Psychologie PDF
Document Details
Uploaded by UpscaleHarp
KdG
Tags
Summary
This document presents different learning and psychological theories, including concepts like operant conditioning, shaping, chaining, and latent learning. It also addresses observational learning, modelling, and the role of the observer in learning. Additionally, it covers the cognitive aspects of learning, discussing memory and attention in detail.
Full Transcript
Psychologie Gefixeerde verhoudingsprocedure (SFR) toegediend per vast aantal responsen Variabele verhoudingsprocedure (SVR) varieert het aantal responsen voordat een bekrachtiger ontvangen wordt Als we kijken naar het leereffect zien we dat gedrag dat aangeleerd gedrag dat w...
Psychologie Gefixeerde verhoudingsprocedure (SFR) toegediend per vast aantal responsen Variabele verhoudingsprocedure (SVR) varieert het aantal responsen voordat een bekrachtiger ontvangen wordt Als we kijken naar het leereffect zien we dat gedrag dat aangeleerd gedrag dat werd met partiële bekrachtiging minder makkelijk uitdooft dan een gedrag dat geleerd werd met 100% bekrachtiging. 1. Het effect van uitstel van versterking vasthouden aan schadelijk gedrag (oorzaken) Tijd die voorbijgaat tussen dat gedrag en de ervaring van de negatieve gevolgen is te groot Hetzelfde gebeurt als versterking te lang op zich laat wachten ! balans tussen volledig en onvoldoende bekrachtigen, permanent bekrachtigen snelle verzadiging + uitdoving en onvoldoende bekrachtiging uitdoving 2. Principes die aansluiten bij operante conditionering shaping= complex gedrag aanleren door stap voor stap de ‘juistere’ vorm te gaan bekrachtigen. (gedrag wordt geleidelijk aan gevormd) Chaining= een reeks specifieke gedragingen in een vaste volgorde aangeleerd, waarbij elke stap een schakel is naar het einddoel Token economy= gebruik van hulpversterkers, beloningssystemen bekrachtiging van concurrerend gedrag (DRO) bekrachtiging van concurrerend gedrag (DRO)= je bekrachtigt ander behavior Beloning voor zitten, kijken naar groenten, eraan prutsen gewilde gedrag: alle groenten eten Latent leren (Neo-behaviorisme) Neo-behaviorsiten hebben naast de klassieke en operante conditionerin ook aandacht voor datgene dat zich afspeelt tussen waarneembare stimuli en waarneembaar gedag SR wordt S O R Latent leren (Tolman) Tolman toonde aan dat veel leren dat beschouwd wordt als associatief leren, in feite een cognitief leren is, een leren van betekenissen, opdoen van inzichten. Volgens hem was de klassieke conditionering/operante conditionering geen S-R reacties maar hadden de ratten een cognitieve voorstelling geleerd van het doolhof. Rat leert op welke plaats de beloning (voedsel) zich bevindt. Ontwikkelt een zeker voorstelling van het doolhof (cognitieve map) Tolman zegt leren is niet hetzelfde als doen (motivatie zorgt ervaar dat de rat naar doen gaat). Leren komt pas tot uiting als er een reden (bekrachtiger) is Uitdoving is makkelijker te verklaren: V.S. verliest zijn betekenis van signaal door O.V.S. 1 Model-leren (Bandura) De theorie van het model-leren is ontwikkeld door Albert Bandura. 1. Opzet Hij toonde een film aan kinderen uit de kleuterklas. In deze film zagen ze een volwassen vrouw een grote opblaaspop “Bobo” agressief aanvallen fysiek en met woorden. Hij kwam tot 3 proefgroepen: Groep A: aan het einde van de eerste versie kwam een tweede volwassene in beeld die de vrouw een echte kampioen noemde die best een versnapering of een frisdrank verdiende. Groep B: In deze versie kwam een tweede volwassene de agressieve vrouw uitschelden voor een slechterik. Groep C: aan het einde van de laatste versie was er geen veroordelende noch een lovende reactie over het gedrag van de agressieve volwassene. 2. Resultaten Groep A: ging bijzonder agressief tekeer tegen de opblaaspop. Groep B: leek er eerst minder agressie, maar toch namen ze wat agressie over. Wanneer ze dan zelf beloond werd voor hun eigen agressief handelen, bleken ze al vlug even agressief als groep A. Groep C: De meeste kinderen imiteerden het agressieve gedrag. 3. Verklaring voor het experiment immiteren van anderen synoniemen: leren door observeren, modelling, sociaal leren 4. Voorwaarden modelling Gevolg gedrag waarnemen Aandachtig waarnemen Goed onthouden Nabootsing bij belang of motief Sterke gelijkenis met model willen vertonen ! belangrijk voor de praktijk kinderen willen u immiteren en nemen ook u eigen onbewuste reacties over! 5. Toepassingen Opvoeding Hulpverlening bij sociale vaardigheidstrainingen Hulpverlening bij video-interactie-begeleiding Leren en cognitie Leren als cognitief verwerkingsproces S-O-R-C 2 Cognitieve leerpsychologie legt, in tegenstelling tot het behaviorisme. De nadruk op wat zich innerlijk bij de mens afspeelt tijdens het leerproces. Onder innerlijk proces verstaat men cognitieve processen. Voornaamste inwendige/cognitieve processen: Aandacht geven Waarnemingsprocessen Denken (verwerken van binnenkomende informatie Geheugen Dagelijks taalgebruik slechts incidenteel gewag gemaakt van activiteiten als leren en onthouden, of herinneren en herkennen. Daardoor de indruk dat functie van het geheugen om incidenteel kennis en ervaringen op te slaan of terug te roepen. Dit klopt niet. In het geheugen is alle kennis en ervaringen opgeslagen. Dit stelt ons in staat adequaat te reageren en te anticiperen op toekomstige situaties. Soms doen we bewust pogingen iets te leren/op te slaan/op te roepen. Een veel groter deel van de tijd doen we dat niet. Het geheugen vult continue een intermediërende rol tussen de waarneming van de omgeving en het anticiperen en reageren erop. waarneming: Hier kan het eerste verlies van informatie optreden. Iets wat je niet gezien, gehoord of gevoeld hebt, kan je ook niet onthouden. Onze waarneming is beperkt door fysiologische en psychologische beperking: elk zintuig