Untitled Quiz
31 Questions
0 Views

Choose a study mode

Play Quiz
Study Flashcards
Spaced Repetition
Chat to lesson

Podcast

Play an AI-generated podcast conversation about this lesson

Questions and Answers

Wat is het effect van volledige bekrachtiging in vergelijking met partiële bekrachtiging?

  • Gedrag dooft minder snel uit (correct)
  • Geen effect op het gedrag
  • Gedrag wordt moeilijker aangeleerd
  • Gedrag dooft sneller uit
  • Wat is de definitie van 'shaping' in de operante conditionering?

    Complex gedrag aanleren door stap voor stap de 'juistere' vorm te bekrachtigen.

    Latent leren volgens Tolman resulteert in de ontwikkeling van een _______ van het doolhof.

    cognitieve kaart

    Model-leren is alleen gebaseerd op directe bekrachtiging.

    <p>False</p> Signup and view all the answers

    Wat zijn de voorwaarden voor modeling volgens Bandura?

    <p>Gevolg gedrag waarnemen, aandachtig waarnemen, goed onthouden, nabootsing bij belang of motief, sterke gelijkenis met model willen vertonen.</p> Signup and view all the answers

    Wat is het verschil tussen het declaratieve en impliciete geheugen?

    <p>Declaratief geheugen omvat kennis die men zich bewust kan maken.</p> Signup and view all the answers

    Wat is anterograde amnesie?

    <p>Geheugenverlies waarbij men geen nieuwe herinneringen kan vormen.</p> Signup and view all the answers

    Wat verklaart de Zeigarnik-effect?

    <p>Onvoltooide taken worden beter onthouden.</p> Signup and view all the answers

    Emotionele herinneringen zijn vaak minder belangrijk dan alledaagse herinneringen.

    <p>False</p> Signup and view all the answers

    De opslagcapaciteit van het lange-termijn-geheugen is _______.

    <p>onbeperkt</p> Signup and view all the answers

    Welke feedback kreeg groep A in Bandura's experiment?

    <p>Een tweede volwassene noemde de vrouw een kampioen.</p> Signup and view all the answers

    Wat is de bewaarcurve of vergeetcurve volgens Ebbinghaus?

    <p>De bewaarcurve toont aan dat we verhoudingsgewijs meer vergeten tijdens het eerste uur na het leren dan in de dagen erna.</p> Signup and view all the answers

    Slaap heeft geen invloed op het leerproces.

    <p>False</p> Signup and view all the answers

    Wat is retro-actieve inhibitie?

    <p>Retro-actieve inhibitie is wanneer nieuwe informatie de al aanwezige informatie verdringt.</p> Signup and view all the answers

    Wat toonde Stickgold aan over de invloed van slaap op geheugen?

    <p>Hij toonde aan dat deelnemers 25% beter en sneller patronen op de computer konden herkennen na één nacht slaap.</p> Signup and view all the answers

    Welke van de volgende beweringen betreft de functies van emoties? (Selecteer alle juiste antwoorden)

    <p>Strategische functie</p> Signup and view all the answers

    Welke van deze emoties zijn volgens Paul Ekman universele basisemoties? (Selecteer alle juiste antwoorden)

    <p>Angst</p> Signup and view all the answers

    Volgens Arnold is de beoordeling van een situatie niet belangrijk voor het ervaren van emoties.

    <p>False</p> Signup and view all the answers

    Volgens de _____ theorie ontstaan emoties vanuit een cognitieve labeling van een fysiologische opwindingstoestand.

    <p>twee factorentheorie</p> Signup and view all the answers

    Wat houdt de drijfveertheorie in?

    <p>De drijfveertheorie stelt dat gedrag wordt verklaard door het bevredigen van biologische behoeften, wat leidt tot een uitgebalanceerde toestand.</p> Signup and view all the answers

    Wat is de primaire functie van de amygdala in de context van emoties?

    <p>Controleren van stressreacties</p> Signup and view all the answers

    Wat zijn de verschillende niveaus van de behoeftepiramide van Maslow?

    <p>Zelfontwikkelingsbehoefte</p> Signup and view all the answers

    Wat is de kritiek op de behoeftepiramide van Maslow?

    <p>De volgorde van behoeften kan variëren tussen individualistische en collectieve culturen.</p> Signup and view all the answers

    Wat beschrijft de dissonantietheorie?

