Recidive na Werkstraffen 2009 PDF
Document Details
Uploaded by AutonomousLobster8319
Vrije Universiteit Amsterdam
2009
Hilde Wermink, Arjan Blokland, Paul Nieuwbeerta, Nikolaj Tollenaar
Tags
Summary
This study investigates recidivism rates among adults in the Netherlands, comparing those sentenced to work programs with those incarcerated. The researchers utilize longitudinal data covering a maximum period of eight years. The paper employs propensity score matching to control for selection effects, and the results indicate that individuals given work sentences demonstrate lower recidivism rates compared to those imprisoned.
Full Transcript
View metadata, citation and similar papers at core.ac.uk brought to you by CORE...
View metadata, citation and similar papers at core.ac.uk brought to you by CORE provided by University of Groningen University of Groningen Recidive na werkstraffen en na gevangenisstraffen Wermink, H.; Blokland, A.; Nieuwbeerta, P.; Tollenaar, N. Published in: Tijdschrift voor Criminologie IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the document version below. Document Version Publisher's PDF, also known as Version of record Publication date: 2009 Link to publication in University of Groningen/UMCG research database Citation for published version (APA): Wermink, H., Blokland, A., Nieuwbeerta, P., & Tollenaar, N. (2009). Recidive na werkstraffen en na gevangenisstraffen: een gematchte vergelijking. Tijdschrift voor Criminologie, 51(3), 211-227. Copyright Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons). Take-down policy If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim. Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum. Download date: 12-11-2019 ARTIKELEN Recidive na werkstraffen en na gevangenisstraffen Een gematchte vergelijking* Hilde Wermink, Arjan Blokland, Paul Nieuwbeerta & Nikolaj Tollenaar Het doel van dit artikel is het vergelijken van de recidive van werkgestrafte met de recidive van gevangenisgestrafte volwassen daders in Nederland. We maken gebruik van longitudinale, justitiële gegevens om de recidive over een maximumperiode van acht jaar van daders die een werkstraf kregen opgelegd, te vergelijken met die van daders die een gevangenisstraf ondergingen. Om rekening te houden met mogelijke selectie-effecten wordt gebruikgemaakt van ‘propensity score matching’ en ‘matching by variable’. De resultaten laten zien dat daders na een werkstraf minder recidiveren dan na een gevangenisstraf. Binnen het huidige palet aan strafmodaliteiten dat de Nederlandse rechter ter beschikking staat, neemt de werkstraf een belangrijke plaats in. Cruciaal kenmerk van de werkstraf is dat – anders dan bij detentie – geen sprake is van vrijheidsbe- neming. Ter uitvoering van een werkstraf verricht de veroordeelde naast zijn of haar reguliere dagbesteding onbetaalde arbeid binnen non-profitorganisaties. De afge- lopen tien jaar verdubbelde het aantal aan volwassen daders opgelegde werkstraffen van 14.485 in 1997 naar 32.590 in 2007 (CBS, 2008). Werkstraffen werden eind jaren tachtig van de vorige eeuw geïntroduceerd in het Nederlandse strafrecht. Bij de invoering in 1989 konden werkstraffen uitsluitend worden opgelegd ter vervanging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van maximaal zes maanden.1 Sinds 2001, na de invoering van de Wet Taakstraffen, kunnen werkstraffen met een maximale duur van 240 uur ook als zelfstandige hoofdstraf worden opgelegd. De voornaamste doelstellingen van de nieuwe werk- straffen waren terugdringen van de (duurdere) korte onvoorwaardelijke vrijheids- straf, bijdragen aan de humanisering