heeft maar een bepaald bereik. Door de filter zelfde situatie toch een verschillende ervaring andere herinnering Geheugenbeelden Voorstellingen: 1. Herinneringsbeelden (geheugen of reproductieve verbeelding) 2. Creatieve verbeelding (fantasie) Onderscheid voorstellingen en waarnemingsbeelden: 1. Fenomenale eigenschappen: voorstellingsbeeld is minder intens, duidelijk, gestructureerd, standvastig dan waarnemingsbeelden 2. Realiteitskarakter: waarnemingsbeelden bezitten dit en voorstellingsbeelden niet waarnemingsbeelden: ontstaan door directe zintuiglijke waarneming van de werkelijkheid, zoals het zien van een object in de omgeving. Ze worden ervaren als echt en concreet. Gebaseerd op externe prikkels die op de zintuigen inwerken. Voorstellingsbeelden: mentale beelden die een persoon zich voorstelt zonder dat ze direct door zintuigen worden waargenomen. Ze worden niet als materieel of fysiek aanwezig ervaren, maar bestaan enkel in de geest van het individu. 3 3. Waarneming heeft een perifere aanleiding: een prikkel die inwerkt op een zintuig. Voorstellingen ontstaan centraal in de hersenen. het zintuigelijke geheugen iconisch geheugen: beeldend geheugen echoïsch geheugen: klank/geluid Het korte-termijn-geheugen (KTG) of werkgeheugen De informatie die onze zintuigen bereikt, brengen we maar een klein gedeelte van over naar het KTG. maximaal 30 seconden, dan wordt er bekeken welk informatie moet worden opgeslagen in het lange-termijn-geheugen. Passieve opslag, maar vindt ook een actieve bewerking van de binnengekomen informatie plaats. Een gemiddeld persoon kan maar 7 afzonderlijke elementen opslaan in het KTG. Brainne (blindentaal) maar 7 elementen een groot geheugen kweekt luie denkers: Doordat je een goed lange termijn geheugen hebt dan moet je het werkgeheugen niet meer aan het werk zetten. Het permanent of het lange-termijn-geheugen De opslagcapaciteit en de duur van het LTG is onbeperkt. informatie opslaan in het LTG door een ‘verdiepende herhaling’. materiaal organiseren, structuren en koppelen aan wat al is opgeslagen in het LTG. Door herhaling activeren we steeds dezelfde neuronen en ontstaat er een geheugenspoor. In het LTG onderscheidt men verschillende ‘opslagbanken’ of geheugen engrammen. Engrammen zijn tijdelijke of blijvende veranderingen veranderingen in onze hersenen die het gevolg zijn van de codering van een ervaring. 1. Het declaratieve geheugen Of het expliciete geheugen bevat alle bewust toegankelijke kennis waar men een voorstelling van kan maken en waar men over kan spreken Episodisch geheugen (episode = aflevering) = de beleving. Herinneringen zijn weergaven van de beleving van gebeurtenissen, geen kopieën van de gebeurtenissen zelf. Elke deelnemer aan een gebeurtenis onthoudt de gebeurtenis anders omdat hij ze anders heeft beleefd en omdat hij een andere persoonlijkheid en voorgeschiedenis heeft. Kenmerken: Makkelijk toegankelijk Soort back-up geheugen (wat deed je toen?, wat at je toen?,…) Semantisch geheugen Abstracte kennis, los van eigen ervaringen. Bevat namen, feiten, getallen en tekstuele informatie. zwakste geheugen pad. Vormt een zware belasting voor het korte termijngeheugen. Gestimuleerd door associaties, vergelijkingen, uitwerkingen. 4 2. Het niet-declaratieve of impliciete geheugen Bevat kennis die men zich nauwelijks bewust kan maken en dus moeilijk over te dragen is; Procedureel geheugen of spiergeheugen motorische en cognitieve vaardigheden (zwemmen, fietsen,…) Met dementie gaat dit deel het langste mee Automatisch geheugen Is een geconditioneerde geheugenrespons. Er is sprake van priming, verwerving van perceptuele kennis, als gevolg van eerdere presentatie van een stimulus. stimulus automatische andere gekoppelde stimulus Emotionele geheugen o Loopt via de amygdala o Verdringt alle andere geheugens (brein geeft voorrang aan emoties) o Amygdala kan een stressreactie en crisis veroorzaken o Amygdala ligt in de voorhersenen naast de hippocampus o Emotionele geheugen kan ook worden opgewekt door een ander geheugen Hersenletsels en amnesie Amnesie= geheugenverlies Zo is het verschil tussen het KTG en LTG aangetoond door hersenletsels en amnesie. (3 vormen) 1. Anterograde amnesie: men kan geen nieuwe herinneringen meer vormen (meest aangetast werkgeheugen/KTG) 2. Retrograde amnesie: gegevens uit het verleden worden vergeten (meest aangetast LTG) 3. Anteroretrograde amnesie: verleden en heden kunnen niet meer onthouden worden. Onthouden en herinneren Imprenten/onthouden van nieuwe info KTG LTG KTG reproduceren/terug oproepen imprenten & reproduceren kan passief of actief, impliciet of expliciet. Factoren die het opslaan en herinneren van informatie beïnvloeden 1. Aandacht en tijd Niet de hoeveelheid tijd is belangrijk maar de manier waarop deze tijd verdeel wordt. Beter en efficiënter om het leren van iets over verschillende dagen te spreiden i.p.v. alles op één dag in het geheugen proberen te stampen. 2. Verbanden leggen (associaties) De nieuwe informatie moet grondig en diep bewerkt worden om ze te koppelen aan al bestaande informatie. -_> elaboratieve codering We herinneren ons alleen wat we hebben gecodeerd dit hangt af van wie we zijn. (ervaringen, kennis, behoeften hebben hier een grote invloed op) 5 3. Ordening, structuur Indeling, structuur of organisatie te vinden in de informatie beter, gemakkelijker opslaan en herinneren Dit geldt voor structuur in gestaltpsyhcologische zin & verstandelijk gestructureerd materiaal Gestaltpsychologisch Opvallende kenmerken vallen ons makkelijker op + onthouden we beter vb. een met fluo aangeduid woord tussen andere woorden Verstandelijke structurering informatie die logisch samenhangt of een betekenisvol geheel vormt. vb. Honderd letters die zodanig gestructureerd zijn dat ze een betekenisvolle zin vormen zullen makkelijker onthouden worden dan honderd losstaande letters. De structuur zelf wordt beter onthouden dan de onderdelen Kippen-experiment van Köhler opzet: FASE 1: 2 bakjes (lichtgrijze met voedsel + donkergrijze zonder voedsel) kippen lopen na een tijd meteen naar het lichtgrijze bakje. FASE 2: 2 bakjes (lichtgrijze met voedsel + nog lichter grijze zonder voedsel) alle kippen gaan meteen naar het nog lichter grijze bakje. INTERPRETATIE: kippen vergeten vrij vlug de elementen van de structuur. Onthouden echter langer de verhouding tussen de elementen. Ze onthouden dat het meest lichtgrijze voedsel bevatte, in fase 2 lopen ze dan ook naar het nog lichter grijze bakje. uit dit experiment zijn heel wat mnemotechnische middelen ontworpen. 