Summary

Deze samenvatting geeft een overzicht van de verschillende soorten bloedvaten, zoals arteriën, venen en capillairen, en hun functies in het lichaam. De tekst beschrijft de lagen van bloedvaten en de mechanismen van vasoconstrictie en vasodilatatie. De samenvatting behandelt ook het transport van stoffen en uitwisseling van stoffen in de capillairen.

Full Transcript

Lesdoelen De functionele structuur van verschillende types bloedvaten beschrijven en toelichten De belangrijkste venen en arteriën herkennen/lokaliseren en hun Latijnse namen benoemen Het veneus aanbod beschrijven en de mechanismen toelichten die de veneuze return beïnvloeden De factoren...

Lesdoelen De functionele structuur van verschillende types bloedvaten beschrijven en toelichten De belangrijkste venen en arteriën herkennen/lokaliseren en hun Latijnse namen benoemen Het veneus aanbod beschrijven en de mechanismen toelichten die de veneuze return beïnvloeden De factoren begrijpen die het slagvolume en hartminuutvolume bepalen De regulatie en handhaving van de bloeddruk begrijpen en verklaren Oorzaken en gevolgen van veranderingen in bloeddruk (her)kennen en verklaren De mechanismen uitleggen die de perifere doorstroming en capillaire uitwisseling van stoffen in de vaten reguleren Circulatoire observaties en controles uitvoeren en interpreteren Het geleerde toepassen op compacte, alledaagse casussen Voorbereiding 1 Lees uit het boek: Klinische anatomie en fysiologie (Heycop ten Ham & Buitenhuis, 2024) o Hoofdstuk 6 - Circulation: Bloedsomloop 2 De kennisclips kun je voor of na het lezen van het boek bekijken, ze helpen je om de stof beter te begrijpen. 3 Noteer eventuele vragen die je hebt en neem deze mee naar de les. Hoi, ik ben Danielle en deze video gaat over bloedvaten. Van arterieën tot funule en van endoteel tot tunica adventitia zullen de revue passeren. We hebben heel veel verschillende soorten bloedvaten in ons lichaam. Deze bloedvaten vervoeren het bloed van het hart naar al onze organen en weefsels. Vanuit het hart zien we dan eerst de arterieën, oftewel de slagaderen, daarna de artriolen, wat letterlijk de kleine slagaders betekent. En dan komen de kapillaren, oftewel de haarvaten, waarbij de cellen van onze organen en weefsels hun voedingsstoffen uit het bloed halen en afvalstoffen weer afgeven. Vervolgens gaat het bloed via de venule, letterlijk de kleine ader, naar de venen, oftewel de ader. En dan weer terug naar het hart. Al deze verschillende soorten bloedvaten verschillen dus in grootte. Wat we wel zien is dat ze uit dezelfde drie lagen bestaan. De drie lagen worden allemaal tunica genoemd. Niet gek, want tunica betekent laag. De binnenste laag van het bloedvat noemen we de tunica intima, of ook wel de tunica interna, letterlijk de binnenste laag, wat bestaat uit epiteelweefsel, dat endoteel heet. Een middenlaag van glad spierweefsel en elastisch weefsel, die we de tunica media noemen, letterlijk de middenste laag, en een stevige buitenste laag, gemaakt van bindweefsel, die we de tunica adventitia, of ook wel de tunica externa noemen, letterlijk de buitenste laag. De dikte van de drie lagen verschilt per type bloedvat. Met name de tunica media varieert. De grote arterieën, denk dan bijvoorbeeld aan de aorta, worden elastische arterieën genoemd. Dat komt omdat er veel elastisch weefsel zit in de tunica media, en minder glad spierweefsel. Hierdoor kunnen de arterieën de drukgolven goed opvangen die voorbij komen naar elke hartslag. Hoe kleiner de arterieën, hoe minder elastisch weefsel, en juist meer glad spierweefsel er in de tunica media zit. Glad spierweefsel kan namelijk met behulp van een onderdeel van het zenuwstelsel, de sympaticus, worden aangestuurd. En zo kan de diameter van het vat makkelijk en snel worden aangepast, door vasoconstrictie of juist vasodilatatie. Enorm belangrijk voor je bloeddruk. Vandaar dat deze kleinere arterieën ook wel weerstandsvaten genoemd worden. Dan wil ik het kort nog even hebben over twee type arterieën. De arteriële anastomose, namelijk de slagaderen die ergens met elkaar zijn verbonden, die hebben we op een aantal plekken in ons lichaam. Zoals bijvoorbeeld in onze handen en voeten, maar ook bijvoorbeeld in de hersenen, bij de cirkel van Willis. Het voordeel is dat als er ergens een afsluiting voorkomt, dat er nog bloed van de andere kant kan komen en dus de schade meevalt. Veruit de meeste van onze arterieën zijn eindarterieën. Bij afsluiting van deze arterieën zal het achterliggende weefsel onvoldoende bloedtoevoer krijgen, en dus hierdoor afsterven. Bekende voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld een herseninfarct en een hartinfarct. Dan komen we uit bij de kapillaren. Dit zijn de kleinste vaatjes in ons lichaam, waarvan de wand alleen bestaat uit een tunica intima, met een enkele cellaag die het endotheel heet. Dat ligt op een dun membraan die we het basaal membraan noemen. De tunica adventitia en de tunica media ontbreken. Deze wand is dus veel dunner dan de andere bloedvaten. Hierdoor kunnen het bloed en de cellen makkelijk stoffen en gassen uitwisselen. De diameter van kapillaren is ongeveer even groot als een rode bloedcel. Hierdoor is de stroomsnelheid niet zo hoog. Waardoor de wezels de tijd hebben om de stoffen uit te wisselen. Helemaal aan het begin van de kapillaren zitten kapillaren sphincters. Kleine spiertjes die als toegangsdeuren kunnen functioneren, waarbij de bloedstroom gereguleerd kan worden. Niet alle kapillaren hebben namelijk altijd dezelfde hoeveelheid bloed nodig. Denk maar bijvoorbeeld aan je spieren. Als je rustig op de bank zit, zal de bloedstroom laag zijn. Ga je echter sporten, dan moet de bloedstroom natuurlijk omhoog in je spieren. Dit wordt geregeld door de kapillaren sphincters. Op de terugweg naar het hart komen we vervolgens de venule en venen tegen. De wanden zijn veel dunner dan de wanden van een arterie. Dat is ook niet nodig, omdat er in