Biologie Quiz over Planten en Organen

De wand van het vruchtbeginsel, het deel van de bloem dat na de bevruchting de vrucht vormt, bepaalt het uitzicht van de vrucht. Er zijn twee hoofdtypen: vlezige vruchten (zoals tomaat, perzik, mandarijn) en droge vruchten (zoals eikel, zonnebloempit, graankorrel).

Een vrucht die ontstaat uit de verdikking van zowel het vruchtbeginsel als de bloembodem. De bloembodem groeit om het vruchtbeginsel heen, waardoor het vruchtvlees wordt gevormd. De appel is een voorbeeld van een meerzijdige schijnvrucht, waarbij het vruchtbeginsel in het midden zit, omringd door de vlezige bloembodem.

Een type vrucht dat gevormd wordt door meerdere vruchtbeginsels die samen groeien. De aardbei en framboos zijn voorbeelden van verzamelvruchten, waarbij meerdere kleine vruchtbeginsels samen een grote vrucht vormen.

Een vrucht die een hard, steenvormig deel heeft in het binnenste van de vruchtwand, waarin de zaden liggen. Perziken, kersen en pruimen zijn voorbeelden van steenvruchten.

Een type vrucht die een sponsachtig tussenweefsel heeft tussen de schil en het vruchtvlees. Citrusvruchten zoals sinaasappelen, citroenen en grapefruits zijn voorbeelden van vruchten met dit type vruchtwandstructuur.

Wolfsklauwen zijn planten die echt vaatweefsel hebben, wortels, stengels en kleine blaadjes met één nerf. Ze vermeerderen zich via sporen.

Varens planten zich voort via sporen. De sporenaren bevinden zich op de stengels van de plant en zien eruit als kleine kegels. In de sporenaren ontstaan kleine schubjes met sporenzakjes die opengaan wanneer ze rijp zijn, waardoor de sporen worden vrijgegeven.

De meeste varens voortplanten zich door middel van sporen, die worden gevormd in sporendoosjes aan de onderzijde van de bladeren. De sporendoosjes groeperen samen in sporenhoopjes. Na verspreiding groeien de sporen uit tot een voorkiem, waarop de geslachtelijke voortplanting plaatsvindt.

Naaktzadigen zijn planten die zaden produceren die niet ingesloten zijn in een vrucht. De zaden liggen open en bloot op schubachtige structuren. Deze planten hebben mannelijke en vrouwelijke voortplantingsorganen die apart van elkaar groeien en niet in bloemen.

Bedektzadigen zijn planten die bloemen produceren. Na de bevruchting ontstaat er een vrucht waarin de zaden worden ingesloten. Bedektzadigen worden ook wel bloemplanten genoemd.

Een onderdeel van een zaad. Het bevat reservevoedsel voor de kiemplant.

Het beschermende omhulsel van een zaad.

De eerste stap in de ontwikkeling van een kiemplant. Een worteltje groeit uit het zaad.

De periode waarin een zaad niet groeit, maar onder gunstige omstandigheden kan ontkiemen.

De fase waarin een plant groeit en zijn wortels, stengels en bladeren ontwikkelt.

De fase waarin een plant zich voortplant en zaden produceert.

De fotosynthese is het proces waarbij planten lichtenergie omzetten in chemische energie in de vorm van glucose.

De ademhaling is het proces waarbij organismen energie vrijmaken uit glucose.

Wortelhaarachtige aanhangsels bij mossen die dienen voor de opname van water en voedingsstoffen.

Een type mos met blaadjes die in kransen om een middennerf heen staan.

De buis van Eustachius zorgt ervoor dat de druk in het middenoor gelijk is aan de druk buiten het oor. Dit gebeurt door lucht door de buis te laten stromen.

Als de druk in het middenoor en de buitenlucht niet gelijk is, kan dit leiden tot oorpijn en dof gehoor. Dit kan gebeuren tijdens het duiken, stijgen of dalen.

Om de druk te egaliseren, kan je geeuwen, slikken of kauwen. Dit helpt de buis van Eustachius te openen.

Een verkoudheid kan de buis van Eustachius verstoppen waardoor de druk niet kan worden geëgaliseerd.

Het evenwichtsorgaan bevindt zich in het binnenoor en is verantwoordelijk voor het registreren van beweging.

Het evenwichtsorgaan bestaat uit ronde en ovale blaasjes die horizontale en verticale bewegingen registreren.

Drie halfcirkelvormige kanalen in het evenwichtsorgaan detecteren draaibewegingen.

Conflicterende signalen van het evenwichtsorgaan en de ogen kunnen leiden tot misselijkheid en duizeligheid.

De eerste 8 weken van de zwangerschap. Het embryo is via de navelstreng verbonden met de placenta.

Na de 8e week van de zwangerschap tot aan de geboorte. Het embryo is dan doorontwikkeld.

De placenta is het orgaan dat tijdens de zwangerschap de uitwisseling van voedingsstoffen, zuurstof en afvalstoffen tussen moeder en baby mogelijk maakt.

De navelstreng verbindt de buik van de baby met de placenta. Het zorgt voor de transport van voedingsstoffen en zuurstof naar de baby en afvalstoffen weg van de baby.

Vruchtwater is de vloeistof waarin de baby drijft tijdens de zwangerschap. Het beschermt de baby tegen schokken, uitdroging en reguleert de temperatuur.

De ontsluitingsfase, uitdrijvingsfase en nageboortefase.

De ontsluitingsfase is de fase waarin de baarmoedermond zich opent, de weeën beginnen en de vliezen breken.

De uitdrijvingsfase is de fase waarin de baby door het geboortekanaal geduwd wordt en geboren wordt.

Het proces waarbij glucose en zuurstof worden afgebroken tot water en koolstofdioxide, waarbij energie vrijkomt in de vorm van ATP.

De energierijke molecule die cellen gebruiken om te functioneren.

Het proces waarbij zuurstof wordt opgenomen uit de lucht en koolstofdioxide wordt uitgeademd.

Het proces waarbij glucose en zuurstof worden omgezet in energie.

De verbinding tussen externe en interne ademhaling: zuurstof is nodig voor celademhaling en koolstofdioxide moet worden uitgescheiden.

Het gebruik van vetten als energiebron tijdens een tekort aan glucose.

Het gebruik van eiwitten als energiebron bij een voedingstekort.

Spierkrampen ontstaan door anaerobe celademhaling (zonder zuurstof) tijdens intensieve inspanning.