4. Cue afhankelijke herinnering Herinneringen kunnen actief worden door bepaalde cues of ‘aanwijzingen’ in de context. Expliciete herinnering hangt altijd af van de overeenkomst tussen het coderings- en het herinneringsproces. Dit verklaart waarom onze herinnering sterk contextafhankelijk is: naarmate de overeenkomst in vb. plaats, stemming, smaak, geur,… tussen opslaan en herinneren groter is zal het herinneringsproces sneller verlopen. DUIKERSEXPERIMENT (GODDEN & BADDELEY) opzet: duikers leren 40 woorden op strand of in het water daarna wordt hun herinnering getest op het strand of in het water. resultaten: woordenlijsten die op strand of water werden geleerd, werden het beste herinnerd op het strand. Woorden die in het water werden geleerd, werden het best herinnerd in het water. 5. Taakspanning en motivatie Situaties die onze motivatie aanspraken worden beter herinnerd dan andere situaties. EXPERIMENT VAN AFGERONDEN EN NIET AFGERONDE TAKEN (ZEIGARNIK) opzet: groep A en B krijgen elk 20 eenvoudige taken 10 van de taken worden onderbroken en gevraagd om over te gaan tot de volgende taak. 6 10 N. voltooid en 10 voltooid. Bij groep A en B worden omgekeerde taken onderbroken. Dan gevraagd om op te sommen aan welke taken ze hebben gewerkt. Resultaten: De onderbroken taken worden gemakkelijker, beter herinnerd dan de voltooide taken. Het Zeigarnik effect: Bij het aanvatten van een taak ontstaat er taakspanning die gericht is op het voltooien van de begonnen taak. Deze taakspanning blijft bestaan zolang de taak niet voltooid is en vloeit af bij het voltooien van de taak. De proefpersonen zijn nog dynamisch, motivationeel betrokken op die taken. Door deze motivationele spanning zouden deze taken beter herinnerd worden. Ovsiankina stelde soortgelijk onderzoek. Proefpersonen, indien ze de kans zagen, gingen ze de onderbroken taken toch nog voltooien voor ze het labo verlaten. Taakspanning groter als de taak onderbroken wordt onmiddellijk nadat het subject met de uitvoering is begonnen. Hoe later hoe lager de taakspanning. 6. Hevige emoties en herinneringen 2 vaak gehoorde stellingen ‘sterk emotioneel gekleurde gebeurtenissen worden vergeten’. Freud stelde vast dat zijn patiënten zich de traumatische gebeurtenissen uit hun kinderjaren niet spontaan kunnen herinneren. Bij aandringen, bepaalde hulpmiddelen kunnen ze het toch herinneren. Volgens Freud en psychoanalyse was dit verdrongen, onbewust gemaakt en het psychisme verdedigt zich tegen het terug bewust worden van deze onaangename ervaringen. Rozenzweig heeft deze klinische vaststelling van Freud later experimenteel onderzocht en komt tot dezelfde vaststelling. Onderzoek Rozenzweig opzet: 2 groepen, 20 taken waarvan 10 onderbroken maar vertelt dat onderbreking betekende dat ze dit niet goed hadden gedaan. Onderzoeksvraag: Worden onaangename herinneringen (mislukkingen) inderdaad minder gemakkelijk herinnerd dan aangename ervaringen (succes)? Resultaat: de subjecten konden meer voltooide taken of successen opsommen reproduceren dan onvoltooide taken of mislukkingen. ‘Sterk emotioneel gekleurde gebeurtenissen worden zelden vergeten’ recent onderzoek steunt de bevinden van Freud en Rozenzweig niet. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen stelt men vast dat mensen dit soort gebeurtenissen vergeten. Bij sterk gekleurde herinneringen speelt de flitsherinnering (noemen Brown en Klick dit.) een rol. Persoonlijke betekenis bepaalt duurzaamheid herinnering. zelfs als deze flitsherinneringen op den duur vervagen, vergeten worden blijven deze langer dan alledaagse gebeurtenissen. 7 Redenen: vaker bespreken en/of overdenken engram versterkt emoties vergroten de kans op onthouden Bij sommigen verstoort dit het dagelijks leven. Maar deze herinneringen zijn ook vatbaar voor vertekening. ‘vergeten’ komt amper voor. uitzondering: psychogene amnesie (die beperkt of uitgebreider kan zijn) gecombineerd effect van hersenbeschadiging/bewustzijnsverlies en een emotioneel trauma. Bij sommige ziet men dan soms een impliciete herinnering aan de gebeurtenis ontstaan. Vergeten 2 gangbare opvattingen over vergeten. De 1ste gaat uit van het verval van geheugeninformatie in de tijd (vervaltheorie) en de 2de is de interferentietheorie. 1. Vervaltheorie Tegenwoordig gaat men ervan uit dat herinneringen die zelfden worden aangesproken in verval raken en dat er zelfs verkeerde associaties ontstaan. 1) Ebbinghaus en vergeten Deed systematisch onderzoek naar vergeten. Stelde vast dat hoeveelheid vergeten informatie met de tijd toeneemt maar dat de snelheid van vergeten met de tijd afneemt. Experimenteerde met zijn eigen geheugen. Memoriseerd duizenden zinloze lettergrepen. Voorkeur zinloze omdat die niet door ervaring worden beïnvloed. Hij stelde een bewaarcurve of omgekeerd gesteld vergeetcurve op. Hieruit blijkt dat hij verhoudingsgewijs meer vergat tijdens eerste uur dan dagen erna. Naarmate de tijd vordert, zul je je dus minder kunnen herinneren. 