodale completie: afronding Kleine occlusie amodale completie: vierkantiger Grote occlusie modale completie: vierkantiger Kleine occlusie modale completie: afronding 2.3.8 Deel-geheel relaties Verhouding tussen delen en geheel: Graz - geheel is meer dan som van de delen Berlijn - geheel is anders dan som van de delen, geheel heeft eigen ontologische status Embedded figures: delen van geheel zijn niet langer aanwezig in bewuste perceptuele ervaring (Witkin) → worden vervormd → zijn niet langer beschikbaar Configural Superiority effect: toevoegen van een overtollige context → leidt tot nieuwe gehelen. Kan soms voordeel opleveren! (Promerantz) Odd man out (OMO): item dat verschilt in de display → gaat bij configural superiority effect sneller gevonden worden! Configural superiority: als toegevoegde context het zoeken vergemakkelijkt Configural inferiority: als toegevoegde context het zoeken bemoeilijkt Redunant: overtollig Neurale basis config. super. Effect (Kubilius en Wagemans) → In Parts conditie werd OMO makkelijker gevonden bij lage corticale gebieden → In Whole conditie werd OMO makkelijker gevonden bij hoge corticale gebieden Lage corticale gebieden: V1, V2, V3, laaggelegen in de hersenschors Hoge corticale gebieden: LOC ( lateraal occipitaal complex ) , hooggelegen in hersenschors → GEHELEN WORDEN GELEIDELIJKAAN OPGEBOUDWD ≠ in strijd met feedforward Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Bistable Diamond: op-en-neer beweging van diagonaal georiënteerde lijnsegmenten ofwel een over-en-weer gaan van ruit ( door amodale completie) → Switching is mogelijk! (Fang) Activatie verschillende hersendelen: Locale percepten → lage corticale gebieden Globale percepten → hoge corticale gebieden = complexer dan feedforward! ( + feedback? ) → In tussenliggende corticale gebieden zag men de trend omkeren! Explaining away: kleine variaties worden wegverklaard door de hersenen bij het waarnemen van een groter geheel. Predictive coding: o.b.v. binnenkomende signalen een voorspelling doen en terugkoppelen naar lage corticale gebieden Error signals: lagere corticale gebieden coderen enkel wat afwijkt van de verwachting 2.4 ambiguïteiten door het probleem van onderdeterminatie 2.4.1 Verandering van theoretisch perspectief Onderdeterminatie: twee dezelfde groottes in het netvliesbeeld kunnen afkomstig zijn van voorwerpen met verschillende ware grootte , bekeken op een andere afstand Determinatie: vaststelling Gestaltpscyhologie: goodness principe, prägnanz, simplicity Goodness principe: perceptuele organisatie zal steeds zo eenvoudig en goed mogelijk zijn = simplicity principle/eenvoudigheidsbeginsel van gestaltpsychologie Cognitieve psychologie ~ kennis en verwachtingen: Veridicaliteit, Likelihood principle Veridicaliteit: de realiteit zo waarheidsgetrouw mogelijk vatten Likelihood principle: waarschijnlijkheidsbeginsel ~ waarschijnlijkheid van interpretatie van perceptie 2.4.2 Klassieke ambiguïteiten en contexteffecten Semantische interpretaties: gaan een perceptie interpreteren a.d.h.v. de betekenis achter de figuur, is afhankelijk van interpretatie welke afzonderlijke delen behoren tot een object Contextinvloeden: gaan een perceptie interpreteren a.d.h.v. de context rond de figuur Hysterese: fenomeen waarbij het omslagpunt van het zien van één figuur naar het andere afhangt, en is hierdoor vertraagd Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 2.4.3 Klassieke ambiguïteiten, onbewuste redeneringen en assumpties Waarneming van helderheid: ~(2.3.6 helderheidscontrast) Intrinsieke objecteigenschappen: eigenschappen die het object zelf bevat ~ reflectantie, pigmentstructuur Extrinsieke objecteig. hoe de lichtbrond het object beïnvloedt ~sterkte en kleurspectrum van licht Scène: hoe het object in de voorstelling staat, relatieve positie, lichtbron, kijker,.. Hol masker: lichtinval+vormperceptie → Convexiteitsassumptie is heel dwingend bij disambigueren van helderheidsprofiel Assumptie licht komt van boven neemt overhand (Gregory) 2.4.4 Grootteconstantie, rol van ervaring en New Look Psychologie Grootteconstantie: grootte in het netvliesbeeld is afhankelijk van 1. grootte object, en 2. afstand van het object ~ hoe kan men zien, in WKH Onbewuste redenering: het visueel doet een onbewuste redenering met een vraagstuk : 2 onbekenden : ware grootte en kijkafstand, 1 bekende : retinale grootte, met gebruik van dieptecues kan men dit vraagstuk oplossen Rol van ervaring ~ Probleem molyneux - George Berkeley, associaties leren leggen bij onbewuste redenering! (Zeigler en Leibowitz) Exp. Grootte laten inschatten: volwassenen & kinderen → volwassenen accurater dan kinderen : meer ervaring → arme kinderen schatten geld veel groter in dan rijke kinderen = rol van ervaring en levenssfeer! (Bruner en Goodman) New Look Psychologie: subjectieve factoren en persoonlijke waarden worden hier sterk benadrukt (Bruner) 2.4.5 Onderdeterminatie van 3D door 2D, vormconstantie, onmogelijke figuren en illusies (Assumpties!) 3D is ondergedetermineerd want verliest bij projectie op de retina haar 3e demensie en wordt dus 2D! Recovery problem - ill-posed problem: het afleiden van 3D uit 2D Oplossingsstrategie: bijkomende assumpties maken!!! Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Probleem Vormconstantie: hoe kan men zien dat iets in werkelijkheid eenzelfde fysische vorm heeft met steeds wisselende netvliesbeelden? ~ elipsvormige cirkel kunnen ook stukjes zijn Vormconstantie: een object behoudt dezelfde vorm ookal wordt hij gezien uit een andere hoek Multistabiliteit: ook in 3D !!! (2.3.5) 3D in 2D zien is een gewoonte!!! Waarneming van grootte: kan vertekend zijn Vormperceptie: kan vertekend zijn door een verkeerde ruimtelijke interpretatie Shepard tables: je kan het niet laten van de parallellogrammen in de diepte te zien, waardoor je de gelijkenis van de parallellogrammen niet ziet Futura gebouw: probleem met parallellogrammen → hoeken die afwijken van 90° zijn voor visueel systeem. Een afwijking in 1 richting, maar is eigenlijk afwijking in ander richting = ambiguïteit en assumpties! 