van de strafrechtspleging en verminderen van recidive (Kamerstukken II 1986/87, 20 074, nr. 6, p. 2-3). In dit artikel richten wij ons op het laatstgenoemde doel. De vraag die we in dit artikel trachten te beant- woorden, is in hoeverre werkstraffen, gelet op de recidive in de navolgende periode, een goed alternatief zijn voor gevangenisstraffen. * Deze studie betreft een samenwerking tussen het NSCR en het WODC. Onze dank gaat uit naar het WODC voor het beschikbaar stellen van de OBJD-gegevens en voor het verstrekken van een onderzoekssubsidie. Verder willen we Gerben Bruinsma, Daniel Nagin en Stefan Bogaerts bedanken voor hun ondersteuning en hulp bij de totstandkoming van dit onderzoek. 1 Zie de Wet op onbetaalde arbeid ten algemenen nutte (ATAN). Tijdschrift voor Criminologie 2009 (51) 3 211 Hilde Wermink, Arjan Blokland, Paul Nieuwbeerta & Nikolaj Tollenaar Directe vergelijkingen van recidivecijfers laten zien dat de recidive na een werkstraf lager is dan na een gevangenisstraf. Recent onderzoek van het WODC bijvoorbeeld laat zien dat van de daders die veroordeeld zijn tot een werkstraf, ongeveer 50 pro- cent recidiveert (Wartna e.a., 2005b), terwijl van de daders die uitstromen uit een penitentiaire inrichting, ruim 70 procent opnieuw met justitie in aanraking komt (Wartna e.a., 2005a). In dit soort directe vergelijkingen wordt echter geen rekening gehouden met selectie-effecten. Rechters leggen in de meeste gevallen een werkstraf op als daders voor de eerste maal zijn veroordeeld en/of als daders veroordeeld zijn voor het plegen van minder zware criminele activiteiten (Tak, 2001). Deze selec- tieprocessen zorgen ervoor dat gevangenisgestraften al op voorhand een hoger risico hebben op herhaald crimineel gedrag dan personen die tot een werkstraf wor- den veroordeeld. Om daadwerkelijk aan te kunnen geven in welke mate strafrech- telijke sancties de recidive van de daders beïnvloeden, is het noodzakelijk om voor dergelijke selectieprocessen te controleren. Slechts één gerandomiseerd experiment (Killias e.a., 2000) en een handvol mat- ching-studies, gebaseerd op observationele data, vergelijken recidive na werkstraf en na gevangenisstraf (Muiluvuori, 2001; Nirel e.a., 1997; Bol & Overwater, 1986; Spaans, 1994). Door het kleine aantal observaties en het regionale karakter van het gerandomiseerde experiment is de generaliseerbaarheid problematisch. De belang- rijkste tekortkoming van de matching studies is dat er niet voldoende rekening wordt gehouden met selectieprocessen. In dit artikel onderzoeken we de recidive van werkgestraften ten opzichte van de recidive van gevangenisgestraften. We pogen hierbij veel van de kenmerkende tekortkomingen van eerdere studies te ver- mijden. We maken gebruik van een grootschalig databestand met gedetailleerde gegevens van alle personen die in 1997 voor de eerste maal werden veroordeeld tot een werk- dan wel gevangenisstraf (N=4.246). Om te controleren voor selectiepro- cessen maken we gebruik van ‘matching’-methoden. Werk- en gevangenisstraf in criminologisch perspectief De penologische literatuur noemt retributie (vergelding/leedtoevoeging), generale preventie (gericht op de totale bevolking) en speciale preventie (gericht op de dader) als belangrijkste strafdoelen. De speciaal-preventieve werking van straf kan worden bewerkstelligd door insluiting, waarbij het de dader tijdelijk fysiek onmogelijk wordt gemaakt delicten te begaan, of door afschrikking en resocialisatie, waarvan wordt verwacht dat zij na afloop van de straf invloed hebben op het gedrag van de gestrafte dader. Dit artikel richt zich op speciale preventie