2) Slapen maakt ons slim Andere onderzoekers stelden stelling van Ebbinghaus in twijfel. Ze toonden aan dat niet het tijdsverloop vergeten in de hand werkt, nog de psychische activiteiten tijdens de latente periode verantwoordelijk is voor het vergeten. Experiment Jenkins en Dallenbach Proefpersonen moesten reeks zinloze lettergrepen studeren. Na min. 1 maal perfect opzeggen werden ze getest. Telkens na 1,2,4,8 uur. Ze zagen dat na een interval van slapen er meer kon gereproduceerd worden dan na een even lang interval met allerlei activiteiten. Je ziet dit ook aan de curve volgens ebbinghaus zouden beide curves samen moeten vallen. Kritiek: methodologische fout want de slaapconditie impliceerde altijd leren in de avonduren, terwijl het leren bij waakconditie steeds s ’morgens gebeurde. 2 onafhankelijke variabelen: slaap of geen slaap en het uur van leren Bij duidelijk scheiden bleek uur van het leren belangrijk. Later werd vastgesteld dat REM slaap belangrijk is voor opslaan van ervaringen in het LTG. In een experiment onderzochten Born en co welk type slaap nodig was voor het consolidatieproces. Ze vonden dat maximale geheugenconsolidatie pas optreedt na een sequentieel proces van niet REM- slaap gevolgd door REM slaap. 8 Hersenactiviteit tijdens de REM slaap vertoont opvallende gelijkenissen met hersenactiviteit tijdens het leren. Experiment naar invloed van nachtrust op het leerproces Robert Stickgold toonde dat men 25% beter en sneller bepaalde patronen op de computer kon herkennen na één nacht slaap. Wie niet mocht slapen nacht 1 ging niet vooruit. opzet: 24 deelnemers waren getrain dom de oriëntering te bepalen op een computerscherm. De helft mocht na afloop naar bed de andere helft niet. De 2de en 3de nacht mocht iedereen slapen. Resultaten: het lijkt alsof de herinnering word weggespoeld bij gebrek aan slaap. Stickgold denkt dat diepe slaap vooral dient voor het opslaan van kennis van feitjes of gebeurtenissen, dingen die je je bewust kunt herinneren. Rem slaap voor het inbedden van kennis in het groter geheel. Uitspraak: ‘diepe slaap maakt je slim en REM-slaap maakt je wijs. Uit onderzoek van Matthew Walker bleek dat lichte slaap op het einde van de nacht belangrijk is voor het aanleren van motorische vaardigheden. = procedureel geheugen Slapen overdag kan helpen beter te presteren. 2. Interferentietheorie: proactieve en retroactieve inhibitie Deze theorie zegt dat geheugen permanent is maar informatie ophalen moeilijk is naarmate het geheugen ‘voller’ is. Retro-actieve inhibitie: = nieuwe informatie verdringt de al aanwezige informatie experiment retro-actieve inhibitie FASE 1 FASE 2 FASE 3 Experimentele Inprenten A Inprenten B Reproductie A groep controlegroep Inprenten A Neutrale activiteit Reproductie A Resultaten: In de experimentele groep is er een sterke retroactieve inhibitie van lijst B op het kunnen reproduceren van lijst A. De later geleerde lijst B interfereert met de eerder geleerde lijst A. 2 verschillende zaken o Gedeeltelijk fenomeen van ‘minder goed inprenten’ o Heractivatie van spoor A moeilijk omdat B interfereert en omdat A en B veel op elkaar lijken Pro-actieve inhibitie =vroegere informatie staat het opslaan van nieuwe in de weg experiment pro-actieve inhibitie 9 FASE 1 FASE 2 FASE 3 Experimentele Inprenten A Inprenten B Reproductie B groep Controlegroep Neutrale Inprenten B Reproductie B bezigheid Resultaat: controlegroep kan lijst B veel beter reproduceren. Proactieve inhibitie betekent dat het moeilijker wordt om nieuwe dingen te onthouden omdat oude informatie in de weg zit, maar het probleem ligt niet bij hoe je iets leert, maar bij hoe je het later probeert op te halen. Infantiele amnesie: Ontwikkeld de hippocampus als één van de laatste delen van het brein. Helpt om informatie op te slaan. Amygdala wel ontwikkeld is voor opslag van emoties. geen herinneringen maar wel emotionele schade Uitzondering is studie van Usher en Neisser ze toonden aan dat volwassenen zich toch … konden herinneren wanneer de situatie zich voordeed voor het 3de levensjaar. Vanaf 22 maanden gaan kinderen zichzelf herkennen dit hoor je in talige uitingen vb. ik. Het verschijnen van een zelfconcept. Men denkt dat vanaf dat moment een goed georganiseerd systeem van autobiografische herinneringen ontstaan. vervorming van de herinnering het geheugenspoor kan niet alleen vervagen en verdwijnen (vergeten), maar ook vervormingen ondergaan. Probleem voor forensische psychologie bij het toetsen van objectiviteit getuigen. Elisabeth Loftus en John Palmer stelden vast dat: Vatbaar voor verdraaiingen Subtiele verwoorden van vragen, ooggetuigen ertoe kan brengen zich details te herinneren die er eigenlijk niet waren Rekening moet houden met het verschijnsel van ‘onbewuste overdracht’ 1. Graad van vervorming herinnering Effect van verkeerde waarneming onderscheiden van effect verkeerde herinnering Objectief controleren wat er werkelijk gebeurd is (zelf scene filmen) Hoe zeker is het subject van zijn herinnering 2. Richting van de vervorming van de herinnering 1) Inbrengen van een beter structurering van het materiaal Gestaltpsycholoische tendens mogelijkheden Onregelmatigheden t.o.v. goede figuur verkleinen Discontinue meer continu maken Asymmetrische meer symmetrisch maken Anderen zullen afwijkingen vergroten en twee afzonderlijke figuren maken Logische samenhang in gebeurtenissen brengen, ook al was die er niet 10 2) Gewoonte: ongekende gegevens zal men progressief vervormen tot betekenisvolle, gekende objecten. (ook affectieve factoren soms oorzaak vervormingen vb. vooroordelen, voorkeur persoon,…) Emotie Inleiding Begrippen: emotie: zijn gevoelens waarvan ze een duidelijk object hebben, over het algemeen kort van duur en relatief intens, een verandering brengen in de actiebereidheid als gevolg van een bepaalde boordeling van een situatie stemming: een algemene affectieve toestand die positief of negatief van aard is en die veel psychische processen en gedragingen kan beïnvloeden. temperament: de aangeboren neiging tot bepaalde stemmingen en