Thema 2 - voortplanting bij de mens (1) PDF

Summary

This document covers human reproduction, including both asexual and sexual reproduction. It details the male and female reproductive systems, their functions, and the hormonal regulation involved. The development of the embryo and its journey to birth is also explored, with key stages of development highlighted.

Full Transcript

Thema 2: voortplanting bij de mens 1. Het algemeen belang van voortplanting 1.1 ongeslachtelijke voortplanting  = aseksuele voorplanting Deling via mitose Identieke dochtercellen +: snel veel nakomelingen (klonen) -: gebrek aan genetische variatie  gevoeli...

Thema 2: voortplanting bij de mens 1. Het algemeen belang van voortplanting 1.1 ongeslachtelijke voortplanting  = aseksuele voorplanting Deling via mitose Identieke dochtercellen +: snel veel nakomelingen (klonen) -: gebrek aan genetische variatie  gevoelig voor veranderingen 1.2 geslachtelijke voortplanting  = seksuele voorplanting Nakomeling bevat uniek combinatie van erfelijk materiaal +: minder gevoelig voor verandering in omgeving ‘survival of the fittest’ -: meer tijd meer energie sommige kenmerken kunnen verloren gaan 2. Seksuele kenmerken bij de mens 2.1 Geslachtsbepaling  Biologisch geslacht: XX: vrouw XY: man 2.2 Geslachtskenmerken  Primaire geslachtskenmerken Van bij de geboorte aanwezig 2.2 Geslachtskenmerken  Secundaire geslachtskenmerken Veranderingen vanaf de puberteit aan de hand van ge geslachtshormonen testosteron en oestrogeen 2.3 Geslacht versus gender  Geslacht of sekse: biologische kenmerken  Gender: sociaal geconstrueerde rollen, gedragingen en identiteiten die een maatschappij met mannen en vrouwen associeert – hangt af van biologische verschillen maar ook van normen van de samenleving 3. Het mannelijk voortplantingsstelsel 3.1 Bouw en functie 1. balzak:  Lagere temperatuur door uitwendige ligging (ideaal voor rijping zaadcellen)  Functie: beschermt de teelballen 3.1 Bouw en functie 2. Teelballen (testes):  In balzak buiten lichaam  Functie: Productie zaadcellen en testosteron 3.1 Bouw en functie 3. bijballen:  Lange, kronkelde kanaaltjes  Functie: Rijping en opslag zaadcellen 3.1 Bouw en functie 4. zaadleiders:  Functie: transport van zaadcellen van de bijballen naar de urinebuis 3.1 Bouw en functie 5. zaadblaasjes:  Functie: productie van basisch zaadvocht:  beschermt zaadcellen tegen zuur milieu vagina 3.1 Bouw en functie 6. prostaat:  Klier rond plaats waar zaadleiders uitmonden in urinebuis  Functie: productie van prostaatvocht:  bevat voedingsstoffen die zaadcellen energie leveren en ze activeren  zaadcellen + zaadvocht + prostaatvocht = SPERMA 3.1 Bouw en functie 7. Klieren van Cowper:  Net onder prostaat – mondt uit in urinebuis  Functie: productie van voorvocht:  overgebleven urineresten in urinebuis verwijderen 3.1 Bouw en functie 8. Penis met zwellichamen:  Bevat urinebuis, eikel en zwellichamen  Functie: erectie + ejaculatie 3.1 Bouw en functie 9. eikel:  Bevat de voorhuid  Functie: seksuele opwinding 3.1 Bouw en functie 10. urinebuis:  Functie: leidt de zaadcellen naar de buitenwereld 3.2 Bouw van de zaadcel  Lengte: +/- 0,05 mm  Bevat 23 chromosomen  Opgebouwd uit 3 delen: Kop: o bevat genetisch