arterieën een hoge bloeddruk is, en in de venen juist een lage bloeddruk. In venen kan je kleppen vinden, zodat het bloed maar één kant op kan stromen. Dit is een stukje Tunica Intima, verstevigd met bindweefsel, dat uitsteekt in het lumen. Venen worden ook wel capaciteitsvaten genoemd, omdat ze een groot deel van de bloedvoorraad bevatten. Ongeveer twee derde van al je bloed bevindt zich in de venen. Dit creëert een mooie buffer. Mocht je bijvoorbeeld ineens heel erg bloeden, dan kan er wat meer bloed van de venen naar de arterieën, om zo alsnog een goede bloeddruk te behouden. Ook venen hebben vaak anastomoses, zoals bijvoorbeeld ook in de voet. Vaneuzen-anastomoses komen vaker voor dan de arteriële anastomoses. Maar de vaneuzen-anastomoses zijn klinisch minder belangrijk, omdat de bloedtoevoer naar de weefsels hier niet afhankelijk van is. Dan komen we weer terug bij het hart en is het rondje compleet. Venen hebben dus kleppen en arterieën niet. Wat weet jij van deze kleppen? Laat het me weten in de reacties. Ik vind het leuk om te weten of je wat hebt gehad aan deze video. Hoi, ik ben Daniela en deze video gaat over de belangrijkste arterieën in ons lichaam. Download ook het bijbehorende anatomiekleurboek Belangrijkste Arterieën en Venen. Zo zal je deze stof nog beter onthouden. De link vind je in de omschrijving. Allereerst is het belangrijk om te weten dat bijna al onze bloedvaten symmetrisch voorkomen in een linker en een rechter versie. Er zijn er maar weinig die asymmetrisch zijn. Maar er zijn zeker ook uitzonderingen en die gaan we ook bespreken. Verder is het goed om je te realiseren dat slagaders, oftewel arterieën, bijna altijd worden weergegeven met een A met een puntje erachter. Die wordt uitgesproken als arteria. Het meervoud van arteria is arterieë, wat we schrijven als twee A's met een puntje erachter. Maar ja, zoals bij heel veel regels zijn ook hier een paar uitzonderingen. Eentje daarvan is de aorta, de grote lichaamsslagader. Daar zetten we dan nu nooit een A met een puntje voor. Die heet gewoon de aorta. En soms noemen we een klein stukje van een slagader een truncus, wat letterlijk stam betekent. Denk aan boomstam, waar dan verschillende arterieën dan weer uitkomen als takken. Deze gaan we ook snel tegenkomen in dit verhaal. Laten we beginnen bij de aorta, de grootste slagader van ons lichaam. Hierbij zien we eerst de aorta ascendens, wat letterlijk de stijgende aorta betekent. En daarna zien we de arcus aortae, oftewel de aortaboog. En daarna de aorta descendens, letterlijk de dalende aorta. En dit heeft dan een deel dat in de thorax loopt en een deel dat in het abdomen loopt. Hieruit ontspringen dan allerlei bloedvaten. De eerste aftakkingen die we tegenkomen zijn meteen drie asymmetrische aftakkingen van de aortaboog. De truncus brachiocephalicus, de arteria carotis communis links en de arteria subclavia links. Aan de naam kan je al een beetje afleiden waar deze bloedvaten heen zullen gaan. Brachio staat namelijk voor de arm en cephalicus voor hoofd. En je ziet inderdaad dat dit bloedvat opdeelt in de arteria subclavia rechts richting de arm en de arteria carotis communis rechts richting het hoofd. De linker en de rechter arteria carotis communis gaan richting het hoofd en split ze op in een arteria carotis interna en een arteria carotis externa, die de binnenkant en de buitenkant van ons hoofd van bloed voorzien. Ook de arteria vertebralis gaat omhoog richting de hersenen, precies langs de wervelkolom door de gaatjes in de nekwervels. Via de arteria basilaris komt dit dan uit bij de cirkel van Willes. Hierover heb ik een aparte video. Dan gaan we richting de armen. Hier loopt de arteria subclavia zoals we al gezien hebben, en subclavia betekent letterlijk onder het sleutelbeen. Meteen hier takt een slagader af die de binnenkant van de borstkas van bloed voorziet, vandaar de naam arteria thoracica interna. Hieruit komen onder andere kleine takjes die de arterie intercostales heten, de slagaders tussen onze ribben. En dan zien we de arteria axillaris, de okselslagader, die vervolgens al snel van naam verandert, namelijk de arteria brachialis, oftewel de armslagader. Deze vertakt dan vervolgens in de arteria radialis en de arteria ulnaris. De radialis aan de duimzijde, en de ulnaris aan de pinkzijde. Deze zijn met twee bogen aan elkaar verbonden, de arcus palmaris. Hieruit komen dan nog de arterie digitalis naar de vingers. Als we de aorta verder vervolgen langs de thoracale aorta in de borstkas en de abdominale aorta in de buikholte, zien we in de buik nog een aantal grote aftakkingen. De truncus celiacus, die drie takken afgeeft, de arteria hepatica cumulus richting de lever, de arteria lianalis naar de milt en de arteria gastrica links richting de maag. Daaronder zien we de arteria mesenterica superior, die onder andere een groot deel van het kolon van bloed voorziet. Dan zien we aan de zijkant de twee arteria renalis aftakken richting de nieren, en net daaronder de arteria testicularis als je een man bent die naar de testicles gaat, of als je een vrouw bent de arteria ovarica naar de eierstokken. Daaronder zie je de aftakking van de arteria mesenterica inferior, dat ook een deel van het kolon van bloed voorziet. Vervolgens splitst de aorta zich in tweeën, richting het bekken en de benen. Dit is dan de arteria iliaca cumulus, die vervolgens opsplitst naar de arteria iliaca interna, die naar het bekken gaat, en de arteria iliaca externa, die naar het been gaat. Als we dan buiten het bekken zijn, dan noemen we de slagader de arteria femoralis. En hier takt de arteria profunda femoris af, die gaat diep het bovenbeen in. Ter hoogte van de knieholte gaan we de slagader de arteria populitia noemen, oftewel de knieholteslagader. Deze vertakt dan weer naar de arteria tibialis anterior, oftewel de voorste scheenbeenslagader, welke in de voet overgaat op de arteria dorsalis pedis, de voetrugslagader. En de arteria