met als centrale vraag in hoeverre werkstraffen een goed alternatief zijn voor gevangenisstraffen in relatie tot de reci- dive van de gestraften na afloop van hun straf. Een theoretisch antwoord op deze onderzoeksvraag kan uit verschillende algemene criminologische theorieën worden afgeleid, hetgeen leidt tot rivaliserende hypothesen. Vanuit de afschrikkingstheorie kan worden verwacht dat recidive na werkstraffen hoger is dan na gevangenisstraffen. De theorie gaat ervan uit dat sancties voor gestraften een afschrikwekkende werking hebben. Afschrikking vindt plaats wan- neer de gestraften zich geheel onthouden van toekomstig crimineel gedrag, minder 212 Tijdschrift voor Criminologie 2009 (51) 3 Recidive na werkstraffen en na gevangenisstraffen delicten plegen of minder zware delicten plegen, uit angst in de toekomst opnieuw gestraft te worden (Paternoster, 1991). Hoe zwaarder de straf, hoe meer de gestrafte een nieuwe straf zal proberen te voorkomen, en dus hoe groter de afschrikwekkende werking. Verwacht mag worden dat – hoewel vrijheids- en werkstraffen volgens de wet inwisselbaar zijn – de ‘pains of imprisonment’ (Windzio, 2006) gemiddeld genomen als zwaarder worden ervaren dan de ‘pains’ van werkstraffen. Hierdoor zal de afschrikwekkende werking van werkstraffen minder sterk zijn dan die van gevangenisstraffen. Aan de andere kant zijn er diverse criminologische theorieën op basis waarvan wordt verwacht dat werkstraffen juist leiden tot minder recidive dan gevangenisstraffen. De differentiële-associatietheorie bijvoorbeeld veronderstelt dat het plegen van delicten geleerd kan worden via interactie en communicatie met anderen die deviant gedrag goedkeuren (Sutherland, 1947). Gevangenissen worden vanuit dit perspec- tief gezien als ‘school voor criminaliteit’; een plek waar verschillende daders met elkaar in aanraking komen en van elkaar deviante attitudes en crimineel gedrag leren. De mogelijkheid om te leren van medegedetineerden is beduidend minder voor daders die veroordeeld zijn tot een werkstraf. Daders die een werkstraf uit- voeren, worden namelijk minder intensief en minder lang blootgesteld aan andere daders. Hirschi’s (1969) sociale-controletheorie en Sampson en Laubs (1993) leeftijdsge- bonden theorie van informele sociale controle hebben beide als uitgangspunt dat bepaalde controlemechanismen personen van delinquent gedrag kunnen weerhou- den. Verschillen tussen personen in het plegen van crimineel gedrag zouden voort- komen uit verschillen in de mate waarin geloofd wordt in de heersende normen in de samenleving, de inzet in en tijd en energie besteed aan conventionele activiteiten, en de mate waarin personen affectieve bindingen hebben met belangrijke anderen die deviant gedrag afkeuren, zoals ouders, vrienden en collega’s (Hirschi, 1969). Deze controlemechanismen worden aangetast wanneer daders voor een bepaalde tijd uit hun sociale omgeving en conventionele routines worden gehaald, zoals bij gevangenisstraffen. De negatieve gevolgen hiervan kunnen zich opstapelen over de levensloop en zo de kans op criminaliteit verhogen (Sampson & Laub, 1993). Werk- straffen, daarentegen, zijn gericht op (re-)integratie en beogen banden met de omgeving in stand te houden of zelfs te versterken (Bazemore & Maloney, 1994). Bovendien interfereren werkstraffen niet met conventionele bezigheden zoals school of werk. Ten slotte wordt binnen de labelingtheorie verondersteld dat officiële interventies een bijdrage leveren aan een stabiele criminele carrière van daders (Becker, 1963). Het labelen van daders, en in het bijzonder het officieel labelen van daders, kan