materiaal, DNA o Acrosoom: bevat verteringsenzymen om door glashuid van eicel te dringen Tussenstuk: o Bevat veel mitochondriën: energie leveren voor beweging staart Zweepstaart: o Voortbeweging zaadcel 3.3 vorming van de zaadcel: spermatogenese  In teelballen  = SPERMATOGENESE  Start in wand van zaadbuisjes meios kiemcel of spermatogonia e 4 spermatiden 4 spermatozoïden transport naar bijballen rijping tot vruchtbare zaadcellen  overleeft 5 dagen in vrouwelijk lichaam 3.4 Rol van hormonen  Puberteit: hypothalamus produceert GnRH (gonadotropine releasing hormone) hypofyse produceert: FSH (follikel stimulerend hormoon) LH (luteïniserend hormoon) teelballen via bloed 3.4 Rol van hormonen FSH stimuleert cellen van Sertoli in wand zaadbuisjes start spermatogenese + leveren van voedingsstoffen voor zaadcellen 3.4 Rol van hormonen LH stimuleert cellen van Leydig (tussen zaadbuisjes) productie testosteron 3.4 Rol van hormonen  negatieve terugkoppeling of negatieve feedback: als voldoende testosteron 4. Het vrouwelijk voortplantingsstelsel 4.1 Bouw en functie 1. Buitenste schaamlippen:  Bevatten vetweefsel, geur-, zweet-, en talgklieren  Rond binnenste schaamlippen  Functie: bescherming geslachtsopening 4.1 Bouw en functie 2. Binnenste schaamlippen:  Functie: Bevatten slijmklieren die vocht afscheiden 4.1 Bouw en functie 3. clitoris:  Functie: kan orgasme opwekken bij stimulatie 4.1 Bouw en functie 4. Vaginale opening:  Ingang vagina 4.1 Bouw en functie 5. vagina:  Ongeveer 8 cm  Deels afgeschermd door maagdenvlies (dun membraan aan ingang vagina)  Functie: geboortekanaal Het maagdenvlies is geen letterlijk vlies maar een randje slijmvliesweefsel dat zich als een soort kraagje rond de ingang van de vagina bevindt. (bron: wikipedia) Er moet een opening aanwezig zijn in het maagdenvlies. Anders zou het menstruatiebloed het lichaam niet kunnen verlaten. Bij de eerste geslachts- gemeenschap wordt het maagdenvlies verder gescheurd. 4.1 Bouw en functie 6. baarmoeder:  Bevat baarmoederslijmvlies en bloedvaten  Onderste deel: baarmoederhals – slijmprop ter bescherming tegen infecties  Laatste deel BM-hals = BM-mond  Functie: plaats waar embryo en foetus groeien 4.1 Bouw en functie 7. eileider:  Bevat trilharen  Functie: eicel naar baarmoeder leiden 4.1 Bouw en functie 8. Eierstokken (ovaria):  Functie: rijping van eicellen aanmaak oestrogeen en progesteron 4.2 eierstokcyclus  Vanaf puberteit tot menopauze  Elke maand in 1 van de 2 eierstokken  O.i.v. GnRH produceert hypofyse FSH: stimuleert groei van follikels 4.2 eierstokcyclus  ≠ fasen: Fase 1: - eicellen verpakt in follikels in wand eierstokken, rijpen follikel = eicel omringd door follikelcellen (beschermen en voeden) 4.2 eierstokcyclus  ≠ fasen: Fase 2: - onder laag follikelcellen ontstaan met vocht gevulde ruimte  Graafse follikel (ongeveer 2 cm) - tot net voor ovulatie Fase 1 + fase 2 = FOLLICULAIRE FASE 4.2 eierstokcyclus  ≠ fasen: Fase 3: - tijdens OVULATIE OF EISPRONG : follikel barst open - gaat naar trechter van eileider - rond eicel: glashuid + follikelcellen - eicel overleeft slecht 24 uur 4.2 eierstokcyclus  ≠ fasen: Fase 4: - geel lichaam wordt gevormd = overgebleven follikelcellen in eierstok o.i.v. LH - = LUTEALE FASE 4.2 