Wereldoriëntatie Studie Gids (PDF)

Summary

This document is about world orientation, focusing on evolution, and classification of living organisms, especially plants, through the natural selection that leads to adaptation and biodiversity. It includes a table comparing different parts of a plant and their functions.

Full Transcript

**wereldoriëntatie** **[2.1 evolutie]** = bij levende organismen veranderen kenmerken over generaties. Dit gebeurt ook nu nog. Door de klimaatveranderingen zullen er dieren verdwijnen, dieren kunnen zich aanpassen en er zullen mogelijks nieuwe soorten ontstaan elk levend organisme krijgt erfelijk...

**wereldoriëntatie** **[2.1 evolutie]** = bij levende organismen veranderen kenmerken over generaties. Dit gebeurt ook nu nog. Door de klimaatveranderingen zullen er dieren verdwijnen, dieren kunnen zich aanpassen en er zullen mogelijks nieuwe soorten ontstaan elk levend organisme krijgt erfelijke genen mee, maar er worden zoveel organismen geboren dat niet iedereen kan overleven. Er is een strijd om voedsel, nestplaats, leefgebied... kortom er is een strijd om te overleven strijd om te overleven = struggle 4 life [natuurlijke selectie (survival of the fittest)] = alleen organismen die zich het best hebben aangepast aan de omstandigheden zullen overleven - paren =\> organisme dat aangepast is over generaties heen zie je dat de kenmerken veranderen, maar dit duurt heel lang - giraf - cactus [seksuele selectie] = bv bij de pauw, de pauwen hebben een prachtige staart, pauwinnen kiezen voor deze dieren om te paren **[2.2 systematiek (= taxonomie + fylogenie)]** **2.2.1 taxonomie, fylogenie en systematiek** **soort (species)** = groep van organismen die zich onder natuurlijke omstandigheden onderling kunnen voortplanten en waarvan de nakomelingen zich ook kunnen voortplanten - nut: afleiden welke soorten sterk verwant zijn - indeling vanuit behoefte aan structuur, orde, duidelijkheid [taxonomie] = tak binnen de wetenschap die zich bezighoudt met het vinden, beschrijven, tekenen, benoemen en indelen van organismen (classificatie van levende wezens) - indeling obv gemeenschappelijke kenmerken - hoe hoger verder naar boven, hoe minder verwant [fylogenie] = wetenschap die zich bezighoudt met het onderzoeken van de ontstaansgebieden van een groep organismen [biodiversiteit] = enorme diversiteit aan levende organismen [systematiek] = methode om soorten op basis van kenmerken te rangschikken en in te delen op basis van hun verwantschappen **nomenclatuur** = systeem van wetenschappelijke naamgeving dat wordt toegepast op organismen - nood aan naamgeving die voor iedereen hetzelfde is het legt een aantal regels op: - een soortnaam is tweedelig: - eerste deel = geslachtsnaam (genus), met hoofdletter - tweede deel = specifiek voor elke soort - bv: [Homo] sapiens, [Homo] habilis **2.2.3 op zoek naar dier, plant of schimmel** dankzij een systematiek en determineertabel kan je gemakkelijk de soort op naam brengen **2.2.4 wat is leven** levende wezens voldoen aan de 7 levenskenmerken: - bewegen, waarnemen, voortplanten, groeien, eten, ademhalen, uitscheiden dood = wanneer ze deze 7 levenskenmerken ooit vertoonden bv omgevallen boom, verwelkte bloemen, dood insect levenloos = wanneer ze deze 7 levenskenmerken nooit vertoonden bv water, stoel, steen **2.2.5 classificatie systeem van Woese -- 6 rijken van Woese (1977)** ![](media/image2.png)gebaseerd op de kenmerken: - aanwezigheid van een celkern - eencellige/meercellige bouw - manier van voeden domein = hoogste taxonomische rang in de basisschool: alleen zichtbare rijken (=planten, dieren en schimmels) cladogram/afstammingsschema = model die afstamming schematisch weergeeft - Archaea: eencelligen zonder celkern (genetisch materiaal vrij in cel) - Bacteria: eencelligen zonder celkern (genetisch materiaal vrij in cel) - Protisten: eencelligen of meercelligen met celkern (eukaryoten) - Worden niet meer erkend door de wetenschap - Planten: meercellige eukaryoten die hun eigen voedsel aanmaken dmv fotosynthese (= autotroof) - Dieren: meercellige eukaryoten die voedsel opnemen (= heterotroof) - Schimmels: meercellige eukaryoten die voedsel opnemen alle cellen van de 6 rijken hebben een celmembraan, maar niet alle cellen hebben een celwand **[2.3 planten ]** **2.3.1 een plant herkennen als je ze ziet** leden van het plantenrijk herkennen met het blote oog - groen (fotosynthese, bladgroenkorrels) - met het blote oog zichtbaar (meercellig) - verschillende 'delen' aanwezig (celdifferentiatie) volgens Woese: - meercellig, celkern, celwand, bladgroenkorrels, plastiden, vacuole **2.3.2 planten kennen ook evolutie** de soort die aan de gegeven omstandigheden het beste is aangepast zal zijn plaats kunnen innemen adaptaties = erfelijke veranderingen in morfologische structuren **2.3.3 een indeling in grote groepen** [classificatiesysteem uit het hoofd kennen] belangrijkste hoofdgroepen: mossen, wolfsklauwen, varens, zaadplanten **2.3.4 hoofdorganen van planten en hun aanpassingen** hoofdorganen = stengel, wortels, bladeren geen hoofdorganen = bloemen, zaden, vruchten bouw en kenmerken van plantendelen: *[vb kennen]* +-----------------------------------+-----------------------------------+ | plantendeel | zichtbare kenmerken | +===================================+===================================+ | wortel | - meestal ondergronds | | | | | | - meestal naar beneden groeiend | | | | | | - onderaan smaller dan bovenaan | | | | | | - niet groen | | | | | | - niet geleed | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | stengel | - meestal bovengronds | | | | | | - meestal naar boven groeiend | | | | | | - bovenaan smaller dan onderaan | | | | | | - groen | | | | | | - geleed | | | | | | - kruidachtige of houdachtige | | | planten | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | blad | - groen met 'streepjes' | | | | | | - dun en afgeplat | | | | | | - groot contactoppervlak | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | bloem | - stamper of meeldraden zijn | | | minstens aanwezig (meer mag) | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | vrucht | - vruchtsteel | | | | | | - rest van stijl en stempel | | | | | | - verschrompelde meeldraden | | | (soms) | | | | | | - verschrompelde kelkblaadjes | | | | | | - zaadjes binnenin | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | zaad | - afwezigheid van | | | vruchtkenmerken | | | | | | - aanwezigheid van een | | | zaadlitteken | | | | | | - aanwezigheid van zaadlobben + | | | kiemplantje binnenin | +-----------------------------------+-----------------------------------+ functies plantendelen: *[vb kennen]* +-----------------------------------+-----------------------------------+ | plantendeel | zichtbare kenmerken | +===================================+===================================+ | wortel | 1\) plant stevig op zijn plaats | | | houden in het substraat | | | (=bodem/anders) | | | | | | 2\) opname water met daarin | | | opgeloste mineralen + transport | | | doorheen de plant | | | | | | 3\) reserves opslaan (verdikken, | | | bijkomende wortelknollen | | | aanleggen) | | | | | | 4\) opslag zetmeel | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | stengel | 1\) drager van de bladeren en | | | voortplantingsstructuren | | | | | | 2\) transport van water, | | | voedingsstoffen en andere | | | stoffen (opwaarts en | | | neerwaarts) | | | | | | 3\) opslag reservevoedsel en | | | water | | | | | | 4\) geeft steun | | | | | | 5\) fotosynthese (bij | | | kruidachtige groene planten) | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | blad | 1\) aanmaak van voedsel door | | | fotosynthese | | | | | | 2\) gasuitwisseling (ademhaling) | | | | | | 3\) verdamping van water | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | bloem | 1\) voortplanting | | | (meeldraden/stamper) | | | | | | 2\) bestuiving | | | | | | 3\) zaadvorming | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | vrucht | 1\) zaadbescherming | | | | | | 2\) zaadverspreiding | | | | | | 3\) voedselvoorziening | | | | | | 4\) ontwikkeling nieuwe planten | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | zaad | 1\) voortplanting (kiem) | | | | | | 2\) verspreiding | | | | | | 3\) overleving (in ongunstige | | | omstandigheden) | +-----------------------------------+-----------------------------------+ *[+ kunnen aanduiden en benoemen]* **uitwendige bouw van de plantendelen** ![](media/image4.jpeg) wortel stengel ![](media/image6.jpeg) blad bloem zaad ![](media/image8.jpeg) **wortel** = plantenorgaan dat zich doorgaans in de bodem bevindt, de beste plaats om interacties aan te gaan met micro-organismen **aanpassingen** [1 penwortel] = verdikte, nauwelijks vertakte hoofdwortel die recht in de bodem groeit functies: - water- en voedingsopname - stevigheid vb witloof, peen, paardenbloem [2 wortelknol] = verdikte bijwortels die volgepakt zitten met zetmeel functies: - gemakkelijke vermeerdering vb dahliaplant, speenkruid [3 hechtwortel] = bijwortels met een hechtfunctie functies: - probleemloos vasthaken in spleten van schors, kieren en muren bv klimop **stengel** = meest zichtbare, bovengrondse deel van de plant, stengel draagt anderen plantenorganen en kan ook ondergronds zijn **aanpassingen bij stengels** [1 stengelsucculent] = planten waarvan de stelen zijn aangepast om water op te slaan functies: - veel water opslaan (tegen droogtes) - kan tijdelijke, zoute dip en volle zon verdragen bv cactus, vetplant, euphorbia [2 uitloper] = zijtak/zijstengel die groeit vanuit de hoofdbasis of andere stengel en zich op de grond of net erboven verspreidt functies: - verspreiding - voortplanting: zodra het geworteld is kan het uitgroeien tot een zelfstandige plant bv aardbeien, zilverschoon [3 wortelstok] = stengeldelen die vanuit de moederplant onder de grond verder groeien en op de knoppen nieuwe wortels (bijwortels) en nieuwe stengeldelen vormen functies: - opslagorgaan: voedselreserves bv grote brandnetel, bamboe, riet, asperge [4 stengelknol] = verdikte, ondergrondse stengel, te herkennen aan 'ogen/pitten' functies: - reserves opslaan - versteviging - pootgoed (=plantenmateriaal dat gebruikt wordt voor (ongeslachtelijke) vermeerdering) bv aardappel, koolrabi [5 stengelrank] = stengel ontwikkelt in spiraalvorm of gebogen manier functies: - hechting (hechtschijfjes) - versteviging bv druif, pompoen, passiebloem [6 takdoorn] = aanpassing waarbij een tak/twijg is omgevormd tot scherpe, puntige structuur functies: - beschermen tegen vraat van dieren bv meidoorn, sleedoorn, duindoorn [7 stekel] = uitgroeisels van het buitenste stengelweefsel (op willekeurige plaatsen ingeplant in de stengel) functies: - bescherming bv roos [8 bol] = ondergrondse volledige plant met samengedrongen stengel (bolschijf) en vlezige bladeren (rokken) functies: - opslag reservevoedsel en fotosynthese producten opbouw: bv ui, paaslelie, tulp **blad** = de meeste planten dragen bladeren en doen dat in vele vormen en formaten \- eigen voedsel **determineertabel -- [basisbegrippen blad]** **insnijdingen [bladrand]** ![](media/image10.jpeg) **insnijdingen [bladschijf]** = groot afgeplat deel van het blad bestaande uit nerven en bladmoes de bovenkant kan: ![](media/image12.png)voor de insnijdingen van de bladschijf kijk je naar de hoofdnerf en zijnerven en neem je het denkbeeldige midden 1 van de bladeren kan in een andere categorie vallen, je mag deze uitzondering niet als representatief nemen - rode lijn = hoofdnerf - roze lijn = zijnerf - punt = midden **[bladsteel ]** = een cilindervormige verbinding tussen de bladschijf en de stengelknoop waarop het blad staat, de bladsteel ontbreekt bij zittende bladeren **[bladschede]** = verbrede aanhechting waarmee de bladsteel de stegel omsluit/omhuld - opvallend aanwezig bij schermbloemigen - niet altijd aanwezig **nervatuur** veemervig/veernervig = 1 hoofdnerf met verschillende zijnerven die vertakken op verschillende hoogtes handnervig = 1 hoofdnerf met meer dan 2 zijnerven die aan de basis van de hoofdnerf vertakken parallelnervig = meerdere hoofdnerven die nagenoeg evenwijdig lopen en aan de basis en de top naar elkaar toe lopen **diepere insnijdingen** = algemene vorm van de bladschijf wordt veranderd - gelobd: niet tot in het midden van de zijnerven - gespleten: tot in het midden van de zijnerven - gedeeld: verder dan het midden van de zijnerven lobbig, spletig, delig **insnijdingen tot op de hoofdnerf zodat de bladschijf uit verscheidene delen bestaat die wij blaadjes noemen** ![](media/image14.jpeg) afzonderlijke blaadjes vertakken op het einde van de bladsteel bv aardbei, paardenkastanje, klaver afzonderlijke blaadjes staan ingeplant op verschillende hoogten op de bladsteel bv vlier, notelaar, es **enkelvoudige en samengestelde bladeren** - enkelvoudig = 1 knop en 1 blad - samengesteld = meerdere schijnblaadjes aan 1 gezamenlijke knop **[bladstand]** = wijze waarop bladeren op een stengel staan ingeplant - verspreide bladstand: 1 blad per knoop - tegenoverstaande bladstand: 2 bladeren per knoop - ![](media/image16.jpeg)kruisbladstand: II opeenvolgende bladranden loodrecht op elkaar **[bijzondere bladeren]** - naalden - ![](media/image18.jpeg)bescherming tegen overmatig water verlies - bv spar, den - steunblaadjes - kunnen ontbreken - roos, erwt - schubben - bescherming van knoppen/waterstokken - bv paardenkastanje - schutbladeren - dragen in hun oksel een bloem of bloemsteel - = omwindsel =\> geheel van schutbladeren aan de basis van bloemgestellen **aanpassingen bij bladeren** [1 bladschub] = klein boogvormig bultje net onder de knop (waaruit de scheut zal uitlopen) functies: - water vasthouden - fotosynthese bv sparren [2 bladrank] = bladeren of delen van bladeren kunnen zich vasthechten (opkrullen na verankering) functies: - hechting - omhoog klimmen bv heggerank, erwt [3 bladdoorn] = bladeren omgevormd tot doornen functies: - verdamping beperken - vraat voorkomen bv cactus [4 schutblad] = type blad dat zich vaak aan de basis van een bloem of bloeiwijze bevindt functies: - bescherming - ondersteuning bv lelie, varen **2.3.8 bloemen, vruchten en zaden** **bloemen** bloemgestel = kleinere bloemen samen die je de indruk geven dat ze 1 bloem zijn eenslachtige bloem = bloem die 1 type voortplantingsorgaan bevat tweeslachtige bloem = bloem met een mannelijk- en vrouwelijk voortplantingsorgaan onderdelen van een tweeslachtige bloem (van buiten naar binnen): +-----------------------------------+-----------------------------------+ | bloemdeel | functie | +===================================+===================================+ | - kelk | de [buitenste krans] | | | van doorgaans [groengekleurde | | | bloemblaadjes] die de | | | andere delen van de bloem | | | [beschermen] wanneer | | | ze nog gesloten is | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | - kroon | de krans van bloemblaadjes die | | | [meer naar binnen] | | | ligt. Is soms heel opvallend | | | gekleurd. Soms is ze onopvallend, | | | klein of ontbreekt ze zelfs | +-----------------------------------+-----------------------------------+ kelkbladen = buitenste laag kroonbladen = binnenste laag +-----------------------------------+-----------------------------------+ | - meeldraden | de doorgaans uitstekende | | | sprietjes (= | | | [helmdraden]) met een | | | knopvormig uiteinde | | | ([helmknop]) dat | | | gewoonlijk uit [2 | | | helmhokken] bestaat. | | | Het zijn de [mannelijke | | | geslachtsorganen] die | | | [stuifmeel] met | | | daarin mannelijke gameten | | | aanmaken | +===================================+===================================+ | - stamper | dit is het [vrouwelijke | | | geslachtsorgaan]. Het | | | is een flesvormig orgaan dat | | | bestaat uit 3 delen. [De stempel, | | | een stijl en een | | | vruchtbeginsel]. Het | | | vruchtbeginsel bevat de | | | zaadbeginsels en ieder | | | zaadbeginsel bevat een eicel | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | - bloembodem | verbrede uiteinde van de | | | bloemsteel waarop de andere | | | bloemdelen staan ingeplant | +-----------------------------------+-----------------------------------+ ![](media/image21.jpeg)een bloem moet niet altijd bloemblaadjes hebben om een bloem te zijn, bv: de katjesbloem heeft enkel stuifmeeldraden eenhuizige plant = als je mannelijke en vrouwelijke bloemen op één dezelfde plant aantreft tweehuizige plant = op een plant komt er enkel een bloem van één geslacht voor, dit is in extreme gevallen **vermeerderen met of zonder optie om zich aan te passen** bestuiving = wanneer het stuifmeel van de meeldraad op de stempel van de stamper van een bloem terechtkomt het is dus de overdracht van stuifmeelkorrels uit de helmhokjes van de meeldraad naar de stempel van de stamper, bestuiving kan via: - wind (windbloeiers) - dier, insect (insectenbloeiers) =\> nectarklieren onderaan - *water* ![](media/image23.jpeg)1 [zelfbestuiving]: binnen zichzelf, in 1 bloem 2 [kruisbestuiving]: stuifmeel van één bloem komt terecht bij een andere bloem in een andere plant) 3 [buurbestuiving]: het stuifmeel komt terecht op de stempel van een andere bloem binnen dezelfde plant zaken die zelfbestuiving vermoeilijken: tweehuizigheid, m/v voortplantingsorganen op ongelijke hoogte, ongelijktijdige rijpheid [ongeslachtelijke voortplanting] = manier om zich te vermeerderen. Er ontstaat een volgende generatie individuen die volledig identiek is aan de moederplant. We spreken hier dus van klonen [geslachtelijke voortplanting] = mannelijke en vrouwelijke lichaamscellen versmelten, er wordt erfelijk materiaal uitgewisseld **bevruchting en vruchtvorming bij bloemplanten** bevruchting = het proces waarbij de zaadcel van de pollen de eicel binnendringt tot vorming van een zygote, de bevruchting volgt op de geslaagde bestuiving: - bevruchting ≠ bestuiving =\> 2 verschillende processen elk zaadbeginsel kan een zaad worden, er kunnen dus meerdere zaden ontstaan in 1 vrucht [hoe verloopt de bevruchting?] wanneer de stuifmeelkorrel op een geschikte stempel is terechtgekomen groeit er een stuifmeelbuis doorheen de stijl naar het vruchtbeginsel toe. Hier dringt het buisje het zaadbeginsel binnen (= bij het poortje). Op dat moment zullen er door de stuifmeelbuis 2 (sperma)kernen binnendringen. Ze hebben een tweeledige bevruchtingsmissie: - 1 bevrucht de aanwezige eicel (=\> zygote) - 1 versmelt met centraal gelegen kern (=\> voedend weefsel voor de embryo) hierdoor is er een zaad gevormd, bij bloemplanten zit deze ingesloten in de vrucht vruchtvorming = begint wanneer het vruchtbeginsel zichtbaar begint op de zwellen en overige bloemblaadjes verschrompelen binnenin de vrucht ontwikkelen de zaadbeginsels zich verder tot zaden ![](media/image25.png) **vruchten** delen van een vrucht: - zaden - vruchtvlees - vruchtwand - vruchtsteel **vruchten vs schijnvruchten** echte vrucht = enkel het vruchtbeginsel is betrokken bij de vruchtvorming bv: de tomaat is een meerzadige echte vrucht van bloem tot vrucht bij de tomaat: na de bevruchting wordt de wand van het vruchtbeginsel groter en dikker. Zaadbeginsels met bevruchte eicellen ontwikkelen zich tot zaden. De kroonbladeren zijn afgevallen, de kelkbladeren en meeldraden zijn verschrompeld. Het vruchtbeginsel verdikt en zal de vrucht vormen ![](media/image27.png) de wand van het vruchtbeginsel bepaalt het uitzicht van de vrucht: - vlezige vruchten (tomaat, perzik, mandarijn) - droge vruchten (eikel, zonnebloempit, graankorrel) steenvruchten = het binnenste deel van de vruchtwand is hard, het eigenlijke zaad ligt daarbinnen citrusvruchten = de vruchtwand heeft aan de buitenkant een fellere kleur en vormt een sponsachtig tussenweefsel besvruchten = vlezige vrucht met meerdere pitjes die een harde zaadhuid hebben (bv tomaat) **tomaat (= echte vrucht)** - van bloem tot vrucht schijnvrucht = het vruchtbeginsel en de bloembodem zijn betrokken bij de vruchtvorming bv: de appel is een meerzijdige schijnvrucht van bloem tot vrucht bij de appel: na de bevruchting wordt de wand van het vruchtbeginsel groter en dikker. Zaadbeginsels met bevruchte eicellen ontwikkelen zich tot zaden. De kroonbladeren zijn afgevallen, de kelkbladeren en meeldraden zijn verschrompeld (=\> kroontje). Het vruchtbeginsel en de bloembodem verdikken. Het vruchtvlees wordt gevormd door de bloembodem. Vruchtbeginsel én bloembodem zijn vrucht geworden. In de vrucht zitten zaden: de pitten de bloembodem wordt vlezig en groeit om het vruchtbeginsel heen, het klokhuis is daarbij de eigenlijke vrucht. De kelkblaadjes en meeldraden errond verschrompelen en blijven over als het kroontje (boek) ![](media/image29.png)![](media/image31.png) dit is typisch voor een verzamelvrucht (aardbei, framboos,...) vruchtverband = de vrucht is het resultaat van het gezamenlijk uitgroeien van de vruchtbeginsels en de vele afzonderlijke bloempjes **appel (= schijnvrucht)** - van bloem tot vrucht ![](media/image33.png) **zaden** vruchten bevatten de zaden. Die zijn ontstaan uit het zaadbeginsel. De kiem ineen zaad kan uitgroeien tot een nieuwe plant bevatten: - kiem: reservevoedsel - zaadhuid: beschermd en omringd het zaad **bouw van een zaad** ze variëren, al naargelang de soort, in grootte, kleur en vorm wij bestuderen: - een van een tweezaadlobbige plant (de boon) =\> niervormig zaad pluimpje = korte stengeltje met opgevouwen blaadjes - een van een éénzaadlobbige plant (tarwe) **kieming** het (ont)kiemen verloopt in grote lijnen op de volgende manier: - verschijnen van een kiemworteltje - vorming wortelharen en verschijnen van een stengeltje - strekking van het stengeltje - verschijnen van zijwortels of bijwortels - bovengronds verschijnen van jonge stengeltje met (of zonder) zaadlobben - uitspreiden eerste blaadjes [pg 319 onderaan lezen] **(kiem) rust of groei** - sommige kunnen altijd overbruggen, ook in ongunstige omstandigheden - sommige zaden vereisen een kiemrustperiode (= moet doorbroken worden met een koudeprikkel) - sommige hebben licht nodig onder gunstige omstandigheden gaat dan de zaailing groeien: - vegetatieve fase =\> wortel-, stengel- en bladapparaat - generatieve fase =\> eventueel overgaan tot voortplanting optijd kijken naar gebreksverschijnselen =\> tijdig optreden - ziekten - plagen **verspreiding van zaden** diasporen = verspreiding die meteen aanleiding geeft tot het ontstaan van nieuwe individuen - door de wind *(= dankzij vleugel)* - door de dieren: passerende, verzamelende/foeragerende, opname en vertering - door de plant zelf - door water - door de mens: *(=verspreiding van exoten* [indeling plantenrijk vanbuiten kennen =\> studiehulp] **fotosynthese** assimilatie = proces waarbij het organisme stoffen uit de omgeving opneemt en omzet in bruikbare vormen voor groei, energie en andere levensprocessen ![Afbeelding met tekst, Lettertype, cirkel, Graphics Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image35.png) voor aan fotosynthese te kunnen doen, moeten de planten bladgroenkorrels bevatten doel fotosynthese = opbouw glucose - energierijke stof voor de plant - wordt onder de vorm van zetmeel opgeslagen **ademhaling (dissimilatie)** doel dissimilatie: er komt energie vrij voor waar de cel energie vereist **voortplanting bij de belangrijkste hoofdgroepen** **mossen** = bij mossen ontbreken wortels, ze worden vervangen door rizoïden rizoïden = wortelachtige celdraden bij mossen waarmee ze voedingsstoffen kunnen opnemen we hebben 3 soorten: - levermossen: flinterdunne nerfloze blaadjes - bladmossen: blaadjes met een middennerf die in kransen staat - hauwmossen **levermossen (bv parapluutjesmos)** ongeslachtelijk voortplanten: het water valt op de broedbekers en slaat er de kant en klare weefselpakketjes (broedknoppen) uit die kunnen uitgroeien tot een nieuwe thallus **bladmossen** [levenscyclus van een bladmos pg 237] voortplanten via sporen: na de bevruchting van een eicel door de zaadcel vormt zich op de moederplant vanuit de embryo een klein steeltje (=kapselsteel) met daarop een afgesloten doosje (= sporenkapsel). De sporen worden in het sporenkapsel aangelegd en rijpen er verder. Hierna opent het sporenkapsel en kunnen de sporen worden verspreid. De sporen zullen kiemen veel mossen planten zich voort door uiteen te vallen ![](media/image37.jpeg) **wolfsklauwen** = echt vaatweefsel, wortels, stengels, subachtige kleine blaadjes met 1 nerf voortplanten via sporen **varens** **paardenstaarten** voortplanten via sporen: op de stengel verschijnen sporenaren (= kegelvormige structuur) waarop kleine schubjes ontstaan. Deze dragen verschillende sporenzakjes die opengaan wanneer ze rijp zijn en sporen loslaten **echte varens** geslachtelijke voortplanting: sporen die gevormd worden in sporendoosjes die aan de onderzijde gegroepeerd liggen in sporenhoopjes, na verspreiding groeien deze uit tot voorkiem waarop de geslachtelijke voortplanting plaats vindt **zaadplanten** **naaktzadigen** = zaden liggen niet ingesloten in een vrucht maar open en bloot op schubachtige structuren mannelijke- en vrouwelijke voortplantingsorganen = apartstaande structuren en niet in bloemen - typische mannelijke en vrouwelijke kegels ze scheiden vaak hars/terpentijn af **bedektzadigen (of bloemplanten)** = bloemen waaruit na de bevruchting vruchten ontstaan. De zaden ontstaan na een bevruchting en rijpen in de vrucht, ze liggen ingesloten - éénzaadlobbigen - tweezaadlobbigen **2.4 schimmels** ze herkennen met het blote oog: - niet groen - met het blote oog zichtbaar - verschillende delen ![](media/image39.png)**opbouw van het lichaam van de schimmel** = opgebouwd uit schimmel- of zwamdraden. Al deze zwamdraden vormen samen de zwamvlok [functie zwamvlok:] - opeten van plantaardige/dierlijke resten om aan ruikers te geraken - grond verrijken met water/mineralen =\> rol van reducent - overwinteren **A zakjeszwammen (klein ong 2 cm)** = groep met de meeste soorten hun sporen zitten met 8 in een zakje voor ze loskomen, ze zien er vaak bijzonder uit dus hebben vaak niet de typische paddenstoelenvorm bv: truffel, voetschimmels, gisten, korstmossen **B steeltjeszwammen (groot)** = groep met schimmels die iedereen kent, hun sporen staan op steeltjes voor ze loskomen verdere indeling op basis van de vorm van de vruchtlichamen: - [plaatjeszwam]: onderaan plaatjes waarop sporen ontwikkelen (vliegenzwam) - [buisjeszwam]: onderaan gaatjes die openingen zijn van buisjes waar sporen zich in ontwikkelen (eekhoorntjesbrood) - [buikzwammen]: sporen worden gevormd in de bolvormige paddenstoel die bij rijpheid openbreekt (aardsterren) - [trilzwammen en roesten] **2.4.2 levenscyclus van de schimmel en bouw van de paddenstoel** sommige schimmels produceren ook vruchtlichamen = paddenstoel - schimmel ondergronds - paddenstoel als voortplantingsstructuur van de schimmel bovengronds de functie van het vruchtlichaam (=paddenstoel): - vormen van sporen en zo zorgen voor verspreiding - veel diversiteit in uitzicht **voortplanting van de schimmel** [ongeslachtelijke voortplanting:] ze splitsen de zwamvlok op in verschillende zwamvlokken of door de vorming van een speciaal soort sporen [geslachtelijke voortplanting:] alles begint met sporen, we hebben plus- en minsporen. Wanneer ze op de geschikte plaats terecht komen beginnen ze te groeien en vormen er zich plus-en min zwamvlokken, deze kunnen geen paddenstoel worden paddelstoel worden? =\> plus-en min zwamdraad moeten elkaar ontmoeten en versmelten, zo ontstaat er een tweekernige plus-mincel. Hieruit zal een nieuwe zwamvlok groeien die zich wilt voortplanten en een paddelstoel vormen ![](media/image41.jpeg) **ontstaan paddenstoel** Afbeelding met tekst, tekening, schets, schimmel Automatisch gegenereerde beschrijving wanneer de plus-minzwamvlok zicht wilt voortplanten komen soms meer en meer zwamdraden samen, er vormt zich een bolletje dat boven de grond uitkomt (= duivels-ei) duivelsei = omhuld door een vlies, hierbinnen ontwikkeld de paddenstoel zich (voet, steel, hoed) dan zuigt de paddenstoel zich vol water en komt hij uit de bol, het vlies breekt wanneer de sporen rijp zijn klapt de hoed pas open heksenkringen = sommige zwammen groeien in kringen **voeding van schimmels** - saprofyten = uit dode organismen - parasieten = uit levende organismen - mutualisme - predatie = prooi doden en verteren korstmos = samenwerking tussen een korst en een wier **2.5 dieren** **2.5.1 indeling dierenrijk (zie kopies, zie taak)** [ongewerveld] = een levend organisme [zonder] wervelkolom (= zonder ruggengraat) [gewerveld] = een levend organisme [met] wervelkolom [gelede aanhangsels] = bewegende aanhangsels omdat lichaamsdelen bestaan uit meerde segmenten ***symmetrie soorten*** [asymmetrisch] = ze hebben geen voor- of achterkant [tweezijdig symmetrisch] = ze hebben een voor- en achterkant. Ze hebben dus een voorkeursrichting om te bewegen. Hierdoor staan ogen, neus,... aan de voorkant van het lichaam ![](media/image43.png)[veelzijdig symmetrisch] = de lichaamsdelen van dit organisme zijn rondom één centraal punt gerangschikt ![](media/image45.jpeg) [segmentatie] = het bestaan uit allemaal gelijke delen die elkaar opvolgen als wagonnetjes = de indeling van het bouwplan van een organisme in een reeks min of meer gelijke eenheden [warmbloedig] = ze kunnen hun lichaamstemperatuur zelf regelen onafhankelijk van de omgeving (vogels met veren, zoogdieren met vacht) [koudbloedig] = ze kunnen hun lichaamstemperaturen niet regelen onafhankelijk van de omgeving. Ze kunnen opwarmen in de zon of ergens afkoelen. Maar ze kunnen hun temperatuur niet zelf regelen - temperatuur = ongeveer hetzelfde als de omgevingstemperatuur [trekvogel] = een vogel die zich seizoensgebonden verplaatst naar andere gebieden. Dit om: - gemakkelijker eten te vinden, broeden in beter klimaat - bv zwaluw, spreeuw, ooievaar [standvogel] = vogel die het hele jaar door in hetzelfde gebied blijft. Deze vogels passen zich aan de seizoensgebonden veranderingen in hun omgeving aan en vinden het hele jaar door voldoende voedsel en geschikte leefomstandigheden in hun vaste gebied - bv mus, merel, roodborstje [metamorfose] = [gedaanteverwisseling] sommige dieren ondergaan een volledige gedaanteverwisseling. Het dier doorloopt verschillende levensfasen. Er is een popstadium waarin het dier volledig transformeert bv van rups naar vlinder bv van kikkerdril tot kikker ![](media/image47.jpeg) **2.5.2 de zintuigen** organismen overleven doordat ze op prikkels kunnen reageren - vijand horen of zien - ruikt, ziet, horen van eten en drinken - pijn voelen - lezen of een nieuwsbericht beluisteren [prikkel] = een verandering in de omgeving die een reactie veroorzaakt bij een organisme - uitwendig- - inwendig- - sleutel- [uitwendige prikkel] = prikkel die van buiten het lichaam van het organisme komt, deze prikkels worden waargenomen door bv zicht, reuk, gehoor,... [inwendige prikkel] = prikkel die van binnen het lichaam van het organisme komt bv honger, dorst, pijn [sleutel] prikkel = prikkel die steeds dezelfde reactie geeft bv de snavel van de zilvermeeuw heeft een rode vlek. Wanneer de jongen pikken tegen de rode vlek, krijgen ze eten. Wanneer de jongen iets rood zien, zullen ze hier tegen pikken **uitwendige prikkels waarnemen** **ZIEN** - zintuig = zicht - zintuigorgaan = het oog - uitwendige prikkel = licht **HOREN** - zintuig = gehoor - zintuigorgaan = het oor - uitwendige prikkel = geluidsgolven **VOELEN** - zintuig = tastzin en temperatuurzin - zintuigorgaan = de huid en de tong - uitwendige prikkel = druk en temperatuur **RUIKEN** - zintuig = reukzin - zintuigorgaan = de neus - uitwendige prikkel = gasvormige stoffen **SMAKEN** - zintuig = smaakzin - zintuigorgaan = de tong - uitwendige prikkel = in speeksel opgeloste stoffen **van prikkel tot reactie** **de weg van prikkel tot reactie voor het [zicht]** licht (=prikkel) valt op een voorwerp. Het voorwerp weerkaatst een deel van dit licht. Het licht verplaatst zich rechtlijnig door de ruimte. Pas op het hoornvlies wordt het licht gebroken. Het ligt valt in de pupil de bolle ooglens past zijn bolling aan en zorgt ervoor dat het beeld gebroken, verkleind en omgekeerd op de gele vlek van het netvlies komt (= accommodatie). Op de gele vlek worden zintuigcellen geprikkeld door de lichtstraal deze prikkeling wordt omgezet in zenuwsignalen die naar de oogzenuw gaan. De oogzenuw verlaat het oog en staat in verbinding met de hersenen. De hersenen interpreteren deze impulsen en maken er een rechtopstaand beeld van. Je ziet dus eigenlijk met je hersenen. Nu sturen de hersenen een gepaste reactie **de weg van prikkel tot reactie voor het [gehoor]** een geluidsgolf (=prikkel) wordt doorgegeven van het uitwendig oor naar het middenoor naar het binnenoor. De middenstof verandert van lucht naar vast (gehoorgang =\> trommelvlies/gehoorbeentjes) en van vast naar vloeibaar (gehoorbeentjes =\> slakkenhuis). In het slakkenhuis ligt het orgaan van Corti. Het gaat trillen met de frequentie van de geluidsgolf. Hierdoor bewegen de haarcellen tegen het dakmembraan. Dit veroorzaakt een signaal in de haarcellen die via de gehoorzenuw in verbinding staan met de hersenen. De hersenen interpreteren deze impulsen en maken er een geluid van. Je hoort dus eigenlijk met je hersenen. De hersenen sturen een gepaste reactie. **de weg van prikkel tot reactie voor de smaak** vloeibare deeltjes lossen op in speeksel (=prikkel). Ze