Marketing Concepts and Strategies Quiz
48 Questions
0 Views

Choose a study mode

Play Quiz
Study Flashcards
Spaced Repetition
Chat to lesson

Podcast

Play an AI-generated podcast conversation about this lesson

Questions and Answers

Wat is het doel van Every Day Low Pricing (EDLP)?

  • Om constante prijzen te hanteren (correct)
  • Om exclusieve distributie te creëren
  • Om impulsaankopen te stimuleren
  • Om tijdelijke prijspromoties te gebruiken
  • Wat beschrijft het concept 'Facing' in een schap?

  • De zichtbaarheid van een product in het schap (correct)
  • Het schapaandeel van een merk
  • De manier waarop producten worden gepresenteerd
  • Het totale aantal producten in een winkel
  • Wat betekent de term ECR (efficient consumer response)?

  • Een strategie gericht op kostprijs vermindering
  • Een model voor samenwerking binnen de distributieketen (correct)
  • Een systeem voor klantenservice verbetering
  • Een methode voor het vaststellen van productprijzen
  • Wat is een 'flagship store'?

    <p>De meest doorontwikkelde outlet binnen een formule</p> Signup and view all the answers

    Welke technologie maakt het mogelijk om gegevens tussen de computers van verschillende bedrijven uit te wisselen?

    <p>EDI (Electronic Data Interchange)</p> Signup and view all the answers

    Wat houdt 'Forward buying' in?

    <p>Het inkopen van een te groot volume tijdens een prijspromotie</p> Signup and view all the answers

    Wat is een belangrijk kenmerk van de EDLP (Everyday Low Pricing) prijsstrategie?

    <p>Lage prijzen worden continu gehandhaafd</p> Signup and view all the answers

    Wat is de functie van de Fair share index?

    <p>Vergelijken van marktaandeel tussen producten</p> Signup and view all the answers

    Wat is het doel van een eiland display in een winkel?

    <p>Het aantrekken van consumenten naar specifieke producten</p> Signup and view all the answers

    Wat wordt bedoeld met 'family grouping'?

    <p>Een presentatie die artikelen met een logisch verband groepeert</p> Signup and view all the answers

    Welke van de volgende beschrijvingen past bij het concept van exclusieve distributie?

    <p>Enkele detailhandelaars krijgen het alleenrecht op een product</p> Signup and view all the answers

    Wat is een belangrijk kenmerk van Fast Moving Consumer Goods (FMCG)?

    <p>Ze zijn meestal levensmiddelen</p> Signup and view all the answers

    Wat is de rol van de foodservice marketing mix?

    <p>Het combineren van tactische instrumenten voor marketingstrategie</p> Signup and view all the answers

    Wat houdt de term 'enabling technologies' in binnen ECR?

    <p>Technologieën die ECR-processen ondersteunen</p> Signup and view all the answers

    Wat betekent de term 'eindgebruiker'?

    <p>De consument die het product uiteindelijk gebruikt</p> Signup and view all the answers

    Wat inhoudt equity transfer?

    <p>Het verplaatsen van merkwaarde tussen productcategorieën</p> Signup and view all the answers

    Wat wordt bedoeld met 'basket spend'?

    <p>Het totaalbedrag dat consumenten uitgeven in hun winkelmandje</p> Signup and view all the answers

    Wat beschrijft de term 'benadering van de beslissingsboom'?

    <p>Het belissingsproces dat een consument doorloopt voor een aankoop</p> Signup and view all the answers

    Wat is 'below the line communicatie'?

    <p>Direct verkoopsbevorderend communicatie</p> Signup and view all the answers

    Wat betekent 'bestedingsaandeel'?

    <p>Het deel van de bestedingen dat een specifieke groep aan een product besteedt</p> Signup and view all the answers

    Wat beschrijft 'blocking' in de context van retail?

    <p>Het strategisch plaatsen van producten om zichtbaarheid te vergroten</p> Signup and view all the answers

    Wat houdt 'branchevervaging' in?

    <p>Concurrentie tussen verschillende sectoren door brede assortimenten</p> Signup and view all the answers

    Wat is de functie van 'brandblocking'?

    <p>Het indelen van producten per merk in het schap</p> Signup and view all the answers

    Wat is een 'B-merk'?

    <p>Een merk dat bekend is, maar niet genoeg merktrouw geniet</p> Signup and view all the answers

    Wat houdt een speerpunt categorie in?

    <p>Een categorie waar extra marketingaandacht naar uitgaat</p> Signup and view all the answers

    Wat is de functie van 'spiegelen' in de retail?

    <p>Het op het schap naar voren plaatsen van producten</p> Signup and view all the answers

    Wat is een Stock Keeping Unit (SKU)?

    <p>Een uniek identificeerbare productvariant</p> Signup and view all the answers

    Wat betekent 'time to market'?

    <p>De periode van idee tot productintroductie</p> Signup and view all the answers

    Wat is een 'tertiaire klant'?