tibialis posterior, de achterste scheenbeenslagader. En daar takt vervolgens de arteria fibularis vanaf. Via de arcus plantaris zie je ook dat deze weer met hun voetpoog aan elkaar verbonden zijn. En je zou hem bijna vergeten, maar in de kleine bloedsomloop hebben we natuurlijk ook nog de truncus pulmonalis, die splitst in een linker en een rechter, arteria pulmonalis. Dat waren heel wat termen en verschillende soorten bloedvaten. Ik ga er nu ook zelf mee aan de slag door het gratis anatomiekleurboek te downloaden, zo onthoud je het sneller en beter. En dat is natuurlijk wel zo efficiënt leren. Klik op de link in de beschrijving en dan mail ik het naar je. Had je moeite met heel veel van deze termen, bekijk dan de video De Belangrijkste Termen in Anatomie. Bedankt voor het kijken! Hoi, ik ben Daniele en deze video gaat over de belangrijkste venen in ons lichaam. Download ook het bijbehorende anatomiekleurboek De Belangrijkste Arterieën en Venen in ons lichaam. Zo zal je deze stof nog beter onthouden. De link vind je in de omschrijving en dan mail ik hem naar je. Allereerst is het belangrijk om te weten dat bijna al onze bloedvaten voorkomen in een linker en rechter versie, net als bij de arterieën. Er zijn maar weinig bloedvaten die asymmetrisch zijn, maar ook hier zijn er weer een aantal uitzonderingen die we gaan bespreken. Verder is het goed om te weten dat aderen, oftewel venen, bijna altijd worden weeggegeven met een V in een puntje erachter, uitgesproken als vena. Het meervoud is vene, twee V's met een puntje erachter. Verder staan er ook veneuze cinesen, waarvan er ook een paar worden besproken in deze video. De venen in ons lichaam lopen vaak naast de arterieën en hebben dan ook vaak een naam die er heel erg op lijkt, zoals de arteria femoralis en de vena femoralis. We beginnen in de kleine bloedsomloop, waar de venen zuurstofrijk bloed vervoeren vanuit de longen naar het hart. Deze ader heet dan de vena pulmonalis en die komt uit in het linker atrium van het hart. Dat was de kleine bloedsomloop, nu de grote bloedsomloop. We beginnen met het kijk in de voeten, waar we twee veneuze bogen zien, de Arcus venosus plantaris en de Arcus venosus dorsalis pedis. Deze komen uit in de vena savena magna, die helemaal naar boven loopt, en de vena savena parva. Dat is de vene die nog wel eens gebruikt wordt voor een hartoperatie, de bypassoperatie. En de vena tibialis anterior, de vena tibialis posterior. Deze voegen samen tot de vena publicia, ofwel de knieholterader. Een stukje meer naar boven wordt het dan de vena femoralis, waar ook de vena savena magna erbij komt. Dan vervolgens komen we binnen het wekken uit in de vena iliaca externa, waar ook de vena iliaca interna erbij komt, waarna we het de vena iliaca communis noemen. Samen met de vena iliaca communis aan de andere kant vormen ze samen de vena cava inferior, welke omhoog gaat richting het rechter atrium van het hart. Onderweg voegen ook andere aderen zich erbij, zoals de vena ovarica in vrouwen of de vena testicularis in mannen, die aan de linkerkant bij de meeste mensen uitkomt in de linker vena renalis vanuit de nier. En de venae hepaticae, waar het gefilterde bloed uit het lever in de vena cava komt. Want de lever heeft natuurlijk een belangrijke functie in het filteren van het bloed dat afkomstig is uit ons maag-darmstelsel. We willen namelijk niet dat het bloed met grote hoeveelheden glucose, aminozuren, afvalstoffen en soms ook giftige stoffen direct in onze bloedcirculatie komen. Vandaar het poortadersysteem, hier even in het groen zodat je het straks goed kan onderscheiden van alle andere aderen, waarbij al het bloed vanuit ons maag-darmstelsel eerst naar de lever gaat om daarna pas naar de vena cava te gaan en dus naar de bloedcirculatie. Het poortadersysteem ziet er als volgt uit. Uit de maag, de mild, de pancreas, de dunne darm en de dikke darm komen de venen bij elkaar. De vene gastrique, de vena gastroepiploïca uit de maag, de vena lianalis uit de mild, de vena mesenterica inferior uit de darmen en de vena mesenterica superior ook uit de darmen. Samen wordt dat dan de vena porta, oftewel de poortader welke richting de lever gaat. Nadat het bloed gedetoxed is, dan gaat het via de vene hepatique naar de vena cava en vanuit daar naar het hart toe. Vanuit de handen gaan we vanuit de vene digitalis, de vingeraderen, richting de twee veneuze bogen in de hand. Deze komen uit in de vena ulnaris en de vena radialis die diep in de arm liggen. En de vena basilica, de vena mediana antebrachii en de vena cephalica die juist oppervlakkig liggen. Deze verdelen zich over de vena cephalica en de vena basilica, waarbij we hier de vena mediana cubiti zien, de vene die vaak wordt gebruikt voor bloedafnames. De diepere ulnaris en radialis voegen zich samen in de vene brachialis en die voegt zich dan weer samen met de vena basilica waarna ze verder gaan als de vena axillaris. En dan komt ook de vena cephalica erbij en dan hebben we de vena subclavia die samen met de venen uit de hersenen de vena brachiocephalicus wordt. Samen met de andere venen van de andere kant komen we dan uit in de vena cava superior die uitkomt in het rechteratrium van het hart. Verder wil ik ook nog even de vena asichos en de hemi asichos noemen die een belangrijke rol kunnen gaan spelen als je vena cava inferior of zelfs de vena cava superior afgesloten raken bijvoorbeeld door een tumor, het is namelijk een extra route omhoog richting het hart. Vanuit de hersenen komt het bloed uit in de durale sinusen, en dat zijn niet echt venen maar meer ruimte waarin bloed kan stromen, die ontstaan tussen twee lagen van de dura als het binnenste blad van de dura helemaal diep de hersenen induikt. Zo ontstaan de sinus sagittalis superior, dat is de grootste en bekendste hiervan, en de sinus sagittalis inferior, de sinus rectus, de sinus transversus links en rechts en de sinus cavernosus met allerlei aftakkingen. Deze