komen op de smaakknopjes van de smaakpapillen terecht. De smaakcellen worden geprikkeld. En komen impulsen naar de smaakzenuw de smaakzenuw staat in verbinding met de hersenen. De hersenen interpreteren deze impulsen. De hersenen zorgen ervoor dat je smaakt (= de waarneming). De hersenen sturen een gepaste reactie **de weg van prikkel tot reactie voor de reuk** gasvormige deeltjes (=prikkel) lossen op in de slijmlaag hoog in de neus. Ze prikkelen reukhaartjes aan reukcellen. Ze geven impulsen aan de reukzenuw. Deze reukzenuw staat in verbinding met de hersenen en de hersenen interpreteren deze impulsen. De hersenen zorgen ervoor dat je ruikt. De hersenen sturen een gepaste reactie ***zicht*** ![](media/image49.jpeg)zintuigcellen zitten bij het oog in het netvlies. De zintuigcellen zijn fotoreceptoren. Ze zijn lichtgevoelig. De zintuigcellen bestaan uit staafjes en kegeltjes. De staafjes nemen geen kleur waar en zijn actief bij weinig licht ![](media/image51.jpeg) [functie netvlies] = in het netvlies worden zintuigcellen geprikkeld door de lichtstraal. De lichtstraal wordt omgezet in zenuwsignalen (die worden later door de oogzenuw naar de hersenen gestuurd) [functie lens] = zorgt ervoor dat het beeld scherp op het netvlies valt [functie pupil] = regelt de hoeveelheid licht die in het ook binnenkomt. Bij weinig licht, is de pupil grot (=grote opening). Bij veel licht is de pupil klein (kleinere opening) Als er teveel licht komt, is er de pupilreflex [pupilreflex] = onbewuste reactie (=zonder betrokkenheid van de grote hersenen) van de pupil op veranderingen van lichtintensiteit, de reactie komt van de spieren in de iris die de opening kleiner maken. Dit zorgt ervoor dat we niet verblind geraken [functie oogzenuw] = brengt zenuwsignalen naar de hersenen het oog is aangepast om de lichtstralen op het netvlies te kunnen brengen [hoornvlies] breekt het licht, [pupil] regel hoeveel licht er binnen kan, e [ooglens] zorgt ervoor dat het beeld wordt gebroken, verkleind en omgekeerd op de gele vlek van het netvlies komt. Door de bolling van de ooglens aan te passen (=accommodatie) kunnen we alle voorwerpen scherp zien [accommodatie van het oog] = de lens gaat zijn vorm aanpassen om voorwerpen steeds scherp te zien, of ze nu dichtbij zijn of veraf staan - voorwerp veraf = hoe minder bol de lens moet zijn om het voorwerp precies op de gele plek te krijgen, de accomondatiespier ontspant, het oog is in rust - voorwerp dichtbij = hoe boller de lens moet zijn om het voorwerp precies op de gele vlek te krijgen, de accomondatiespier is opgespannen en dit is vermoeiend **accommodatiestoornissen** - bijziendheid - verziendheid - lui oog bijziendheid = we zien dingen dichterbij wel goed maar krijgen voorwerpen die veraf staan niet scherp. De ooglens is te bol. Het beeld valt voor het netvlies, daarom corrigeren we met een holle lens ![](media/image53.png) [verziendheid] = we zien dan dingen veraf wel goed maar krijgen voorwerpen die dichtbij zijn niet scherp. De ooglens is te vlak. Het beeld valt dan achter het netvlies, daarom corrigeren we met een bolle lens [lui oog] = hersenen onderdrukken de signalen van het luie oog. Er is een duidelijk verschil in gezichtsvermogen tussen beide ogen. Dit wordt vaak veroorzaakt door scheel zien. Men kan dit behandelen door het goede oog af te plakken. Zo dwing je het luie oog om harder te werken. Een lui oog kan niet meer ontstaan na de leeftijd van 8 jaar **gezichtsveld** = het totale gebied dat je kunt zien wanneer je je ogen op één punt richt, zonder je hoofd of ogen te bewegen. Het omvat alles wat je kunt waarnemen aan de zijkanten (=perifere zicht), boven/onder, terwijl je recht vooruit kijkt - jager (uil) =\> ogen vooraan: goed dieptezicht voor lokalisatie - prooidier (duif) =\> ogen aan de zijkant: groter gezichtsveld ![](media/image55.jpeg) **dieptezicht** = hebben we omdat onze beide ogen samenwerken. Elk oog neemt een iets anders beeld waar van de wereld. Deze verschillen worden door de hersenen gecombineerd om een driedimensionaal beeld te vormen =\> afstanden tot voorwerpen en tussen voorwerpen goed inschatten ![](media/image57.jpeg) ***gehoor*** zintuigcellen zitten bij het oor in het orgaan van Corti, dat zit in het slakkenhuis. De zintuigcellen zijn fonoreceptoren. Ze zijn gevoelig voor frequenties fonoreceptoren = haarcellen :hoe sterker het geluid hoe meer trilharen er worden geraakt. Te sterke geluiden kunnen de haarcellen beschadigen en er ontstaat onherstelbare gehoorschade **oorschelpen** functie: dienen om het geluid (trillingen) op te vangen dieren met grote oorschelpen vangen het geluid beter op - vleermuis, konijnen - toepassing: schotelantenne op het dak oorschelp vangt geluidsgolven op en leidt ze door de gehoorgang naar het trommelvlies. De golven laten het trommelvlies trillen. Deze trillingen worden doorgegeven aan 3 kleine botjes in het middenoor: - hamer - aambeeld - stijgbeugel het slakkenhuis met het orgaan van Corti bevindt zich in het binnenoor. Dit is gevuld met vloeistof en haarcellen. De trillingen van de gehoorbeentjes veroorzaken beweging in de vloeistof van het slakkenhuis, dit stimuleert de haarcellen. De cellen zetten de trillingen om in elektrische signalen **buis van Eustachius** = smalle doorgang die het middenoor verbindt met de keel-neusholte functie: luchtdruk aan beide zijden van het trommelvlies gelijk blijft - meestal gesloten: voorkomen bacteriën/ongewenste stoffen vanuit keel het middenoor bereiken - verstopping: druk kan niet goed geregeld worden - pijn - verstopt gevoel in oor - gehoorverlies - duizeligheid stereofonisch horen = horen met 2 oren, hierdoor kunnen we de richting en afstand van het voorwerp dat geluid maakt beter inschatten - oor dichtst bij de bron =\> geluid luider ervaren - goed lokaliseren buis van Eustachius verbindt het middenoor met de keelholte. Ze zorgt ervoor dat de druk tussen het middenoor en de buitenlucht gelijk is wanneer de druk snel verandert (duiken, stijgen, dalen) kan de buis van Eustachius niet snel genoeg openen om de druk te egaliseren - druk middenoor ≠ druk buiten het oor = drukverschil - oorpijn, dof gehoor - oplossing: buis openzetten door geeuwen, slikken,... - verkoudheid: buis verstopt ![](media/image59.png) ![](media/image61.png) **evenwichtsorgaan** : ligt in ons binnenoor, in ons evenwichtsorgaan zijn: - ronde & ovale blaasjes die de horizontale en verticale bewegingen sturen de verschillen in druk prikkelen de zintuigcellen. Deze impulsen gaan naar de evenwichtszenuw en die stuurt een boodschap door naar de hersenen - 3 halfcirkelvormige kanalen die de draaibewegingen detecteren deze kanalen zijn gevuld met vloeistof en bekleed met haarcellen. Ook deze impulsen worden naar de hersenen gestuurd wanneer je in een rijdend voertuig zit, zijn de signalen van de ronde & ovale blaasjes in conflict met de signalen van de 3 halfcirkelvormige kanalen, en ook nog eens in conflict met wat je ogen zien - misselijkheid, duizelig ***huid*** functies: - voelen van koude, warmte, druk, pijn - temperatuurregeling - verlies van warmte = rood worden, zweten - warmte bijhouden = trillen, bleek zien - beschermen tegen ziekteverwekkers (bacteriën, virussen, schimmels) en scheikundige stoffen - bescherming tegen UV-straling - aanmaak bruin pigment -- naar de zomer - aanmaak vitamine D - slaat vetweefsel op (=\> slaat reserve stoffen op: V A+D+E+K) ***ruiken*** functies: - gevaar en opwinding waarnemen - voedsel zoeken - partner zoeken - soortgenoten herkennen - familie herkennen, bv baby's herkennen ouders aan de geur **zenuwstelsel** bestaat uit: - centraal zenuwstelsel (hersenen + ruggenmerg) - perifeer zenuwstelsel (zenuwknopen en motorische- en sensorische zenuwen) ![](media/image63.jpeg)perifeer zenuwstelsel = stuurt informatie van en naar het centraal zenuwstelsel en helpt bij de uitvoering van reacties centraal zenuwstelsel = verwerkt de informatie die het perifeer zenuwstelsel stuurt ***hersenen*** bestaat uit: - grote hersenen - kleine hersenen - hersenstam en elk heeft zijn specifieke functie [grote hersenen]: verwerken informatie van de zintuigen, de bewustwording, sturen signalen naar de spieren, maken plannen mogelijk, logisch redeneren, ruimtelijk inzicht, gedachten, spraak,... [kleine hersenen]: controleren je evenwicht en coördineren je bewegingen [hersenstam]: zorgt voor de onbewuste levensnoodzakelijke functies zoals regelmatige hartslag, bloeddruk, ademhaling. De hersenstam verbindt je hersenen met je ruggenmerg [tussenhersenen]: zorgen voor veel functies, ze zijn een soort verkeersregelaar en controle centrum - geheugen, emoties, honger, dorst, lichaamstemperatuur ![](media/image65.png) ***ruggenmerg*** functie: ontvang signalen van de zintuigen (sensorische info) en stuurt deze naar de hersenen of rechtstreeks naar spieren of klieren EN het ontvangt signalen van hersenen (motorische info) en stuurt deze naar spieren of klieren ***zenuw*** functie: eenrichtingsverkeer [gevoelszenuwen] \> brengen een signaal naar je ruggenmerg of hersenen [bewegingszenuwen] (motorische) \> brengen een signaal naar de spieren de meeste zenuwen zijn verbonden met het ruggenmerg, soms zijn ze rechtsreeks verbonden met je hersenen (bv oogzenuw) zenuwen sturen signalen door het lichaam aan een zeer hoge snelheid. Een signaal doorgeven in een zenuwcel is een elektrisch proces. De communicatie tussen zenuwcellen (=neuronen) is een chemisch proces - adrenaline, dopamine het doorsturen van signalen gebeurt enorm snel (480km/u). Zenuwcellen kunnen tot duizenden verbindingen hebben met andere zenuwcellen - drugs, alcohol =\> doorgeven van signalen vertragen ons zenuwstelsel is constant actief (bewust & onbewust) want er komen zeer veel prikkels op ons af overgevoelig zijn = je krijgt alle prikkels binnen, je filtert geen prikkels door gewenning zoals de meeste mensen ***verlamming*** ter hoogte van de ruggenmerg liggen heel veel zenuwen - zenuwen beschadigd = verlamming = er worden geen signalen meer doorgegeven, de prikkels bereiken de hersenen niet meer of de reactie geraakt niet meer tot in de spieren/klieren - wat je nog kan = afhankelijk van de hoogte van het zenuwletsel in het ruggenmerg **leren** zenuwen maken verbinding met het centraal zenuwstelsel door zenuwsignalen (=impulsen) te versturen [leren] = nieuwe verbindingen maken, herhaling is hierbij belangrijk **bewuste reactie** = grote hersenen zijn betrokken, we zijn ons bewust van wat we doen sensorische prikkel (van je zintuig) wordt door zenuwcellen (sensorische zenuwcellen) via het ruggenmerg naar je hersenen gestuurd. In je hersenen treedt de bewustwording op. Je wordt je bewust van de prikkel. Als reactie op deze prikkel sturen je hersenen een signaal naar de spieren (motorische zenuwcellen) ![](media/image67.jpeg) **reflex** = onbewuste reactie, grote hersenen zijn niet betrokken sensorische prikkel (van je zintuig) wordt door zenuwcellen (gevoelszenuw) naar het ruggenmerg of de hersenstam gestuurd. Dit signaal wordt hier al verwerkt, het gaat niet meer naar de hersenen er gaat onmiddellijk een signaal naar de bewegingszenuwen. De spieren reageren