    <p>Een klant die hoogstens 25% van het budget binnen een outlet besteedt</p> Signup and view all the answers

    Wat houdt 'tracking & tracing' in?

    <p>Het volgen van producten door de logistieke keten</p> Signup and view all the answers

    Wat is een trade allowance?

    <p>Een financieel voordeel voor retailers van fabrikanten</p> Signup and view all the answers

    Wat wordt verstaan onder 'sell-out'?

    <p>Het volume dat door een shopper effectief wordt gekocht</p> Signup and view all the answers

    Wat betekent 'supply side' binnen ECR?

    <p>De productie en logistieke processen binnen de keten</p> Signup and view all the answers

    Wat houdt 'service merchandising' in?

    <p>Het systeem waarbij de leverancier het assortimentbeheer in een outlet doet</p> Signup and view all the answers

    Hoe worden 'shopping goods' gekarakteriseerd?

    <p>Producten waarbij de consument vergelijkend winkelt</p> Signup and view all the answers

    Wat betekent 'shopability' in de context van een outlet?

    <p>De mate waarin een outlet in staat is de beoogde beleving over te brengen</p> Signup and view all the answers

    Wat is de rol van 'shelf management'?

    <p>Het organiseren van de schaplayout voor duidelijke presentatie</p> Signup and view all the answers

    Wat houdt 'shopper marketing' in?

    <p>Marketing die zich richt op de behoeften van consumenten in aankoopmodus</p> Signup and view all the answers

    Wat is 'space management'?

    <p>Het toekennen van ruimte aan productcategorieën met aandacht voor variabelen</p> Signup and view all the answers

    Wat betreft 'Supplier Managed Inventory' (SMI)?

    <p>De leverancier houdt de voorraad bij en vult deze aan</p> Signup and view all the answers

    Wat is de betekenis van 'convenience goods'?

    <p>Dagelijkse gebruiksartikelen.</p> Signup and view all the answers

    Wat geeft de conversiegraad (clinch rate) aan?

    <p>Het percentage bezoekers dat iets koopt binnen een winkel.</p> Signup and view all the answers

    Wat is 'cross docking'?

    <p>Goederen worden rechtstreeks naar de winkels gebracht na levering.</p> Signup and view all the answers

    Wat houdt cross merchandising in?

    <p>Het gelijktijdig onder de aandacht brengen van verwante producten.</p> Signup and view all the answers

    Wat is het doel van Customer Account Profitability (CAP)?

    <p>Het bepalen van de relatieve winstgevendheid van een account.</p> Signup and view all the answers

    Wat is de rol van Customer business development?

    <p>Het ontwikkelen van strategische relaties met retailers.</p> Signup and view all the answers

    Wat is de functionaliteit van een dashboard?

    <p>Een visuele weergave van belangrijke gegevens en prestaties.</p> Signup and view all the answers

    Wat is het doel van Continuous Replenishment Program (CRP)?

    <p>Het waarborgen van een continue goederenstroom tussen leverancier en retail.</p> Signup and view all the answers