reactiepatronen op prikkeling. Karakter en persoonlijkheid: door de interactie tussen jou en je omgeving groeit je temperament uit tot je karakter. Nog later kan dit doorgroeien tot een persoonlijkheid. Expressie van emoties Deze expressies kunnen we zien als signalen die onze gevoelens verraden en worden aangestuurd door ons zenuwstelsel. Universele expressie Paul Ekman deed grootschalig onderzoek naar het herkennen van emoties. Hij voerde onderzoek met mensen van verschillende culturen. Ze moesten een foto linken met de vraag deze te linken met een emotie. Hij concludeerde dat er 6 universele basisemoties zijn: vreugde, verdriet, woede, angst, verrassing en walging. Nadien voegde hij ook minachting toe. Kritiek!: validiteitsvraag want hij vroeg niet de emotie te benoemen maar te linken met een woord uit lijst. Ook niet stilgestaan bij de betekenis die ze aan deze emotie gaven. culturele expressie Batja Mesquita betoogt dat emoties niet universeel zijn. Ze erkent dat er een biologische basis is maar de manier waarop emoties worden ervaren, uitgedrukt en geïnterpreteerd, variëren sterk tussen de culturen. dit komt doordat mensen emoties leren uitdrukken volgens de normen en waarden van hun cultuur. 3 functies emoties 1. Adaptieve functie: ervaren van emoties is omdat onze belangen en waarden in het gedrag komen. Ze zorgen ervoor dat we prioriteit geven aan gedrag dat onze belangen dienen. 2. Sociale, communicatieve functie: communiceren van emoties 11 3. Strategische functie: mensen kunnen emoties simuleren of overdrijven om anderen te beïnvloeden. De invloed van het denken op onze emoties: vier verklaringen 1. De perifere theorie van James en Lange Deze theorie over het ontstaan van emoties gebeurde gelijktijdig maar onafhankelijk van elkaar. Hun focus: op de lichamelijke veranderen: een emotie ontstaat als reactie op de ervaring of waarneming van autonome lichamelijke veranderingen. arousal= lichamelijke verandering Kritiek: Sommige roepen in een situatie wel emoties op en andere niet Sommige situaties roepen pas na een tijd emoties op Dezelfde lichamelijke veranderingen leiden soms tot verschillende emoties Lichamelijke veranderen brengen geen echte emotionele belevenis teweeg. vb. je word bang en pas na 1 minuut begin je te zweten 2. Arnold: de appraisaltheorie Volgens Arnold zit er een stap tussen waarnemen van situatie en de emotie namelijk de inschatting of beoordeling. Hier wordt er bepaald of en welke emotie er ervaren wordt, is een gevolg van he de persoon de situatie inschat afhankelijk van zijn belangen en ervaringen. STIMULUS beoordeling lichamelijke veranderingen emotie De beoordelingen kunnen uitgebreide bewust cognitieve processen zijn of snelle, soms onbewuste processen. 3. De twee factorentheorie van Schachter Volgens schachter en singer was er inderdaad een beoordeling tussen stimulus en emoties. Maar volgens hen is er een samenhang tussen de lichamelijke verandering en de beoordeling. STIMULUS lichamelijke veranderingen emotie cognitieve beoordeling Ze trachten in dit experiment de beide deelprocessen kunstmatig van elkaar te scheiden en te beïnvloeden. 1ste onafhankelijke variabele: beïnvloed door het geven van een epinefrineïnjectie (een vorm van adrenaline) aan een deel van deelnemers, de andere deelnemers kregen een placebo. 2de onafhankelijke variabele: ‘situatie’ werd gemanipuleerd op 2 manieren. Ten eerste werd de mate waarin de deelnemers correcte/foute of geen info kregen over de injectie. Ten tweede werd er een acteur in het gezelschap gezet die een emotie nadeed na het toedienen van de injectie. Resultaten: 1) deelnemers die adrenaline kregen voelden meer arousel/opwinding 2) de deelnemers die geen of foute info kregen, hadden meer gelijkaardige emoties 12 benoemden als die de acteur gespeeld had. Conclusie: Er spelen 2 factoren mee voor het ontstaan van emoties. 1) fysiologische aspect 2) cognitieve aspect Emoties ontstaan vanuit een cognitieve labeling, etikettering van een algemene fysiologische opwindingstoestand. 4. Moderne theorieën Cognitieve visie: Voorgaande theorieën dachten dat er een lichamelijke opwinding moet zijn om een emotie te doen ontstaan. uitgangspunt: alleen de beoordeling op zich voldoende voorwaarde voor het ontstaan van emoties. Beoordeling cruciaal bij het ontstaan van emotie. discussie: op dit gebied richt zich vooral op de vraag hoeveel dimensies we nodig hebben om alle emoties va elkaar te onderscheiden en welke dimensies dat dan zijn. Neurologische visie: twee verschillende wegen voor het herkennen van emoties: 1ste, meer onbewuste weg via het limbisch systeem (centraal in de hersenen) 2de, weg wanneer cortex betrokken is. Vindt meer bewuste beoordeling plaats. rol van het sympathische zenuwstelsel Vb. leugendetector probleem (psychopaten en stresskippen) 5. Stemming en denken Vanuit de cognitieve visie weten we dat de verstandelijke beoordeling van een situatie kan invloed hebben op onze emoties. Omgekeerd affectieve ervaringen invloed hebben op de manier waarop we informatie verwerken en dus ons denken beïnvloeden. Effect op wat we denken (affectpriming) We spreken hier van affect-priming: een stemming werkt als een ‘prime’ die maakt dat informatie aansluit bij onze stemming gemakkelijker toegankelijk is in het geheugen dan informatie die er niet bij aansluit. vb. positieve stemming positievere beoordeling negatieve stemming negatievere beoordeling 3 manieren dat zorgen dat oordelen over een stimulus congruent zijn met de stemming waarin men verkeert: 1) selectieve herinnering 2) selectieve aandacht 3) selectieve encodering Emotie en gedrag Affect en hulpvaardigheid 13 Positieve stemming meer geneigd anderen te helpen. Maar enkel als ze denken dat hun goede stemming niet bedorven wordt, maar juist versterkt wordt. andere voorwaarde social outlook-principe: meer geneigd te helpen als we verwachten dat de sociale reactie ons een positief gevoel oplevert. Bij een negatieve stemming zijn mensen bereid anderen te helpen afhankelijk van hun interpretatie van de situatie. 