    <p>De dissonantie tussen de huidige en gewenste toestand.</p> Signup and view all the answers

    Welke drie dimensies zijn er in de attributietheorie volgens Weiner?

    <p>Locus of control</p> Signup and view all the answers

    De zelfdeterminatietheorie (ZDT) beschrijft drie types van motivatie.

    <p>True</p> Signup and view all the answers

    Volgens Raynor kan de behoefte om mislukkingen te vermijden omslaan in ______.

    <p>faalangst</p> Signup and view all the answers

    Wat betekent 'aangeleerde hulpeloosheid' volgens Dweck?

    <p>Het idee geen enkele invloed meer te hebben op hun leven.</p> Signup and view all the answers

    Wat zijn de kenmerken van de attributiestijlen?

    <p>Stabiele en onstabiele oorzaken</p> Signup and view all the answers

    Wat is de basis van de goalsettingstheorie van Locke?

    <p>Het realiseren van doelen verbetert naarmate de doelstellingen aan criteria voldoen.</p> Signup and view all the answers

    Koppel de onderstaande termen aan hun definities:

    <p>Instincten = Aangeboren biologische gedragspatronen Drijfveer = Gedrag dat je vertoont om een biologische behoefte te bevredigen Homeostase = Een uitgebalanceerde toestand Dissonantie = Tegenstelling in gedachten of gevoelens</p> Signup and view all the answers

    Study Notes

    Bekrachtigingsschema's

    • Een vast aantal responsen voor een bekrachtiger = Gefixeerde verhoudingsprocedure (SFR)
    • Variabele verhoudingsprocedure (SVR) = een variërend aantal responsen voor een bekrachtiger

    Effect van Bekrachtiging

    • Gedrag aangeleerd met partiële bekrachtiging dooft minder snel uit dan bij 100% bekrachtiging
    • Uitstel van versterking kan leiden tot aanhouden van schadelijk gedrag: De tijd tussen het gedrag en de negatieve gevolgen is te groot

    Balans tussen Bekrachtigingsschema's

    • Volledige bekrachtiging leidt tot snelle verzadiging
    • Permanente bekrachtiging kan leiden tot snelle verzadiging
    • Uitdoving & Onvoldoende bekrachtiging = uitdoving

    Operante Conditionering

    • Shaping: Complex gedrag aanleren door stap voor stap het juiste gedrag te bekrachtigen
    • Chaining: Een reeks specifieke gedragingen in een vaste volgorde aanleren
    • Token Economy: Gebruiken van hulpversterkers, beloningssystemen
    • Bekrachtiging van Concurrerend Gedrag (DRO): Ander gedrag belonen (bv. zitten, kijken naar groenten) om gewenst gedrag te stimuleren (bv. alle groenten eten)

    Latent Leren (Neo-behaviorisme)

    • Erkenning van cognitieve processen tussen stimuli en gedrag: S->O->R
    • Leren van betekenissen en inzichten

    Latent Leren (Tolman)

    • Kritiek op S-R reacties: Ratten ontwikkelen een cognitieve voorstelling van het doolhof
    • Leren is niet hetzelfde als doen - Motivatie is nodig om geleerd gedrag te vertonen

    Model-leren (Bandura)

    • Leren door observatie, modelleren, sociaal leren
    • Kinderen leren door te imiteren

    Model-leren Experiment (Bandura)

    • Opzet: Kinderen keken naar agressief gedrag van een volwassene tegen een pop
    • Groepen:
    • A: Volwassene werd beloond voor agressief gedrag
    • B: Volwassene werd gestraft
    • C: Geen reactie op het gedrag
    • Resultaten:
    • A: Hoog niveau van agressie
    • B: Lager niveau van agressie, maar toegenomen na beloning
    • C: Hoog niveau van agressie
    • Belangrijk: Kinderen nemen gedrag van volwassenen over, zowel positief als negatief

    Voorwaarden voor Modelleren

    • Gevolg van gedrag waarnemen
    • Aandachtig observeren
    • Goed onthouden
    • Nabootsing bij belang of motief
    • Sterke gelijkenis met model willen vertonen

    Toepassingen van Modelleren

    • Opvoeding
    • Sociale vaardigheidstrainingen in hulpverlening
    • Video-interactie-begeleiding in hulpverlening

    Leren als Cognitief Proces

    • Leren als verwerkingsproces: S-O-R-C

    Cognitieve Leerpsychologie

    • Nadruk op innerlijke processen tijdens het leerproces
    • Cognitieve processen: Aandacht, waarneming, denken, geheugen