leiden tot economische en sociale stigmatisering (Pettit & Western, 2004), blok- keert mogelijkheden voor een conventionele levensstijl (Becker, 1963; Farrington, 1977; Bernburg & Krohn, 2003) en verhoogt de sociale isolatie van de veroordeelde ten opzichte van de bevolking die de wet niet overtreedt, waardoor het waarschijn- lijker is dat de dader na bestraffing zal terugvallen in een criminele levensstijl (McA- linden, 2005). Dit is in overeenstemming met de ‘disintegrative shaming’-theorie, waarbij wordt gesteld dat stigmatisering in essentie een schaamtegevoel is, veroor- zaakt doordat daders als ‘outcast’ worden gezien en uiteindelijk aangezet worden Tijdschrift voor Criminologie 2009 (51) 3 213 Hilde Wermink, Arjan Blokland, Paul Nieuwbeerta & Nikolaj Tollenaar tot het terugvallen in het plegen van criminele activiteiten (Braithwaite, 1989). Werkstraffen worden geacht bij te dragen aan de humanisering van de strafrechts- pleging, juist omdat wordt verwacht dat van werkstraffen een minder stigmatise- rende werking uitgaat dan van gevangenisstraffen. Samenvattend: verschillende criminologische theorieën leiden tot rivaliserende voorspellingen. Vanuit deterrence-theorieën kan worden afgeleid dat werkstraffen leiden tot meer recidive dan gevangenisstraffen, de overige theorieën voorspellen het omgekeerde. Gedegen empirisch onderzoek om recidive van werk- ten opzichte van gevangenisgestraften vast te stellen, is daarom geboden. Eerder onderzoek Twee recente overzichtsstudies (Villettaz e.a., 2006; Nagin e.a., 2008) analyseerden een groot aantal studies waarin recidive na gevangenisstraf werd vergeleken met recidive na andere straffen. Slechts vier studies met een experimenteel of matching design vergeleken recidive na gevangenisstraffen met recidive na werkstraffen. Een Nederlandse overzichtsstudie van Van Noije en Wittebrood (2008) noemt nog twee Nederlandse matching-studies. Elk van deze zes studies maakt gebruik van officieel geregistreerde data. In geen van deze studies zijn de recidivecijfers na een werkstraf hoger dan die na een gevange- nisstraf. Drie studies vinden, ook wanneer rekening gehouden wordt met bestaande verschillen tussen de twee groepen gestraften, dat recidive na een werkstraf signi- ficant lager is dan na een gevangenisstraf (Nirel e.a., 1997; Bol & Overwater, 1986; Spaans, 1994). In de drie andere studies recidiveren werkgestraften ook minder dan gevangenisgestraften, maar blijkt dat verschil niet significant (Killias e.a., 2000; Gilliéron e.a., 2006; Muiluvuori, 2001). Nirel e.a. (1997), bijvoorbeeld, laten zien dat gevangenisgestraften 1,7 keer vaker recidiveren dan werkgestraften. In het enige gerandomiseerde experiment (Killias e.a., 2000) recidiveren werkgestraften over een periode van twee jaar gemiddeld met 0,39 veroordelingen en gevangenis- gestraften met 0,64 veroordelingen. Echter, in een follow-upstudie vinden Gilliéron e.a. (2006) dat na een periode van elf jaar de verschillen in recidive tussen werk- en gevangenisgestraften zijn verdwenen en dat het er zelfs op lijkt dat gevangenisge- straften beter geïntegreerd zijn in de conventionele maatschappij dan werkgestraf- ten.2 Ondanks het experimentele of matching-design kleven ook aan voornoemde studies nog de nodige bezwaren. Zo maken niet alle studies gebruik van een voldoende uitgebreide set controlevariabelen, waardoor de mogelijkheid blijft bestaan dat de vergeleken groepen op voorhand van elkaar verschilden in belangrijke niet-geob- serveerde kenmerken. Bovendien kijken eerdere studies niet in het bijzonder naar de eerste veroordeling tot een werkstraf dan wel gevangenisstraf, waardoor de cau- saliteit moeilijk is vast te stellen. Verder hanteren de meeste studies een korte fol- low-upperiode, waardoor het niet mogelijk is om langetermijnverschillen in recidive na verschillende sancties vast te stellen. Tot slot is de generaliseerbaarheid van 2 Gilliéron e.a. (2006) maakten gebruik van dezelfde data als Killias e.a. (2000). 