Podcast
Questions and Answers
Welke van de volgende beweringen beschrijft het beste de functie van biomoleculen?
Welke van de volgende beweringen beschrijft het beste de functie van biomoleculen?
- Ze dienen als bouwstof, regulerende stof en brandstof in organismen. (correct)
- Ze vormen de basis van anorganische structuren.
- Ze zijn uitsluitend betrokken bij de afbraak van toxische stoffen.
- Ze transporteren uitsluitend mineralen door het lichaam.
Condensatiereacties, waarbij water wordt opgenomen, breken biomoleculen af.
Condensatiereacties, waarbij water wordt opgenomen, breken biomoleculen af.
False (B)
In welke vier hoofdgroepen worden biomoleculen ingedeeld?
In welke vier hoofdgroepen worden biomoleculen ingedeeld?
Sachariden, proteïnen, lipiden en nucleïnezuren.
De bouwstenen (monomeren) van sachariden zijn ______.
De bouwstenen (monomeren) van sachariden zijn ______.
Match de volgende monosachariden met hun belangrijkste bron of voorkomen:
Match de volgende monosachariden met hun belangrijkste bron of voorkomen:
Welke brutoformule is correct voor zowel glucose, galactose als fructose?
Welke brutoformule is correct voor zowel glucose, galactose als fructose?
Een aldose heeft een carbonylgroep die zich niet aan het einde van de molecule bevindt.
Een aldose heeft een carbonylgroep die zich niet aan het einde van de molecule bevindt.
Wat is het fundamentele verschil tussen een hexose en een pentose?
Wat is het fundamentele verschil tussen een hexose en een pentose?
Glucose wordt geproduceerd door ______ in ______ van groene planten.
Glucose wordt geproduceerd door ______ in ______ van groene planten.
Match de volgende disachariden met de monosachariden waaruit ze zijn opgebouwd:
Match de volgende disachariden met de monosachariden waaruit ze zijn opgebouwd:
Welke binding is kenmerkend voor de verbinding tussen twee monosachariden in een sacharide?
Welke binding is kenmerkend voor de verbinding tussen twee monosachariden in een sacharide?
Lactose-intolerantie is het vermogen om lactose af te breken in glucose en galactose.
Lactose-intolerantie is het vermogen om lactose af te breken in glucose en galactose.
Wat is een oligosacharide?
Wat is een oligosacharide?
Cellulose is een voorbeeld van een ______ opgebouwd uit vele ______.
Cellulose is een voorbeeld van een ______ opgebouwd uit vele ______.
Match de volgende polysachariden met hun functie of rol in organismen:
Match de volgende polysachariden met hun functie of rol in organismen:
Wat is het belangrijkste verschil tussen trage en snelle suikers in termen van energievoorziening?
Wat is het belangrijkste verschil tussen trage en snelle suikers in termen van energievoorziening?
Cellulose is gemakkelijk verteerbaar voor de mens door specifieke enzymen in de maag.
Cellulose is gemakkelijk verteerbaar voor de mens door specifieke enzymen in de maag.
Welke drie hoofdgroepen worden lipiden in onderverdeeld?
Welke drie hoofdgroepen worden lipiden in onderverdeeld?
Glycerol is een ______ koolstofverbinding met ______ hydroxylgroepen.
Glycerol is een ______ koolstofverbinding met ______ hydroxylgroepen.
Match de volgende chemische elementen met hun voorkomen in de biomoleculen:
Match de volgende chemische elementen met hun voorkomen in de biomoleculen:
Flashcards
Wat zijn biomoleculen?
Wat zijn biomoleculen?
Polyfunctionele koolstofverbindingen in organismen, fungerend als bouw-, regel-, en brandstof.
Condensatiereactie
Condensatiereactie
Een chemische reactie waarbij water wordt afgesplitst om biomoleculen op te bouwen.
Hydrolysereactie
Hydrolysereactie
Een chemische reactie waarbij water wordt opgenomen om biomoleculen af te breken.
4 groepen biomoleculen
4 groepen biomoleculen
Signup and view all the flashcards
Bouwstenen sachariden
Bouwstenen sachariden
Signup and view all the flashcards
Elementen in suikers?