    Geheugen & Informatieverwerking

    • Geheugen slaat alle kennis en ervaringen op
    • Intermediërende rol tussen waarneming & reageren
    • Verlies van informatie bij waarneming
    • Beperkt bereik van zintuigen
    • Subjectieve ervaringen leiden tot verschillende herinneringen

    Geheugenbeelden

    • Herinneringsbeelden: Geheugen of reproductieve verbeelding
    • Creatieve verbeelding: Fantasie

    Verschillen tussen Voorstellingen & Waarnemingen

    • Fenomenale eigenschappen: Voorstellingen zijn minder intens, duidelijk, gestructureerd, standvastig
    • Realiteitskarakter: Waarnemingen zijn echt, voorstellingen zijn mentaal
    • Aanleiding: Waarnemingen zijn perifeer (zintuigen), voorstellingen zijn centraal (hersenen)

    Zintuigelijk Geheugen

    • Iconisch geheugen: Beeldend geheugen
    • Echoïsch geheugen: Klank/geluid geheugen

    Korte termijn geheugen

    • Beperkte capaciteit (7 elementen)
    • Actieve bewerking van binnenkomende informatie
    • Opslag tot max. 30 seconden

    Lange termijn geheugen

    • Onbeperkte capaciteit en duur
    • Verdiepende herhaling nodig om informatie op te slaan
    • Structuren, organiseren en verbinden met bestaande kennis
    • Herhaling activeert neuronen, creëert geheugenspoor
    • Verschillende opslagbanken/geheugenengrammen

    Declaratief Geheugen

    • Bewust toegankelijk
    • Episodisch geheugen: Belevingen, eigen ervaringen
    • Semantisch geheugen: Abstracte kennis, feiten, namen
    • Zwakste geheugenpad

    Niet-declaratief/Impliciet Geheugen

    • Moeilijk bewust te maken
    • Procedureel geheugen (spiergeheugen): Motorische en cognitieve vaardigheden
    • Automatisch geheugen: Geconditioneerde responsen, priming
    • Emotioneel geheugen: Via de amygdala, overheerst andere geheugens

    Hersenletsels & Amnesie

    • Amnesie = geheugenverlies
    • Anterograde amnesie: Onmogelijkheid om nieuwe herinneringen te vormen
    • Retrograde amnesie: Verlies van herinneringen uit het verleden
    • Anteroretrograde amnesie: Beide vormen van amnesie

    Onthouden & Herinneren

    • Imprenten/onthouden: KTG -> LTG
    • Reproduceren/terug oproepen: LTG -> KTG
    • Bewuste & Onbewuste, expliciete & impliciete processen

    Factoren die Onthouden & Herinneren Beïnvloeden

    • Aandacht & tijd: Kwaliteit boven kwantiteit
    • Verbanden leggen (associaties): Elaboratieve codering
    • Ordening & structuur: Gestaltische principes & verstandelijke organisatie
      • Gestalt: Opvallende kenmerken worden beter onthouden
      • Verstandelijk: Informatie met logische samenhang
    • Cue afhankelijke herinnering: Contextuele cues activeren herinneringen
    • Taakspanning & motivatie: Onvoltooide taken worden beter herinnerd
    • Hevige emoties & herinneringen:
      • Freud: Verdringing van emotionele gebeurtenissen
      • Rozenzweig: Minder goede herinnering aan mislukkingen
      • Flitsherinneringen: Duurzame en intense emotionele herinneringen

    Vergeten

    • Vervaltheorie: Verlies van info door tijd & zeldzame activatie
      • Ebbinghaus: Vergeetcurve, snel verlies in het begin
      • Slaap bevordert consolidatie van kennis
    • Interferentietheorie: Nieuwe & oude informatie belemmeren elkaar
    • Psychogene amnesie: Gevolg van trauma en hersenbeschadiging

    Slapen en Herinnering

    • De kwaliteit van slaap beïnvloedt ons geheugen.
    • Diepe slaap is belangrijk voor het opslaan van feiten en gebeurtenissen.
    • Rem slaap is cruciaal voor het inbedden van kennis in een groter geheel.
    • Lichte slaap aan het einde van de nacht helpt bij het aanleren van motorische vaardigheden.