214 Tijdschrift voor Criminologie 2009 (51) 3 Recidive na werkstraffen en na gevangenisstraffen sommige studies beperkt omdat alleen daders onderzocht werden die in een bepaald arrondissement zijn veroordeeld, alleen zeer korte gevangenisstraffen met werk- straffen worden vergeleken, of omdat slechts een zeer klein aantal daders vergeleken kon worden. Data en operationalisatie Onze gegevens zijn afkomstig van de Justitiële Documentatiedienst van het Minis- terie van Justitie. De gegevens zijn in bewerkte vorm beschikbaar gesteld door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). De gegevens zijn uit de OBJD (Onderzoeks- en Beleidsdatabase Justitiële Documentatie) gehaald en in analyseerbare data omgezet volgens het procédé van de recidivemonitor van dit- zelfde ministerie (zie voor uitgebreide informatie over het OBJD: Wartna e.a., 2008). Het hier gebruikte databestand bevat de volledige strafbladen van alle per- sonen die in Nederland in 1997 werden veroordeeld tot een werkstraf dan wel een gevangenisstraf (N=28.072). Op deze strafbladen staan alle strafzaken vermeld die door de politie bij het Openbaar Ministerie werden aangemeld. De gegevens bestrij- ken voor elke persoon de volledige criminele carrière van vóór 1997 vanaf het 12e levensjaar tot 2005. Experimentele groep: eerste werkstraf In dit onderzoek kiezen we als ‘experimentele’ groep alle volwassen daders van 18 tot 50 jaar die in 1997 veroordeeld zijn tot een werkstraf en die bovendien in de jaren daaraan voorafgaand niet al eerder veroordeeld waren tot een werkstraf dan wel een gevangenisstraf (N=7.806). De beslissing om recidive na werkstraffen alleen te bepalen voor daders tussen de leeftijden 18 en 50 is gebaseerd op verschillende overwegingen. Ten eerste valt het grootste deel van de daders, voor het eerst ver- oordeeld voor een werkstraf, binnen deze leeftijdsgrenzen. Ten tweede worden voor minderjarigen andere regelingen getroffen dan voor volwassenen. Om de groepen zo vergelijkbaar mogelijk te houden, hebben we er daarom voor gekozen alleen vol- wassen daders in onze analyses te betrekken. In 1997 kon werkstraf in theorie wor- den opgelegd voor elk type delict, en alleen wanneer de veroordeelde bereid was deze werkstraf uit te voeren (Tak, 2001). De gemiddelde leeftijd van de 7.806 daders die in 1997 voor de eerste maal zijn veroordeeld tot een werkstraf, is 28,4 jaar. 18,3 procent van hen is vrouw en 32,1 procent is in het buitenland geboren. Ten tijde van hun veroordeling in 1997 hadden deze personen gemiddeld 0,81 feiten in hun criminele geschiedenis (gemeten tot 1987). De lengte van de in 1997 aan deze personen opgelegde werkstraffen varieerde van 1 tot en met 240 uur, met een gemiddelde lengte van 106 uur. Controlegroep: eerste gevangenisstraf De controlegroep in dit onderzoek bestaat uit alle daders die in 1997 zijn veroor- deeld tot een vrijheidsstraf van maximaal 6 maanden3 en die daaraan voorafgaand 3 In 1997 betreft dit 72,6 procent van het totale aantal personen dat een vrijheidsstraf kreeg opgelegd. Tijdschrift voor Criminologie 2009 (51) 3 215 Hilde Wermink, Arjan Blokland, Paul Nieuwbeerta & Nikolaj Tollenaar niet eerder veroordeeld waren tot een werkstraf dan wel gevangenisstraf (N=3.502). We kiezen voor de