komen dan weer uit in de vena jugularis interna en de vena vertebralis. Van de buitenkant van de schedel komen dan nog de vena jugularis externa en de vena temporalis en de vena fascialis. Vervolgens komen we uit in de vena brachiocephalicus, dus ook in de vena cara superior en dan in het hart. Dat waren weer heel wat termen en verschillende soorten bloedvaten. Ga nu ook zelf hiermee aan de slag door het gratis anatomiekleurboek te downloaden, zo onthoud je het nog sneller en nog beter. Klik op de link in de beschrijving en dan mail ik het naar je. Had je heel veel moeite met de anatomische termen in deze video, bekijk dan mijn video Belangrijkste termen in anatomie en dan geef ik je een rondleiding in wat de belangrijkste termen zijn. Bedankt voor het kijken! Hoi, ik ben Danielle en deze video zal gaan over bloeddruk, raas, hypertensie en de behandeling hiervan. Bloeddruk, vaak aangegeven met RR, is de druk die het bloed uitoefent op de vaatwand. Door de bloeddruk wordt ervoor gezorgd dat het bloed naar het hele lichaam stroomt. We onderscheiden systolische bloeddruk en diastolische bloeddruk. De systolische bloeddruk is ten tijde van de samentrekking van het hart, waarbij de bloeddruk op zijn hoogst is. Als het hart ontspant daalt de bloeddruk weer en het laagste punt noemen we de diastolische bloeddruk. De ideale bloeddruk voor een volwassene is 120 over 80. Een bloeddruk boven de 140 over 90 noemen we hypertensie, een te hoge bloeddruk. En een bloeddruk van 90 over 60 of lager noemen we hypotensie, een te lage bloeddruk. De basis van bloeddruk is dat het een combinatie is van perivere weerstand, welke met name te maken heeft met de diameter van de bloedvaten, bekend van de termen vasoconstrictie en vasodilatatie, en cardiac output, ook wel hartminuutvolume genoemd, want het is de hoeveelheid bloed die het hart per minuut wegpompt. Cardiac output kun je berekenen door de hartslagfrequentie in slagen per minuut te vermenigvuldigen met het slagvolume, de hoeveelheid bloed dat het hart uitpompt per hartslag. Het slagvolume kun je berekenen door het verschil te nemen tussen het einddiastolisch volume, dat is het volume na de rust van het hart, dus na het vullen van de ventriekels en precies voor de hartslag, en het eindsystolische volume, na de samentrekking van het hart, dus net na de hartslag. In het lichaam hebben we drie regelmechanismen om een lage bloeddruk hoger te krijgen. Het zenuwstelsel in samenwerking met de bloedvaten, dat is het snelle systeem, en de hersenen en de nieren, de langzame systemen. Het zenuwstelsel regelt in samenwerking met de bloedvaten de bloeddruk door middel van baroreceptoren. Dit betekent letterlijk drukreceptoren. Bij een te lage bloeddruk wordt de sympaticus, onderdeel van het autonoom zenuwstelsel, aangezet, waardoor de hartslagfrequentie omhoog gaat. Zoals we in ons vorige schema hebben kunnen zien, zal de verhoging van de hartslagfrequentie zorgen voor een hogere cardiac output, en daarmee een stijging van de bloeddruk. Ook zorgt de sympaticus voor vasoconstrictie. Hierdoor wordt de diameter van de bloedvaten kleiner en zal de perivere weerstand omhoog gaan, waardoor de bloeddruk stijgt. De hersenen kunnen de bloeddruk regelen vanuit de hypofysen. Hier worden hormonen gemaakt, waaronder het ADH, het antidiuretisch hormoon, wat letterlijk het antiplashormoon betekent. Hierdoor ga je meer vocht vasthouden, waardoor je bloedvolume zal stijgen. Dit zorgt ervoor dat je einddiastolisch volume stijgt, waardoor je bloeddruk stijgt. Dan als laatste de nieren. Deze kunnen op twee manieren meten hoe het staat met de bloeddruk. In de kleine bloedvaatjes richting de nieren, dat zijn de afferente arteriolen, zitten ook baroreceptoren die de druk kunnen meten. Ook zal er door een verbinderde bloeddruk minder vocht naar buiten worden geperst, en dus wordt er minder voorurine gemaakt. Beide zorgen ervoor dat het nier renine gaat uitscheiden. Renine is het eerste stofje uit het RAAS-systeem. RAAS staat namelijk voor renine-angiotensine-aldosteronsysteem. Renine zet angiotensinogeen om in angiotensine 1, en in de longen wordt angiotensine 1 omgezet naar angiotensine 2 door het stofje EES. Angiotensine 2 heeft drie functies. De eerste is dat het zorgt voor vasoconstrictie, waardoor de diameter van de bloedvaten kleiner wordt, waardoor de perivere weerstand stijgt en dus ook de bloeddruk stijgt. Ook zorgt het voor de uitscheiding van aldosteron in de bijenieren. Aldosteron haalt natrium terug uit de voorurine, waardoor er dus meer natrium in het lichaam blijft. Waar natrium gaat, gaat water, dit heet osmose, dus water zal mee teruggaan het lichaam in. Hierdoor is er meer bloedvolume, en hiermee stijgt het einddiastrolisch volume, en dus ook het slagvolume, de cardiac output, en hiermee ook de bloeddruk. Ook zorgt het voor een dorstprikkel, waardoor je meer gaat drinken, waardoor je bloedvolume stijgt en dus ook je bloeddruk stijgt. Om een hoge bloeddruk naar beneden te krijgen, hebben we maar één route, via natriuretische peptiden, waarvan atriaal natriuretisch peptide de belangrijkste is. Als er door een hoge bloeddruk extra druk staat op het hart, rekken de volumereceptoren uit, waardoor ANP wordt afgegeven. Dit leidt tot extra uitplassen van natrium. En waar natrium gaat, gaat water, dus het lichaam verliest hiermee ook water. Het bloedvolume neemt af, en dus neemt ook de bloeddruk af. ANP vermindert ook het dorstgevoel, waardoor je minder gaat drinken. En het remt de afgifte van bloeddrukverhogende hormonen, zoals ADH en aldosteron, waar we het net over gehad hebben. Ook zorgt het voor vasodilatatie, waardoor de diameter van de bloedvaten toeneemt, waardoor de perifere weerstand daalt, en dus ook de bloeddruk daalt. Zo heeft je lichaam dus meerdere opties om je bloeddruk te regelen. Als er iets in misgaat, dan kan de bloeddruk te laag worden, hypotensie, of te hoog, hypertensie. Hypotensie kan erg vervelend