    Interferentietheorie

    • Deze theorie stelt dat ons geheugen permanent is, maar informatie ophalen moeilijker wordt naarmate het geheugen ‘voller’ is.
    • Retroactieve inhibitie: nieuwe informatie verdringt bestaande informatie.
      • Later geleerde informatie interfereert met eerder geleerde informatie.
    • Proactieve inhibitie: eerdere informatie belemmert het opslaan van nieuwe informatie.
      • Oude informatie belemmert het ophalen van nieuw geleerde informatie.

    Infantiele Amnesie

    • Ontwikkeling van de hippocampus, belangrijk voor geheugenopslag, is pas later voltooid.
    • Amygdala, verantwoordelijk voor het opslaan van emoties, is al vroeg ontwikkeld.
    • Kinderen onder 3 jaar hebben meestal geen bewuste herinneringen, maar wel emotionele sporen.

    Vervorming van Herinneringen

    • Herinneringen kunnen vervagen of vervormd worden.
    • Subtiele veranderingen in vragen kunnen details in getuigenissen beïnvloeden.
    • Bewustzijn van ‘onbewuste overdracht’ is noodzakelijk.
    • Vervorming kan door verschillende factoren gebeuren:
      • verkeerde waarneming
      • verkeerde herinnering
      • subjectieve zekerheid van de herinnering

    Richting van Herinneringsvervorming

    • Herinneringen worden in een bepaalde richting vervormd:
    • Inbrengen van structuur: - Onregelmatigheden worden verkleind. - Discontinue wordt continu gemaakt. - Asymmetrische wordt symmetrisch gemaakt.
    • Vervorming naar het bekende:
      • Onbekende gegevens worden vervormd tot betekenisvolle, bekende objecten.

    Emotie

    • Emotie: een gevoel met een duidelijk object, kortdurend, intens en beïnvloedt de actiebereidheid.
    • Stemming: een algemene affectieve toestand die positief of negatief is.
    • Temperament: aangeboren neiging tot bepaalde stemmingen en reactie patronen.
    • Expressie van emoties: signalen die onze gevoelens verraden.
    • Universele expressie:
      • Paul Ekman ontdekte 6 universele basisemoties: vreugde, verdriet, woede, angst, verrassing en walging.
      • Later voegde hij minachting toe.
    • Culturele expressie:
      • Batja Mesquita stelt dat emoties niet universeel zijn en door cultuur worden beïnvloed.

    Functies van Emoties

    • Adaptieve functie: Emoties zorgen ervoor dat we prioriteit geven aan gedrag dat onze belangen dient.
    • Sociale, communicatieve functie: We communiceren onze emoties naar anderen.
    • Strategische functie: We kunnen emoties simuleren of overdrijven om anderen te beïnvloeden.

    De Invloed van Denken op Emoties

    • Theorieën over de relatie tussen denken en emoties:
      • James-Lange-theorie: Emoties ontstaan als reactie op lichamelijke veranderingen.
      • Appraisal-theorie van Arnold: Beoordeling of inschatting van een situatie bepaalt welke emotie ervaren wordt.
      • Twee-factorentheorie van Schachter: Emoties ontstaan door een combinatie van fysiologische veranderingen en cognitieve beoordeling.
      • Moderne theorieën:
        • Cognitieve visie: Beoordeling alleen is voldoende voor het ervaren van emoties.
        • Neurologische visie: Twee wegen voor het herkennen van emoties, via het limbisch systeem of de cortex.

    Stemming en Denken

    • Affectieve ervaringen beïnvloeden de manier waarop we informatie verwerken.
    • Affectpriming: Stemming beïnvloedt de toegankelijkheid van informatie in het geheugen.
    • Stemmingscongruente beoordelingen:
      • Selectieve herinnering
      • Selectieve aandacht
      • Selectieve encodering

    Emotie en Gedrag

    • Affect en hulpvaardigheid:
      • Positieve stemming leidt tot meer hulpvaardigheid.
      • Negatieve stemming kan zowel leiden tot meer als minder hulpvaardigheid, afhankelijk van de interpretatie van de situatie.
    • Stemming en beslissingen:
      • Positieve stemming leidt tot minder grondige informatieverwerking, maar meer creativiteit.
      • Negatieve stemming leidt tot meer focus en aandacht, maar kan leiden tot het over het hoofd zien van alternatieven.
    • Geanticipeerde emoties:
      • Toekomstige gevoelens beïnvloeden ons gedrag.
      • Accuraat voorspellen van toekomstige emoties is complex.