eierstokcyclus  OÖGENESE = vorming van eicellen 400 van de 500 000 eicellen 4.3 baarmoedercyclus  = baarmoederslijmvlies die veranderingen ondergaat om bevruchte eicel op te vangen Fase 1: GROEIFASE - o.i.v. oestrogeen, geproduceerd door de follikels - BM-slijmvlies wordt dikker + aantal bloedvaten neemt toe 4.3 baarmoedercyclus Fase 2: SECRETIEFASE - o.i.v. progesteron, geproduceerd door het geel lichaam - glycogeen wordt geproduceerd als voedingsstof voor embryo 4.3 baarmoedercyclus Fase 3: MENSTRUATIEFASE - BM-slijmvlies wordt afgestoten met bloedingen als gevolg 4.4 menstruatiecyclus  = alle veranderingen in het lichaam van een vrouw  Omvat: eierstokcyclus, baarmoedercyclus + hormonale veranderingen Start 1e dag van menstruatie Stopt bij volgende menstruatie Duurt gemiddeld 28 dagen  Hormonale schommelingen, stress en emoties kunnen invloed hebben 4.5 hormonale regulatie van de menstruatiecyclus  Regeling via negatieve terugkoppeling of feedback 5. Van bevruchting tot geboorte 5.1 van voortplantingscel naar zygote tot embryo  Kans op bevruchting: als vrouw seks heeft rond moment van ovulatie  Hindernissen voor zaadcellen: Zuur milieu vagina Slijmprop baarmoederhals Keuze eileider Trilhaartjes in eileider  100-tal zaadcellen bereiken na 15 tot 45 minuten de eicel in begin van eileider 5.1 van voortplantingscel naar zygote tot embryo  Zaadcel bereikt eicel: Moet door follikelcellen en glashuid geraken a.h.v. acrosoom Kop van zaadcel versmelt met celmembraan van eicel: DNA wordt afgegeven Eicel produceert bevruchtingsmembraan geen enkel ander zaadcel kan nog binnen 5.1 van voortplantingscel naar zygote tot embryo  Bevruchting: Haploïde kern van eicel en zaadcel versmelten : BEVRUCHTE EICEL of ZYGOTE 5.1 van voortplantingscel naar zygote tot embryo  KLIEVINGSDELINGEN: delingen van zygote Stap 1: 30 uur na bevruchting - zygote 2 blastomeren (2-cellig stadium) 5.1 van voortplantingscel naar zygote tot embryo  KLIEVINGSDELINGEN: delingen van zygote Stap 2: dag 4 na bevruchting - De blastomeren ondergaan verdere klievingsdelingen tot celhoopje van 16 cellen = morula (16-cellig stadium) - morula komt in baarmoeder 5.1 van voortplantingscel naar zygote tot embryo  KLIEVINGSDELINGEN: delingen van zygote Stap 3: dag 6 na bevruchting - Delingen blijven doorgaan  glashuid barst door te hoge druk.  Vocht wordt opgestapeld in de morula = blastula - week na bevruchting - blastula is in BM-slijmvlies ingenesteld Trofoblast = een voedende cellaag – vormt later moederkoek of placenta Blastulaholte (voedingstoffen) Embryoblast of kiemknop = binnenste cellaag waaruit het embryo zal ontwikkelen 5.1 van voortplantingscel naar zygote tot embryo  Trofoblastcellen: produceren hCG (humaan choriongonadotrofine) - Geel lichaam blijft bestaan  productie oestrogeen en progesteron blijft in stand gehouden  BM-slijmvlies blijft bestaan Progesteron: houdt zwangerschap in stand + geen nieuwe eicelrijping Oestrogeen: bevordert innesteling + zorgt dat BM kan groeien 5.1 van voortplantingscel naar zygote tot embryo  Einde zwangerschap: Daling progesteronproductie  hypofyse produceert: - oxytocine: brengt weeën op gang + prikkelt de spiertjes rond de melkgangetjes - prolactine: zet de melkklieren aan tot productie