2.4.6 Onderdeterminatie van 3D door 2D, Transactionalisme en Bayesiaanse inferentie Transactionalisme: 3D perceptie ( oplossing van onderdeterminatie) door gebruik van assumpties, gebaseerd op jarenlange ervaringen in de omgeving → onderdeterminatie is dat twee dezelfde groottes in het nesvliesbeeld toch afkomstig kunnen zijn van voorwerpen met verschillende ware grootte (Ames) Kamer van Ames: assumptie van rechthoekige kamers is nog steeds groter dan dat mensen eigenlijk niet kunnen krimpen als ze van ons weglope Trapeziumvormig venster van Ames: laat ronddraaien rond verticale as, zie je geen volledige rotatie, maar een heen en weer beweging = verkeerde interpretatie van trapezium als eenr echthoek = vertekende dieptewaarneming Onbewuste inferentie: recovery probleem van 3D hoeken: hoeken lijken in 3D niet gelijk maar in 2D net wel weten niet als we een 2D beeld hebben, onder welke hoek we naar een 3D hoek zitten te kijken Theorema van Bayes: concreet aan het werk gaan voor het geval men wil achterhalen hoe groot de 3D hoek is, gegeven een 2D hoek Bayesiaanse inferentie: gewicht toekennen aan bepaalde uitkomsten 2.5 Semantische interpretatie van objecten en scènes → Semantische interpretatie staat centraal Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 2.5.1 Objectherkenning – High-level Objectherkenning: semantisch herkennen van de identiteit v voorwerp of aangeven tot welke basiscat. Het behoort = ook voorwerp herkennen maar niet op de naam komen! Matching: overeenkomst tussen on-line berekende objectvoorstelling en een off-line gestockeerde objectvoorstelling in het visueel geheugen. Groot probleem: → variatie gezichtspunt en helderheid → moeten extrinsieke en intrinsieke eigenschappen wegwerken 2 MOGELIJKHEIDEN 3D voorstelling per object : maar 1 representatie stockeren per object → kleine opslag en klein matching probleem = gezichtspuntonafhankelijk Gezichtspuntafhankelijke Object: voorstellingen per object: meerdere representaties stockeren maar makkelijk te berekenen → grote opslag, groot matching probleem = gezichtspuntafhankelijk Recognition by components (RBC): → Is in staat om te verklaren hoe objectherkenning mogelijk is onder clutter met beperkte informatie over een deel van het voorwerp → Nooit eerder gezien vw toch structureel kunnen beschrijven a.d.h.v. de basiscomponenten en hun spatiale relaties → Het combineren van een beperkt aantal componenten in verschillende onderlinge relaties op goede manier te gebruiken (Biedermann) Clutter: deel van beeld bedekken VOORAL BOTTOM-UP Na randdetectie: 2 processen parallel Detectie van niet-toevallige eigenschappen of non-accidental properties Segmentatie van het beeld ter hoogte van diepe concaviteiten → componenten bepalen, hierna nog globale spatiale relaties bepalen , en gezichtspuntonafhankelijke overeenkomst zoeken Concaviteit: inkepingen Onderscheid RBC = segmentatie: het segmenteren bij concaviteiten deelt het basisobject op in nieuwe basisobjecten NAP: non accidental properties = niet toevallige eigenschappen NAP helpt bij Recovery Problem: bij de veronderstelling van een algemeen standpunt (general viewpoint assumption) mag men deze regelmaat in het beeld gebruiken om gelijkaardige regelmaat in de scène af te leiden. Men mag aannemen dat degelijke regelmaat niet het toevallig resultaat is van één welbepaald gezichtspunt. → als men een beeld geprojecteert Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 krijgt die in werkelijkheid niet overeenkomt met de afbeelding op de retina, dan kan je dat beeld enkel zien vanuit 1 bepaald gezichtspunt!! = niet goed! NAP: is een brug tussen perceptuele organisatie en objectherkenning Geon (36 verschillende soorten bouwstenen): → Doorsnede: rechte of kromme randen → Doorsnede: veelvoudig-symmetris, dubbel-symmetrisch of assymetrisch → Grootte: toenemen, toenemen+afnemen, constant → As: recht of gebogen Biedermann → beperkt # basisdelen volstaan om object te herkennen 2.5.2 Scènecontexteffecten op objectherkenning Palmer: scène- consistent/inconsistent/neutraal → herkenning beter in consistente conditie dan in andere → Visueel gelijkende objecten worden verkeerd geïnterpreteerd Loftus & Mackworth: free viewing Free viewing: bekijken van beeld voor 4 sec. → fixatie op onwaarschijnlijke objecten duurden langer en kwamen meer voor dan op waarschijnlijke Speeded object verification: verschillende beelden → Semantisch label → Afbeelding Scène → Mask → Probe 'plaatsaanuiding eventuele target' Target daar aanwezig?? ook schendingen tegen normale spatiale frequenties!! d' tussen 1 &2 → 1: meer schendigen tov spatiale frequenties, 2: langere aanbiedingstijd Top-down: is verwachtingsgedreven → je gaat verwachtingen opbouwen in welke scène je wat kan zien → passende objecten worden beter herkend dan niet-passende → semantiek van een scène wordt meteen opgepikt Post-perceptuele decisieprocessen: heeft misschien niet met waarneming te maken maar met de beslissingen die achteraf gemaakt worden 2.5.3 Snelle categorisatie van objecten Categorisatie: het onderbrengen van concrete visuele prikkel in grote categorie Basisniveau: het meest spontane niveau waar je een object in zou categoriseren Subordinaatniveau: het 2e meest spontane niveau waar je een object in zou categoriseren Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Superordinaatniveau: het 3e meest spontane niveau waar je een object in zou categoriseren = high level → bekijken van grotere gehelen, niet meer afzonderlijke stukken ≠ evident om aan te geven wat representatie in geheugen is Go/No-go: aanduiden of iets aanwezig was in plaatje Speed-accuracy tradeoff: langere reactietijden gaan gepaard met hogere procent correctheid, sneller antwoorden = meer fouten! (Thorpe) Event-related potentials: electrische activiteit is gerlateerd aan de cognitieve processen die zich afspelen in de hersenen na aanbieding van de prikkel → na 150/160 ms was het duidelijk of dier of niet, het beslissingsproces voegde extra tijd toe Feedforward processing: heel belangrijk, is dus verwachtingsgedreven en kunnen zo snel kenmerken extraheren !! Het duurt langer om een prikkel te categoriseren in een kleinere homogene categorie ( basisniveau ) dan in een grotere heterogene categorie (subordinaatniveau) 2.5.4 Snelle categorisatie van scènes Lage spatiale frequentie: klein aantal overschakelingen van licht naar donker per oppervlakeenheid = ruwe spatiale schaal Hoge spatiale frequentie: hoog aantal overschakelingen van licht naar donker per oppervlakeenheid = fijne spatiale schaa Clutter: het 'gevraagde object/scène' is bedekt door iets Occlusie: bedekking van object/ scène door iets anders Schaduwvorming: er valt een schaduw op het object/scène Hybride afbeeldingen: HSF van 1 scène gecombineerd met LSF van andere scène → korte aanbiedingen = LSF, lange aanbiedingen = HSF (Schyns en Oliva) Coarse -to fine verwerkingsvolgorde: LSFtarget+HSFruis daarna HSFtarget+LSFruis → logisch! Ruis tot fijn, LSF van target naar HSF! → opnieuw bevestiging snelle scèneperceptie = LSF Expansie/openheid (Oliva en Torralba) Natuurlijkhei/ruwheid: het verloop van helderheidsprofiel : zacht = open landschappen, hard = steden Spatial envelope properties: scène is een entiteit op zich met globale karakteristieke kenmerken → 7 globale kenmerken: openheid, expansie, gemiddelde