controlegroep een vrijheidsstraf van maximaal 6 maanden, omdat in 1997 de werkstraf wettelijk een alternatief werd geacht voor een gevangenisstraf van ten hoogste die periode. De gemiddelde leeftijd van de gevangenisgestraften in de controlegroep is 28,9 jaar. 12,2 procent van hen is vrouw en 68,6 procent is in het buitenland geboren. Gemeten over de tien voorafgaande jaren telde het strafblad van deze personen in 1997 gemiddeld 0,9 eerdere veroordelingen. De lengte van de in de controlegroep opgelegde gevangenisstraffen varieerde van 1 dag tot en met 6 maanden, met een gemiddelde van 60,3 dagen. De verdeling van de gevangenisstraffen is zeer scheef: bijna de helft van de controlepersonen heeft een gevangenisstraf opgelegd gekregen tot 2 maanden. Bij langere straffen daalt het aantal personen snel. Recidive De uitkomstvariabele in deze studie is de recidive van daders na het uitgangsdelict in 1997. Als uitgangsdelict kiezen we de eerste veroordeling in 1997 waarop een werkstraf of gevangenisstraf volgde, alle veroordelingen daarna worden beschouwd als recidive. Met ‘veroordeling’ doelen we op alle schuldigverklaringen en beleids- sepots; vrijspraken en technische sepots vallen er niet onder. In de analyses verge- lijken we het aantal veroordelingen van werkgestraften met dat van gevangenisge- straften in de maximaal acht jaar na het uitgangsdelict, waarbij we controleren voor eventuele perioden van detentie. Methode: propensity score en variable matching De beste methode om recidive van werkgestraften ten opzichte van gevangenisge- straften vast te stellen, zou een experiment zijn waarbij daders willekeurig een werkstraf of een gevangenisstraf wordt toebedeeld. Willekeurige of random toede- ling van de verschillende strafsoorten zorgt ervoor dat daders in de werkgestrafte groep op alle kenmerken, relevant voor recidive, vergelijkbaar zijn met de daders uit de gevangenisgestrafte groep. In de praktijk zijn vergelijkingen gebaseerd op niet experimenteel verkregen data vaak het maximaal haalbare. Selectieprocessen zor- gen er dan voor dat het op voorhand al waarschijnlijker is dat gevangenisgestraften vaker delicten plegen dan daders die veroordeeld zijn tot een werkstraf. Door gebruik te maken van een uitgebreide set aan controlevariabelen en de methode ‘propensity score matching’ en ‘matching by variable’ wordt maximaal rekening gehouden met deze selectieprocessen.4 Propensity score model Om voor selectie-effecten te controleren maken we in dit artikel gebruik van ‘pro- pensity score matching’. Deze methode is speciaal ontwikkeld om balans op cova- riaten tussen de onderzoeksgroepen te verkrijgen (Rosenbaum & Rubin, 1983; 4 Modellen gebaseerd op propensity scores zijn robuuster wat betreft modelmisspecificatie in ver- gelijking met modellen gebaseerd op regressietechnieken (Drake, 1993). 216 Tijdschrift voor Criminologie 2009 (51) 3 Recidive na werkstraffen en na gevangenisstraffen 1984; zie ook Nieuwbeerta e.a., 2007). In deze context is de propensity score de conditionele waarschijnlijkheid om op leeftijd t veroordeeld te worden tot een werk- straf versus gevangenisstraf, gegeven de covariaten tot t. De propensity score wordt geschat door gebruik te maken van een logistisch regressiemodel (Cox & Snell, 1989). We maken gebruik van de ‘nearest neighbor matching’-strategie om daders op hun propensity score te matchen. Na het schatten van de propensity worden daders uit de experimentele groep een voor een gekoppeld, zonder teruglegging, aan daders die een gevangenisstraf ondergingen (controlegroep), maar die op basis van hun persoonlijke kenmerken een vergelijkbare