    Study Notes

    Retail- en actiecommunicatie

    • Aanvullend assortiment: Extra producten naast het basisassortiment, vaak in grotere winkels.
    • Above the line (ATL) communicatie: Marketing via massamedia (tv, radio, kranten). Doel is breed publiek bereiken om merkbekendheid te vergroten.
    • Below the line (BTL) communicatie: Marketing gericht op directe interactie, zoals promoties en evenementen.
    • Activity Based Costing (ABC): Kostencalculatiemethode die kosten toerekent aan activiteiten, niet aan producten.
    • Afroombeleid: Marketingstrategie waarbij eerst een hoge prijs wordt gevraagd voor een nieuw product, daarna geleidelijk verlaagd wordt.
    • Afvloeiing: Deel van de bestedingen van een klant die via een specifiek kanaal niet in de outlet zelf worden gedaan.
    • AIDA: Aandacht, interesse, verlangen, actie – de fasen in een koopproces.
    • All Commodity Value (ACV): Totale besteding in consumentenwaarde van een winkelorganisatie.
    • Allowance: Prijsafspraak of bijdrage in commerciële transacties (bv. tussen leverancier en retailer). Dit kan zowel een trade allowance (korting voor de retailer) als een consumer allowance (korting voor de consumer) zijn.
    • A-merk: Merken met hoge kwaliteit, bekendheid en beschikbaarheid.
    • Ankerpunt: Referentie voor de prijsbeleving van de consument.
    • Arbeidsproductiviteit: Hoe efficiënt wordt arbeid ingezet om output te genereren.
    • Assortimentsbreedte: Het aantal verschillende productgroepen in een assortiment. Een smal assortiment heeft weinig groepen, een breed assortiment veel.
    • Assortimentsdiepte: Het aantal verschillende varianten in een bepaalde productgroep. Diep = veel varianten, ondiep = weinig.
    • At home kanalen: Bedrijven die producten aanbieden voor thuisgebruik.
    • Automated Store Ordering (ASO): Software die automatisch bestellingen genereert zodra de voorraad onder een bepaald niveau komt.
    • Availablity: beschikbaarheid van producten in een outlet.
    • Back of house merken: Merken die enkel door de consument in de keuken of het huishouden worden gezien.
    • Baseline sales: Gewone omzet buiten promotieacties.
    • Basket analyse: analyse van alle producten in een winkelmandje.
    • Basket Penetration: Percentage van klanten of huishoudens die een bepaald product meenemen in hun mandje.
    • Basket spend: Totaal bedrag wat consumenten uitgeven bij een kassa.
    • Bedrag per bezoek: Gemiddelde uitgave per consument op een specifiek bezoek.
    • Below the line (BTL) communicatie: Direct verkoopsbevorderende communicatie
    • Benchmark: Maatstaf om prestaties te meten.
    • Beslissingsboom: Model dat de stappen van de keuzes in een koopproces visualiseert.
    • Bezoekfrequentie: Gemiddeld aantal bezoeken van kopers aan een bepaalde outlet.
    • B-merk: Kenmerkende merken die goed bekend zijn, maar minder sterke merkvoorkeur dan A-merken genereren.
    • Black box: Proces in een consumentengeest die niet goed begrepen is.
    • Blocking: Strategisch plaatsen van producten in de winkel om de zichtbaarheid te maximaliseren.
    • Blokvorming Schappresentatie: Groeperen van gerelateerde artikelen in blokken.
    • Branchevervaging (industry blurring): Retailers verbreden hun assortiment, concurrentie komt uit andere sectoren.
    • Brandblocking: Producten van één merk worden samen opgesteld in schappen.
    • Brand focus strategy: Strategische focus op merkwaarde binnen een bepaald kanaal.
    • Brand monitor strategy: Actief monitoren van het kanaal voor toekomstige strategische mogelijkheden.
    • Brondocument: Document die gegevens, transacties of informatie vastlegt.
    • Bukhoogte Schapzone: De breedte van een schap op een bepaalde locatie.
    • Bulkpresentatie: Massale aanpak van het tonen van een product.
    • Business analyse: Proces dat doelstellingen en categorieën optimaliseert.
    • Buyer: De persoon/organisatie die de aankoop doet.
    • Buying occasion: Het koopmoment; het specifieke moment van de beslissing tot aankoop.
    • Call centre: Centrale klantenservice voor contact met klanten.
    • Captive audience: Communicatiedoelgroep die in een specifieke situatie wordt blootgesteld aan een communicatieboodschap.
    • Cash generating: Assortiment dat focus legt op het genereren van liquiditeiten.
    • Categorie: Logisch gerapporteerde categorieën in de winkel voor marketing- en financiële beoordelingen.
    • Categorie analyse: Analyse van een markt, klanten, leveranciers en formules in een bepaalde categorie (bv. sportartikelen).
    • Categorie definitie / Category definition: Bepalen van welke producten bij welke categorie horen.
    • Categorie implementatie: Uitvoeren van een category plan voor een product/categorie.
    • Categorie rollen: Klanten- en rendementgerichte strategische functies van categorieën.
    • Categorie strategieën: Leidraad voor categorie-rollen en doelstellingen.
    • Categorie tactieken: Concreet invulling van categorie strategieën in retail (prijs, promoties, etc.).