diepte, temperatuur, transiëntie, beschutting, navigeerb.heid Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 7 scènecategories (Greene en Oliva) Dens neuraal netwerk: mensen doen hier heel veel beroep op, er is continu informatie uitwisseling met sterke interconnectiviteit 2.5.5 Slotbeschouwing over visuele informatieverwerking Analyse door synthese: binnenkomende prikkels worden niet passief en doelloos door filters verwerkt, maar zitten steeds in het licht voor beschouwing van beschikbare 'bottom-up' informatie en 'top-down' kennis = massief-parallelle informatieverwerking (Neisser) Reverse Hierarchy Theory = nieuwe visie op corticale hiërarchie met onderscheid tussen structurele anatomische aspecten en functionele procesmatige aspecten (Hochstein en Ahissar) Structurele anatomische aspecten: de localisatie in de hersenen Functionele procesmatige aspecten: verloop in tijd Feedforward sweep wordt snel doorgestroomd naar hoge visuele gebieden ~ hypothesen Feecback sweep gaat trager en vult details in die beroep doen op kleinere receptieve velden van de lagere receptieve velden ~ wisselwerking top-down en bottom-up = Onderscheid Low-level en High-level processing en early- en late processing → snelle verwerking in Hoge corticale gebieden!! Verwerking HSF & LSF i.f.v. tijd: ~ object&sceneperceptie van Biederman Schyns en Oliva → LSF wordt snel doorgestuurd naar prefrontale cortex waar hypothesen gegenereerd worden → LSF templates worden eruggekoppeld in tragere feedforwardstroom gecombineerd met HSF van verdere beeldanalyses Ideale Template: het geheel van ruisbeelden waarin een target gerapporteerd was, delen door 2 en daarna de ruisbeelden er van aftrekken waarbij geen target gesignaleerd was → dingen zien in schimmels, wolken,.. PAREIDOLIA (H1) (Schyns en Gosselin) 2.6 Alternatieve theoretische denkkaders 2.6.1 Intermezzo: Terugblik en vooruitblik Mainstream visie: wat vandaag de dag door de meeste waarnemingszoeker als theoretisch denkkader gehateerd w. 2.6.2 Ecologische benadering van James Gibson Ecologische validiteit: waarneming staat steeds ten dienste van zinvol gedrag in zinvolle omgeving → omgeving is bron van stimulatie en de oppervlakten spelen een grote rol Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Probleem van grootteconstantie: het is enkel een probleem als je het object alleen bekijkt. Als je objecten in omgeving bekijkt is er geen enkel probleem → Grootte object bekijken met betrekking tot het aantal bedekte textuurelementen op het oppervlak, geeft steeds een relatieve meting! Constante verhouding! → Vw'n met zelfde FYSISCHE grootte hebben een constante horizon-ratio waar ze ook staan Horizon-ratio: verhouding van het dele boven en onder de horizonlijn Hogere-orde variabelen: verhoudingen, patronen!! Direct pick-up: hogere-orde variabelen worden meteen opgepikt, worden direct zo geregistreerd door visueel systeem, moeten niet meer berekend worden! Ecologische optica: is heel erg verschillend van klassieke optica - onderscheid 2 soorten licht Stralingslicht/radiënt licht: afkomstig van de lichtbron en bevat enkel informatie van de lichtbron Omgevingslicht/ambiënt licht: afkomstig van omgeving en bevat dus ook informatie over voorwerpen uit de omgeving Optic array: het gehele patroon van licht zoals dat invalt op het oog, ≠ 1 lichtstraal! Ambiënt licht: heel veel informatie uit omgeving. Als wrnmr van plaats verandert, is er een heel nieuw beeld, maar de randen staan nog steeds op de zelfde plekk Visual Cliff: visueel systeem maakt gebruik van patronen die randen, diepte en textuurgradiënten specifiëren (Eleanor Gibson) Invarianten: gelijkblijvende factoren ondanks veranderen ( zoals bv randen ). Datgene wat onveranderd blijft onder een bepaalde groep van transformaties Transformationele invarianten: bepaald patroon van verandering, onafhankelijk van de structuur waarop de transformatie plaatsv. bv: structuur van schedel naarmate men ouder wordt. Optc flow: stroom van optische elementen die ontstaat in de optic array van een bewegende waarnemer → Als waarnemer beweeg je in ene richting, dan is er een optic flow in de ander richting, verderaf staat een stroom die stilstaat of met je meebeweegt Bewegingsparallax: richting en snelheid van de optic flow is dus een directe functie van de afstand t.o.v. de bewegende waarnemer Optical looming: het snel expanderende flow field ten gevolge van een snel naderend voorwerp Focus of expansion: geeft aan waar je als waarnemer naar toe beweegt Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Tau ~ Time-to-contact: de verhouding van de grootte in het netvliesbeeld tot de sterkte van de verandering van de grootte over die tijd - hoelang me nog heeft vooraleer men het oppervlak zal raken Affordances: eigenschappen van voorwerpen die in directe relatie staan met gedrag van de waarnemer, wat je met het voorwerp kan doen, wat het voorwerp toelaat Direct pick-up van de invarianten uit visuele informatie Resonance: het visueel systeem moet afgestemd zijn op de beschikbare informatie ≠ berekeningen! Smart mechanisms: hogere-orde variabelen registreren, en niet afleiden uit lage-orde variabelen Waarneming is DIRECT!! Zonder tussenliggende processen!! ITP: (klassieke) indirecte theorieën van perceptie DTP: directe theorie van perceptie ITP → zintuigen = passief DTP → zintuigen = actieve perceptuele systemen 2.6.3 Computationele benadering van David Marr Computationele theorie: analyse van de taak (functie) van visuele waarneming als een informatieverwerkingsprobleem → Wat moet er berekend worden, wat is er beschikbaar?? → Input & Output ?? Representaties en algoritmes: hoe kan je Input en Output voorstellen, hoe kan je deze transformeren?? Hardware implementatie: fysische realisatie van deze representaties en algoritmes in brein en machine Geëxtraheerd: info moet uit de inputbeelden gehaald worden om ze expliciet te maken 3 Grote stappen: Primaire schets 2. 2,5-D schets 3. 