    Emotioneel Geheugen

    • Het emotionele geheugen, via de amygdala, kan andere geheugensignalen overschaduwen.
    • Het kan stressreacties en crises veroorzaken.
    • Emotionele herinneringen kunnen worden opgewekt door andere herinneringen.

    Motivatie

    • Motivatie: alle processen die te maken hebben met de aanzet, richting en het volhouden van activiteiten.
    • Motivatietheorieën:
      • Instincttheorie: Aangeboren, biologische gedragspatronen.
      • Drijfveertheorie: Gedrag wordt veroorzaakt door biologische behoeften.
      • Drifttheorie van Freud: Onbewuste driften sturen ons gedrag.
      • Behoeftepiramide van Maslow: Hiërarchie van behoeften die bevredigd moeten worden.
      • Cognitieve theorieën:
        • Dissonantietheorieën: Spanning tussen huidige en gewenste toestand, of tussen gedrag en overtuiging.
        • Attributietheorie: Manier waarop we gebeurtenissen verklaren.
        • Zelfdeterminatietheorie: Motivatie vanuit autonomie, competentie en verbondenheid.

    Dissonantietheorieën

    • We leven graag in harmonie met onze overtuigingen.
    • Inconsistentie tussen gedrag en overtuiging leidt tot dissonantie.
    • We zoeken naar verklaringen die de dissonantie reduceren.
    • Goalsettingstheorie van Locke: Realiseren van doelen is effectiever met uitdagende, specifieke en aanvaardbare doelen.

    Attributietheorie

    • We verklaren gebeurtenissen op verschillende manieren.
    • Drie dimensies:
      • Locus of control: interne of externe oorzaak.
      • Stabiliteit: blijvende of tijdelijke oorzaak.
      • Controleerbaarheid: eigen controle over de oorzaak.

    Locus van stabiliteit

    • Intern: Bekwaamheid (vaardigheid)
    • Extern: Moeilijkheidsgraad van de taak/karakteristieken van de taak

    Locus van inspanning

    • Intern: Inspanning
    • Extern: Geluk/kans

    Zelfdeterminatietheorie (ZDT)

    • Amotivatie: ‘kunnen/niet kunnen’
    • Gecontroleerde motivatie: ‘moeten’
    • Autonome motivatie: ‘willen’

    Typen regulatie

    • Non-regulatie: Geen internalisatie
    • Externe regulatie: Geen internalisatie
    • Geïntrojecteerde regulatie: Gedeeltelijke internalisatie
    • Geïdentificeerde regulatie: Volledige internalisatie
    • Intrinsieke regulatie: Niet nodig

    Motivationele drijfveer

    • Amotivatie: Lage verwachtingen
    • Externe regulatie: Verwachtingen, beloningen, straf
    • Geïntrojecteerde regulatie: Schuld, schaamte, angst, interne druk
    • Geïdentificeerde regulatie: Persoonlijke waarde, persoonlijke zinvol
    • Intrinsieke regulatie: Plezier, interesse

    Onderliggende emoties

    • Amotivatie: Hulpeloosheid, apathie
    • Externe regulatie: Stress, druk
    • Geïntrojecteerde regulatie: Stress, druk
    • Geïdentificeerde regulatie: Welwillendheid, vrijheid
    • Intrinsieke regulatie: Welwillendheid, vrijheid

    Type motivatie

    • Amotivatie: Non-regulatie
    • Gecontroleerde motivatie: Extrinsiek
    • Autonome motivatie: Intrinsiek

    Belang van steun

    • Het natuurlijke internalisatieproces doorheen de ontwikkeling vereist steun
    • Intrinsieke vermogens worden beïnvloed door psychologische steun
    • Gebrek aan adequate steun remt de ontwikkeling af

    Toepassingen

    Faalangst

    • De visie van Raynor
    • Behoefte om mislukkingen te vermijden kan omslaan naar faalangst
    • Gevolgen: Opdrachten vermijden of angstdroom
    • Raynor benadrukt het belang van contingente opdrachten voor de uitvoerder
    • Mensen met sterke prestatiemotivatie en weinig faalangst worden gemotiveerd door moeilijke uitdagingen
    • Contingente paden: Lange paden van activiteiten waarbij succes afhankelijk is van het voorgaande
    • Mensen met faalangst hebben nood aan paden van opdrachten die los staan van elkaar