    • Category buyer: De afdeling of persoon die inkoopzaken regelt in het retailbedrijf,
    • Category captain: de leverancier die leiding geeft aan het catergory management voor een bepaalde categorie in een winkel
    • Category development: Ontwikkelen en verbeteren van een productcategorie.
    • Category killer: Retailer die een volledig assortiment heeft in een specifieke categorie.
    • Category management: Integrale manier van managen van categorieën als aparte business units.
    • Category manager: Persoon verantwoordelijk voor beheer van een productcategorie.
    • Censusdata retail: Verkoopgegevens van alle outlets/een formule.
    • Channel: Verkoopkanaal.
    • Channel development: Ontwikkeling van merken en verkoopkansen in bestaande en nieuwe kanalen.
    • Channel management: Integraal strategisch commercieel management voor bestaande of nieuwe verkoopskanalen
    • Checkout: Kassa.
    • Clinch rate: Synoniem voor conversiegraad: percentage shoppers dat iets in de winkel koopt.
    • Collaborative opportunities: Mogelijkheden voor samenwerking binnen een kanaal tussen partners.
    • Collaborative Planning, Forecasting & Replenishment (CPFR): Samenwerken in een keten voor planning, voorspelling en heraanvulling van voorraden.
    • Collo Omdoos: Standaardverpakkingen in groothandel of distributie.
    • Collomoduul: Standaardmaten voor omverpakkingen voor efficiënte logistiek.
    • Concentratiegraad: Percentage van de totale inkoop dat een outlet doet bij een moederbedrijf.
    • Consument: De persoon of partij die een product gebruikt.
    • Consumenten panel (household panel): Een groep consumenten die gegevens levert over hun aankoop.
    • Consumer allowance: Kortingen of promoties die direct aan de consument worden aangeboden (bv. coupons).
    • Consumer Decision Tree: Visueel model van consumentenbeslissingen bij aankopen.
    • Consumer Packaged Goods (CPG): Voorverpakte producten.
    • ConsumerScanPanel: Representatieve groep huishoudens waarover continu aankoopgegevens worden vastgelegd.
    • Consumptieverwantschap: Producten die dezelfde behoeften dekken binnen een assortiment.
    • Continuous Replenishment (CRP): Continue aanvoer van goederen van leverancier naar afnemer, gebaseerd op geautomatiseerde informatie-uitwisseling over vraag en voorraad.
    • Contraplaatsing: Producten van één categorie tegenover één specifieke categorie geplaatst.
    • Contribution to margin: De nettomarge van een product, berekend op basis van het omzetaandeel.
    • Convenience category / Convenience categories: Productcategorieën in een winkel die eenrichtingsoplossing aanbieden voor klanten.
    • Convenience goods: Dagelijkse gebruiksartikelen.
    • Conversiegraad: Percentage van de bezoekers dat een aankoop doet.
    • Cross docking: Goederen die direct van leverancier naar klant worden gestuurd zonder tussenopslag.
    • Cross merchandising: Het samen plaatsen van gerelateerde producten om verkopen te stimuleren.
    • Customer Account Profitability (CAP): Winsten per cliënt/account.
    • Customer business development: Afdeling binnen een bedrijf gericht op het ontwikkelen van langdurige relaties met retailers.
    • Customer Contact Centre (CCC): Meer recente versie van een call center, incl. contact via email en website.
    • CRP (Continuous Replenishment Program/Planning): Programma voor een continue aanvoer van goederen in het retailproces
    • Customer marketing: Marketing van een fabrikant gericht op retailers/tussenhandel
    • CW: Afkorting voor Central Warehouse.
    • Dashboard: Grafische weergave van belangrijke bedrijfseconomische en operationele data.
    • DC: Afkorting voor distributiecentrum.
    • Decision tree: Algoritmisch model of grafische weergave om beslissingen te visualiseren.
    • Defend sales strategy: Strategisch handhaven van het huidige (hoge) verkoopniveau.
    • Delisten: Proces waarbij een bedrijf van de beurs wordt gehaald.
    • Demand side: Commerciële processen in de keten om ervoor te zorgen dat de consument het product koopt.
    • Destination categorie: De meest strategische productcategorieën volgens retailers
    • Direct Product Costs (DPC): Directe kosten die aan een product/assortiment kunnen worden toegekend.
    • Direct Product Profitability (DPP): Netto winst van een product/assortiment na het aftrekken van de directe kosten.
    • Discounter: Retailer die zich focust op lage prijzen.
    • Distributiegraad: Het percentage retailers dat een bepaald product verkoopt.
    • Diversificatie Strategie: Strategische keuze voor het introduceren van bestaande producten op nieuwe markten.
    • Dual placement: Strategie om producten op meerdere plaatsen in de winkel te plaatsen.
    • Durables: Duurzame consumptiegoederen
    • Economic Value: Het rendement van een kanaal.
    • ECR (efficient consumer response): Snel, goedkoop en efficiënter inspelen op consumentenvraag.
    • EDI (Electronic Data Interchange): Electronische gegevensuitwisseling tussen bedrijven.
    • EDLP (Everyday Low Pricing): Prijsstelling met consistente lage prijzen, zonder promoties.