3-D objectmodel Primaire schets → Randen extraheren ( want info zit impliciet in netvliesbeelden ) → Blurring, Thresholding, Zero-crossing, Raw primal sketch Blurring: grijswaarde overgangen waziger maken Thresholding: zwart-wit maken door alle grijswaarden boven een bep. Drempel wit te maken, en er onder zwart Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Zero-crossing: "Randen aanmaken tussen zwarte en witte gedeelten" Raw primal sketch: randdetectie + filtering, uit zero-crossing gaat men primitieve features extraheren in verschillende plaatjes Tokens: symbolen, weergeven de meest belangrijkste en abstracte attributen van features los van identiteit Feature: eigenschap Textuursegregatie: (2.3.3) Beeld bestaat uit 2 helften Full primal sketch: abstracte representatie van output na hele proces van perceptuele organisatie, belangrijker dan kenmerken 2,5-D schets ~ recovery probleem (2.3.5) 3D uit 2D halen Gezichtspuntafhankelijke: ruimtelijke oriëntaties van oppervlakken vanuit het standpunt van de waarnemer, kanteling aspecten van diepte uit het beeldvlak weg(slant) en oriëntatie rond de kjikas(tilt) → vectoren!! Onafh. Modules: verschillende dieptecues verwerken : depth from stereo, shape from shading, structure from motion Random-dot-stereogr.: toont aan dat je diepte kan extraheren uit beelden waarin geen herkenbare voorwerpen aanwezig zijn ~ "ruisbeelden" = bottom-up! Correspondentieprobleem: combinatorische explosie van mogelijk overeenkomstige punten, teveel punten die gecombineerd kunnen worden! Constraints: voorwaarden die het aantal mogelijke oplossingen beperkt ( van het correspondentie probleem ) Compatibiliteit: een witte stip komt overeen met een witte stip, een zwarte met een zwarte Uniciteit: elke stip komt slechts overeen met 1 andere stip Continuïteit: (2.3.2) 'Good continuation' → veranderingen verlopen zo geleidelijk mogelijk 3-D objectmodel - onafhankelijke representatie van voorwerpen ~ Biederman, gezichtspuntonafhankelijke voorstelling (2.5.1): Veralgemeence cilinders ~ 'geonen Biedermann (2.5.1) Hiërarchisch 3D-objectmodel: abstracte eind = 1 cilinder, specifiek eind = veel cilinders Stabiele representaties: zelfde representatie voor verschillende objecten, niet zo specifiek Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Fijnere distincties: verschillende representatie voor verschillende objecten, zeer specifiek ~ MATCHING (2.5.1), sensitief CTP: competutationele benadering = synthese van ITP & DTP → CTP = ITP bij ecologische benadering : er zijn berekeningen nodig om informatie te verwerken maar wel verschil : CTP = bottom-up terwijl ITP = ook top-down → Groot deel geïntegreerd in Mainstream visie op waarneming ( ITP dus) 2.6.4 Twee toepassingen als illustratie Vectaranalyse: absolute beweging wordt perceptueel ontbonden in gemeenschappelijke en relatieve beweging Point-light walkers/puntlichtfig: enorm dwingende, spontane, automatische (Gestalt)waarneming die duidelijk gebaseerd is op de spatiotemporele relaties in de input Motion silencing: cirkelvormige configuratie van gekleurde stippen roteert → moeilijker om te zien dat de gekleurde stippen van kleur veranderen tijdens de rotatie dan wanner ze stilstaan → Bewegingsperceptie onderdtukt de bewuste toegang van de kenmerken van het bewegende object = lowlevel (Hubel&Wiesel + Oliva&Schyns + Biederman) of midlevel? Objecthood: als er een goed geheel gevormd wordt, zijn de details minder toegankelijk (=midlevel) Confetti walker: point-light walker, maar dan met verkleurende puntjes Silencing factor: iets waardoor de kleurverandering niet echt opvalt, mate van verandering Objecthood-opnieuw: hoe sterker de delen geïntegreerd zijn in de perceptie van een heel object, hoe minder toegankelijk de veranderingen aan de delen zijn (Embedded figures! 2.3.8) Dieptecues: klassieke informatiebronnen die toelaten diepte te zien (dieptewaarneming) Monoculaire dieptecues: specifieke subset van alle bronnen met diepte-informatie die in normale visuele waarneming beschikbaar zijn (statische afbeelding) Oculomotorische dieptecues: het oog beschikt over spieren die zorgen dat vw'n scherp afgebeeld worden op netvlies Accommodatie: kromming van lens wordt aangepast zodat de beelden scherp afgebeeld worden → dichtbij = lens groter, verderweg = lens kleiner → door kromming van lens afleiden hoe ver iets staat! Convergentie: beide ogen kunnen samen op een voorwerp gericht worden → dichtbij = ogen staan 'scheler', verder weg = ogen staan rechter gericht → door stand van ogen afleiden hoe ver iets staat! Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Visuele dieptecues: Binoculair: met beide ogen bekijken → retinale dispariteit Retinale dispariteit: het verschil dat bestaat tussen 2 verschillende netvliesbeelden ( van beide ogen dus ) omdat de ogen vanuit een verchillende riumtelijke positie kijken naar een object! Horopterlijn: bepaalde lijn in gezichtsveld, elk object die daar op ligt heeft geen retinale dispariteit aangezien de netvliesbeelden gelijk zijn Gekruiste dispariteiten: voorwerpen die voor horopterlijn liggen Niet-gekruiste disp.: voorwerpen die achter horopterlijn liggen Monoculair: met 1 oog kijken Bewegingsparralax ?: twee beelden afkomstig van 1 oog op 2 momenten in de tijd ~ ongeveer zelfde effect van binoculaire dieptecues Statische monoculaire dieptecues: informatiebronnen in 1 statisch beeld Interpositie/occlusie: als 1 voorwerp een ander voorwerp bedekt, dan is dat ééne vw dichterbij dan het andere Relatieve grootte: dingen op grote afstand beslaan een kleiner stuk op het netvlies Relatieve hoogte: hoe hoger in het visueel veld, hoe verder af (horizon) Textuurgradiënten: oppervlakte met textuur in die diepte is uitgstrekt, je ziet de texturen kleiner worden Lineair perspectief: parallelle lijnen die in perspectiefgetekend worden convergern in verdwijnpunt Atmosferisch perspectief: lichtstralen die van ver komen, worden 'vervuild' door stof, en geven een waziger beeld Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 3. Geheugen 3.1 Inleiding Encoding: hoe de informatie in het geheugen komt Storage: hoe de informatie opgeslagen wordt Retrieval: hoe de informatie opnieuw opgeroepen wordt Short-term memory: kortetermijngeheugen Long-term memory: lange termijn geheugen 3.2 Historisch perspectief 3.2.1 Consolidatie en verval Consolidatie: het vastzetten van een spoor in het geheugen, is fysiologisch (Müller) Verval: het vervallen van dat spoor dat vastgezet was, door metabolische processen in hersenen (Müller) Engram: geheugenspoor (Karl lashley) Lesliestudies: onderzoek bij ratten waarbij men stukjes hersenen wegnamen na het leren van een taak om zo te kijken waar taak gelocaliseerd was in hersenen. (Karl lashley) Leslie: stukje hersenen Gedistribueerd geheugen: geheugenspoor zit niet enkel op één plaats maar is gedistribueerd, uitgestrekt over hele hersenmassa Mass action: bij leren werkt de cortex als één geheel, vele hersendelen werken samen Equipotentiality: bij hersenschade in bepaalde gebieden, nemen andere gebieden hun functie over (Karl lashley) Homunculus: in kaart brengen waar verschillende functies in de hersenen liggen d.m.v. mapping, op een afbeelding (Penfield) Hebbian Learning: cells that wire together, fire together' Cellen die connecties hebben, vuren ook samen (Donald O. Hebb) Cell-assembly: groep neuronen die vaak samen actief zijn (Donald O. Hebb) Reverberating cell-assemblies: het vuren van neuronen in cell-assemblies kon blijven doorgaan na het verdwijnen van de ontlokkende gebeurtenis (S of R). Dit principe zou ook