    Aangeleerde hulpeloosheid

    • De visie van Dweck
    • Denkstijl: Het idee geen enkele invloed te hebben op het leven
    • ‘Hulpeloze’ kinderen worden vaak bekritiseerd voor vaardigheidstekort en ervaren meer druk van prestaties dan leren
    • Tussen 4 en 6 jaar ontwikkelen kinderen deze attributiestijl en zoeken verklaringen in interne stabiele oncontroleerbare factoren
    • Zij geloven in hun eigen vaardigheidstekort
    • Omkeer vereist intensieve training in attributiestijl. Positieve reacties bij succes. Bij falen feedback geven om kinderen te motiveren om harder te werken en toch te slagen

    Rol van de opvoeder

    • Belangrijke invloed op het verwerven van attributiestijl
    • Opvoeder:
      • 2 jaar: Goedgekeurd willen worden door opvoeders
      • 3 jaar: Eigen standaarden voor succes en falen
      • 3,5 jaar: Plezier in eerste zijn, denkt dat dit altijd kan
      • 5 jaar: Verrminderde inspanning bij verliezen
      • 7 jaar: Onrealistisch optimisme in eigen kunnen, inspanning belangrijker dan product
      • 8-12 jaar: Onderscheid maken tussen inspanning en capaciteit, ontwikkeling van een minder veranderbaar geloof in eigen capaciteiten

    Psychologie: Belangrijke begrippen

    • Objectief waarneembaar (1): Gelijke bevindingen met dezelfde onderzoeksmethode
    • Systematische observatie: Bevindingen komen voort uit systematische observatie, niet toevallig
    • Eenduidigheid: Andere verklaringen voor hetzelfde verband worden uitgesloten
    • Hypothese: Vooronderstelling over de relatie tussen factoren
    • Representativiteit: De onderzoeksgroep is een goede vertegenwoordiging van de totale groep
    • Significantie: De mate waarin een variabele een andere beïnvloedt
    • Validiteit: Nauwkeurigheid van de vertaling van begrippen in experimenten, of begrippen uit de theorie te meten zijn
    • Theoretische psychologie: Gericht op het formuleren van algemene uitspraken en wetmatigheden over gedrag
    • Gedrag: Zinvolle reactie op een zinvolle stimulus
    • Onafhankelijke variabele: Variabele die je kunt veranderen in een experiment
    • Afhankelijke variabele: Resultaat van de constante
    • Correlatieonderzoek: Onderzoekt verbanden tussen variabelen
    • Positieve correlatie: Variabelen evolueren in dezelfde richting
    • Negatieve correlatie: De ene variabele stijgt, de andere daalt
    • Objectief waarneembaar (2): Moeilijk waarneembaar, maar meetbaar (vb. hartslag)
    • Convergente evidentie: Meerdere onderzoeksresultaten wijzen in dezelfde richting, sterker bewijs
    • Structuralisme: Zoeken naar de bouwstenen van de menselijke psyche
    • Functionalisme: Hoe kan bewustzijn ons helpen om alledaagse problemen te hanteren?
    • Biologische invalshoek: Rol van erfelijkheid, zenuwstelsel, hormonen in gedrag
    • Evolutionaire invalshoek: Gedrag verklaren vanuit onze voorouders
    • Cognitieve invalshoek: Mentale processen die gedrag beïnvloeden
    • Psychodynamische invalshoek: Sterke energieën in de psyche, verdrongen zaken beïnvloeden ons gedrag
    • Humanistische invalshoek: Persoonlijke groei, zelfontplooiing, mensen zijn van nature goed
    • Eclectisch werken: Gebruik maken van inzichten uit verschillende stromingen
    • Algemene psychologie: Bestudeert het gedrag van de normale volwassen mens
    • Differentiële-, persoonlijkheids- en individuele psychologie: Bestudeert verschillen tussen mensen
    • Psychopathologie: Bestudeert afwijkend gedrag, de psychisch gestoorde mens
    • Sociale psychologie: Gedrag van de mens als sociaal wezen
    • Toegepaste psychologie: Gebruik van kennis en inzichten om de relatie tussen mens en omgeving te optimaliseren
    • Beschrijvende methodes: Beschrijven van gedrag, geen oorzakelijke verklaring
    • Verklarende methodes: Onderzoeken of verschijnselen verband houden
    • Survey: Enquête, peiling over houdingen en opinies
    • Test: Opdrachten of vragen beantwoorden
    • Correlatieonderzoek: Variabelen die in dezelfde richting evolueren
    • Causaal: Oorzaak