    • Eiland display: Een display midden in een gangpad om klanten te engageren
    • Eindgebruiker: Consument.
    • Eindverbruiker: Degene die een product/dienst consumeert.
    • EFT(S) (Electronic Funds Transfer System): Electronische geldtransactie.
    • Enabling technologies: Technologieën die de processen binnen ECR beter/sneller maakt.
    • Enhance trade strategy: Strategie om samenwerking binnen een kanaal te versterken.
    • Enseigne: Winkelformule.
    • Equity transfer: Het overhevelen van merkeigenschappen uit één categorie naar een andere.
    • Exclusieve distributie: Strategie waarbij aanbieder producten enkel via één of beperkt aantal retailers verkoopt.
    • E-tailer: Online retailer.
    • Every Day Low Pricing (EDLP): Consistente lage prijzen, zonder periodieke kortingen of promoties.
    • Excitement creating: Strategie om impulsaankopen te stimuleren.
    • Facing: Een schapindelingseenheid met één product.
    • Fair share: Gericht op marktaandeel dat redelijk is gegeven de andere aanbiedingen.
    • Fair share index: Marktaandeel van een product, ten opzichte van de benchmark van andere producten.
    • Family grouping: Producten in groepen plaatsen op de schappen, gebaseerd op verwantschap.
    • Fancy merk: Huismerk met een aparte naam.
    • Family Grouping: Groepering van producten in de logistiek, geordend naar schapindeling.
    • Fast Moving Consumer Goods (FMCG): Consumptiegoederen met hoge omloopsnelheid.
    • First In First Out (FIFO): Het principe dat de oudste voorraad eerst wordt verkocht.
    • Flagship store: De meest belangrijke/ondersteunde winkel in een formule.
    • Floorplan: Diagram van de schapindeling van een outlet.
    • Floorplan: Tekening die de positie, grootte en indeling van categorieën in een outlet weergeeft.
    • Foodservice: Bedrijven die producten aanbieden voor horeca.
    • Foodservice marketing mix: Marketinginstrumenten voor foodservice.
    • Format: Type winkel
    • Formule: Specifiek marketingmodel van retail groothandel of eindverkopers.
    • Forward buying: Koop van een te groot aandeel aan producten tijdens een promotie om later zonder korting te verkopen.
    • FRAT: Parameter voor het segmenteren van klanten in een database.
    • Frequency: De frequentie van bezoeken van een klant aan een winkel of outlet.
    • Front of house merken: Merken die door consumenten direct kunnen worden waargenomen.
    • Funshopping: Winkelen als een recreatieve activiteit.
    • Generiek product: Product met lage prijs, maar identiek aan concurrerende producten, maar lage kwaliteit.
    • Geconverteerd volume: Verkopen uitgedrukt in een specifieke eenheid (bv. kg).
    • Global Data Synchronisation (GDS): Standaardisatie van artikelgegevens voor uitwisseling over de wereld.
    • Gondola: Vrijstaande stelling met meerdere artikeldragers voor producten.
    • Goudmijn: Producten met hoge omzet en rendement.
    • Grab-and-go: Producten die snel kunnen worden gekocht zonder lange wachtrijen.
    • Grijphoogte: specifieke schaphouding in de winkel.
    • Grijze kanaal: verkooppunten die niet in de Nielsen database zijn opgenomen.
    • Grossier: Groothandelaar
    • Grossier - cash & carry: Groothandelaar waar consumenten zelf hun producten opnemen.
    • Grossier - uitbreng: Groothandelaar die producten naar de eindverkoper of retailer levert.
    • Gross Margin Return on Inventory (GMROII): Verhouding brutowinst op de voorraadinvestering.
    • GS1 - code: Internationale standaard voor productidentificatie
    • Horizontale presentatie: Producten in horizontale banen of rij opgesteld in een schap.
    • Household panel: Groep huishoudens die informatie over hun aankopen en consumptie geven.
    • Hotspot: Strategisch productdisplay in opvallende zone van een outlet.
    • Huismerk: Merk dat enkel binnen een specifieke formule of winkel verkocht wordt.
    • Hypermarkt: Winkel met zeer breed assortiment, voornamelijk voedsel en niet-voedsel producten, grote parkeerruimte en zelfbediening.
    • Impulsaankoop: Spontane/ongeplande aankoop.
    • Impulsgroep: Producten die over het algemeen ongepland gekocht worden.
    • Incremental sales: Omzet die te wijten is aan extra verkopen door marketing acties.
    • In-out (of Tijdelijke artikelen): Producten tijdelijk verkocht met vaak lage prijzen.
    • Index: Waarde of cijfer dat de prestatie van een factor of element (vb. sales) weergeeft ten opzichte van vorige periode.
    • Industry blurring: Verschillende industrieën doen hetzelfde of overvleugel elkaar (nieuwe producten van bedrijven in andere sectoren).
    • Ingrediëntencategorie: Categorie met voedsel- en/of bereidingsingrediënten.
    • In-store marketing: Marketing gericht op de consument (in een outlet).
    • Intensieve distributie: Strategie om producten bij zoveel mogelijk verkooppunten te plaatsen.
    • Introductiekorting: Kortingen om een nieuw product te introduceren.
    • IWWIWWIWI-generatie: Generatie van consumenten die willen wat ze willen wanneer ze het willen.