belangrijk Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 kunnen zijn als neuraal mechanisme van consolidatie, het vastleggen van het geheugenspoor. (Donald O. Hebb) Grandmother cell: één cel per voorwerp dat we kennen Decay: verval geheugenspoor (Ebbinghaus ~ Fechner met experimenteel werk en kwantitatieve metingen van mentale functies) Besparingsmethode: de tweede keer dat je iets overloopt om te onthouden, haal je er winst uit t.o.v. de eerste keer! Sneller! (Ebbinghaus) → geheugenspoor vervalt niet echt! Blijft nog wat hangen, is niet vergeten! Recall & Recognition: herkenning en herinnering, zijn te subjectief volgens Ebbinghaus (komt los van methode van introspectie) Retentie-interval: besparing meten op verschillene momenten tussen leren & herleren, tijd tussen inprenten en oproepen! Decay-function: verval-functie van herinneren = steil in het begin en daalt heel langzaam na een week (na een maand blijft er nog 20% over) Decay-function slaap: tijdens slaap is er minder verval dan tijdens gewone dag (Jenkins & Dallebach) Confounding variabele: storende variabele REM-fase: rapid-eye-movements-fase → hersenen heel erg actief! = verwerking! (~ reverberating-cell-assemblies) Interferentie ipv verval: verstoring van het vastleggen van geheugenspoor in plaats van verval (echt vergeten) 3.2.2 Rol van schema’s Seriële reproductie: doorvertellen van vreemd verhaal. Verhaal wordt zo aangepast door ons dat er betere gestalten uitkomen (vertekening) (Bartlett) Herkenbaar maken! ≠ letterlijke registratie van leermateriaal = verwerken in schema Schema: samenvattende geheugenrepresentatie van alles wat bij een bepalde scène of gebeurtenis hoort (Bartlett) Mentaal model: interne representatie van de wereld waarop men cognitieve processen kan uitvoeren, waardoor men kan redeneren, voorspellingen maken,... (Craik) → free recall : open vraag welke objecten aanwezig waren → meer scène-consistente → recognition : herkenningstaak, objecten aanwezig of niet → zekerder bij scène-consistente 3.3 Het modaal model van het geheugen Modaal model: heel erg mainstream, wordt daarom zo genoemd. Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Primair geheugen ~ KTG : bewustzijn, met de informatie in actieve, bruikbare toestand "on- line" ~ Matching (H2) (William James) Secundair geheugen ~ LTG : informatie in niet actieve-toestand, tijdelijk niet geactiveerd, opslagplaats "off-line" ~ Matching (William James) 3.3.1 Sensorieel register Sensorieel register: systeem om informatie heel erg kort bij te houden na het verdwijnen van de prikkel Iconisch geheugen: visuele modaliteit Echoïsch geheugen: auditieve modaliteit Whole report: zoveel mogelijk letters reproduceren (Sperling) →4 à 5 letters reproduceren Partial report: met toon aangegeven welke rij ze moesten reproduceren → 9 letters reproduceren → onmiddellijk na wegnemen van de stimulus is er een goede, vrij volledige representatie beschikbaar voor ‘uitlezing’ 3.3.2 Basiskarakteristieken van het korte termijngeheugen Korte-termijn geheugen: KTG voor alledaagse geheugentaken, is ook werkplaats, niet enkel opslagruimte! → korte duur en beperkte capaciteit Maintenance rehearsal: informatie actief houden, rehearsal = oefenen, blijven herhalen Elaborative rehearsal: het uitwerken van de informatie en ze zo naar het LTG overdragen Coding: het in verband brengen met verschillende zaken en zo over te dragen naar het LTG Brown-peterson Paradigma: woorden onthouden en reproduceren na kort interval met rehearsal prevention task Rehearsal prevention task: taakje die ervoor moet zorgen dat men geen eloborative rehearsal doet, men mag de opgevraagde items dus niet herhalen in het hoofd en ze zo onthouden = echt de capaciteit van het KTG testen! Verassend resultaat, soorten vergeten: à LTG = interferentie, ≠ echt weg! à KTG = verval = echt weg! Memory span: capaciteit van het KTG, Magical number 7 ± 2 (George A. Miller) à KTG kan tussen 5 en 9 objecten onthouden à LTG onthoudt meer dan 9 woorden Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Bits: eenheid informatietheorie Chunks: zinvolle, betekenisvolle eenheden zoals verwerkt door proefpersoon Continue informatiedoorstroom: vanuit KTG naar LTG KTG: "on-line" LTG: "off-line" Chunking: dit proces kan items groeperen in grotere gehelen en de capaciteit (opvoeren in het LTG dan) Aard gebruikte code ~ maat van verwarbaarheid (Baddeley) targets&distractors testlijst: testlijst met woorden die ze eerder moesten onthouden en distractors Distractors: kwamen overeen met de targetwoorden in klank of betekenis, of hadden toch helemaal geen relatie →KTG = auditiever en LTG is semantischer! Varied-set procedure: 1-6 items aangeboden aan constant tempo gevolgd door kort interval en achteraf een item om te oordelen of deze aanwezig was in de set van items (Sternberg) Fixed-set procedure: vooraf reeks van 1-4 items vanbuitenleren en kregen 120 proefbeurten waarbij ze moesten aangeven of een item aanwezig was in een zekere set zat → Serieel zoekproces aan hoge snelheid 3.3.3 Bijkomende evidentie voor het onderscheid tussen KTG en LTG Seriële-positie effect: het beter onthouden van items uit een geordende lijst vooraan of achteraan in de reeks dan in het midden primacy effect: het beter onthouden vooraan in een lijst → Het eerst in KTG, dan is er nog genoeg capaciteit om elaborative rehearsal te doen en over te dragen naar LTG Het niet onthouden van het middelste deel → KTG stilaan overbelast, door tradeoff niet genoeg capaciteit om naar LTG over te dragen Recency effect: het beter onthouden achteraan in een lijst → deze letters zitten nog net in het KTG omdat het opvragen van de items dan begint Amnesie: geheugenverlies Retrograde amnesie: niets meer herinneren vòòr een bepaalde gebeurtenis of mogelijk niets meer kunnen onthouden op lange termijn o Amnesie in LTG Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 The bourne Identity: omdat het lijkt dat heel je geschiedenis is weggewist, kan dit tot een gevoel van identiteitsverlies leiden. Anterograde amnesie: Niets meer onthouden na hersenbeschadiging o KTG verstoord o Verstoring van infromatieoverdracht van het KTG naar het LTG 3.3.4 Bedenkingen bij het onderscheid tussen KTG en LTG Lengte retentie-interval: belangrijkste verschil! Aard van het vergeten: hoe goed men zich een recente ervaring herrinnert, hangt af van het retentie-interval en mate van interferentie Aard van code: "KTG = fonologisch, LTG = semantisch" → te simplistisch, KTG kan ook semantisch zijn, LTG kan ook auditief zijn → hangt af waar we aandacht aan besteden Seriële positie-effecten: kunnen door strategie van de persoon beïnvloed worden → wat iemand onthoudt hangt af van de persoon hoe goed dat iemand het verwerkt 3.4 