Elementen in suikers?
Signup and view all the flashcards
3 groepen suikers
3 groepen suikers
Signup and view all the flashcards
Voorbeelden van hexosen
Voorbeelden van hexosen
Signup and view all the flashcards
Voorbeelden van pentosen
Voorbeelden van pentosen
Signup and view all the flashcards
3 groepen lipiden
3 groepen lipiden
Signup and view all the flashcards
Bouwstenen eiwitten
Bouwstenen eiwitten
Signup and view all the flashcards
Elementen in eiwitten?
Elementen in eiwitten?
Signup and view all the flashcards
4 niveaus eiwitstructuur
4 niveaus eiwitstructuur
Signup and view all the flashcards
Bouwstenen nucleïnezuren
Bouwstenen nucleïnezuren
Signup and view all the flashcards
2 soorten nucleïnezuren
2 soorten nucleïnezuren
Signup and view all the flashcards
Purines
Purines
Signup and view all the flashcards
Pyrimidines
Pyrimidines
Signup and view all the flashcards
3 soorten RNA
3 soorten RNA
Signup and view all the flashcards
Study Notes
Biomoleculen
- Biomoleculen zijn polyfunctionele koolstofverbindingen die van nature voorkomen in organismen.
- Ze dienen als bouwstof, regulerende stof en brandstof.
- Biomoleculen worden opgebouwd door condensatiereacties, waarbij water wordt afgesplitst.
- Biomoleculen worden afgebroken door hydrolysereacties, waarbij water wordt opgenomen.
- De vier grote groepen biomoleculen zijn sachariden (suikers), proteïnen (eiwitten), lipiden (vetten) en nucleïnezuren (DNA/RNA).
Sachariden of Suikers
- De bouwstenen (monomeren) van sachariden zijn monosachariden, zoals glucose en fructose.
- Sachariden bevatten de chemische elementen koolstof (C), waterstof (H) en zuurstof (O).
- Suikers worden onderverdeeld in monosachariden, disachariden en polysachariden.
- Een monosacharide is een bouwsteen van sachariden of suikers.
- Glucose komt voor in sap van appels en druiven, honing en bloed.
- Galactose zit in lactose (melksuiker).
- Fructose is te vinden in vele zoete vruchten, zoals vijgen.
- Ribose is een bestanddeel van RNA (ribonucleïnezuur).
- Desoxyribose is een component van DNA (desoxyribonucleïnezuur).
- De brutoformule van glucose, galactose en fructose is C6H12O6.
- De brutoformule van ribose is C5H10O5.
- De brutoformule van desoxyribose is C5H10O4.
- Een aldose is een monosacharide met een eindstandige carbonylgroep, bijvoorbeeld glucose of galactose.
- Een ketose is een monosacharide met een carbonylgroep die niet eindstandig is, bijvoorbeeld fructose.
- Een hexose is een monosacharide met 6 koolstofatomen, zoals glucose, galactose of fructose.
- Een pentose is een monosacharide met 5 koolstofatomen, zoals ribose of desoxyribose.
- Glucose wordt geproduceerd in de cellen van groene planten door fotosynthese in de bladgroenkorrels (chloroplasten) met behulp van bladgroen (chlorofyl) en zonlicht: 6 CO2 + 6 H2O --> C6H12O6 + 6 O2.
- Glucose wordt verbrand (geoxideerd) in de cellen van groene planten en dieren door celademhaling in de mitochondriën: C6H12O6 + 6 O2 --> 6 CO2 + 6 H2O + ATP (adenosinetrifosfaat = energie).
- Een disacharide is een sacharide opgebouwd uit twee monosachariden, bijvoorbeeld sucrose (a-glucose + β-fructose).
- De binding tussen twee monosachariden in een langer sacharide is een glycosidebinding (etherbinding).
- Sucrose (a-glucose + ẞ-fructose) komt voor in suikerbieten en suikerriet.
- Lactose (a-glucose + ẞ-galactose) is te vinden in melk en melkproducten.
- α/β-Maltose (α/β-glucose + α/β-glucose) komt voor in zetmeel van kiemende zaden (gerst) en wordt via vergisting omgezet in alcohol.