    Leren: Belangrijke begrippen

    • Habituatie: Wennen aan een prikkel
    • Sensitisatie: Geleidelijk gevoeliger worden voor een prikkel
    • Prikkelsubstitutie: De ene prikkel neemt de rol van de andere over
    • Contiguïteit: OVS en VS worden samen aangeboden
    • Experimentele neurose: Geagiteerde reacties lijken op het gedrag van neurotische mensen
    • Bekrachtiger: Verhoogt de kans op herhaling van gedrag
    • Straf: Verlaagt de kans op herhaling van gedrag
    • Uitdoving: Gevolg wordt weggenomen
    • Overcorrectie: Schade herstellen op een intensieve, overdreven manier
    • Partiële of intermittente bekrachtiging: Niet altijd een beloning
    • Shaping: Fijnere benaderingen van het doelgedrag bekrachtigen
    • Chaining: Gedragsketens creëren om complex gedrag aan te leren
    • Token-economy: Ruilversterkers gebruiken om gedrag te beïnvloeden
    • Engrammen: Tijdelijke of blijvende veranderingen in de hersenen door codering van ervaringen

    Geheugen: Belangrijke begrippen

    • Episodisch geheugen: De beleving
    • Semantisch geheugen: Abstracte kennis, los van ervaringen
    • Niet-declaratieve/impliciete geheugen: Kennis die we ons nauwelijks bewust zijn
    • Procedureel geheugen/spiergeheugen: Vaardigheden
    • Automatisch geheugen: Stimulus  koppeling  stimulus
    • Priming: Verwerving van perceptuele kennis door eerdere prestatie van een stimulus
    • Emotioneel geheugen: Emotionele betekenis die je aan een object toekent
    • Elaboratieve codering: Nieuwe informatie koppelen aan bestaande kennis
    • Infantiele amnesie: Geheugenverlies voor de periode voor je 3 jaar was

    Stemming en emotie: Belangrijke begrippen

    • Stemming: Algemene affectieve toestand, beïnvloedt psychische processen en gedrag
    • Temperament: Aangeboren neiging tot bepaalde stemmingen en reactiepatronen
    • Karakter/persoonlijkheid: Temperament ontwikkelt zich door interactie met de omgeving
    • Affect-priming: Stemming werkt als een ‘prime’ die informatie die erbij aansluit, toegankelijker maakt in het geheugen
    • Selectieve aandacht: Stemming stuurt onze aandacht
    • Selectieve codering: Interpreteren met behulp van schema’s die passen bij onze stemming
    • Social outlook-principe: Rekening houden met de sociale uitkomst van gedrag
    • Affecten: Emoties en stemmingen

    Motivatie: Belangrijke begrippen

    • Motivatie: Processen die te maken hebben met de aanzet, richting en voortzetten van activiteiten
    • Instincten: Aangeboren gedragspatronen essentieel voor overleving
    • Drijfveer: Gedrag om een biologische behoefte te bevredigen
    • Homeostase: Uitgebalanceerde toestand, organisme past zich aan
    • Dissonantie: Term uit de muziek, onaangenaam samenklinken van klanken
    • Attributiestijlen: Manieren waarop mensen gebeurtenissen verklaren

    Motivationele drijfveer - ZDT

    • Natuurlijk internalisatieproces: Gedrag dat vanuit externe redenen wordt gesteld, wordt steeds meer vanuit persoonlijke overtuiging gesteld
    • Amotivatie/non-regulatie, externe regulatie, geïntrojecteerde regulatie, geïdentificeerde regulatie: Verdere uitwerking van het internalisatieproces

    Studying That Suits You

    Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.

    Quiz Team

    Related Documents

    Psychologie PDF

    More Like This

    Untitled Quiz
    6 questions

    Untitled Quiz

    AdoredHealing avatar
    AdoredHealing
    Untitled Quiz
    18 questions

    Untitled Quiz

    RighteousIguana avatar
    RighteousIguana
    Untitled Quiz
    50 questions

    Untitled Quiz

    JoyousSulfur avatar
    JoyousSulfur
    Untitled Quiz
    48 questions

    Untitled Quiz

    StraightforwardStatueOfLiberty avatar
    StraightforwardStatueOfLiberty
    Use Quizgecko on...
    Browser
    Browser