meteen. Er gaat dus weinig tijd verloren, er wordt meteen gereageerd, op die manier kunnen we ons beschermen - hete pan =\> hand wegtrekken - hoestreflex, slikreflex, zuigreflex (levensnoodzakelijke functies) - kniepeesreflex (lichaamshouding) het zenuwstelsel en het spierstelsel zijn dus een snel reactieparcours, het gedrag door de spier/klier is de reactie (=beweging) ![](media/image69.png) **het skelet en de beweging** **de grote onderdelen van het skelet** belangrijke bouwstoffen voor het skelet: - fosfor - kalk 1 de schedel 2 de wervelkolom 3 de bekkengordel 4 de schoudergordel 5 de pijpbeenderen van de ledematen ***functies van het skelet*** - ondersteuning van het lichaam - geeft stevigheid, vorm en flexibiliteit - wervelkolom vangt schokken op, S-vorm is hier ideaal voor - bescherming van de inwendige (weke) delen - aanmaak van bloedcellen - rode beenmerg produceert rode bloedcellen - bevat stamcellen (= ontwikkelen tot verschillende soorten zoals rode-, witte bloedcellen en bloedplaatjes) - aanhechting van skeletspieren waardoor beweging mogelijk is - laten beenderen tegenover elkaar bewegen als ze samentrekken en ontspannen ![](media/image71.jpeg) **functies van spierstelsel** = beweging als reactie op prikkels afkomstig van het zenuwstelsel - meestal in functie van overleving - ontkomen aan vijanden - orgaanwerking - voedsel verwerven - inwendige delen beschermen een spier bestaat vooral uit eiwitten ***spierwerking*** spieren komen voor in paren die tegengesteld werken (antagonisten). Een spier kan opspannen (kort en dik) of ontspannen (lang en smal). Spieren kunnen alleen trekken, niet duwen. Aan ieder bot zitten daarom minimaal 2 paar spieren: - ene paar trekt bot omhoog - ander paar trekt bot weer terug [exoskelet] = uitwendig skelet dat dient om het volledige dier of organen te beschermen. De bewegingsspieren zijn hieraan vastgehecht. Dit bestaat uit kalk of chitine - veel ongewervelde dieren: mieren, spinnen, slakken (niet naakt),... [endoskelet] = inwendig skelet, skelet bevindt zich binnen in het lichaam - mens, hond, duif, slang, kikker, haai, zeester, sponsen,... [pijpbeenderen] = botten die pijpvormig zijn, lange, holle botten bij de ledematen (dijbeen, opperarmbeen, scheenbeen) ![](media/image73.png)en pijpbeen bestaat uit 2 verdikte uiteinden en in het midden een schacht. In de schacht zit beenmerg. Aan de uiteinden van de pijpbeenderen zit een groeischijf. Tijdens de groei van een kind is deze schijf actief en zorgt deze ervoor dat het bot langer wordt (groeischijf maakt botcellen aan). Zodra de groei volledig is, verbeent de groeischijf **gewricht** = waar 2 botten ten opzichte van elkaar kunnen bewegen hebben we een gewricht het uiteinde van de botten is bedekt met kraakbeen - kraakbeen = schokdemper in het gewricht is gewrichtsvloeistof aanwezig - gewrichtsvloeistof = smeermiddel [gewrichtskapsel] = om alles in het gewricht op zijn plaats te houden ![](media/image75.png)***soorten gewrichten*** [het kogelgewricht] - maakt bewegingen in alle richtingen mogelijk - bestaat uit een kop en een kom - bv in schouder, heup [het scharniergewricht] - maakt bewegingen in één richting mogelijk - bv in elleboog, knie, vinger- en teenkootjes ![](media/image77.png)[het rolgewricht ] - laat twee botten over elkaar rollen - bv spaakbeen en ellepijp [het zadelgewricht] - laat een beweging in 2 richtingen toe - bv duim kan bewegen tgo de andere vingers ![](media/image79.png)[het draaigewricht] - maakt dat ons hoofd kan bewegen - bv in de nek **willekeurige spieren** = spieren die je [bewust] kunt aansturen je kan zelf beslissen wanneer je deze spieren aanspant/ontspant. Deze spieren worden ook wel [skeletspieren] genoemd omdat ze met [pezen] aan je botten vastzitten en je helpen bewegen skeletspieren bestaan uit [dwarsgestreept spierweefsel] **onwillekeurige spieren** = spieren die je onbewust aanstuurt ze bestaan uit glas spierweefsel. Je vindt deze spieren terug in organen. Ook je hard is een onwillekeurige spier en ze bestaat uit hartspierweefsel **pees** = verbindt een spier met een bot aan de uiteinden van de pijpbeenderen zit een groeischijf. Tijdens de groei van een kind is deze schijf actief en zorgt deze ervoor dat het bot langer wordt (groeischijf maakt botcellen aan). Zodra de groei volledig is, verbeent de groeischijf een bot hard, onbuigzaam is maar ook licht van gewicht. Een bot is hol (mergholte) anders was het te zwaar en zou je snel breuken hebben **geluid** **geluidsgolf** = een trilling die afkomstig is van een trillingsbron de trillingen verplaatsen zich door een middenstof (vast/vloeibaar/gas). In een vacuüm ruimte hoor je dus niets. De trillingsbron trilt met een bepaalde frequentie (toonhoogte) en met een bepaalde amplitude (geluidssterkte) - snaren van een gitaar trillen - stembanden trillen - trommelvel van een trommel trilt er ontstaan kleine verschillen in de luchtdruk, de lucht begint te trillen. Het trillen van de lucht, die golven, noemen we geluid ***wat hebben frequentie en toonhoogte met elkaar te maken*** frequentie = aantal trillingen per seconde van een geluidsgolf (Hertz Hz) - hoe hoger de frequentie, hoe meer trillingen per seconde toonhoogte = hoe we de frequentie van geluid waarnemen (hoog/laag) - hoe hoger de frequentie van een geluidsgolf, hoe hoger de toonhoogte die we horen **wat hebben amplitude, geluidssterkte en decibel met elkaar te maken** amplitude = duidt aan hoe groot een trilling/golf is. Het is de afstand tussen het laagste en het hoogste punt van de golf (= grootte van de trilling) geluidssterkte = hoe hard/zacht een geluid klinkt (decibel dB) - ![](media/image81.png)hoe groter de amplitude, hoe groter de geluidssterkte (=luider) - wordt gemeten met een decibelmeter **middenstof** trillingen verplaatsen zich door een middenstof - vast (verplaatst de geluidssnelheid het snelst) - vloeibaar (iets trager) - gas (traagst) - vacuüm (je hoort niets want middenstof nodig) **frequentiebereik** = welke frequentie bv een mens kan waarnemen. Het geeft de laagste en de hoogste frequentie aan die binnen het bereik vallen - mens: 20 Hz en de 20 000 Hz - lager/hoger kan de mens niet waarnemen [gehoordrempel] = zachtste geluid dat je nog kan horen - 0 dB voor de mens [pijngrens] = geluidsniveau dat een mens nog net aankan - 120 dB voor de mens [ultrasoon geluid] = geluid met een frequentie die te hoog is om door het menselijk oor gehoord te worden, vleermuizen en honden horen dit wel [infrasoon geluid] = geluid met een frequentie die te laag is om door het menselijk oor gehoord te worden, walvissen en olifanten horen dit wel [akoestiek] = invloed die een ruimte heeft op de klank en nagalm van geluid. Dit hangt af van de absorptie en weerkaatsing (reflectie) van het geluid - meubels, gordijnen,... verminderen de terugkaatsing - ruwe, zachte wanden nemen trillingen weg - glas, beton nemen geen trillingen weg [echo] = wanneer geluidsgolven terugkaatsen en je hoort ze opnieuw. Een object kaatst de geluidsgolven dus terug naar de bron - vleermuizen & dolfijnen gebruiken dit om te lokaliseren (=echolocatie) [echolocatie] = vleermuizen en dolfijnen zenden geluid uit en luisteren naar de echo die terugkomt. Zo komen ze wat te weten over de omgeving of de locatie van de prooi of het roofdier ![](media/image83.png) **licht** **lichtbronnen** een lichtbron straalt licht uit onder de vorm van lichtgolven - natuurlijke lichtbron: zon - kunstmatige lichtbron: gloeilamp, ledlamp een lichtgolf heeft geen middenstof nodig om zich te verplaatsen. De snelheid van het licht is 300 000 km/s **golfeigenschappen van licht** golfeigenschappen: amplitude en frequentie **de relatie tussen amplitude en lichtsterkte** [amplitude] = duidt aan hoe groot een trilling of golf is. De afstand tussen het laagste punt en het hoogste punt van de golf (= grootte van de trilling) - hoe groter de amplitude, hoe meer energie de golf draagt, hoe helderder het licht [lichtsterkte] = geeft aan hoe fel een lichtbron is en hoeveel licht er in een specifieke richting wordt uitgezonden - grotere amplitude betekent een hogere lichtsterkte **de relatie tussen frequentie en lichtkleur** [frequentie van licht] = aantal golven per seconde de frequentie van licht bepaald de kleur die we waarnemen - hogere frequenties (kortere golflengten): violet en blauw - lage frequenties (langere golflengten): rood en oranje **lichtbreking** licht verplaatst zich rechtlijnig door de ruimte vanuit de lichtbron maar lichtstralen veranderen van richting wanneer ze van het ene midden naar een ander gaat - vast =\> vloeibaar of gas =\> vast dit is omdat de snelheid van het licht hier veranderd ![](media/image85.jpeg) **weerkaatsing of reflectie** voorwerpen kunnen licht van een lichtbron terugkaatsen het teruggekaatste licht komt op het netvlies terecht. Voorwerpen die zelf geen licht uitzenden, kan je pas zien wanneer ze licht weerkaatsen. De meeste voorwerpen die we zien, zien we door gereflecteerd licht ![](media/image87.jpeg) **absorptie** wit licht bestaat uit een spectrum aan kleuren voorwerpen kunnen delen van dat spectrum absorberen. De kleuren die niet geabsorbeerd worden, worden weerkaatst en die vallen in je oog absorptie = opname **eigenschappen van licht** - rechtlijnige verplaatsing - breking bij verandering van midden - licht kan weerkaatst worden - voorwerpen kunnen delen van het kleurenspectrum absorberen **hoe zien we kleuren (vooral de eigenschap absorptie)** zonlicht is wit. Wit licht bestaat uit een spectrum aan kleuren. Voorwerpen kunnen delen van dat spectrum absorberen. De kleuren die niet geabsorbeerd worden, worden weerkaatst en vallen in je oog. Je ziet dan enkel de kleur die hoort bij dat type weerkaatste lichtstraal wanneer we een groen T-shirt zien, heeft dit T-shirt dus alle kleuren geabsorbeerd behalve groen ![](media/image89.jpeg) een zwart oppervlak absorbeert alle kleuren. Een wit oppervlak weerkaatst alle kleuren - in warme gebieden hebben huizen een witte gevel - het zonlicht wordt weerkaatst, lekker fris **hoe ontstaat de regenboog (vooral de eigenschap breking)** wit licht bestaat uit verschillende kleuren en iedere kleur heeft zijn eigen golflengte de lichtstralen van de zon beschijnen waterdruppels. Het midden veranderd (lucht =\> water) dus er is lichtbreking. De verschillende kleuren van het licht worden onder verschillende hoeken gebroken stralen met een langere golflengte (rood) worden anders gebroken dan stralen met een kortere golflengte (blauw). Daarom zien we de typische volgorde van kleuren - rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo, violet **hoe komt het dat je verbrandt door de zon (golflengte)** UV-licht heeft een kortere golflengte dan zichtbaar licht. UV-licht heeft meer energie en geeft dus vaak ook risico op verbanding. Je mag je niet te lang blootstellen aan UV-licht en je beschermt je er best tegen, zeker in de zomer - kleding - zonnecrème met een goede UV-filter - schaduw opzoeken UV-licht helpt het lichaam bij het aanmaken van vitamine D. Maar het kan ook je ogen beschadigen en de kans op huidkanker groter maken - sproeten = goedaardige pigmentvlekken **hoe werkt een vergrootglas (breking)** een vergrootglas maakt gebruik van een bolle lens. De lichtstralen worden gebroken (lucht =\> vast) Een bolle lens is in het midden dikke dan aan de randen, daarom buigt een bolle lens de lichtstralen zodat ze samenkomen op één punt achter de lens. Hierdoor lijkt het voorwerp groter dan het is hierdoor kan je ook vuur maken brandpunt = alle lichtstralen komen op 1 punt achter de lens ![](media/image91.png)alle energie van het zonlicht wordt gebundeld op een zeer klein gebied, het wordt daar extreem heet, de temperatuur wordt er zo hoog dat iets gemakkelijk brandt **werking van bolle en holle lenzen (breking)** bolle lens (+) = dikker in het midden dan aan de randen lichtstralen die door de bolle lens gaan, worden gebogen en komen samen op een punt achter de lens, ze concentreren het licht en brengen het dus naar 1 punt (=convergeren) - vergrootglazen, camera's, microscopen, brillen (verziend) holle lens (-) = dunner in het midden dan aan de randen lichtstralen die door een holle lens gaan worden gebogen en verspreiden zich uit elkaar. De holle lens divergeren jet licht omdat de lens in het oog te bol is - bril (bijziend) **het rendement van een lamp definiëren** lamp = zet elektrische energie om in licht- en warmte-energie in een gloeilamp is het lichtrendement 5% (klein), er komt meer warmte vrij dan licht, er gaat veel energie verloren aan warmte bij een spaarlamp heeft de lichtenergie een rendement van 35% en bij een LED-lamp heeft het licht een rendement van 50% - energiezuiniger = LED-lamp (hoogste rendement) ![](media/image93.jpeg) **energie-omzetting in een gloeilamp** in een gloeilamp wordt elektrische energie omgezet in licht- en warmte-energie. Er stroomt elektrische energie door de gloeidraad. Deze wordt verhit (warme) en begint te gloeien (licht) **IR-straling herkennen en hoe past men het toe** infraroodstraling kan je niet zien met het oog maar wel voelen - tv afstandsbediening alles wat warm is, straalt infraroodlicht uit. Met een infraroodcamera kan je temperatuurverschillen weergeven in kleur - alarminstallatie - automatische winkeldeuren - koortsthermometer **2.6 ecologie** levensgemeenschap = planten en dieren zijn met elkaar verbonden binnen het gebied waarin ze voorkomen. De biotische- en abiotische factoren beïnvloeden elkaar daarbij - biotische factoren = levende elementen van de natuur - abiotische factoren = niet levende elementen van de natuur verschillende levensgemeenschappen vormen samen met de levenloze omgeving waarin ze voorkomen een ecosysteem ecosysteem = een systeem dat uit het geheel van dieren en planten bestaat die in een bepaald gebied voorkomen biotoop = specifieke omgevingsfactoren, een specifieke woonplaats van een groep elkaar beïnvloedende organismen habitat = het thuisadres van een soort, een dier vindt er zijn: - voedsel - veiligheid - en plant zich er voort standplaats = de habitat van planten ecologie = de wetenschap die de complexiteit aan onderlinge verbanden tussen organismen en hun levende en niet-levende omgeving bestudeert **abiotische factoren** : vochtigheidsgraad, temperatuur, licht, nutriënten, zuurgraad, klimaat, bodemeigenschappen, standplaatsfactoren, ecologisch bereik **biotische factoren** biotische factoren hebben een belangrijke regulerende rol - antropogene factoren = de mens **relaties binnen een ecosysteem** [1 voedselrelatie] = relatie tussen organismen van 2 soorten, waarbij de ene soort als voedsel dient voor de ander [2 voortplantingsrelatie] = 2 organismen zijn afhankelijk van elkaar voor een geslaagde voortplanting (bestuiving) [3 beschermende relatie] = de ene soort zorgt voor de bescherming van de andere **voedselketen** = lineaire reeks van organismen waarbij elk organisme dient als voedselbron voor het volgende [producent] = organisme dat in staat is om zijn eigen voedsel te maken dmv fotosynthese, dit organisme start de voedselketen [consument] = dieren die op andere organismes zijn toegewezen om hun voedsel te verkrijgen - planteneters (herbivoren) = consument 1^e^ orde - vleeseters (carnivoren) = consument 2^e^ orde, 3^e^ orde,... - alleseters (omnivoren) [reducent] = een organisme dat verantwoordelijk voor het afbreken van dood organisch materiaal en het recycleren van voedselstoffen die opnieuw door de plant gebruikt kan worden [predator] = roofdieren, organisme dat jaagt op een andere soort - toppredatoren = hoogste schakel (leeuw) [aaseter] = organisme dat zich voedt met dode/rottende dieren en uitwerpselen [voedselcyclus] = proces waarbij energie en voedingsstoffen binnen een ecosysteem circuleren [voedselpiramide] = visuele representatie van de relaties tussen verschillende niveaus in een ecosysteem, waarbij de energie- en voedselstroom van producenten naar consumenten worden weergeven - piramide van aantallen - piramide van biomassa [voedselweb] [voedselkringloop] **[6 voortplantingsstelsel]** **geslachtelijke- en ongeslachtelijke voortplanting** voortplanting = zorgen voor nakomelingen, ervoor zorgen dat je soort niet uitsterft - ongeslachtelijke - geslachtelijke [ongeslachtelijke voortplanting] = een voortplanting waar maar één ouder nodig is, er is geen ei- en zaadcel, één ouder maakt een kopie van zichzelf, het DNA materiaal is identiek hetzelfde (=klonen) - bv. bij ui, platworm, zeester, aardbeien, gras [**voordeel**:] snelle voortplanting, geen energie verlies-er moet geen partner gezocht worden [**nadeel**:] geen genetische diversiteit, nakomelingen passen zich niet aan veranderende factoren aan (geen evolutie, geen aanpassing aan veranderend klimaat), soort kan volledig uitsterven door één ziekte [ ] [geslachtelijke voortplanting] = er zijn een mannetje en een vrouwtje nodig, ieder produceert geslachtscellen (eicel + zaadcel = gameten), wanneer deze samenkomen kan er een bevruchting zijn en ontstaat er een nieuwe unieke cel, de nakomelingen zijn genetisch verschillend van elkaar - bv. mens, vogel, bloem (stamper-meeldraad) **[voordeel]**: natuurlijke selectie (de sterkste leeft verder, er is een evolutie), genetische variatie (bij een probleem overleeft wel iemand het), grotere kans op overleven **[nadeel:]** duurt langer (zwangerschap), kost meer energie (je moet iemand leren kennen), je hebt een man en vrouw nodig **primaire geslachtskenmerken** = de kenmerken waarmee je bij de geboorte het verschil kan zien tussen een jongen en een meisje kenmerken die vanaf de geboorte aanwezig zijn ***vrouw*** = voortplantingsorgaan, schaamlippen, vagina, clitoris ![](media/image95.jpeg) ![](media/image97.png) inwendig uitwendig (clitoriseikel) ***man*** = voortplantingsorgaan, penis, balzak [primaire geslachtskenmerken] = de kenmerken waarmee je bij de geboorte het verschil kan zien tussen een jongen en een meisje - bv. penis, balzak, schaamlippen, vagina,... [secundaire geslachtskenmerken] = lichamelijke kenmerken die zich pas ontwikkelen in de puberteit - bv. borstontwikkeling, beharing schaamstreek-oksel, bredere heupen, menstruatie, ronde vormen, spiermassa neemt toe,... ![](media/image99.jpeg) [klonen] = je maakt een exacte kopie van een organisme, het DNA is identiek **penis** [sperma] = het mengsel van zaadcellen (5%) én zaadvocht (95%). Zaadvocht wordt geproduceerd door de prostaat en de zaadblaasjes. Sperma kan de zure omgeving van de vagina neutraliseren en bevat stoffen die de baarmoeder laat samentrekken. Zo geraken de zaadcellen gemakkelijker bij de eicel [erectie] = bij bv. seksuele opwinding, stroomt er bloed naar de penis, deze wordt hard en stijf. Dit zorgt er ook voor dat deze in de vagina van de vrouw kan worden geschoven - [ochtenderectie] = het spontaan stijf zijn van de penis bij het ontwaken [zaadlozing] (of ejaculatie) = tot ongeveer 5 ml sperma met tot 500 miljoen zaadcellen komt uit de stijve penis. Doordat er zoveel zaadcellen vrijkomen, is de kans op bevruchting groter. Onderweg naar de eicel overleven niet veel zaadcellen, enkel de sterksten bereiken de eicel. (survival of the fittest) - zaadcellen overleven gem 3 dagen in het lichaam van de vrouw zaadcellen worden dagelijks aangemaakt (hoe ouder, hoe minder). Bij een vrouw is dit niet, eicellen worden niet meer aangemaakt, je wordt ermee geboren **puberteit** = tijd dat een jongere zich ontwikkelt tot een volwassene, onder invloed van de hormonen, treden er verschillende veranderingen op - oestrogeen (v) - testosteron (m) de fysieke ontwikkelingsfase waarin levende wezens voor het eerst in staat zijn om zich voort te planten, maar ook de fase waarin jongeren zich onvoorspelbaar gedragen, ze zetten zich af tegen het gezag van opvoeders jongeren worden geslachtsrijp en ontwikkelen zich mentaal tot volwassene onder invloed van de toename van hormonen treden de secundaire geslachtskenmerken op. Dit zorgt: - jongens: beharing schaamstreek-oksels-borst, lagere stem, grotere penis, grotere spiermassa (slungelachtig) - meisjes: borstontwikkeling, brede heupen, beharing schaamstreek-oksels, menstruatie de talgklieren worden actiever, kunnen verstoppen =\> acné de oksels ruiken omdat ook de samenstelling van het zweet verandert. Een ander type zweetklier wordt actief. Bacteriën op de huid breken dit zweet af en dat geeft een geur ***bij meisjes rond 10-11 jaar*** het eerste teken is borstontwikkeling, dit duurt ongeveer tot 18 jaar ***bij jongens rond 12-13 jaar*** het eerste teken is het groter worden van de teelballen, dit duurt ongeveer tot 18 jaar de aandacht voor lichaamshygiëne is voor deze fase van belang - voldoende wassen, zuivere kleren, tanden (definitief gebit) elk lichaam = oké, want iedereen verandert anders, en op een ander moment =\> heel onzekere/moeilijke periode voor jongeren **eisprong (of ovulatie)** = tijdens de menstruatiecyclus rijpt een eicel in één van de eierstokken. Wanneer de eicel volledig rijp is, barst de follikel (het omhulsel van de eicel) open en komt de eicel vrij. Deze eicel wordt vervolgens opgevangen door de eileider, waar ze klaar is om bevrucht te worden door een zaadcel zonder eisprong kan er geen bevruchting plaatsvinden eicellen =\> gevormd in je eierstokken tijdens de zwangerschap - 2 miljoen - er komen geen nieuwe bij, sterven er wel regelmatig af **geslachtsgemeenschap** = seks hebben om geslachtsgemeenschap te hebben, moet er bij de man een erectie zijn, zo niet, dan kan de penis niet in de vagina worden ingebracht **van de bevruchting tot baby** **bevruchting** wanneer een zaadcel versmelt met een eicel krijg je een bevruchte eicel. Nu wordt er genetisch materiaal van man en vrouw gecombineerd. Deze versmelting gebeurt in de eileider. De bevruchte eicel (= zygote) wordt een embryo dat zich nestelt in het baarmoederslijmvlies van bevruchting =\> bevruchte eicel ![](media/image101.png) wanneer het embryo zich nestelt in het baarmoederslijmvlies wisselt het stoffen uit met de baarmoederwand, de bouw van de placenta wordt gestart: [placenta = moederkoek] - blijft groeien gedurende de zwangerschap - bestaat uit celmateriaal van het kind, bloedvaten van moeder/kind zuurstof, co2, voedingsstoffen en afvalstoffen worden uitgewisseld door beide bloedstromen via de