van melk 5.2 embryonale ontwikkeling  Duurt ongeveer 8 weken  Gevoelige fase door organogenese  Oppassen met alcohol, tabak en drugs  miskraam of afwijkingen  Cellen differentiëren zich tot verschillende celtypes Einde 3e week: zenuwstelsel 4e – 5e week: organogenese 5e -6e week: hartje, hersenen, ruggenmerg Einde: rond 10 weken 5.2 embryonale ontwikkeling  Vruchtvliezen ontwikkelen zich  Vruchtwater: (± 1l heldere, waterachtige vloeistof) Functie: 1) bescherming tegen schokken 2) bescherming tegen temperatuurschommelingen 3) vochtopname door embryo 4) groei en beweging 5.2 embryonale ontwikkeling  Placenta of moederkoek ontwikkelt zich: Aanvoer O2 en voedingstoffen Afvoer CO2 en afvalstoffen  Embryo hangt eraan met navelstreng  Selectieve barrière: uitwisseling van stoffen gebeurd gecontroleerd 5.3 foetale ontwikkeling Maand 3 tot geboorte (40 weken)  foetus = embryo dat lijkt op een minimensje  Snelle groei van het lichaam; handen, voeten, hoofd, organen en hersenen groeien en worden functioneler.  Minder kwetsbaar = minder grote kans op miskraam  Geel lichaam verschrompelt; hormoonproductie placenta MAAND 3 MAAND 4 MAAND 5 MAAND 6 + MAAND 8+ Ogen en oren op Lengtegroei Ontwikkeling definitieve onderhuids positie. Bewegingen vetweefsel voelbaar voor de Ledematen moeder. Massatoename normale lengte Huid is bedekt met Geslacht kan smeer  worden bescherming waargenomen tegen vruchtwater De ligging van de b aby Problemen om natuurlijk te bevallen  keizersnede 5.4 de geboorte  3 fasen Fase 1: ONTSLUITINGSFASE - breken van vruchtvliezen + verlies vruchtwater - weeën (BM trekt samen o.i.v. oxytocine) - ontsluiting (10 cm) = openen van de baarmoedermond Deze fase kan lang duren. 5.4 de geboorte  3 fasen Fase 2: UITDRIJVINGSFASEFASE -Persweeën: foetus met hoofd vooruit uit het lichaam gedreven door BM-spieren 5.4 de geboorte  3 fasen Fase 3: NAGEBOORTE - naweeën: placenta en vruchtvliezen worden uitgedreven 6. Factoren die de embryonale en foetale ontwikkeling beïnvloeden 6.0 gezonde levensstijl  Evenwichtige maaltijd, voldoende slaap, weinig stress  Foliumzuur (B11) innemen (anders verhoogde kans op open rug, hazenlip, open schedel)  Ontwikkeling wordt beïnvloed door: Genetische achtergrond Omgeving: teratogene factoren (omgevingsfactoren die embryonale en foetale ontwikkeling tijdens de zwangerschap negatief beïnvloeden) 6.1 fysische factoren  Röntgenstraling  Radioactieve straling  geen röntgenfoto  geen CT-scan  geen PET-scan Reden: hoogenergetisch straling geeft DNA schade bij sneldelende cellen 6.2 chemische factoren  Kwaliteit gameten wordt aangetast  verhoogde kans op genetische fouten  onvruchtbaarheid  Ontwikkeling foetus en embryo negatief beïnvloed 6.2 chemische factoren A) Roken actief en passief  Nicotine: - vertraagt beweging delende zygote  buitenbaarmoederlijke zwangerschap - afwijking placenta  Koolstofmonoxide: - minder O2-aanvoer  vroeggeboorte, miskraam, doodgeboorte, neurologische schade, cognitieve problemen 6.2 chemische factoren B) Alcohol kleine hoeveelheden al schadelijk Kan leiden tot FAS (foetaal alcoholsyndroom)  fysiek (zie foto) en/of mentaal (leer- gedragsproblemen) of miskraam 6.2 chemische factoren C) Medicatie kan via placenta in bloed van baby belanden Gebruik vermijden Verstoring embryonale groei, placentabloeding,… Softenon! 