    • Joint category management: Samenwerking tussen retailer en leverancier voor het managen van een product categorie.
    • Joint promotion: Samenwerkingsactiviteiten voor promoties tussen retailer en leverancier.
    • Kameleonconsument: Consument wiens koopgedrag variabel is en verandert afhankelijk van de situatie.
    • Kanaalconflict: Conflict tussen verschillende partijen in een distributiekanaal (bv. tussen verschillende niveaus in een keten).
    • Kassa-aanslag: Totale bedrag van een consument aan de kassa.
    • Kengetal (KPI): Meetbare waarde om de prestaties te meten van een proces, organisatie of activiteit.
    • Kernassortiment: Basisassortiment van een winkelformule.
    • Ketenomkering: Focust zich op de daadwerkelijke vraag van de consument in plaats van het aanbieden van producten.
    • Key account: Belangrijke account binnen de klantenbestand van een bedrijf.
    • Klantdichtheid: Percentage klanten dat een bepaald product/categorie in een bepaalde winkelformule koopt.
    • Klantenkring: Aantal klanten dat minimaal éénmaal een product kocht bij de outlet.
    • Koopintensiteit: Gemiddelde aankoop per bezoeker.
    • Koopmoment: Koop beslissingsmoment, verschillende situaties en behoeftes.
    • Koopverwantschap: Producten met gelijkaardige behoeftes binnen een assortiment.
    • Kopdisplay: Een display aan het begin of eind van een schap/stelling.
    • Koude zone: Een plek in de outlet met minder bezoekers.
    • Kwaliteit van de distributie: De verhouding tussen het bereik van een product en de grotere outlets.
    • Kwantumkorting: Kortingen op een order met een aangegeven minimum-aantal.
    • Lay out: Indeling van een outlet.
    • Lead time: Doorlooptijd tussen order plaatsing en levering.
    • Leveranciersbijdrage (trade allowance): Financiële bijdrage van leverancier aan retailer om verkoop te stimuleren.
    • Likeability: De waardering van een consument van iets (bv. een product of merk).
    • Listen: Mee-nemen van producten in het assortiment.
    • Long tail: Het aanbod op het internet van een groot aantal producten, met lage verkoop per product.
    • Looppatroon: De route die shoppers afleggen in een winkel.
    • Loss leader: Product verkocht onder kostprijs om klanten naar de winkel te trekken.
    • Masterdata: Basisgegevens van een product
    • Margemix: Gewogen gemiddelde van de lagere en hogere marges in een assortiment.
    • Marktaandeel: Percentage van de totale markt dat een bepaald product of bedrijf bezit.
    • Marktbereik: Percentage of regio's waar een retailer of product actief is.
    • Marktontwikkeling Strategie: Strategie om bestaande producten op nieuwe markten te verkopen.
    • Marktpenetratie Strategie: Strategie om bestaande producten op bestaande markten te verkopen.
    • Masterdata: Basisgegevens over producten.
    • MAT (Moving Annual Total): Totale verkopen van de afgelopen 12 maanden.
    • Merchandising: Schapmanagement gericht op het op de juiste manier inrichten van schaproutes.
    • Metrage: Aantal vierkante meters van een categorie in een outlet.
    • Moetgroep: Productgroep die gepland gekocht wordt.
    • Mom & pop-store: Kleine, traditionele winkels.
    • Monitor Strategy: Monitoren van verkopen in een specifiek kanaal.
    • Moving Annual Total (MAT): De cumulatieve data van de laatste 12 maanden.
    • Multi-channel: Het gebruik van verschillende kanalen om producten te verkopen.
    • Mutatie: Verandering in een presentatieplan voor producten.
    • Mystery shopper: Een persoon die anoniem de winkel bezoekt om de consument ervaring te evalueren..
    • Nabuurplaatsing: Productgroepen plaatsen naast elkaar.
    • Narrowcasting: Marketinggerichte communicatie gericht op specifieke consumentengroepen.
    • Needstate: De totale verzameling rationele, emotionele en onbewuste behoeften van een consument.
    • Non-promo sales: Totaalverkopen zonder promoties.
    • Non-store retail: Retailing waarbij geen fysieke winkel wordt gebruikt.
    • Observatiemethoden: Methode om klanten/shoppers te observeren.
    • Occasional categorie: Assortiment met producten waarvoor consument behoeften af en toe bij een bepaald channel zoeken
    • Omloopsnelheid: Frequentie van de verkoop van een product ten opzichte van de voorraad.
    • Omzet: Het totale bedrag dat verkocht wordt.
    • Omzetmaker: Producten met een hoge omzet en rendement.
    • Omzetsnelheid: Verhouding omzet en voorraad.
    • Ooghoogte: Bepaalde schapfrequentie in de winkel.
    • Opbrengst Per Uur (OPU): Omzet per werkingsuur.
    • Outlet: Individuele winkel.
    • Out of home kanalen: Kanalen buiten winkels voor aankopen (bv. restaurants, vendingmachines).
    • Out of stock: Producten niet beschikbaar in de winkel.
    • Outlet: Afzonderlijke verkooplocatie.
    • Panier = basket: Winkelwagentje.
    • Pantry check: Onderzoek naar voorraden en aankoopgewoonten van consumenten.
    • Pantry restocking: Nieuwe voorraden aanleggen.
    • Parallelimport: Inkoop van producten in andere kanalen dan het origineel afgesproken kanaal.