Alternatieven voor het modaal model van geheugen 3.4.1 Werkgeheugen i.p.v. KTG Werkgeheugen (William James) ≈ KTG, heeft beperkte capaciteit voor opslag van voorbijgaande aard (transiënt) ≠ KTG, KTG = opslagruimte om informatie naar LTG over te dragen, WG houdt informatie actief Central executive: controlesysteem die subsystemen controleerd om complexe taak uit te voeren en om capaciteit toe te wijzen Dual task: meer slave systems voor verschillende taken Slave systems: subsystemen Phonological loop: werken met fonologische informatie Visuo-spatial scratch pad: werken met visio-spatiale informatie Episodische buffer: werken met episodische informatie Dual task Paradigma: taken tegelijk doen, kijken naar de invloed van de performantie van de 1e taak door de 2e taak = dual task cost 3.4.2 “Levels of processing theory” i.p.v. “Stage model” Levels of processing (Craick en Lockhart) à Geheugen is een nevenproduct van informatieverwerking ( waarnemen en begrijpen ) Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 à Onthouden van gebeurtenis hangt af van de diepte van de encodering Deep processing: semantische verwerking van informatie Shallow processing ≠ semantische verwerking van informatie Oriënteringstaak: verschillende soorten informatieverwerking induceren Incidentele leertaak: wordt niet gezegd dat er geheugentest volgt! → semantisch > fonologisch > orthografisch 3.5 Het lange-termijn geheugen 3.5.1 Opslaan - encoding Elaboratie: mate van uitwerking Massed Practice: zo vaak als nodig herhalen van de stof om alles perfect te reproduceren Distribuced practice: leerproces sprieden over aantal dagen à voor zelfde tijd betere geheugen performantie! Spacing effect: dat leren in gesplitte stukken in de tijd betere geheugenperformantie opleveren Semantische codering: wordt langer onthouden! → door elaboratie = relaties leggen tussen item dat onthouden moet worden met reeds onthouden items Congruïteitseffect: ja-zinnen worden beter onthouden dan nee-zinnen Distinctiveness: mate waarin de gecodeerde info het te onthouden item specifieert - belangrijke onderdelen opnoemen → onderscheiding van het voorwerp Von Restorff effect: item dat afwijkt van andere items in een reeks ( visueel, fonologisch, semantisch ) wordt beter onthouden! Distinctiviteitshypothese tegengesteld aan elaboratiehypothese? → distinctiviteit = voorstander specifieke codering → elaboratie = voorstander breedte van informatieverspreiding! (Beide processen succesvol) Elaborative encoding: zoveel mogelijk kenmerken onthouden van item Distinctive encoding: per item specifiek op één kenmerk letten en verschillen opmerken Generatie-effect: mate waarin men info verwerkt is maximaal als men zelf verwerkt, zelf op een idee moet komen Tip-of-the-tongue: woorden waar je net niet op kan komen, zelfs als je deze niet kan oproepen worden deze nog beter onthouden omdat je ze zelf moest genereren! Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Organisatie: discrete, individuele items in grotere gehelen onderbrengen Elaboratie = relatie tussen de te stockeren items en items die al in het geheugen zitten Organisatie = relatie tussen de te stockeren items onderling Materiaal-geïnduceerde organisatie: onderscheid tussen de organisatie in het materiaal zelf Clustering in recall: actieve groepering in herinneringsfase Subjectieve organisatie: men zet de woorden die in zelfde semantische categorie zitten toch samen om beter te onthouden Verbeelding: voorwerpen voorstellen! → Voorwerpen voorstellen à betekenis woord blijft beter onthouden! → Niet-abstracte woorden worden beter onthouden Methode van loci: tijdens leerfase moet men item inbeelden en ergens in omgeving neerleggen en bij het heroproepen van het item moet men gaan kijken in die omgeving 3.5.2 Bewaren (‘storage’) Episodisch geheugen: specifieke gebeurtenissen (Tulving) → spatiaal & temporaal → waar en wanneer! Semantisch geheugen: algemene kennis, wordt niet bijgehouden waar en wanneer deze kennis opgedaan is à Netwerkmodellen: concepten en hun interrelaties à Kenmerkmodellen: concepten gestockeerd als lijst van kenmerken zonder verdere structuur Tachable Language Comprehender (Quillian): hiërarchisch netwerk met de meest algemene kennis bovenaan en minst algemene kennis onderaan + Cognitieve zuinigheid: vermijden duplicatie van kennis, alle eigenschappen van concepten worden op hoogst mogelijke niveau in hiërarchie gestockeerd Categorie-grootte effect: hoe groter de categorie, hoe langer het zoeken duurt Frequentie-effecten: snelheid waarmee we iets terugvinden meer bepaald door frequentie van het kenmerk! Semantische-afstandseffecten: alle subconcepten worden gelijk behandeld, maar is niet zo, sommige vogels kunnen 'minder vogel' zijn dan andere Spreading activation model (Collins en Loftus): netwerk van concepten + eig. + semantische afstanden worden doorgedreven in model = hoe sterker connectie, hoe dichter bij elkaar Activatie: sterkte neemt af naarmate afstand groter wordt Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 → schendingen categorie-grootte effect : het is makkelijker bepaalde items in een grotere categorie onder te brengen, dit zou normaal meer tijd in beslag nemen maar dat doet het niet Feature-set theory (Smith, Shoben en Rips): kenmerkmodel → definiërende kenmeren : MOETEN aanwezig zijn om tot een bepaalde categorie te horen → karakteristieke kenmerken : Zijn aanvullend, maar niet noodzakelijk voor bep. Categorie, is wel typisch Verificatievragen: kenmerken opsommen van item en van mogelijke categorie →hoe meer overeenkomst dan zal men toezeggen = appart beslissingsproces, neemt ook veel tijd in! Propositioneel netwerkmodel: propositie als basiseenheid = kleinst mogelijke uitspraak die op zichzelf kan staan + propositie (waar of onwaar) à geeft proposities weer maar ook onderlinge relaties à empirsiche evidentie: hoe minder proposities in zin, hoe beter wordt onthouden 3.5.3 Oproepen - retrieval Permanent geheugen: informatie die hier zat, zal nooit meer verdwijnen, er zal altijd iets blijven hangen Vergeten: opgeslagen geheugen kan niet meer opgeroepen worden Associatieve sterkte retrieval cue: cue ( aanwijzing ) is effectief als hij in het verleden vaak gepaard ging met het te onthouden item Encoding specifity (v. retrieval cue): is een bep. Retrieval cue zeer specifiek samenkwam in het verleden met het op te vragen item is dit effectief → encoding specifity meer voor episodisch geheugen en associatieve sterkte meer voor semantisch geheugen Höffding step: gebaseerd op perceptuele gelijkenis tussen nieuwe prikkel en vroegere herinneringen Single-process theory (1PT): het juiste item wordt meteen en automatisch uit het LTG gehaald Dual-process theory (2PT): juiste item wordt