- De brutoformule van sucrose, maltose en lactose is C12H22O11.
- Moleculen met dezelfde brutoformule maar een andere structuurformule worden isomeren genoemd.
- Lactose-intolerantie is het onvermogen om lactose af te breken tot glucose en galactose door een tekort aan het enzym lactase.
- Symptomen zijn een opgeblazen gevoel, diarree en winderigheid na het eten van zuivel.
- Een oligosacharide is een sacharide opgebouwd uit een beperkt aantal (3-9) monosachariden, bijvoorbeeld galacto-oligosacharide in melk (1 glucose, 2-8 galactose) of raffinose in bonen (1 glucose, 1 fructose, 1 galactose).
- Een polysacharide is een sacharide opgebouwd uit vele monosachariden, bijvoorbeeld cellulose, opgebouwd uit veel β-glucose.
- Glycogeen is opgebouwd uit glucose en is een dierlijk reservesuiker in spieren en lever, alsook een energiebron bij schimmels.
- Zetmeel (opgebouwd uit amylose en amylopectine) is een plantaardig reservesuiker voor groenwieren en planten.
- Cellulose (opgebouwd uit glucose) is een bestanddeel van de celwand van planten en wieren (algen).
- Chitine (opgebouwd uit chemisch gewijzigde glucose) is het hoofdbestanddeel van celwanden van schimmels en het exoskelet van ongewervelde dieren (bv. insecten, krabben).
- Trage suikers (zoals poly-/oligosachariden) worden langzaam verteerd en leveren langdurige energie.
- Snelle suikers (zoals mono-/disachariden) worden snel opgenomen en leveren direct energie.
- Het plantaardige reservesuiker is zetmeel (amylum), opgeslagen in amyloplasten (zetmeelkorrels).
- Het dierlijk reservesuiker is glycogeen, opgeslagen in spieren en lever.
- Suikerreserves worden bij dieren gebruikt voor inspanning (in de spieren) en om de bloedsuikerspiegel op peil te houden (in de lever).
- Glycogeen wordt gevormd uit glucose in de lever en spieren onder invloed van insuline.
- Glucagon zet glycogeen om in glucose.
- Cellulosevezels zijn sterk door H-bruggen tussen ketens, waardoor cellulose zorgt voor stevigheid in plantencelwanden (bv. papier, karton, textiel).
- Cellulose is onverteerbaar voor de mens en de meeste dieren vanwege de unieke bindingen tussen glucosemoleculen; alleen dieren met het enzym cellulase (bv. koeien en konijnen) kunnen cellulose verteren.
Lipiden of Vetten
- Lipiden worden onderverdeeld in triglyceriden (voedingsvetten), fosfolipiden en steroïden.
- De bouwstenen van triglyceriden zijn glycerol (propaan-1,2,3-triol) en drie vetzuren.
- Triglyceriden bevatten de chemische elementen koolstof (C), waterstof (H) en zuurstof (O).
- De binding tussen glycerol en drie vetzuren in een triglyceride is een esterbinding.
- Glycerol behoort tot de alcoholen en heeft als functionele groep een hydroxylgroep (-OH).
- Vetzuren behoren tot de carbonzuren en hebben als functionele groep een carboxylgroep (-COOH).
- Glycerol is een polyfunctionele koolstofverbinding met drie hydroxylgroepen (3x hydroxylgroep).
- Een vetzuur is een monofunctionele koolstofverbinding met één functionele groep (1x carboxylgroep).
- Bij de condensatiereactie waarbij glycerol en drie vetzuren aan elkaar gebonden worden tot een triglyceride, wordt water afgesplitst.
- Triglyceriden dienen biologisch als energieopslag (in vetcellen en zaden), isolatie (onderhuidse vetlagen), waterafstoting (op huid, vacht en veren) en bescherming/ondersteuning van organen.
- Verzadigde vetzuren hebben alleen enkelvoudige bindingen, zijn vast bij kamertemperatuur en hebben een hoger smeltpunt.
- Onverzadigde vetzuren hebben minstens één dubbele binding, zijn vloeibaar bij kamertemperatuur en hebben een lager smeltpunt.