zijn. Het zijn de sterretjes die je ziet als je te snel opstaat. En je kan door flauw vallen. Ook zien we hypotensie in het kader van shock, een levensbedreigende aandoening waarbij er te weinig circulerend volume is, waardoor de organen niet genoeg bloed krijgen. Zie hiervoor de video over shock. Hypertensie geeft juist vaak geen symptomen. En daarom wordt het ook wel een sluipmoordenaar genoemd. Het kan namelijk leiden tot cardiovasculaire ziekten, zoals hartfalen, beroerte, of een hartinfarct. Echt klachten zoals hoofdpijn, wazigzien, en benauwdheid krijg je pas als je een extreem hoge bloeddruk hebt, zoals bij een hypertensieve crisis, waarbij je organen zoals je hersenen, je ogen, je hart, en je nieren kunnen worden beschadigd. Hypertensie is in 90% van de gevallen een essentiële hypertensie, of ook wel primaire hypertensie, of idiopathische hypertensie genoemd, waarbij geen directe oorzaak aan te wijzen is, behoudens een opstapeling van risicovactoren, zoals leeftijd, geslacht, stress, overgewicht, roken, en zitten. In 10% van de gevallen gaat het om een secundaire hypertensie, waarbij er wel een oorzaak aan te wijzen is, meestal in het kader van een andere ziekte, zoals een nierarteriestenose, of een viagromocytoom. Dan de behandeling van hypertensie. De belangrijkste behandeling van hypertensie zijn leefstijladviezen. Stoppen met roken, voldoende bewegen, gezond eten, alcohol minderen, afvallen, en stress aanpakken. Daarnaast kunnen we ook bijspringen met medicatie. Die noemen we de antihypertensieva. Deze grijpen in op de regelmechanismen die we net hebben besproken. Laten we het schema er weer bij pakken. Ra's kunnen we remmen door het stofje ees te remmen, met eesremmers, zoals lysinopril en enalapril. Hierdoor wordt angiotensine 1 niet omgezet in angiotensine 2. Hierdoor stopt het verdere verloop van het raassysteem en zal dus de bloeddruk dalen. Verder hebben we ook nog angiotensine 2 antagonisten, zoals kandesartan en urbensartan, en diuretica zoals hydrochlorothiazide, furosemide en spironolacton. Die zorgen voor meer urineproductie. En daarom worden ze ook nog weleens plaspillen genoemd. Ook zijn er types diuretica die ADH remmen. De sympaticus kunnen we remmen met beta-blokkers, zoals metropolol en propranolol. Vasoconstructie kunnen we remmen met calciumkanaalblokkers, zoals amlodipine en nifedipine. En alpha-adrenoreceptorblokkers, zoals doxazosine. Hierdoor zullen de normale mechanismen om de bloeddruk te verhogen worden onderbroken, waardoor de bloeddruk zich normaliseert. Kan jij met de kennis uit deze video verklaren waarom patiënten met een beta-blokker klagen over een slechte conditie bij het sporten? Ik hoor het graag van je in de reacties. Heb je wat gehad aan deze video? Geef hem dan een duim omhoog en ik zie je bij de volgende video. Bedankt voor het kijken! Bloeddruk Wat is bloeddruk? Bloeddruk wordt ook wel tensie genoemd. Bloeddruk[tensie]=druk van het bloed op de vaatwand. Wrrdt aangegeven in mmHg [millimeterkwik]. Bloeddruk hebben we nodig om bloed in de circulatie te laten rondstromen. Bloed stroomt van een hoge druk naar een lage druk toe. We hebben bloeddrukverschillen nodig in de circulatie om bloed te laten stromen. En de weefsels en organen te voorzien van voedingsstoffen en zuurstof. Bloeddruk verschilt op basis van locatie en fase van de hartcyclus. Arteriele bloeddruk Bestaat uit 2 waarden: de bovendruk [systolische druk] dat ook wel de hoogste druk in de arterien is tijdens de systole van de ventrikels. De onderdruk [diastolische druk] ook wel de laagste druk in de arterien tijdens de diastole van de ventrikels. MAP [Mean arterial pressure]=gemiddelde arteriele druk [gemiddelde tussen de bovendruk en onderdruk]. Hoe goed de organen van bloed worden voorzien?=maat voor perfusie van de organen. Veneuze druk Hoe zorgen de venen voor voldoende terugstroom van bloed richting het hart? Hiervoor zijn een aantal mechanismen. Adempomp Werkt als volgt Bij inademing zien we dat de druk in de thorax [borstholte] daalt en de druk in de buik stijgt door die verschil in druk, zien we dat de veneuze bloed makkelijker vanuit de buik regio terug gaat naar de borst en het hart. Hiermee neemt de veneuze return naar het hart toe. Spierpomp Zien we dat de contractie van de spieren het veneuze bloed terug duwt richting het hart. Dit zijn spieren die langs verschillende venen liggen [kuitspieren] Veneuze kleppen Voorkomen het terugstroom van veneus bloed in de verkeerde richting. Vasoconstrictie venen Door vasoconstrictie neemt de veneuze druk toe. En het terugstroom van de veneuze bloed naar het hart wordt daarmee bevordert. Bloeddruk meting Arterie brachialis[artie van arm] wordt afgeknepen op het moment dat de druk in de machet zo hoog is dat de vat helemaal wordt dichtgekenepen. Hierdoor kan je niets in de stethoscoop horen, want er stroomt geen bloed doorheen. Heel langzaam laat je de machet met lucht steeds meer leeg lopen, dan neemt de druk af en op een gegeven moment bereik je een punt dat de druk in de machet even hoog is als de druk van het bloed van de vaatwand [bloeddruk]. De vaatwand gaat dan een klein beetje open en dat kan je horen met de stethoscoop. Op het moment dat we het eerste geluid horen van bloed dat hierdoor heen stroomt markeert de punt van de systolische bloeddruk. Je laat de machet steeds uitlopen dat de bloedvat helemaal openstaat bloed stroomt helemaal door, waardoor je geen geluid hoort dat markeert ook wel de diastolische bloeddruk. De optimale bloeddruk ligt op 120/80 mmHg. Te hoge bloeddruk ligt op 140/90 mmHg. Te lage bloeddruk ligt op 90/60 mmHg. Factoren die de bloeddruk bepalen Cardiac output [HMV]: hoe goed het hart aan het pompen is en hoeveel bloed er elke keer ingepompt wordt dat bepaald de druk in de vaten. Zegt iets over het hart namelijk het bloed rondpompen in de circulatie. En staat voor het hoeveelheid bloed dat door 1 ventrikel in 1 minuut wordt weggepompt. Is