meteen en automatisch uit LTG gehaald + extra beslissingsproces 2PT Herinnering à eerst genereren van een mogelijk item uit het geheugen, daarna het herkennen van het item of verifiëren à hoog frequente woorden worden beter herinnerd dan laagfrequente woorden Herkennen à enkel het herkennen of verifiëren van het voorwerp à hoog frequente woorden worden minder goed herinnerd dan laagfrequente woorden 1PT Herinnering & Herkennen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 à oproepen van informatie verloopt op zelfde manier! Herkenning is wel makkelijker omdat deze de beste retrieval cue in deze conditie aangeboden wordt à Cue switching van leerfase naar testfase geeft probemen Expliciete tests: er wordt aan proefpersonen expliciet gevraagd om zich iets te herinneren Impliciete tests: proefpersonen kunnen op een test beter presteren door eerder opgeslagen informatie uit het geheugen te halen, zonder dat ze hierop gewezen worden à Onderscheid impliciet en expliciet geheugen Cued recall: deelnemers krijgen één element van een paar aangeboden als cue voor de herinnering van het tweede element van het paar Facilitatie bij benoeming: impliciete geheugenmaat blijft stabiel wanneer het expliciete geheugen na verloop van tijd zal verminderen (Mitchell en Brown) Declaratieve kennis: kennis die men in stellingen of beweringen kan meegeven (vb. semantische en episodische informatie) Niet-declaratieve kennis: procedurele kennis die nodig is om bepaalde handelingen of taken te kunnen uitvoeren (veters knopen, fietsen…) 3.6 Hoe goed is het geheugen echt? Accuraatheid: hoe correct het geheugen is 3.6.1 Foutieve herinneringen (“False memories”) Reproductieve geheugen: onderzoek dat meestal met zinloos materiaal werkt (letters, woordparen…) Reconstructieve geheugen: onderzoek dat meestal met zinvol materiaal werkt (verhaaltjes of afbeeldingen) Insertion: een object dat afwezig was bij de inprenting toevoegen in het geheugenspoor ervan (gecreëerde herinneringen) Imagination inflation: procedure waarbij proefpersonen hun ervaring voor de geest te halen en aangeven hoe zeker ze hiervan zijn. Na 2 weken doen ze dit nog een keer, men stelt vast dat de zekerheidsoordelen toenemen. Lost-in-the-mall technique: onderzoekers zijn erin geslaagd om een herinnering aan iets dat nooit gebeurd is, in te planten in het geheugen van één proefpersoon op vier. (Loftus en Pickrell) DRM-paradigma: lijst met 15-tal worden die semantisch gerelateerd zijn aan één kritisch woord (vb. appel). Aan het eind komt een herkenningstaak, waarbij 80% het foutieve kritische woord herkent (foutieve herinnering). (Deese, Roediger, Mcdermott) Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 3.6.2 Visueel geheugen à onze herinneringen zijn minder accuraat en precies dan we denken Flashbulb memories: duidelijke, gedetailleerde herinneringen van emotioneel beladen momenten (zoals 9/11) (Brown en Kulik) Novel foil: nieuwe afbeelding van een totaal verschillend voorwerp Exemplar foil: twee exemplaren van eenzelfde voorwerp Distinctief: hoe sterk verschillend Conceptuele distinctiviteit: dezelfde soort, betere voorspeller voor het langetermijngeheugen van verschillende exemplaren van eenzelfde categorie. Perceptuele distinctiviteit: dezelfde perceptuele kenmerken zoals vorm, grootte, kleur… Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 4: Aandacht 4.1 Inleiding Gefocusseerde aandacht (focal attention): Datgene dat je aandacht heeft, staat in focus Scrutiny: Het serieel zoeken van een moeilijk te vinden stimulus of het minutieus bekijken van details in een complexe visuele stimulus Volgehouden aandacht (sustained attention): het vermogen om ononderbroken met één inspannende taak bezig te zijn, zonder dat je afgeleid wordt door andere zaken of zonder dat je gedachten afdwalen van de taak (=dagdromen, mind wandering) Aandachtsspan: hoe lang je in staat bent tot volgehouden aandacht 4.2 Selectieve aandacht 4.2.1 Aandacht als filter Bottleneck: metafoor voor visie op aandacht als filter (Broadbent) Dichotisch luisteren: Stimuli in 2 oren Split-span techniek: Je gaat de aandacht per oor meten Shadowing: de boodschap in 1 oor onmiddellijk nazeggen. De boodschap in het andere oor blijkt dan achteraf niet meer reproduceerbaar. 4.2.2 Filtermodellen. Met vroege en late selectie Cocktail party fenomeen: als in het geattendeerde kanaal plots de naam van de proefpersoon uitgesproken wordt, merkt de proefpersoon dit wel op Attenuation: Een filter is geen alles-of-niets-doorlaatsysteem, maar een relatieve verzwakker (of versterker) van een van beide kanalen) (Treisman) Pigeon holing: verschillende info tegelijk onderbrengen in categorieën (vb. met letters en cijfers) ‘duiven in een hokje’ 4.2.3 Parallelle en seriële verwerking in visueel zoeken Visual search: visuele zoektaak Feature: enkelvoudig kenmerk Set size: een variabel aantal items Disjunctie: odd man out verschilt van vorm OF kleur à parallel Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Conjunctie: odd man out verschilt van vorm EN kleur (combinatie) à serieel Binding-probleem: Er zijn meerdere kenmerken samen nodig om het object te kunnen onderscheiden van de andere objecten Master map of locations: een representatie van de plaatsen in het visuele veld waar activatie vastgesteld wordt omdat er targets of distractors aanwezig zijn. Spotlight of attention: met en zaklamp al deze mogelijke locaties één per één belichten Illusoire conjuncties: het verkeerdelijk combineren van basiskenmerken Free floating features: losse codering van de afzonderlijke kenmerken, nog niet met elkaar gecombineerd op de juiste plaats in het visuele veld Guided search: het basisidee is dat je niet alle locaties in de “master map” moet langslopen, maar dat je enkel zoekt in die gebieden waar de activatie verhoogd is door de dubbele aanwezigheid van “feature”-activatie. 