    • Passantenbereik: Aantal personen dat een bepaalde locatie passeert (bv. winkel).
    • Penetratie: Markt penetratie percentage per periode (bv. week).
    • Penetratiebeleid: Strategieën om nieuwe producten snel bij klanten te brengen.
    • PEI (Promotie Effectiviteits Index): Index die het effect van een promotie meet.
    • Planogram: Schap-planningsysteem.
    • Plusshopping: Impulsieve manier van shoppen.
    • POP (Point of Purchase) / POS (Point of Sale): Locatie in de winkel waar product wordt gekocht.
    • POS-data: Data van een verkooplocatie.
    • Post-promotional dip: Dalende verkopen na een promotie.
    • Private brand: Eigen merk van een retailer.
    • Prijsafstand: Prijsverschil tussen dezelfde producten in verschillende winkels.
    • Prijselasticiteit: De reactie van vraag op prijswijzigingen in de markt.
    • Product Life Cycle (PLC): Levenscyclus van een product.
    • Product-Markt Combinatie (PMC): Combinatie van producten en markten.
    • Productontwikkeling: Strategie voor een nieuw product op bestaande markt.
    • Professionele shopper: Winkelkundige; expert in het winkelen
    • Profit generating: Assortiment gericht op het genereren van winsten.
    • Promotie Effectiviteits Index (PEI): Index die het effect meet van een promotie op de verkopen.
    • Promotiedruk: Verkopen tijdens promotie ten opzichte van de volledige verkopen.
    • Prosumer: Consument die zowel expert als consument is.
    • Pullstrategie: Marketing gericht op de consument zelf.
    • Pushstrategie: Marketing gericht op de retailer/de keten.
    • Rack Jobber: Groothandelaar die niet alleen goederen verkoopt, maar ook opstelling en administratie.
    • Radio Frequency Identification (RFID): Technologie waarmee producten kunnen worden geïdentificeerd.
    • Randassortiment: Producten naast het basisassortiment.
    • Range: Assortiment gevoerd in de winkel..
    • Redemptiegraad: Percentage van coupon/kortingsbonnen die werden ingewisselt.
    • Reikhoogte: Hoogte of schapzone in een winkel.
    • Retail brutomarge: Verschil tussen de verkoopprijs en inkoopwaarde.
    • Retail marketing mix: Marketing instrumenten gericht op retail.
    • Retail panel: Representatieve groep van shops waarvoor verkoopgegevens beschikbaar zijn
    • Retailer brand: Merk van een winkel die apart imago en positionering heeft.
    • Retailtainment: Winkelen als een entertainende belevenis.
    • RFM: Parameter voor klantenranking (recentheid, frequentie,- waarde).
    • Rotatie: De verkoopsnelheid van een product/assortiment.
    • Routine category: Producten/categorie die regelmatig worden gekocht.
    • Routing Weg: Route door de winkel die de koper neemt.
    • Runshopping: Winkelbezoek met doelgerichtheid.
    • Saneren: Producten uit het assortiment verwijderen.
    • Schap: Een plankenconstructie in de outlet voor het tentoonstellen van producten.
    • Schapaandeel: Percentage schapscapaciteit dat één specifiek product/categorie inneemt.
    • Schappenplan: Schaplan indeling.
    • Schappresentatie: Manier waarop producten in een schap worden gepresenteerd.
    • Schapdisplay: Schappenpresentatieconstructie.
    • Schappenplan: Diagram van de opstellingen van producten in een schap.
    • Schapzone: Specifieke locaties in schappen van een winkel.
    • Scorecard: Overzicht van belangrijke indicatoren voor de prestatie van de winkel of bedrijf.
    • Seasonal/occasional: Assortiment dat alleen voor specifieke periode beschikbaar is (bv. seizoen).
    • Seasonal categorie: Producten beschikbaar voor een specifiek seizoen/periode.
    • Secundaire klant: Klant die minder dan 50% van haar budget bij deze winkelformule uitgeeft.
    • Secundary placement: Een product op meerdere locaties in de winkel plaatsen.
    • Segment: Verzameling consumenten met gelijksoortige kenmerken.
    • Selectability: De mate waarin producten makkelijk worden gevonden in de winkel.
    • Selectieve distributie: Producten enkel via bepaalde detailhandelaars of outlets beschikbaar.
    • Sell-in: Verkoopvolume ingekocht door de retailer.
    • Sell-out: Verkoopvolume aan de consument in de winkel.
    • Service merchandising: Retailers gebruiken leveranciers voor bepaalde aspecten van schapmanagement en service.
    • Service graad: mate waarin voorraad aan de vraag voldoet.
    • Share in sellers: Indicatie voor potentiële omzet van een product bij 100% aanwezige verkooppunten.
    • Share of requirement/requirement share: Verkoopsaandeel aan een bepaald product van de shopper in een specifiek winkelformule.
    • Shelf management: Engelse term voor schapmanagement.
    • Shelf ready packaging: Verpakking geschikt voor schappresentatie.
    • Shopability: De mate waarin shoppen eenvoudig en duidelijk kan worden ervaren.
    • Shopper: Consumenten
    • Shopper centric marketing: Marketing gericht op het begrijpen van de wensen van de shoppers.
    • Shopper marketing: Marketinggericht op consumenten/shoppers.
    • Shopper research: Onderzoeksproces naar de gedragingen van een consument in een winkel.