voor het RV en LV even groot, want als de rechter kant minder zal wegpompen zal de linker ventrikel minder bloed krijgen. HMV=hartfrequentie keer slagvolume. Hartfrequentie in rust 60-80 slagen per minuut. Bradycardie hartslag onder de de 60 slagen per minuut. Tachycardie hartslag boven de 100 slagen per minuut Perifere weerstand: gaat over de sphincters van de arteriolen. Staan die open dan stroomt het bloed lekker door en dat zorgt ervoor dat de druk in de vaten afneemt. Als de sphincters dicht zijn dan zien we dat de druk in de vaten vrij hoog blijft. Wordt veroorzaakt door de frictie tussen het boed en de vaatwand in. Hoe hoger de perifere weerstand hoe hoger de arteriele bloeddruk. Bloedvolume: zegt iets over hoeveel bloed er in de vat is. Als er weinig of geen bloed zit dan zal de bloeddruk ook laag zijn. En als er heel veel bloed zit, dus als de bloedvolume stijgt dan neemt de bloeddruk toe. Viscositeit: bloed zegt iets over de stroperigheid van het bloed. Als het heel waterig is dan stroomt de bloed door en als het heel stroperig is dan zien we dat het bloed niet helemaal snel stroomt en dat de druk toeneemt. Slagvolume is de hoeveelheid bloed die tijdens iedere contractie uit 1 ventrikel wordt doorgepompt. Preload: mate van de vulling van het hart in de ventriculaire diastole. Hoe hoger de preload hoe meer het hart kan vullen met bloed, hoe hoger het slagvolume. contractiliteit: zegt iets over de kracht waarmee de hart kan samentrekken in de systole. Hoe groter de contraciliteit hoe hoger de slagvolume. afterload: de druk waartegen het hart moet rondpompen. Hoe hoger het aferload hoe hoger het slagvolume. De slagvolume en hartfrequentie worden door de zenuwstelsel en hormonale stelsel beinvloedt. Perifere weerstand kan worden ingesteld door vasoconstrictie en vasodilatatie. Die plaatsvindten in de musculeus arterie en in de arteriolen. Vasoconstrictie=samenknijpen van de vaten. Hierdoor een hogere perifere weerstand, want er kan minder bloed doorheen. Vasodilatatie=uitzetten van de vaten. Hierdoor een lagere perifere weerstand, want bloed kan makkelijk doorheen stromen. Ouderdom zorgt ervoor dat de perifere weerstand toe neemt, want de arterien worden stijver, waardoor de bloeddruk toe neemt. Elastische arterien worden bij ouderdom minder elastisch. Hoe groter de bloedvolume, hoe hoger het bloeddruk. Als er in het bloed meer bloedcellen aanwezig zijn in verhouding tot water is er sprake van meer viscositeit. Regulatie van de bloeddruk 3 regelmechanismen die de bloeddruk kunnen beinvloeden. Autoregulatie: wordt door vasodilatoren en vasoconstrictoren bepaald in het bloed. Vasodilatoren=zijn lokale stofjes in het bloed die zorgen voor vasodilatatie. Vasoconstrictoren=zijn lokale stofjes in het bloed die zorgen voor vasoconstrictie. Dit allebei zijn lokaal, want ze werken in een klein gebied van de circulatie, voor een stuk weefsel of orgaan. Als de lokale regulatie/autoregulatie minder goed werkt dan gaan de neurale en hormonale regulatie van start. Neurale regulatie wordt via 2 receptoren aagestuurd: baroreceptoren=drukreceptoren kunnen bloeddruk meten in vaatsysteem. Chemoreceptoren=receptoren die verschillende concentraties van stofjes in het bloed kunnen meten. Aan de hand van deze resultaten kan het zenuwstelsel ervoor kiezen om de bloeddruk te laten stijgen of dalen. Wordt besuurd door de medulla oblongata die bestaat uit een hartregulatiecentrum, die invloed uitoefent op het hart en vasomotorisch centrum die invloed uitoefent op de vaten. De receptoren zitten voor een groot deel in de aortaboog, halsslagaders. Een deel van de baroreceptoren zitten in de holle ader in RA en een deel van de chemoreceptoren liggen in de arteria subclavia die richting de armen gaat. Hartregulatiecentrum en vasomotorisch centrum maken gebruik van hormonen. De hormonale regulatie kent een korte en een lange termijn regulatie. Neurale en hormonale regulatie werken niet lokaal die werken over de hele circulatie. Beinvloeden HMV en perifere weerstand [sphincters]. Hormonale regulatie=endocrien systeem. Korte termijn: komen hormonen terug die ook van de neuraleregulatie vrij komen. Direct invloed. Lange termijn: heeft dagen of weken nodig om goed ingsteld te worden. EPO zorgt voor de aanmaak van rode bloedcellen [erytrocyten] zorgt ook voor vasoconstrictie. RAAS systeem kan aangezet worden door de nieren door renine af te geven. Renine zorgt ervoor dat ook andere hormonen worden afgegeven die betrokken zijn in de raas systeem. Dit zorgt voor een verhoging van de bloeddruk. Hart ANP/BNP zorgt voor een lage bloeddruk daarnaast zorgt dit systeem voor dat de raassyteem wordt geremd. Autoregulatie Vasodilatatie bij lage zuurstof en hoge koolstofdioxide. Bloedstroom wordt vergroot, waardoor capillaire uitwiselling wordt vergroot. Door lokale constrictie of dilatatie kan specifiek voor een orgaan of weefsel de bloeddoorstroming aangepast worden, naar de wensen op dat moment. De bloedvaten De functies en het verloop van de kleine en grote circulatie. Verschillen tussen arterien, venen en capillairen. Kleine bloedsomloop bestaat uit longarterien, longvenen, longcapillairen. Doel=het bloed van zuurstof te voorzien en koolstofdioxide af te geven aan de longen. Gaat naar de longen wordt ook wel pulmonalis circulatie genoemd. Zuurstofrijke bloed komt terug naar het hart en wordt via de grote bloedsomloop [systematische regulatie] wordt het zuurstofrijke bloed verspreid over alle organen en weefsels om deze te voorzien van zuurstof. Verloopt via de longen en zuurstofrijke bloed die uit de longen is opgenomen komt in het linkerzijde van het hart. Vanuit het hart gaat het zuurstofrijke bloed via de aorta de grote bloedsomloop in. En die komt uit naar alle organen en weefsels [romp, benen], maar gaat ook naar boven toe via hoofd, hals en armen. Alle zuurstof die verbruikt is door de weefsels komt weer terug terug via de vene cava superior [bovenste holle ader] en