1ste ze denken slachtoffer te zijn niet geneigd anderen te helpen. 2de situatie zichzelf als oorzaak van negatieve gebeurtenis verantwoordelijk voelen juist wel extra hulp aanbieden. 2 processen ten grondslag ten grondslag van toename hulpvaardigheid: negatieve stemming: (1) schuldgevoel, (2) mens weet dat andere helpen een goed gevoel geeft. stemming en beslissingen Emoties en beslissingen kunnen beslissingen via de effecten die ze hebben op informatieverwerking. Positieve stemming: minder grondig verwerken van informatie, creatiever problemen oplossen, flexibeler informatie integreren. negatieve stemming: onze aandacht is geconcentreerder, alternatieve handelingsmogelijkheden over het hoofd zien. effecten van geanticipeerde emoties toekomstige gevoelens Mensen houden rekening met hun toekomstige gevoelens. vb. nadenken over spijt dat men kan krijgen na bepaald gedrag. stuurt het gedrag !in hoevere staan we in staat zijn onze gevoelens accuraat te voorspellen.! niet onderschatting maar overschatting vb. vakantie voor en na rooskleuriger inschatten dan tijdens de vakantie studenten bevraagd over relatiebreuk voorspelling erger dan in de realiteit. het emotionele geheugen Het emotionele geheugen loopt via de amygdala. Het verdringt alle andere geheugensignalen. De amygdala kan een stressreactie en crisis veroorzaken ander geheugensignalen hebben hier geen kans meer. Het emotionele geheugen kan ook worden opgewekt door een ander geheugen. Motivatie Wat is motivatie? Centraal de “black box”= alles wat er binnen in jou gebeurt zorgt dat stimulus leidt tot betekenisgeving en tot een zinvolle reactie. Motivatie= wordt beschouwd als de term voor alle processen die te maken hebben met de aanzet, de richting en het volhouden van lichamelijke en psychische activiteiten. Studieobject: de sterkste gedragstendens oorspronkelijk ging men op zoek naar dat wat mensen in beweging zou zetten en het hen liet volhouden. Fout hierin is dat we nooit vanuit het niets vertrekken. 14 Daaruit volgt niet zozeer ‘de aanzet’ tot gedrag is maar wat maakt dat een bepaalde gedragstendens de sterkste wordt en tot het gekozen gedrag leidt. Theorieën 1. Instincttheorie Minst bruikbaar omdat moeilijk te beïnvloeden is Factor om rekening mee te houden Instincten= zijn de aangeboren biologische gedragspatronen die essentieel zijn voor overleving. Verklaart niet alle gedrag 2. Drijfveertheorie Drijfveren = verklaren het gedrag dat je vertoont om een biologische behoefte te bevredigen. Volgens deze theorie verkeert het organisme bij voorkeur in een uitgebalanceerde toestand: de homeostase genoemd. Sterke drang (ook bij instincten) Evengoed momenten geconcentreerd dat je ervoor koos (keuze niet aangeboren) Verschil tussen instincttheorie en drijfveertheorie Verklaren maar een deel van ons gedrag 3. Drifttheorie van Freud Psychodynamische theorie ontwikkeld door sigmund freud. Geeft een verklaring voor drijfveren die niet biologisch van aard zijn en die ons op onbewuste wijze sturen. Het ‘es’: het aangeboren deel van onze psyche: ‘confronteert ons constant onbewuste driften. Door Freud doodsdriften en levensdriften genoemd. het ‘uberich’: verinnerlijking van sociale normen en waarden, reageert op deze driften met geboden en verboden. het ‘ich’: het bemiddelen bevredigen: driften bevredigen en afrekenen met negatieve gevolgen. (vb. slecht geweten) verdringen/onbewust maken: dit lijkt een goede oplossing op korte termijn. Het onbewuste zal er echter voor zorgen dat de drift zich in vervormde toestand weer zal aandienen. sublimeren/omzetten naar aangepast gedrag: de energie van driften wordt aangewend om aanvaardbaar gedrag te vertonen. 4. Behoeftepiramide van Maslow Maslow geloofde in vrije keuze van de mens, meer dan vanuit het onbewuste. Zijn humanistische theorie is nog populair in de motivatietheorie. Fysiologische behoeften: honger ,dorst, warmte, seksualiteit,… Veiligheidsbehoefte: tegen dieren, natuurrampen, moordenaars,… 15 Sociale behoefte: liefde, affectie, genegenheid Erkenningsbehoefte: achting, waardering, prestatie, aandacht,… Zelfontwikkelingsbehoefte: zoektocht naar werkelijk diep geluk Eigen potentialiteiten actualiseren. Kritiek: individualistische cultuur en collectieve culturen zullen een andere volgorde hanteren. De piramide is vermoedelijk erg cultureel bepalend. 5. Cognitieve theorieën (belangrijke cognitieve motivatietheorieën) Dissonantietheorieën o Doeltheorieën o Cognitieve dissonantietheorie Attributietheorie Zelfdeterminatietheorie Dissonantietheorieën: doelstellingen term dissonantie vinden we ook in de muziek terug: consonante klanken (die mooi samenklinken) dissonantie (die grillig samenklinken) Dissonantie tussen de huidige en gewenste toestand (doelstellingen) “ tussen gedrag en overtuiging (Festinger) Oudste cognitieve motivatietheorieën bezighield hoe men een computer zou leren denken. Daaruit ontstond o.a. T.O.T.E.-model van Miller, Galanter en Pribram (Test-Operante-Test-Exit) Hedendaagse modellen vb. NLP (neuro-linguïstisch programmeren) verschil tussen huidig ene gewenste toestand zet aan tot actie Idee verder uitgewerkt = goalsettingstheorie van locke Realiseren van doelen verbetert naarmate de doelstellingen aan criteria’s voldoen: Uitdagend en niet te uitdagend Resultaat specifiek genoeg, doel specifiek genoeg Doel aanvaardbaard voor uitvoerder vb. ouders willen dat je 70% haalt jijzelf vind 50% genoeg. Hierdoor daalt de motivatiewaarde Er is regelmatig feedback mogelijk Dissonantietheorieën van Festinger: Volgens Festinger leven we liefst in harmonie met onze overtuigingen. Gaat een situatie tegen u overtuiging in dan gaat men op zoek naar een verklaring voor dat gedrag dat overeenkomt met je overtuiging. Lukt het overeenkomen van situatie en overtuiging niet overtuiging aanpassen 16 Attributietheorie volgens Weiner stelt dat mensen gebeurtenissen op verschillende wijzen kunnen bekijken/verklaren = attributiestijlen. Zijn er 3 dimensies waarop je verklaring kan plaatsen. 