    • Shopping goods: Producten die consumenten vergelijken voor aankoop.
    • Shopping trip: Een consumentenreis met een doel binnen een outlet.
    • Significantie: Een belangrijke factor die invloed kan hebben op een actie of resultaat.
    • Snelloper: Een snel verkocht product.
    • SMI (Supplier Managed Inventory): Voorraadstrategie waarbij de leverancier de voorraadbeheer in de outlet uitvoert.
    • Spacemanagement: Ruimtebeheer.
    • Speerpunt categorie: Een categorie waar extra aandacht voor besteed wordt in een formule.
    • Spiegelen: Strategie om een schap voller te laten lijken.
    • SKU (Stock Keeping Unit): Een unieke code voor een artikel.
    • Supply chain: Ketensamenwerking van productie, voorraadbeheer, levering.
    • Supply side: In ECR de processen aan de kant van de leveranciers.
    • Tailor made promotie: Promotie afgestemd op specifieke handelspartner.
    • Target Group Value: Aanpassing van de winkelformule aan de specifieke doelgroep.
    • Tertiaire klant: Klant die minder dan 25% van haar budget bij de outlet uitgeeft.
    • Ticketbedrag (basket spend): Totaal besteed bedrag per consument.
    • Tijdelijke artikelen: Producten beschikbaar voor een beperkte tijd alleen.
    • Time to market: Tijd tussen productie en lancering van een nieuw product.
    • Toevloeiing: Bestedingen aan een product in een winkel vanuit een ander kanaal.
    • Tracking & tracing: Volgen van producten in de keten.
    • Trade allowance: financiële prikkels van de leverancier aan de retailer.
    • Trade communicatie: Communicatie tussen leveranciers/fabrikanten richting retailers.
    • Trade leadership strategy: Het handhaven van een hoog verkoopniveau en sterke samenwerking in een bepaald kanaal.
    • Trade marketing: Marketing gericht op retailers.
    • Trade marketing deelgebieden: Verschillende aspecten van trade marketing.
    • Trade marketing planning proces: Planningsproces voor trade marketing.
    • Trade marketing pillars: De pijlers van trade marketing strategie.
    • Trade marketing strategy model (TMS): Model om inzicht te krijgen in de winst van verschillende kanalen.
    • Traffic builder: Product of categorie die de klantenstroom genereert naar een outlet.
    • Traffic building: Strategie om klanten naar de winkel te lokken.
    • Traffic flow: Looprichting/beweging van klanten in de outlet.
    • Transaction building: Strategie om aankopen te verhogen.
    • Trouw: Aandeel van de consument die een product koopt bij een specifiek outlet.
    • Turf defending / Turf protection: Strategieën om marktaandelen te behouden.
    • Unique Selling Point (USP): Een product-eigenschap die uniek is ten opzichte van de concurrent.
    • Variety index: Verschil in het aantal verschillende producten binnen een bepaald assortiment tussen de ene en andere outlet..
    • Vendor Managed Inventory (VMI): Voorraadbeheer door de leverancier.
    • Verticale presentatie: Producten in kolommen opgesteld in een schap.
    • Verkoopkanaal: Verschillende manieren om producten te verkopen.
    • Verkoopvloeroppervlakte (VVO): Oppervlakte bestemd voor verkoop in een outlet.
    • Verticale presentatie: Producten in kolommen opgesteld in een schap.
    • Visibility: Zichtbaarheid van het assortiment in de winkel.
    • Vision tracking: Technologie die de bewegingen van klanten binnen een outlet traceert.
    • Vloermetermatrix: Overzicht van de product categorie vloeroppervlak (op een tabel) in shops.
    • Vloerproductiviteit: Omzet per vierkante meter op de vloer.
    • Warme zone: Bepaalde locaties in de winkel die veel consumenten aantrekken.
    • Weekend display: Tiidlijk schapraam plaatsen in de outlet om te matchen met weekend verkooppiek.
    • Weekend out of stock: Opmart product niet beschikbaar tijdens het weekend.
    • Wheel of retailing: Theorie die de evolutie van winkels beschrijft.
    • Winkelbeleving: Hoe consumenten een winkel ervaren.
    • Winkeldochter: Slecht presterende producten.
    • Winstbrenger: Product categorie met een hoge omzet- en winstmarge
    • Withdraw Strategy: Strategie om onderdelen van een productcategorie uit te nemen.
    • Wobbler: Reclame of promotiemarkering in de outlet.
    • YTD (Year To Date): Verkopen tot aan een bepaalde datum in een jaar.
    • Zorgenkind: Productcategorie met een relatief lage omzet en rendement.

    Studying That Suits You

    Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.

    Quiz Team

    Related Documents

    Begrippenlijst PDF

    Description

    Test je kennis over belangrijke marketingconcepten zoals Every Day Low Pricing, ECR en Fast Moving Consumer Goods. Dit quiz biedt inzicht in basisprincipes en strategieën die essentieel zijn voor de moderne retail. Ontdek hoe technologie en distributie een rol spelen in de marketingmix.

    More Like This

    Shopper Marketing Strategies and Concepts
    5 questions
    Retailing Concepts Chapter 14
    8 questions
    EDEC03 Escaparatismo: conceptos básicos
    125 questions
    Use Quizgecko on...
    Browser
    Browser