vena cava inferior [onderste holle ader] aan de rechterzijde van het hart. Grote bloedsomloop Systematische circulatie Doel=alle organen en weefsels te voorzien van zuurstof, voedingstoffen en afvoer van koolstofdioxide en afvalstoffen. Kleine bloedsomloop Longcirculatie/pulmonaliscirculatie Doel=uitwisseling van zuurstof en koolstofdioxide in de longen. Verschillen tussen arterien, venen en capillairen De bloedvaten vormen een groot buizensysteem. En hierdoorheen gaat bloed met voedingstoffen, zuurstof, koolstofdioxide en afvalstoffen. Buizensysteem bestaat uit 5 typen bloedvaten Arterien=slagaders Arteriolen= kleine slagader Capillairen=haarvaten Venulen=kleine venen Venen=aders Arterien vervoeren bloed van het hart af naar de weefsels toe. Omdat het bloed van het hart wordt aangevoerd is het druk en de snelheid van het bloed erg hoog. Om deze reden moeten arterien echte gespierde vaatwanden hebben. Grootste arterien zijn longslagaders [arteriepulmonalis] en de aorta die direct ontspringen uit het hart. Aorta en longslagaders vertakken uiteindelijk weer in kleine arterien [arteriolen], hebben een kleine diameter dan arterien en bevatten gladspierweefsel, waarmee ze kunnen uitzetten en samenknijpen. Hierdoor zijn de arteriolen in staat om de bloedtevoer naar organen en weefsels te reguleren. Afhankelijk van de behoefte van de weefsels op dat moment. Capillairen: kleine haarvaatjes vormen een groot netwerk in alle weefsels en organen. Bestaat uit 1 laag cellen om de functie zo optimaal te kunnen uitvoeren. Ze zorgen voor de uitwisseling van zuurstof, voedigstoffen, koolstofdioxide en afvalstoffen tussen bloed en de weefsels. Na die uitwisseling komen we bij de venule [kleine venen] waardoorheen zuurstofarme bloed met afvalstoffen en koolstofdioxide stroomt richting het hart. Venulen monden uit in grotere venen en die venen vormen een opslagplek voor bloed. Maar liefst 60-65% van het bloed verzamelt zich in de venen. De bloeddruk daar is een stuk lager en stroomsnelheid ook. Om die reden zijn de vaatwanden van venen een stuk dunner dan die van de arterien. De grootste venen zijn de bovenste en onderste holle ader en longaders. Opbouw vaten Kleine venule en capillairen die soms uit slechts 1 laag staan en dat is de binnenste laag dat alle vaten hebben=endotheel is onderdeel van binneste vaatwand ook wel tunica intima genoemd dit is belagrijk voor het doorlaten van opgeloste stoffen en ook voor uitscheiding van stoffen. Die onder andere ervoor kunnen zorgen dat vaten samenknijpen of juist zetten. De endotheellaag is een heel gladde laag die als het ware wrijvingsloos moet zijn voor bloedcellen, zodat die niet vast blijven plakken en uiteindelijk een bloedstolsel [trombose] vormen. Bij suikerziekte en bij rokers wordt de endotheellaag aangetast, waardoor bloedcellen blijven plakken en een hogere kans is op trombose. Middelste laag=tunica media dit laag zien we buiten de capillairenen venule om. Bestaat uit elastisch bindweefsel zorgt voor de rekbaarheid van de vaatwand en bestaat uit glad spierweefsel dat zorgt voor vasoconstritie en vasodilatatie. Tunica externa=tunica adevntitia: buitenste laag die bestaat uit losmazig bindweefsel er zitten ook bloedvaten in die juist voor de zuurstof voorziening van de bloedvatwand zelf zorgen. Arterien Elastische arterie Grotere diameter Veel elastine Weinig vaatweerstand door grotere diameter, zit zorgt voor minder fluctuatie in de bloeddruk. Weinig gladspierweefsel Arterien vertakken in musculeuze arterien. Musculeuze arterien Kleinere diameter Veel gladspierweefsel=contractie en dilatatie Minder elastisch Goede distributie van bloed over het systeem=goede verdeling van bloed over het systeem. Arteriolen=kleine arterien die kunnen als musculeuze arterien samenknijpen en uitzetten. Samen met musculeuze arterien zijn arteriolen betrokken bij de distibutie van bloed over het lichaam. Reguleren perfusiedruk van weefsel/orgaan door vasoconstrictie en vasodilatatie. Arteriolen vertakken zich steeds meer en gaanover naar capillairen. Tussen arteriolen en kleine capillairen zitten kleine kringspiertjes [sphincters] en dat zijn metarteriolen, die open kunnen gaan, zodat het bloed door het capillirnet kan stromen, maar ook dicht kan gaan waardoor bloedvoorziening naar capilairnet wordt geremd of gestopt. Capillairen Typen capillairen Continu capillairen=bestaat uit endotheellaag, continu aangeschakeld ligt kleine moleculen en water doorheen water doorheen verplaatsen naar alle organen en weefsels. Gefenestreerde capillairen=kleine gaatjes in endotheel wordt ook wel porien genoemd hierdoor heen kan vloeistof en opgeloste stoffen. Organen die veel uitwisseling van stoffen hebben=nieren. Sinusoiden= zit veel ruimte tussen endotheelcellen in. Grote eiwitten en bloedvaten kunnen door de wand in kunnen. Milt en beenmerg zorgen voor de aanmaak en afbraak van bloedcellen=erytrocyten. Venulen Vanuit de haarvaten monden we uit in venulen [eerste vaatjes=kleinere venen] zijn betrokken bij de terugstroom van bloed richting het hart. Venen Meerdere venulen monden uit in een vene. Brengen bloed terug naar het hart, in vergelijking met arterie hebben venen een dunne wand met weinig spiercellen en heel Capillaire uitwisseling Filtratie Difussie Reabsorptie [osmose] Transcytose Capillaire uitwisseling Voorwaarden voor een capillaire uitwisseling Tweerichtingsverkeer van voedingsstoffen, zuurstof, koolstofdioxide en afvalstoffen. Voedingstoffen die enerzijds de capillairen uit gaan. Afvalstoffen die uiteindelijk weer in de capillairen opgenomen moeten worden. Dat geld ook voor zuurstof en koolstofdioxide. Dunne celwand voor uitwisseling Via endotheel [continu capillair] Via fenestraties [porien] Via intercellulaire spleten Er zijn capillairen die porien hebben en capillairen waar spleten zijn tussen gevallen tussen de endotheelcellen in. Lage stroomsnelheid bloed Als het bloed te snel zal stromen zou de uitwisseling