1. Locus of control: oorzaak binnen/buiten jezelf, interne/externe locus of control 2. Stabiliteit: blijvende/tijdelijke aard, stabiel/onstabiel 3. Controleerbaarheid: invloed op oorzaak?, binnen eigen controle? verschillende attributen zal je meer/minder geneigd zijn om tot actie over te gaan. locus stabiliteit Intern extern stabiel Bekwaamheid Moeilijkheidsgraad van de taak/karaktistieken van de taak inspanning Inspanning Geluk/kans zelfdeterminatietheorie (ZDT) Amotivatie Gecontroleerde motivatie Autonome motivatie ‘kunnen/niet ‘moeten’ ‘willen’ kunnen’ Type Non- Externe Geïntrojecteer Geïdentificeer Intrinsieke regulatie regulatie regulatie de regulatie de regulatie regulatie Internalisatie Geen Geen Gedeeltelijk Volledig Niet nodig Motivationel Lage Verwachtinge Schuld, Persoonlijke Plezier, e drijfveer verwachtinge n, beloningen, schaamte, waarde, interesse n straf angst, interne persoonlijk druk zinvol Onderliggen Hulpelooshei Stress, druk Stress, druk Welwillendhei Welwillendhei de emoties d, apathie d, vrijheid d, vrijheid Type Amotivatie extrinsiek intrinsiek motivatie Natuurlijk internalisatieproces doorheen je ontwikkeling: gedrag dat aanvankelijk gesteld wordt om redenen buiten jezelf, ga je meer en meer stellen vanuit persoonlijke overtuiging. Belang van steun: intrinsieke vermogens beïnvloeden de psychologische steun. ontbreken van adequate steun: remt de ontwikkeling af. !Belangrijk als orthopedagoog: zoeken naar een gepast evenwicht tussen zelf keuzes maken en aansturen.! 6. Toepassingen Faalangst: de visie van Raynor Behoefte om mislukkingen te vermijden kan omslaan in faalangst gevolg: opdrachten vermijden of angstdroom. 17 Hierop inspelen rekening houden met de cognities en mogelijke resultaten. Raynor stelt in dat verband het belang van (niet-)contingente opdrachten voor de uitvoerder. Sterke prestatiemotivatie & weinig faalangst worden gemotiveerd door moeilijke uitdagingen. Je geeft best opdrachten volgenst principe contingente paden: lange paden van activiteiten waarbij het succes afhankelijk is van het voorgaande. Faalangstige mensen knappen af op deze contingente paden. Zij hebben nood aan paden van opdrachten die los staan van elkaar Aangeleerde hulpeloosheid: de visie van Dweck Denkstijl: de aangeleerde hulpeloosheid = het idee geen enkele invloed meer te hebben op hun leven “hulpeloze” kinderen worden vaak bekritiseerd om vaardigheidstekort en voelen eerder druk van prestaties dan leren. Tussen 4 en 6 nemen deze attributiestijl over vinden verklaringen vooral in interne stabiele oncontroleerbare factoren. Hechten geloof in eigen vaardigheidstekort. Effect om keren is een intensieve training in attributiestijl noodzakelijk is positieve reacties bij succes. Bij falen noodzakelijk feedback te geven dat kinderen met harder werken toch zullen slagen. Rol van de opvoeder Belangrijke invloed op het verwerven van attributiestijl 2 jaar goedkeuring zoeken van opvoeders 3 jaar eigen standaard voor succes en falen 3.5 jaar plezier in eerste zijn, denkt dat dit altijd kan 5 jaar verliezers hun inspanning gaat verminderen 7 jaar onrealistisch optimistisch in eigen kunnen: inspanning belangrijker dan product 8 en 12 leren onderscheid te maken tussen inspanning en capaciteit: ontwikkeling een weinig veranderbaar geloof in hun capaciteiten. Begrippenlijst Psychologie Is de wetenschappelijke studie van het gedrag en de onderliggende mentale processen. Objectief waarneembaar Dezelfde bevindingen komen als dezelfde onderzoeksmethode zou (1) gebruikt worden. Systematische De bevindingen moeten het resultaat zijn van systematische observatie observatie. Niet van een toevallige observatie Eenduidigheid De vastgestelde feiten moeten zo worden uitgelegd, dat andere verklaringen voor hetzelfde verband uitgesloten worden Hypothese Een vooronderstelling over hoe 1 of meerdere factoren zich tegenover elkaar verhouden Representativiteit Is de groep die betrokken is bij het onderzoek wel een goede vertegenwoordiging van de hele groep waarover een uitspraak wordt gedaan. Significantie Is de mate waarin de onafhankelijke variabele de afhankelijke beïnvloedt wel voldoende? 18 Validiteit Heb je de begrippen wel goed vertaald in je experiment? Zijn de begrippen uit de theorie wel te meten? Theoretische psychologe Is de wetenschappelijke werkwijze belangrijk. De theoretische psychologie heeft deze discussie nodig omdat men tot doel heeft algemene uitspraken of wetmatigheden over gedragingen te formuleren. Gedrag Is een zinvolle reactie op een zinvolle stimulus Onafhankelijke variabele De variabele dat je kan veranderen in experiment vb. meisjes en jongens Afhankelijke variabele De variabele gaat je resultaat zijn van de constante dit kan dus niet variëren (kun je meten!) Vb. alcoholconsumptie van …. Correlatieonderzoek Onderzoekt in welke mate variabelen in dezelfde richting evolueren Positieve correlatie De 2 variabelen evolueren in dezelfde richting vb. strengheid leerkracht en aantal geslaagde studenten Negatieve correlatie Wanneer de ene variabele stijgt dan daalt de andere evenredig. Vb. meer studenten met rode truien in aula en minder geslaagde studenten in de eerste zit Objectief waarneembaar Niet altijd te zien met het blote oog maar een hartslag kan je meten (2) toch is het moeilijk waarneembaar. Interne processen horen hier niet bij. Convergente evidentie Hoe meer de verschillende onderzoeksresultaten in dezelfde richting wijzen hoe dichter we bij de waarheid denken te komen. Structuralisme Ook wetenschappelijke psychologen gingen op zoek naar de bouwstenen, de structuur van de menselijke psyche. Functionalisme John Dewey vond de vraag ‘hoe het bewustzijn ons zou kunnen helpen om de problemen van de alledag beter te handelen.’ Biologische invalshoek De rol van erfelijkheid, zenuwstelsel en het endocriene stelsel van ons gedrag. Evolutionaire invalshoek Verklaring zoeken van ons gedrag a.d.h.v. onze grootouders Cognitieve invalshoek Op zoek naar mentale processen die ons gedrag beïnvloeden Psychodynamische Sterke energie in ons psyche. Verdrongen zaken veroorzaken sterk invalshoek onbewust reageren. De slaap is de oplossing naar dit moment. Humanistische Draait om persoonlijke groei, zelfontplooiing en het idee dat mensen invalshoek inherent goed zijn. Eclectisch werken Maken gebruik van inzichten uit verschillende stromingen. Algemene psychologie Bestudeert gedrag/gedragsprocessen van de normale volwassen mens Differentiële-, Bestudeert verschillen tussen mesnen vor relatief constante persoonlijkheids- en persoonlijkheidskenmerken. individuele psychologie Psychopathologie Bestudeert afwijkende gedragingen, gedrag van de psychisch gestoorde mens. Sociale psychologie Studie v.h. gedrag van mens (en dier) als sociale wezens, in interactie met soortgenoten. Toegepaste psychologie Maakt gebruik van kennis en inzichten die verworven worden om de verhouding tussen mens en zijn omgeving/milieu zo optimaal mogelijk te houden. Beschrijvende methodes Onderzoekers mogen het gedrag beschrijven, maar niet een oorzakelijke verklaring geven. Verklarende methodes Proberen te weten te komen of twee of meer verschijnselen verband met elkaar houden Survey (enquête, peiling) vragenlijst over houdingen en opinies 19 Test Mensen moeten een reeks opdrachten oplossen of vragen beantwoorden Correlatieonderzoek Wordt onderzocht welke variabelen in dezelfde richting variëren Causaal Oorzaak Habituatie Wennen aan een prikkel Sensitisatie Geleidelijk aan gevoeliger worden voor een prikkel Prikkelsubstitutie De ene prikkel neemt de rol van de andere prikkel over Contiguïteit OVS en VS samen moeten worden aangeboden Experimentele neurose Omdat zulke geagiteerde responsen lijken op het gedrag van ‘neurotische mensen ‘ die geïrriteerd en defensief worden als ze worden geconfronteerd met moeilijke keuzes. Bekrachtiger Elk gevolg op gedrag dat de kans doet stijgen dat dat gedrag toeneemt in frequentie Straf Elk gevolg op gedrag dat de kans doet stijgen dat dat gedrag afneemt in frequentie Uitdoving Gevolg wordt weggenomen Overcorrectie Bij overcorrectie moet de cliënt schade die hij veroorzaakt heeft herstellen op een intensieve, overdreven manier. Defenitie straf Partiële of intermittente bekrachtiging Shaping Steeds fijnere benaderingen van het doelgedrag differentieel te bekrachtigen. Chaining Het maken van gedragsketens een complexer gedrag aan te leren. Token-economy Door middel van tokens, weloverwogen symbolische versterkers of ruilversterkers. Engrammen Zijn tijdelijke of blijvende veranderingen in onze hersenen die het gevolg zijn van de codering van een ervaring. Episodisch geheugen De beleving Semantisch geheugen Abstracte kennis, los van ervaringen vb. namen, feiten, getallen,… Niet- Kennis die men zich nauwelijks bewust kan maken en dus moeilijk over declaratieve/impliciete te dragen is. geheugen Procedureel geheugen/ Vaardigheden spiergeheugen Automatisch geheugen Stimulus koppeling stimulus Priming Verwerving van perceptuele kennis, als gevolg van eerdere prestatie van een stimulus Emotionele geheugen Emotionele betekenissen dat je aan een bepaald object geeft. Elaboratieve codering Nieuwe informatie moet grondig en diep bewerkt worden om ze te koppelen aan al bestaande informatie Infantiele amnesie Niet herinneren van voor de periode dat je 3 bent? Stemming Is een algemene affectieve toestand die positief of negatief van aard is en die veel psychische processen en gedragingen kan beïnvloeden Temperament Is de aangeboren neiging tot bepaalde stemmingen en reactiepatronen op prikkeling Karakter/persoonlijkheid Door de interactie tussen jou en je omgeving groeit je temperament uit tot je karakter. Door keuzes te maken in je leven kan je karakter uitgroeien tot je persoonlijkheid. Affect-priming Een stemming werkt als een ‘prime’ die maakt dat informatie aansluit bij onze stemming gemakkelijker toegankelijk is in het geheugen dan informatie die er niet bij aansluit. 20 Selectieve aandacht Onze stemming kan onze aandacht sturen we focussen ons maar op enkele onderdelen Selectieve codering We gebruiken vlugger interpretatieschema’s die aansluiten bij onze stemming Social outlook-principe We houden rekening met de sociale uitkomst die we verwachten dat deze oplevert. Affecten Emoties en stemmingen Motivatie Wordt beschouwd als de term voor alle processen die te maken hebben met (1) de aanzet, (2) de richting en (3) het volhouden van lichamelijke en psychische activiteiten Instincten Zijn de aangeboren biologische gedragspatronen die essentieel zijn voor overleving Drijfveer Verklaart het gedrag dat je vertoont om een biologische behoefte te bevredigen. Dit is geen aangeboren gedrag maar wel een automatisch gedrag Homeostase Het organisme verkeert bij voorkeur in een uitgebalanceerde toestand. Het past automatisch zijn situatie aan aan de noden en behoeften. Dissonantie Deze term komt vanuit de muziek: er zijn consonante klanken (mooi samenklinken), en dissonante klanken (die grillig samenklinken) Attributiestijlen Mensen gebeurtenissen op verschillende wijzen kunnen bekijken of verklaren. Natuurlijk Doorheen je ontwikkeling. Gedrag dat aanvankelijk gesteld wordt om internalisatieproces redenen buiten jezelf, ga je meer en meer stellen vanuit persoonlijke overtuigingen Sm p. 28 Amotivatie/non-regulatie, externe regulatie, geïntrojecteerde cursus p. 114-115 regulatie, geïdentificeerde regulatie 21