- Belangrijke verzadigde vetzuren zijn palmitinezuur (hexadecaanzuur) en stearinezuur (octadecaanzuur).
- Belangrijke onverzadigde vetzuren zijn oliezuur (ω-9 vetzuur), linolzuur (ω-6 vetzuur) en linoleenzuur (ω-3 vetzuur).
- Het verschil tussen omega-3, -6 en -9 vetzuren zit in de positie van de eerste dubbele binding geteld vanaf het C-atoom het verst van de carboxylgroep.
- Linoleenzuur (a-3): eerste dubbele binding bij 3e C-atoom.
- Linolzuur (w-6): eerste dubbele binding bij 6e C-atoom.
- Oliezuur (w-9): eerste dubbele binding bij 9e C-atoom.
- Een enkelvoudig onverzadigd vetzuur bevat één dubbele C=C-binding (mono-).
- Een meervoudig onverzadigd vetzuur bevat meerdere dubbele C=C-bindingen (poly-).
- Onverzadigde vetten zijn minder schadelijk, omdat ze goed zijn voor hart en bloedvaten, cholesterol verlagen, aderverkalking verminderen, celgezondheid ondersteunen, hersen- en oogontwikkeling bevorderen en de afweer versterken.
- De bouwstenen van fosfolipiden zijn een polaire hydrofiele kop (serine/choline met een fosfaatgroep), glycerol en twee apolaire hydrofobe vetzuurstaarten.
- Fosfolipiden zijn een bouwsteen van biologische membranen.
- De polaire, hydrofiele kop van een fosfolipide houdt van water, terwijl de apolaire, hydrofobe staart water afstoot maar wel van apolair vet houdt.
- Steroïden bestaan uit drie 6-ringen en één 5-ring.
- Cholesterol zorgt voor de stabiliteit/flexibiliteit van membranen in een dierlijke cel en functioneert als précursormolecule voor vitamine D en geslachtshormonen.
- Oestrogeen, progesteron en testosteron zorgen voor de ontwikkeling/uitvoering van primaire/secundaire geslachtskenmerken.
- Cortisol en aldosteron spelen een rol bij de suikerstofwisseling, afweerreacties, stressreacties, waterhuishouding en zouthuishouding.
- Vitamine D wordt aangemaakt door UV-straling en speelt een rol bij de opname van calcium uit voedsel.
- Galzouten helpen bij het verteren van vetten.
Proteïnen of Eiwitten
- De bouwstenen van eiwitten zijn aminozuren.
- Eiwitten bevatten de chemische elementen koolstof (C), waterstof (H), zuurstof (O), stikstof (N) en zwavel (S).
- Er zijn 20 verschillende aminozuren beschikbaar.
- Essentiële aminozuren kan je lichaam niet zelf aanmaken; deze moeten uit voeding worden opgenomen.
- Een aminozuur heeft een aminegroep, carboxylgroep en restgroep (R).
- De restgroep (R) van een aminozuur bepaalt de chemische eigenschappen (apolair, polair, ioniseerbaar) en is cruciaal voor de structuur en functie van eiwitten.
- Bij de condensatiereactie waarbij twee aminozuren aan elkaar gebonden worden tot een dipeptide, wordt water afgesplitst (hydrolysereactie is hetzelfde maar omgekeerd).
- De binding tussen twee aminozuren in een proteïne is een peptidebinding (amidebinding).
- Aminozuren worden gekoppeld via condensatiereacties in de ribosomen.
- Een oligopeptide is opgebouwd uit 3-20 aminozuren.
- Een polypeptide is opgebouwd uit meer dan 20 aminozuren.
- De structuur van proteïnen kent vier niveaus: primaire, secundaire, tertiaire en quaternaire structuur.
- De primaire structuur is de volgorde van aminozuren in een peptideketen.
- Een verandering in deze volgorde leidt tot een ander eiwit.
- De eiwit is nog inactief in primaire structuur
- De secundaire structuur ontstaat door waterstofbruggen tussen amine- en carboxylgroepen, wat leidt tot een a-helix of β-plaat.
- In deze fase is het eiwit nog inactief.