voorspelde kans op werkstraf hadden. Een persoon uit de controlegroep werd gekoppeld aan een individu uit de experi- mentele groep, wanneer het verschil in de geschatte kans op werkstraf voor beide personen niet meer bedroeg dan 0,05. Na matching bestaan er tussen de beide groepen geen systematische verschillen meer op geobserveerde variabelen, voorafgaand aan het opleggen van de straf. Door te matchen wordt met andere woorden gecontroleerd voor selectie in de strafop- legging op basis van de in het model opgenomen variabelen en daarmee voor de mogelijke vertekening in recidivecijfers die voortkomt uit dit selectieproces. Het aantal potentiële verstorende variabelen is groot en Nagin e.a. (2008) stellen dat in ieder geval rekening gehouden moet worden met criminele geschiedenis, type delict, leeftijd, geslacht en of de dader autochtoon is. Van deze kenmerken is ook bekend dat zij van belang zijn voor rechters, wanneer zij beslissingen nemen ten aanzien van het berechten van daders (Monahan, 2006). In ons model houden we uitgebreid rekening met deze kenmerken (zie tabel 1). Tabel 1 laat de resultaten zien van het propensity score model. De meeste kenmer- ken hebben een significante invloed op de kans om veroordeeld te worden tot een werkstraf. De resultaten laten zien dat de odds van vrouwen om veroordeeld te worden tot een werkstraf 1,50 groter is dan die van mannen. In het buitenland geboren daders hebben een vijf keer kleinere odds op een werkstraf dan autochto- nen. Bij de meeste delicttypen is de kansverhouding kleiner om veroordeeld te wor- den tot een werkstraf in plaats van een gevangenisstraf, in vergelijking met een veroordeling voor een ‘overige wetten’-delict (de referentiecategorie). Zo zijn vooral vermogensdelicten met geweld en brandstichting met levensgevaar voorspellers om tot een gevangenisstraf veroordeeld te worden. Tijdschrift voor Criminologie 2009 (51) 3 217 Hilde Wermink, Arjan Blokland, Paul Nieuwbeerta & Nikolaj Tollenaar Tabel 1: Variabelen propensity score model (N=11.308, waarvan 7.806 personen veroordeeld tot werkstraf, 3.502 veroordeeld tot gevangenisstraf) B S.E. Sign. Exp(B) Persoonskenmerken vrouw 0,41 0,07 *** 1,50 leeftijd (/10) -1,29 0,22 *** 0,28 leeftijd kwadraat (/10) 0,21 0,03 *** 1,23 geboren in buitenland -1,61 0,05 *** 0,20 Uitgangszaak aantal feiten in uitgangszaak 0,08 0,03 *** 1,08 ernst uitgangszaak1 0,11 0,02 *** 1,12 Type delict overige wetten (ref.) (ref.) (ref.) huis, lokaalvredebreuk -1,41 0,86 * 0,24 openlijk geweld -0,03 0,17 0,97 wederspannigheid -0,25 0,50 0,78 overig openbare orde -0,32 0,24 0,73 agressief ernstig letsel -0,44 0,18 *** 0,64 belediging -2,09 1,30 0,12 bedreiging, mishandeling -0,36 0,14 *** 0,69 mishandeling zwaar -0,60 0,24 *** 0,55 brandstichting levensgevaar -1,98 0,36 *** 0,14 overige zaken, dieren -0,81 0,22 *** 0,45 zedengeweld -1,00 0,32 *** 0,37 ontucht jonger 16 jaar -0,63 0,23 *** 0,53 bevoordeling -0,09 0,12 0,92 wegnemen -1,26 0,13 *** 0,28 gekwal. diefstal -1,27 0,13 *** 0,28 vermogensgeweld -1,61 0,20 *** 0,20 WvW 0,19 0,13 1,21 Opiumwet -0,59 0,11 *** 0,56 Vuurwapenwet -0,17 0,18 0,84 Criminele geschiedenis aantal vermogensdelicten in afgelopen jaar -0,36 0,07 *** 0,70 aantal geweld in afgelopen jaar -0,28 0,14 ** 0,76 aantal overig in afgelopen jaar 0,03 0,08 1,03 aantal vermogen in laatste 10 jaar -0,03 0,03 0,97 aantal geweld in laatste 10 jaar 0,03 0,06 1,03 218 Tijdschrift voor Criminologie 2009 (51) 3 Recidive na werkstraffen en na gevangenisstraffen Tabel 1: (Vervolg) B S.E. Sign. Exp(B) aantal overig in laatste 10 jaar -0,09 0,03 *** 0,91 Constante 3,41 0,35 *** * p