niet voldoende plaatsvinden. Hoe zorgt het systeem voor een lage stroomsnelheid in het capillairnetwerk? Hoge vaatweerstand tussen hart en capillairen. Het bloed heeft al een lange weg afgelegd van het hart tot de capillairen. En onderweg heeft het bloed te maken gehad met weerstand van verschillende vaatwanden [elastische- en musculeus arterie, arteriolen] waaronder ander vasoconstructie kan plaatsvinden. Kleine radius van capillairen Radius is de helft van de diameter van een capillair. Stroomsnelehid =radius tot de macht 4 Dat betekent bij een heel klein toename van de radius [meer ruimte in de vat] de stroomsnelheid al met de macht 4 zal toenemen. De lichaam kan de radius aanpassen via vasoconstrictie en vasodilatatie. Hierbij wordt de radius verkleind bij de vasoconstrictie en vergroot bij vasodilatatie met name in de musculeuze arterien en arteriolen. In een capillair is een kleine radius, door de weerstand stroomt het bloed langzamer. Er is wel sprake van een hoge totale dwarsdoorsnede van capillairen. Hiermee wordt dus niet de dwarsdoorsnede van 1 capillair bedoelt. Als je alle capillairen bij elkaar zou nemen dan heb je als nog een hele hoge totale dwarsdoorsnede. En omdat die zo groot is is de stroomsnelheid van bloed wat lager. De totale dwarsdoorsnede is kleiner bij een arterie en arteriolen, hiermee zal je zien dat de stroomsnelheid wat hoger is. Er is wel een verschil in bloeddruk aan het begin van de capillairensysteem dichtbij de arteriolen en aan het eind van de capillairsysteem dichtbij de venulen. Zie plaatje. Gele lijn betekent hoeveel ruimte. Er zit veel ruimte in de capillairen, waardoor stroomsnelheid laag is. Filtratie: scheidingsproces van vloeistof en van vaste stoffen. Wanneer vloeistof door een poreuze wand gaat in dit geval een celwand van een endotheellaag van een capillair worden de grote stoffen en moleculen gescheiden van de vloeistof die wel doorheen kan. Het druk van het bloed op de dunne wand van de capillairen de hydrostatische druk genoemd [de druk die uitgeofend wordt door een vloeistof]. De hydrostatische druk perst als het ware de vloeistof door die wand van de capillairen, terwijlen heel veel stoffen niet door die porien heen kunnen en achterblijven in het bloedbaan. Diffusie: een proces waarbij moleculen van een hoge concentratie naar een lage concentratie bewegen. Het verschil tussen 2 plekken wordt het concentratiegradient genoemd. Bij de uitwisseling van stoffen tussen de bloed en het interstitium zullen zuurstof en voedingstoffen in een hoge concentratie aanwezig zijn in het bloed. Uiteindelijk zullen daardoor de stofjes[zuurstof en voedingsstoffen] diffunderen over de endotheellaag heen naar het interstitium toe. Om weer een gelijke concentratiewaarde te creeren. Transcytose: is een vorm van transport waarbij opgeloste stoffen worden opgenomen, verpakt en worden afgeven aan de andere kant van de cel. Ook dit kan plaatsvinden in de endotheellaag van de capillairen. Reabsorptie [osmose] Osmose: verplaatsing van stoffen door verschilin concentratie van deeltjes aan beide zijden van een poreuze wand. Water waarbij een lage concentratie van eiwitten is verplaats naar de plek waar de eiwit concentratie hoog is. Om het enigzins te verdunnen. Colloid osmotische druk: aanzuigende werking van eiwitten in het bloedbaan. Colloid=eiwit Capillaire uitwisseling Interstitium=ruimte tussen de cellen in de weefsels. Slagader naar arteriolen naar capillairnetwerk naar venulen en naar venen. Tussen de capillaire netwerk waar het bloed zit en het interstitium wisselen we de voedingstoffen, afvalstoffen, zuurstof en koolstofdioxide. Capillaire uitwisseling wordt door 2 drukken veroorzaakt: hydrostatische druk [bloeddruk] en de colloid osmotische druk. Hydrostatische druk zorgt voor filtratiedruk waardoor de vocht de bloedvat uit gaat. Colloid osmotische druk zorgt voor aanzuigende werking vocht gaat de bloedvat in. Hydrostatische druk [bloeddruk] hoger dan colloid osmotische druk 30-20=10 mmHg meer dan buiten, duwt dan naar binnen. In dit geval zal aan het begin van de capillairnetwerk meer vocht met opgeloste stoffen uitgefiltreerd worden naar het interstitium toe en minder opgenomen worden. Als we verder in het capillairnetwerk gaan zien we dat de colloid osmotische druk gelijk blijft en dat komt doordat de eiwitten niet door de endotheellaag kunnen, die blijven dus in het systeem, dus de colloid osmotische druk is overal hetzelfde. Het enige wat gaat verschillen is de bloedruk in de capillairnetwerk. Van arteriolen steeds verder naar de venulen toe. Aan het begin van de netwerk is de bloeddruk hoger dan colloid osmotische druk. Er dat is het fase dat vocht en voedingsstoffen uittreden dus er vindt filtratie paats. Op een gegeven moment is de bloeddruk gelijk aan de colloid osmotische druk. Er zal geen vocht en voedingstoffende capillaire netwerk uitgaan. En er zal ook weinig vocht en afvalstoffen terug de netwerk in gaan. Het colloid osmotische druk met terugresorptie is sterker dan bloeddruk , dus in dit geval zien dat er netto meer opgeloste stoffen in de circulatie wordt opgenomen en minder wordt uitgeperst. Bloeddruk [hydrostatische druk] begint te dalen verder op in het syteem, doordat we dichterbij de venulen komen en venen en daar zien we dat de bloeddruk steeds lager wordt. Dat betekent dat de colloid osmotische druk wint en uiteindelijk meer resporptie plaatsvindt van vocht en afvalstoffen[terug de capillairnetwerk in]. Filtratiedruk met 10mmHg zorgt ervoor uit persing. Terugresportiedruk met 5mmHg zorgt voor opname. Hoe zorgen we ervoor dat dit in balans is? Dat doen we door het capillair netwerk richting de venule wat nog meer vertakt is. Er zijn meer plekken waar we met een iets lagere druk weer kunnen heropnemen. Het volgt met opgeloste stoffen dat niet meer opgenomen kunnen worden in het capillair netwerk waardoor het via de lymfevaten wordt opgenomen.

Use Quizgecko on...
Browser
Browser