- De tertiaire structuur is de driedimensionale vorm die ontstaat door bindingen tussen restgroepen van aminozuren.
- De tertiaire structuur stelt het eiwit in staat zijn functie uit te voeren.
- De quaternaire structuur ontstaat wanneer meerdere peptideketens samenkomen.
- In het endoplasmatisch reticulum (ER) worden inactieve eiwitstructuren verder opgevouwen en in het Golgi-apparaat worden extra stoffen toegevoegd.
- Transportblaasjes brengen eiwitten en vetten van het endoplasmatisch reticulum (ER) naar het Golgi-apparaat.
- Myoglobine in spiercellen bestaat uit één polypeptideketen (tertiaire structuur) waaraan een heemgroep is gebonden voor zuurstoftransport.
- Hemoglobine in rode bloedcellen bestaat uit vier polypeptiden met een heemgroep die O2 bindt.
- Oxygenatie gebeurt in de longcapillairen, deoxygenatie in de weefselcapillairen.
- Denaturatie is het ontvouwen van een actieve eiwitstructuur naar een inactieve structuur door blootstelling aan hoge temperaturen, lage pH of hoog zoutgehalte.
- Eiwitten hebben verschillende functies, namelijk structuur (celstructuur), enzymen (katalysator), transport (van gassen), communicatie (hormonen), bescherming (antistoffen) en energiebron (klein percentage).
Nucleïnezuren
- Nucleïnezuren worden verdeeld in desoxyribonucleïnezuur (DNA) en ribonucleïnezuur (RNA).
- De bouwstenen van nucleïnezuren zijn nucleotiden (DNA-/RNA-nucleotiden).
- Nucleïnezuren bevatten de chemische elementen koolstof (C), waterstof (H), zuurstof (O), stikstof (N) en fosfor (P).
- Een DNA-nucleotide is opgebouwd uit desoxyribose (een pentose), een fosfaatgroep en een organische base (cytosine, guanine, adenine, thymine).
- Een RNA-nucleotide is opgebouwd uit ribose (een pentose), een fosfaatgroep en een organische base (cytosine, guanine, adenine, uracil).
- Purines zijn de organische basen adenine (A) en guanine (G).
- Pyrimidines zijn de organische basen cytosine (C), thymine (T) en uracil (U).
- De fosfaatgroep geeft nucleïnezuren een zuur karakter en een negatieve lading.
- James Watson, Francis Crick en Rosalind Franklin hebben de ruimtelijke DNA-structuur in 1953 opgehelderd.
- Een DNA-helix is een dubbele spiraal, en heeft twee verticaal suikerfosfaatruggen en basenparen verbonden door 2 of 3 H-bruggen.
- Een RNA-molecule is enkelstrengig, en heeft één verticaal suikerfosfaatrug en kan ruimtelijk opgevouwen zijn.
- Guanine (G) en cytosine (C) zijn het sterkst gebonden in een DNA-helix, omdat hier drie H-bruggen gevormd worden.
- Een DNA-helix is een rechtsdraaiende molecule.
- Twee DNA-strengen hebben een antiparallelle structuur, wat betekent dat ze tegengesteld georiënteerd zijn.
- Het 5'-einde heeft een vrije fosfaatgroep en het 3'-einde een OH-groep.
- De structuur van DNA is de instructie om aminozuren in een bepaalde volgorde aan elkaar te zetten tot een polypeptide en is tevens genetisch materiaal.
- De drie soorten RNA zijn rRNA (ribosomaal RNA), mRNA (messenger RNA) en tRNA (transfer RNA).
- rRNA is de bouwsteen van ribosomen.
- mRNA brengt de instructies voor eiwitsynthese van de celkern naar ribosomen.
- tRNA brengt aminozuren naar de ribosomen, zodat ze daar omgevormd kunnen worden tot een polypeptide.
Studying That Suits You
Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.
Related Documents
Description
Een overzicht van de vier belangrijkste groepen biomoleculen: sachariden (suikers), proteïnen (eiwitten), lipiden (vetten) en nucleïnezuren (DNA/RNA). De les behandelt hun functies als bouwstof, regulerende stof en brandstof in organismen, en legt uit hoe ze worden opgebouwd en afgebroken.