navelstreng. Door de scheiding van de bloedstromen wordt de foetus beschermd tegen bepaalde stoffen - niet tegen schadelijke stoffen (nicotine, alcohol, medicatie) ![](media/image103.jpeg) [navelstreng] = verbindt de buik van de baby met de moederkoek (placenta). Het is de verbinding tussen moeder en baby en deze zorgt ervoor dat de baby alles krijgt wat hij/zij nodig heeft om te groeien - voedingstoffen en zuurstof =\> naar de baby getransporteerd - afvalstoffen =\> weggevoerd [vruchtwater] = de baby wordt omringd met vruchtwater, dit wordt rond de baby gehouden door 2 vruchtvliezen. Het vruchtwater beschermt de baby: - tegen schokken - tegen uitdroging - houdt temperatuur op pijl ['mijn water is gebroken'] = vruchtvliezen zijn gescheurd en het vruchtwater loopt weg, dit is een teken dat de baby wil komen [nageboorte] *= de navelstreng wordt geknipt na de geboorte*, de placenta, de resten van de navelstreng en de vruchtvliezen worden nog uitgedreven **fasen van de zwangerschap (= bij dieren dracht)** [embryo] = de eerste 8 weken van een zwangerschap spreekt men van een embryo. Het embryo is via de navelstreng verbonden met de placenta [foetus] = na de 8ste week van een zwangerschap spreekt men van een foetus en dit is zo tot aan de geboorte **bevalling** verloop: *[ontsluitingsfase]* 1. weeën (= baarmoederspier trekt samen) 2. vruchtvliezen breken 3. baarmoedermond ontsluit tot 10 cm opening *[uitdrijvingsfase]* 4. moeder perst en baby passeert de vagina (=geboortekanaal) 5. baby wordt geboren (= geboorte) 6. *= de navelstreng wordt geknipt na de geboorte*, de placenta, de resten van de navelstreng en de vruchtvliezen worden nog uitgedreven [premature geboorte] = een normale zwangerschap duurt ongeveer 40 weken. Wanneer de baby geboren wordt voor 37 weken zwangerschap dan spreekt men van vroeggeboorte of premature geboorte - hoe eerder de baby geboren wordt, hoe kleiner de overlevingskansen - soms veel gezondheidsproblemen een gemiddelde baby weegt 3.4 kg en is 50 cm lang **anticonceptie** = alle methodes om zwangerschap te voorkomen. Sommige anticonceptie voorkomt ook Seksueel Overdraagbare Aandoeningen (SOA's) - condoom (zwangerschap en SOA's) een zwangerschap kan voorkomen worden met: - hormonale middelen (pil) =\> verstoort de menstruatiecyclus - niet hormonale middelen (condoom) =\> zaadcel niet bij eicel **geslacht** mannelijk geslachtshormoon = testosteron vrouwelijk geslachtshormoon = oestrogeen [biologisch geslacht] = verwijst naar de fysieke kenmerken waarmee iemand wordt geboren. Je wordt geboren met mannelijke (penis, XY-chromosomen) of vrouwelijke (vagina, XX-chromosomen) kenmerken [gender] = kan afwijken van je biologisch geslacht. Je gender is hoe je je definieert - mannelijk - vrouwelijk - beiden - geen van beiden **menstruatiecyclus** ![](media/image105.png)**fasen van een menstruatiecyclus** ***fase 1: menstruatie*** - 3 tot 7 dagen het baarmoederslijmvlies wordt afgestoten en komt via de vagina naar buiten ***fase 2: ovulatie*** - rond 14^de^ dag de rijpe eicel komt vrij uit de eierstok en beweegt naar de eileider. Daar kan er een bevruchting zijn. Nu is de vrouw het meest vruchtbaar. In de eierstok blijft een lege follikel achter, dit noemt men een geel lichaam. Dit gele lichaam is belangrijk want het produceert hormonen (progesteron en oestrogeen). Deze hormonen zorgen ervoor dat het baarmoederslijmvlies wordt klaargemaakt voor een mogelijke innesteling het baarmoederslijm wordt dikker en maakt zich klaar voor een mogelijke innesteling. Indien de rijpe eicel niet bevrucht wordt, verschrompelt deze en wordt opgenomen door het lichaam. Het lichaam zal het baarmoederslijmvlies weer uitscheiden. (menstruatie) Het bloed bevat dus geen onbevruchte eicel meestal geeft de ene maand de linker eierstok een eicel vrij en de andere maand de rechter eierstok een vrouw met een regelmatige cyclus kan met de kalendermethode bepalen wanneer ze in een vruchtbare periode os - zaadcel kan tot 3 dagen leven - eicel kan tot een halve dag leven - eisprong vindt 14 dagen voor de volgende menstruatie plaats kalendermethode bij 2 cyclussen (kunnen toepassen) **levendbarend of niet** mensen zijn zoogdieren, dus levendbarend. Maar niet alle dieren zijn levendbarend. De meeste dieren leggen eieren: - bv. kip, vissen, reptielen, amfibieën **volledige gedaanteverwisseling** sommige dieren ondergaan een volledige gedaanteverwisseling [metamorfose] = volledige gedaanteverwisseling, het dier doorloopt verschillende levensfasen - er is een popstadium waarin het dier volledig transformeert (rups =\> vlinder in een pop) een eitje wordt een rups =\> een rups krijgt een cocon (=pop) en uit deze pop komt een vlinder ![](media/image107.jpeg) ook de kikker heeft een volledige gedaanteverwisseling **onvolledige gedaanteverwisseling** = sommige dieren hebben een onvolledige gedaanteverwisseling je hebt eerst een ei, daarna een nimf. Deze nimf lijkt al heel erg op het volwassen dier. De nimf vervelt, soms meerdere keren en wordt uiteindelijk een volwassen dier - bv. sprinkhaan, pissebed ![](media/image109.png) **[stelsels]** - voeding en spijsvertering - ademhaling - bloedsomloop - uitscheidingsstelsel **[voeding en spijsvertering]** **planten vs dieren** - planten bevatten meer sachariden (reservestof) - dieren bevatten meer proteïne - planten kunnen zelf voedsel produceren - dieren zijn voor hun energie afhankelijk van andere organismen **het spijsverteringsstelsel bij de mens** alleseter (mens) =\> lang spijsverteringsstelsel vleeseters =\> korter spijsverteringsstelsel dan planteneters (4 magen) : een organisme past zich aan zijn omgeving aan deze prent gebruiken we niet in het lager onderwijs, deze is niet werkelijkheidsnabij ***mond*** - mechanisch verkleinen: voedingsmiddelen worden gekauwd door tanden, wat het in kleinere stukjes breekt (verknippen & malen) - chemisch verkleinen: speekselklieren produceren speeksel, de tong mengt het gekauwde voedsel met speeksel, dit breekt sommige voedingsmiddelen af, de tong duwt de spijsbak de keelholte in (slokdarm) ***slokdarm*** - transport: voedsel wordt door peristaltische bewegingen van de slokdarm naar de maag verplaatst peristaltische bewegingen = ritmische samentrekkingen van de spieren ***maag*** - mechanisch verkleinen = kneed en knijpt het voedsel, wat helpt bij het verder verkleinen - chemisch verkleinen = maagsappen maken van voedingsmiddelen voedingsstoffen ***dunne darm*** - chemisch verkleinen: gal en enzymen verkleinen het voedsel tot bouwstenen - opname van voedingsstoffen: voedingsstoffen worden door de darmwand opgenomen in het bloed, er komt NU iets van het voedsel in ons lichaam voedingsstoffen kunnen nu via het bloed bij de cellen komen, de cellen hebben deze bouwstenen nodig om te blijven leven ***lever*** - galproductie: produceert gal, dit helpt vetten afbreken ***galblaas*** - opslag van gal: levert het aan de dunne darm wanneer nodig ***alvleesklier*** - enzymproductie: breken koolhydraten, eiwitten en vetten af, ze geeft deze af aan de dunne darm ***dikke darm*** - waterabsorptie: absorbeert water en zouten uit het onverteerde voedsel, hierdoor wordt ontlasting gevormd - vorming van ontlasting ***endeldarm en anus*** - opslag en uitscheiding: slaat ontlasting op totdat deze via de anus het lichaam verlaat, onverteerde voedselresten worden verwijderd de volgende werkwoorden horen bij het spijsverteringsstelsel: kauwen, slikken, verteren, afbreken, absorberen, transporteren, uitscheiden doel spijsverteringsstelsel = voedingsstoffen in cellen brengen, cellen hebben deze voedingsstoffen nodig om te overleven - voedingsmiddelen worden mechanisch/chemisch verkleind tot voedingsstoffen ![](media/image111.png)voedingsstoffen hebben 4 functies: brandstof = energiebron (een cel haalt hier energie uit =\> koolhydraten) bouwstof = bouwsteen (water, eiwit, mineralen) beschermende stof = hulpstof (vitaminen, vezels, mineralen) reservestof = een voedingsmiddel wordt tot kleinere voedingsbestanddelen omgevormd. We komen tot voedingsstoffen die klein genoeg zijn om doorheen de darmwand in de bloedvaten te komen, via het bloed komen deze voedingsstoffen tot bij de cellen **aanpassing dunne darm** de dunne darm moet op korte tijd veel voedingsstoffen opnemen, hij is daarom aangepast aan zijn functie: - opp is vergroot door plooien met darmvlokken - wand is dun - wand is sterk doorbloed (voedingsstoffen door haarvaten opgenomen) **andere aanpassingen van het spijsverteringsstelsel** - slokdarm-peristaltiek - tanden in de mond om voedsel te verkleinen - speekselklieren die met speeksel enzymen maken - gal maakt galsap om vet af te breken **ontlasting (=stoelgang) ≠ afvalstoffen** [stoelgang] = stoelgang heeft steeds in de buis van het spijsverteringsstelsel gezeten, nooit in het bloed/cellen, het bevat niet verteerde delen voedselresten [afvalstoffen] = zijn in het inwendig milieu geweest, ze bevatten stoffen die het lichaam niet kan gebruiken (giftig of teveel), ze worden uitgescheiden via urine, zweet of uitademing **het gebit** [snijtanden] = voedsel afsnijden (planteneters) [hoektanden] = voedsel grijpen en afscheuren (vleeseters) [kiezen] = voedsel vermalen doorheen de evolutie pasten de kiezen zich aan de omstandigheden aan - vleeseters = knipkiezen om vlees te knippen - planteneters = grote, platte kiezen met plooien - ![](media/image113.jpeg)alleseters = knobbelige kiezen ***melkgebit*** - telt 20 tanden - gebitswissel rond 6/8 jaar - geen wortel meer (stukgeduwd) - snijtanden =\> hoektanden =\> kiezen ***definitief gebit*** - 32 tanden vogels hebben geen tanden, een kip heeft een eitand **gezond voedingspatroon** = noodzakelijk om onze lichaamssamenstelling constant te houden, er moet een evenwicht zijn tussen wat we opnemen en wat we verbruiken ons lichaam heeft nood aan een constant percentage van bouwstoffen, brandstof, water en hulpstoffen **de voedingsdriehoek** er zijn 3 basisprincipes van de voedingsdriehoek: - gevarieerd voedingspatroon (eet uit alle lagen van driehoek) - verschillende voedingsmiddelen eten - alle voedingsstoffen binnenkrijgen - evenwichtig voedingspatroon - de juiste hoeveelheid voedingsstoffen - meer groenten eten dan vlees - geen overconsumptie - oog hebben voor individuele noden - verschillende levensfases, ziektes, voedselintoleranties,... bepalen het dieet ***zones*** +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | **zone** | **beschrijving** | **voorbeeld** | +=======================+=======================+=======================+ | **water** | water belangrijk voor | water, koffie, thee | | | vochtbalans | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | **donkergroen** | plantaardige | fruit, groenten, | | | producten | aardappelen, graan | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | **lichtgroen** | dierlijke producten | vis, zuivel, | | | | gevogelte, ei | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | **oranje** | dierlijk/plantaardig, | rood vlees, boter, | | | ongunstig effect op | olie | | | gezondheid bij | | | | overconsumptie | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | **rood** | bewerkte