6.2 chemische factoren D) Drugs Loslaten placenta, bloedarmoede, ondervoeding,.. Baby’s moeten afkicken: enorm pijnlijk proces die ontwikkeling ernstig verstoort Mentale en fysiek groeiachterstand 6.2 chemische factoren E) Stress Cortisolproductie: reguleert onrechtstreeks vruchtbaarheid Onvruchtbaarheid Vroeggeboorte Laag geboortegewicht Hartafwijking Diabetes type 2 6.2 chemische factoren F) Hormoonverstoorders = lichaamsvreemde stoffen die de normale werking van biologische processen in ons lichaam verstoren en schadelijk kunnen zijn  In verpakking, kleding, verzorgingsproducten, pesticiden, …  Ook in voedsel en drinkwater 6.3 biologische factoren - ziekteverwekkers A) Cytomegalovirus (CMV) Besmetting: via contact met urine, speeksel, stoelgang, traanvocht van geïnfecteerde mensen Vergroot kans op: miskraam, handicap Voorkomen: goede handhygiëne, antistoffen Risico voor kinderverzorgers en kleuterleidsters 6.3 biologische factoren - ziekteverwekkers B) Toxoplasmose Besmetting: parasiet overgedragen via uitwerpselen van katten Vergroot kans op: mentale achterstand, blindheid, schedelmisvorming, miskraam Voorkomen: groenten goed spoelen, vlees goed doorbakken Controle op antistoffen 6.3 biologische factoren - ziekteverwekkers C) Zikavirus Besmetting: virus via muggenbeet of seksueel contact Vergroot kans op: kleine schedel en onvolgroeide hersenen, cognitieve en motorische problemen, epilepsie, blindheid, groeivertraging, miskraam 6.3 biologische factoren - ziekteverwekkers D) Rubella Besmetting: via hoesten en niezen Vergroot kans op: slechtziendheid, gehoorproblemen, spontaan miskraam 7. Stimulatie van de vruchtbaarheid Oorzaken verminderde vruchtbaarheid Voorbeelden van vruchtbaarheidsonderzoeken: Hormonale test: meet concentraties voortplantingshormonen Sperma-analyse: kwaliteit zaadcellen Echografie: baarmoeder en eierstokken onderzoeken Endometriose Genetisch onderzoek 7.1 Timed intercourse (TI) of cyclusmonitoring 7.2 kunstmatige inseminatie (KI) 7.3 in-vitrofertilisatie(IVF) 7.4 intracytoplasmatische sperma- injectie (ICSI) 8. Anticonceptie 8.1 effecten van hormonale anticonceptiva op de menstruele cyclus  Hormonen nemen: kunstmatige varianten van oestrogeen en progesteron of progestageen  Algemene effecten: rijping en ovulatie van eicel tegenhouden Voorkomen van innesteling van bevruchte eicel in BM-slijmvlies Slijm in BM-hals taai maken 8.1 effecten van hormonale anticonceptiva op de menstruele cyclus  Hormonen nemen: kunstmatige varianten van oestrogeen en progesteron of progestageen  Effect progesteron: Ovulatie remmen Groei BM-slijmvlies verminderen Slijmprop dikker maken  Effect oestrogeen: menstruatiebloedingen 8.2 zwangerschap voorkomen 8.2 zwangerschap voorkomen 8.2 zwangerschap voorkomen 8.2 zwangerschap voorkomen 8.2 zwangerschap voorkomen 8.2 zwangerschap voorkomen 8.2 zwangerschap voorkomen 8.2 zwangerschap voorkomen 8.2 zwangerschap voorkomen 8.2 zwangerschap voorkomen 8.2 zwangerschap voorkomen 8.2 zwangerschap voorkomen 8.2 zwangerschap voorkomen 8.2 zwangerschap voorkomen 8.2 zwangerschap voorkomen 8.2 zwangerschap voorkomen

Use Quizgecko on...
Browser
Browser