4.3 Spatiale aandacht 4.3.1 Kernbegrippen Spatiale aandacht: het oriënteren van aandacht naar stimuli in het visuele veld Coverte aandachtsverschuivingen: aandachtsverschuivingen zijn niet direct zichtbaar omdat ze gaan zonder oogbewegingen Overte aandachtsverschuivingen: aandachtsverschuivingen zijn extern observeerbaar omdat ze gepaard gaan met oogbewegingen Exogene aandachtsverschuivingen: aandachtsverschuivingen die aangetrokken worden door de stimulus (van buitenaf) Endogene aandachtsverschuivingen: vrijwillige sturing (van binnenuit) door de persoon zelf (vb. taakinstructies) 4.3.2 “Cueing” paradigma Cueing paradigma: paradigma waarmee coverte aandachtsverschuivingen meetbaar worden gemaakt. (Posner) Goal-driven: detectieproces met als doel om zo snel mogelijk te zijn Sudden onsets: perifere cues die vanzelf de aandacht trekken (vb. korte lichtflits) Position markers: kadertje waarbinnen de stimulus zal verschijnen Stimulus-driven: gedreven vanuit de prikkel zelf Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 4.3.3 Metaforen voor aandachtsfocus en aandachtsverschuivingen Spotlifght of attention: de aandachtsfocus (James) Zoomlens: de breedte van de aandachtsfocus kan variëren i.f.v. de taak, je kan heel groot of heel klein inzoomen. (Laberge) Perceptual load: smallere focus bij hogere perceptuele belasting, bredere focus bij lagere perceptuele belasting (Lavie) 4.3.4 “Attentional capture” in het “singleton” paradigma Singleton: de locatie springt eruit op basis van een enkelvoudig kenmerk Capture: aandacht gevangen door de prikkel Oculomotor capture: Het oog zelf wordt gevangen, dan zie je vb. kromming in het saccadetraject optreden, ofwel in de richting van de distractor ofwel weg ervan Disengagement: locatie van saillante (opvallend) object kan geïnhibeerd worden om de aandacht los te laten 4.4 Integratie Alerting: aandachtsniveau opkrikken Orienting: spatiale aandachtsverschuivingen 4.5 “Inattentional blindness” Inattentional blindness: de quasi-blindheid voor goed zichtbare aspecten van de stimulus t.g.v. onvoldoende (gerichte) aandacht 4.5.1 “Blindheid” door beweging Motion-induced blindness (MIB): blindheid door beweging Troxler fading: het verdwijnen van details uit de achtergrond en het invullen van eenzelfde homogene achtergrond Winner-take-all-mechanisme: datgene wat onze aandacht trekt, trekt alle aandacht naar zich toe 4.5.2 “Blindheid door veranderingen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Change blindness (CB): blindheid voor veranderingen Mud splashes: maskerbeeld Transsaccadische veranderingen: scèneveranderingen tijdens een oogbeweging Gist perception: betekenisvolle scènes die in hun geheel verwerkt worden Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 5: Samenhang 5.1 Inleiding 5.2 Mentale verbeelding 5.2.1 Het “mental imagery debate” Mental imagery: mentale verbeelding, het proces van “denken in beelden” of “beelden oproepen”, is niet hetzelfde als fantasie! Mind’s eye: hiermee kijk je naar je mentale beelden zoals echte beelden of voorwerpen Mental imagery debate: debat tussen benaderingen met elks een verschillende visie over mental imagery. Kosselyn: alle informatie wordt als proposities bijgehouden. Pylyshyn: Er is ook informatie die in analoge representaties bijgehouden wordt 5.2.2 Experimentele evidentie Mentale rotatie: in je hoofd een voorwerp roteren (Shepard en Metzler) Symbolische afstandseffect: Antwoorden worden vlugger gegeven naarmate het verschil in ware grootte tussen beide voorwerpen groter is Scannen: visueel aftasten Mental travel: zich mentaal van één punt naar een ander begeven 5.3 Priming 5.3.1 Kernbegrippen Priming: De aanbieding van een eerste prikkel heeft een effect op de verwerking van een tweede prikkel of op later gedrag Directe of “repetition” priming: een prikkel wordt gewoon herhaald. Latere aanbiedingen van eenzelfde prikkel worden dan sneller verwerkt Prime: eerste prikkel Target: tweede prikkel Perceptuele priming: perceptuele gelijkenis tussen ‘prime’ en ‘target’ (vb. klank, lettertype, vorm) Conceptuele priming: verwantschap op betekenisniveau Semantische priming: ‘prime’ en ‘target’ komen uit eenzelfde semantische categorie of delen veel semantische eigenschappen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Associatieve priming: sterke associatie tussen ‘prime’ en ‘target’, maar niet noodzakelijk omdat ze uit eenzelfde categorie komen (vb. koe en melk) Context priming: representatie van een context waarin de target met grote waarschijnlijkheid voorkomt Affectieve priming: er wordt een affectieve waarde overgedragen van prime op target Respons priming: het kan zijn dat een “prime” (eventueel onbewust) ook een respons initieert. Een goede basislijnconditie is dus cruciaal bij de meting van priming-effecten. Masked priming: er wordt een masker gebruikt om de verwerkingstijd van de prime te beperken Subliminale priming: de prikkel blijft onder de drempel of ‘limen’ van het bewustzijn 5.3.2 Perceptuele priming Niet-visuele component van priming: er is in het visuele beeld geen enkele overeenkoms tussen prime en target (Biederman) Long-term priming: het interval tussen de prime en target bedraagt toch enkele minuten (redelijk lang) Short-term priming: Prime en target volgen direct na elkaar 5.3.3 Onbewuste semantische priming Onbewuste semantische priming: een statistisch significant indirect effect van een eerste prikkel op het verwerkingsproces van een daaropvolgende prikkel (op basis van semantische relaties tussen prime en target), in afwezigheid van directe effecten op bewuste detectie van de prime (Marcel) Lexicale detectietaak: woord of geen woord? 5.3.4 Negatieve priming Negatieve priming: vertraging op de verwerking van een “target”-stimulus doordat een voorafgaande, gerelateerde prikkel eerst onderdrukt moet worden in condities met selectieve aandacht à raakvlak aandacht, perceptie, geheugen en bewustzijn 5.3.5 Onbewuste priming van gedrag 5.4 Onderzoek over mentale functies als een spelletje “20 questions” Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 “20 questions”: spelletje waarbij je moet raden welk concept iemand in gedachten heeft door binaire (ja/nee) vragen te stellen Dichotomie: tegenstelling 5.5 Theoretische integratiepogingen 5.5.1 ACT-R ACTR: adaptive character of Thought-Rational Chunks: basiseenheid van concepten en hun eigenschappen, die via buffers beschikbaar gemaakt worden voor gebruik tijdens cognitieve operaties Productieregels: als-dan regels, die tussenkomen bij het oproepen van kennis, zoals hoe letters typen, hoe optellen en hoe met een auto rijden Cognitive tutors: ACT-T wordt gebruikt in onderwijsondersteuning, vb. in de vorm van een soort wiskundepakket dat de leerkracht vervangt 5.5.2 Spaun Spaun: semantic pointer Architecture unified network 5.6 Praktissche integratiepogingen 5.6.1 Autisme Joint attention: wederkerigheid van aandacht schenken, mensen met autisme hebben het hier moeilijk mee Faze following: volgen naar waar iemand staart Mind-blindness of mentalisatieprobleem: Probleem met het mentaal inleven in de andere Set shifitng: mensen met autisme hebben hier problemen mee, ze kunnen lang bij iets vast blijven hangen, ook als dit niet tot het gewenste resultaat leidt Centrale coherentie: alles in zijn context zien 5.6.2 Kunst Aesthesis: de mogelijkheid om geprikkeld te worden door een van de vijf zintuigen Psyco-esthetiek: de wetenschappelijke discipline gewijd aan het begrijpen van de factoren die de esthetische appreciatie bepalen Gedownload door Henry Winter ([email protected])

Use Quizgecko on...
Browser
Browser