producten | fastfood, frisdrank, | | | met bewezen ongunstig | alcohol, snoep, | | | effect op gezondheid | snacks, gebak | | | | | | | **(= restgroep)** | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | **grijs** | bewerkte producten | toevoeging zout en | | | die minder gezond | suiker, verwijderen | | | zijn, maar nog steeds | vezels (wit brood & | | | voedingswaarden | fruitsap) | | | hebben en geen | | | | bewezen ongunstig | | | | effect op gezondheid | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ ***restgroep*** de restgroep van voedingsdriehoek (rood) bevat sterk bewerkte voedingsmiddelen die veel energie leveren (hoog in calorieën), maar weinig of geen nuttige voedingsstoffen bevatten = slecht voor gezondheid frisdrank, snoep, gebak, snacks, fastfood, alcohol, fijne vleeswaren & gefrituurd voedsel ![](media/image115.png)***milieu*** een oog hebben voor de planeet: - eet meer plantaardig dan dierlijke voeding - eet zo weinig mogelijk van restgroep (rood) - probeer niet aan overconsumptie te doen - probeer niet aan voedselverspilling te doen - zo gaan we verspilling van grondstoffen en energie tegen conclusie: - kies bewust [wat je eet] - kies bewust [hoe je consumeert] **gezonde voedingspatronen** een gezond voedingspatroon is persoonsgebonden omdat voedingsbehoeften van mensen afhankelijk zijn van factoren: - leeftijd - geslacht - gezondheidstoestand - activiteitsniveau (beweging) - persoonlijke voorkeuren ***voorbeeld: kinderen in volle groei*** - [hogere energiebehoefte]: hebben veel energie (calorieën) nodig om te groeien en verbruiken veel energie tijdens spelen/activiteiten - [specifieke voedingsstoffen]: - calcium en vitamine D: botontwikkeling - ijzer: bloedaanmaak - eiwitten: groei, herstel en opbouw van spierweefsels - [eetpatronen]: kinderen hebben kleine maagjes kleinere maaltijden en snacks eten om aan energie- en voedingsbehoeften te voldoen ***voorbeeld: intensieve sporters*** - [hogere energiebehoefte]: hebben veel energie (calorieën) nodig om hun trainingen en herstel van lichaam te ondersteunen - [specifieke voedingsstoffen]: - eiwitten: herstel en opbouw van spierweefsels - dierlijk: vlees, vis, ei, zuivel - plantaardig: peulvruchten (bv. erwt), noten - [hydratatie:] essentieel om uitdroging te voorkomen en prestaties te optimaliseren, hoeveel afhankelijk van duur en intensiteit training - [eetpatronen:] sporters plannen maaltijden rond trainingen: - koolhydraatrijke maaltijd voor training: energie leveren - eiwitrijke maaltijd na training: spierherstel ***voorbeeld: iemand met lactose-intolerantie*** - [specifieke voedingsstoffen:] mag geen producten met lactose in, dus moeten alternatieven voorzien voor aan voedingsstoffen te komen - calcium: botten - plantaardige melk (soja, amandel etc.) - groene bladgroenten (kolen, broccoli) - amandelen - vitamine D: opname calcium voor botten - vette vis (makreel of zalm) - plantaardige melk (soja, amandel etc.) - blootstelling aan zonlicht - eiwitten: herstel en opbouw van spierweefsels - peulvruchten (bv. erwt) - noten - tofu - plantaardige melk (soja, amandel etc.) **gezondheidseducatie** educatie omtrent gezondheid is belangrijk voor opgroeiende kinderen ***voeding*** in de lagere school praten we nooit over 'gewicht' of 'ongezonde voeding' we gaan een vast voedingspatroon aanleren: - 3 hoofdmaaltijden (ontbijt, middageten, avondeten) - 2 tussendoortjes - gezond houden! geen snoep op school, ook niet bij verjaardagen! - energiebehoefte van kinderen neemt toe voor hun groeispurt, maar pas vanaf 12 jaar energiebehoefte van volwassenen ***milieu*** een oog hebben voor het milieu en voor onze planeet ***beweging*** voldoende bewegen aanmoedigen: - bewegingstussendoortjes, 'one mile a day', beweegbuddy,... ***mentale gezondheid*** kinderen zijn gevoelig aan omgevingsprikkels ***(mond)hygiëne*** educatie om tandbederf tegen te gaan **gezonde levensstijl** = gezond voedingspatroon + voldoende beweging wat gezond voedingspatroon voor jou is, hangt ook af van hoeveel je beweegt, slaapt, als je allergieën hebt,\... ![](media/image117.png)**EXTRA: nutriscore** op voedselproducten kan je voedingswaarde per 100 gram bekijken (max. 150kcal per tussendoortje) elk voedselproduct heeft nutriscore (A, B, C, D, E) waarmee je het kan vergelijken met producten uit dezelfde zone van de voedingsdriehoek om te bepalen welke de betere keuzes zijn - DUS OPGEPAST: chips met nutriscore 'A' is niet gezonder als een salade met groenten met nutriscore 'C'! **EXTRA: moeilijke termen** +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | **DIER** | **PLANT** | | +=======================+=======================+=======================+ | **[heterotroof:]{.und | **[autotroof:]{.under | | | erline}** | line}** | | | | | | | afhankelijk van | produceert eigen | | | andere organismen, | voedsel (via | | | zowel plant als dier, | fotosynthese) | | | voor hun voedsel | | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | **[consument:]{.under | **[producent:]{.under | | | line}** | line}** | | | | | | | afhankelijk van | produceert voedsel in | | | producenten in | voedselketen | | | voedselketen voor | | | | voeding | | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | **[omnivoor]{.underli | **[carnivoor]{.underl | **[herbivoor]{.underl | | ne}** | ine}** | ine}** | | | | | | alleseter | vleeseter | planteneter | | | | | | bv. mens | bv. wolf | bv. koe | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ **[ademhaling]** **het ademhalingsstelsel bij de mens** ![](media/image119.png) ***neus*** - lucht zuiveren via slijmvlies en trilharen + lucht verwarmen ***keelholte*** - lucht doorlaten naar longen ***strottenhoofd*** - stembanden ***luchtpijp*** - zuiveren en bevochtigen van de lucht - opname zuurstof (O^2^) & afgaven CO^2^ ***longen*** aangepast aan hun functie: - [grote oppervlakte:] longblaasjes zorgen voor grote oppervlakte om stoffen uit te wisselen - [dunne wand:] hierdoor gaat de uitwisseling van stoffen gemakkelijk - [rijk aan bloedvaten:] omgeven door goed haarvatennetwerk net zoals bij de dunne darm in het spijsverteringsstelsel (grote oppervlakte, dunne wand & rijk aan bloedvaten) **doel ademhaling** elke cel heeft energie nodig! Door ademhaling, ademen we zuurstofgas (O^2^) in, dit zuurstofgas zorgt voor energie in elke cel **externe vs interne ademhaling** ademhaling = uitwisseling gassen - zuurstof (O^2^) opnemen - koolstofdioxide (CO^2^) afgeven [externe ademhaling] = uitwisseling van gassen (zuurstof O2 en koolstofdioxide CO2) met de omgeving. We hebben hiervoor nodig de longen en het bloed. In de longblaasjes vindt de gasuitwisseling plaats [interne ademhaling] = uitwisseling van gassen (zuurstof en koolstofdioxide)tussen het bloed en de lichaamscellen **externe ademhaling** zuurstof uit de lucht wordt opgenomen en koolstofdioxide wordt afgegeven door combinatie van borst- en buikademhaling. De longen zijn GEEN spieren dus zijn er ademhalingsspieren nodig namelijk: - tussenribspieren (borstademhaling) - middenrif (buikademhaling) ***borstademhaling*** de ribben en de borstkas bewegen omhoog en naar buiten door de werking van de tussenribspieren. Dit vergroot de borstholte en laat de lucht de longen instromen (1 tel, oppervlakkig) ***buikademhaling*** het middenrif beweegt naar beneden, waardoor de buik uitzet. Dit vergroot de borstholte en laat lucht de longen instromen (3 tellen, dieper) ![](media/image121.jpeg) **ademhaling dieren** sommige dieren ademen met\... - [longen] (bv. dolfijn, mens, konijn, leeuw, kip) - [luchtzakken] (bv. bij vogels zowel luchtzakken als longen) - [tracheeën] = adembuizen met ademopeningen (bv. insecten) - [kieuwen] (bv. de meeste vissen, kikkervisjes) - ![](media/image123.png)[huid] (bv. regenwormen, amfibieën zowel huid als longen) **celademhaling = dissimilatie-reactie** dissimilatie-reactie = het proces waarbij **glucose (C~6~H~12~O~6~)** en **zuurstof (O~2~)** worden afgebroken tot **water (H~2~O)** en **koolstofdioxide (CO~2~)** en waarbij **energie** vrijkomt in de vorm van **ATP** - cellen hebben **ATP** nodig om te functioneren (= eigenlijk 'de munt' waarmee de cel 'betaalt' om te kunnen bouwen, herstellen, vermeerderen, onderhouden\...) - deze reactie gebeurt IN de cel → interne ademhaling! ![](media/image125.png)interne ademhaling = celademhaling = verbranding = dissimilatie-reactie **belang celademhaling** de celademhaling is de kern van ons menselijk leven - alle stelsel sluiten aan op celademhaling - elk stelsel heeft binnen het grote geheel een functie - **ATP** zorgt ervoor dat stelsels kunnen functioneren en stelsels zorgen ervoor dat er **ATP** kan zijn! **STELSELS AFHANKELIJK ATP** **STELSELS ZORGEN VOOR ATP** ------------------------------ ------------------------------ spierstelsel ademhalingsstelsel voortplantingsstelsel spijsverteringsstelsel zenuwstelsel uitscheidingsstelsel skelet (hormonaal stelsel) ![](media/image127.png) **ATP** = de munt die elke cel gebruikt om te betalen voor nodige levensverrichtingen (herstellen, bouwen, vermeerderen, onderhouden) **verband ademhaling en celademhaling** = verband externe ademhaling en interne ademhaling **zuurstof (O~2~)** tijdens ademhaling opgenomen, is nodig voor celademhaling **koolstofdioxide (CO~2~)** tijdens celademhaling geproduceerd, moet via het bloed naar de longen transporteren en uitgeademd worden tijdens ademhaling - ze kunnen niet zonder elkaar, dus interne en externe ademhaling hangen vast aan elkaar **andere verbanden met celademhaling** ***vermagering*** wie wil vermageren moet meer energie (calorieën) verbruiken dan dat je via voeding opneemt - te kort glucose via voeding → lichaam gaat opgeslagen vet gebruiken om energie te produceren (vetzuren → energie) - hierdoor neemt lichaamsvet af en vermager je ***anorexia of hongersnood*** - te weinig voedsel opgenomen → ontbreken voedingsstoffen, dus ook glucose die zo belangrijk is voor celademhaling - lichaam heeft geen opgeslagen vet in deze toestand, dus het gaat eiwitten gebruiken ipv vetten om energie te produceren (eiwitten → energie) - hierdoor nemen spiermassa en energie af ***spierkrampen*** door intensieve sport is er zuurstoftekort → lichaam gaat aan anaerobe celademhaling doen (= celademhaling zonder zuurstof), de dissimilatie-reactie vindt plaats, maar glucose verbrand zonder zuurstof hierdoor zal er ATP, water en melkzuur ipv koolstofdioxide vrij komen → melkzuur prikkelt zenuwstelsel en geeft signaal aan hersenen → spierkrampen! (levert weinig ATP) **EXTRA assimilatie-reactie** celademhaling bij dieren = [dissimilatie-reactie] fotosynthese bij planten = [assimilatie-reactie] - plant neemt **water (H~2~O)**, **koolstofdioxide (CO~2~)** en licht op - plant geeft **zuurstof (O~2~)** en **glucose (C~6~H~12~O~6~)** af - omgekeerde als bij celademhaling! BELANGRIJK! want zonder de geproduceerde **zuurstof** en **glucose** kunnen wij geen **energie (ATP)** aanmaken → groene planten liggen aan de basis van alle voedselketens ![](media/image132.png) **[bloedsomloop]** **het bloedsomloopstelsel bij de mens** organen

Use Quizgecko on...
Browser
Browser