Hoofdstuk 1: Kennismaking met Sociale Psychologie PDF
Document Details
Uploaded by ImportantBerkelium4204
Thomas More Hogeschool
Tags
Summary
Dit document is een samenvatting van hoofdstuk 1 van een tekst over sociale psychologie. Het bespreekt onderwerpen zoals de rol van de amygdala, vergelijkingen in de ontwikkeling van kinderen, en het concept van aangeleerde hulpeloosheid. Het hoofdstuk behandelt ook verschillende basisprincipes en methoden binnen de sociale psychologie.
Full Transcript
**Hoofdstuk 1: kennismaking met sociale psychologie** 1. Studieobject van de sociale psychologie 1. Gebiedsomschrijving 2. De eigen invalshoek van sociale psychologie **Inleiding** - De amygdala is cruciaal voor: (1) reguleren van emoties en (2) voor het bewaren van gezonde afs...
**Hoofdstuk 1: kennismaking met sociale psychologie** 1. Studieobject van de sociale psychologie 1. Gebiedsomschrijving 2. De eigen invalshoek van sociale psychologie **Inleiding** - De amygdala is cruciaal voor: (1) reguleren van emoties en (2) voor het bewaren van gezonde afstand met anderen - Vergelijking tussen adoptiekinderen en kinderen die achterbleven in weeshuizen = verschil is zichtbaar in MRI-scans; hersenen ontwikkelen zich anders - Intieme ruimte kan intiem bedreigend zijn Vb. Als je bij de dokter zit en er is nog veel plaats en er komt iemand specifiek naast jou zitten, zal je je bedreigd voelen omdat bijna niemand dat doet, het is 'raar' dat iemand dat gedrag stelt. Aangeleerde hulpeloosheid: wat ik ook doe ik geraak er niet uit maar bestaat niet echt Eens deze is doorbroken is het heel moeilijk om de vrijheid terug af te nemen The negativity bias of negativiteitsdenkfout= we zijn meer gericht op het negatieve dan op het positieve Vroeger was dit nuttig omdat er als er bv geritsel was in bosjes, men alert werd \+ ook door media krijgen we negatieve beelden en zien we de negatieve dingen die kunnen gebeuren [Verklaringen van begrippen ] Deprivatie: ontberen; iets niet hebben Sociale paradox: langs de ene kant willen en hebben we mensen nodig maar langs de andere kant is er op sommige momenten toch een tegenstelling waarbij we elkaar vermijden Sociale deprivatie: gedurende een periode geen sociale prikkels meer hebben Sociale psychologie: de wetenschappelijke studie van de manier waarop de gedachten, gevoelens en handelingen van mensen beïnvloed worden door de feitelijke, voorgestelde of geïmpliceerde aanwezigheid van andere mensen (def niet kennen, wel begrijpen wat het inhoudt) ***Allport: grondlegger van de sociale- en persoonlijkheidspsychologie*** Grondvraag: Wat maakt dat mensen aangetrokken zijn? - Op basis van iets wat jij meemaakt -\> intuïtief -\> subjectief Opm. Wetenschap gaat zo objectief mogelijk zijn, gaat heel wat steekproeven etc. opsteken voordat die een theorie gaat samenstellen Wachtverzachters: Onze hersenen vragen controle, als we bv bij een stoplicht de secondes zien voorbij tikken gaan we meer geduld vertonen in tegenstelling als er geen secondes staan **1.1.1 Gebiedsomschrijving** Zie schema Methoden om iets te weten te komen over het gedrag van mensen Begrijpende methode: informatie verzamelen Correlationele methode: een verband zien tussen variabelen - Positieve correlatie - Negatieve correlatie - Nulcorrelatie (geen verband) Experimentele methode/ causatie: een verandering in de ene variabele zorgt voor een verandering in de andere variabele Opm. je mag op basis van een correlatie GEEN causatie stellen aangezien een correlatie geen onderzoek is of weergeeft, geeft slechts een verband weer - Je kan pas met 100 procent zekerheid zeggen dat iets de oorzaak is van iets als je een experiment hebt uitgevoerd Stel: er is een correlatie tussen a en b-\> niet gelijk aan een causatie, maar het kan dat a de oorzaak is van b maar dat kan niet gezegd worden zonder een experimenteel onderzoek - Onafhankelijke variabele: diegene die door de onderzoeker gemanipuleerd / veranderd wordt om een effect op de afhankelijke variabele te meten; diegene waarvan verwacht wordt dat hij invloed heeft op de afhankelijke variabele; veroorzaakt deze een verandering in jouw afhankelijke variabele? - Afhankelijke variabele: die variabele die afhankelijk is van de onafhankelijke variabele; het gedrag dat gemeten wordt. Soorten invloed 1. Fysiek/feitelijk 2. Voorgesteld (vb. Kledij op een fuif) 3. Impliciet/onrechtstreeks (vb. In de supermarkt) Opm. Er is niet altijd sprake van bewuste of intentionele invloed **1.1.2 De eigen invalshoek van sociale psychologie** De persoonlijkheidspsychologie \|dispositionisme De sociale psychologie \| situationisme Interactionisme **Hoofdstuk 2: groepsnormen** **2.1 Hoe normen ontstaan** Bepaalde normen die we volgen, maar we worden niet gestraft als we die normen niet volgen We stellen gedrag dat als de groep als normaal wordt aanschouwd door die bepaalde norm die genormaliseerd is = een onuitgesproken norm **2.1.2 Normen die spontaan ontstaan binnen de groep** \- ongeschreven regeltjes \- vooral bij contact tussen mensen [Verklaringen van begrippen ] Sociale normering: als mensen samen in een groep gezet worden, gaan zij samen proberen om een gelijk punt te bereiken. Dit komt voor als we het zelf niet zo goed meer weten. Ambigue situatie: in deze situatie ervaar je onzekerheid, een tekort aan informatie en dan gaan we kijken bij een ander om op die manier de norm te achterhalen Autokinetisch effect: als je in een donkere kamer bent, zie je beweging waar er in werkelijkheid geen beweging is ***Sherif: Lichtpuntjesexperiment*** **2.2 Impact van een groepsnorm op een individu** **2.2.1 Automatische sociale invloed** Subtiel en onbewust, er is geen sprake van een bewuste invloed Vb. Tieners die onwel worden op festival; Milgram =Massapsychogene ziekte, niemand beeld het zich 'zomaar' in dat hij ziek is, maar het gedacht dat je iets hebt kan lijden tot fysieke klachten zoals misselijkheid, duizeligheid etc. PUUR door het gedacht van ziek te zijn Social tuning: het onbewust op elkaar afstemmen Kameleoneffect: een spiegel voor elkaar in houding, beweging, mimiek Jim Jones: een massamoordenaar, hij kreeg veel mensen in zijn macht door een groep op te richten. Hij beval deze mensen dan ook om het contact met familie te verbreken en dat leidde uiteindelijk tot massamoord **2.2.2 Conformeren aan een groepsnorm** = aanpassing, de neiging om de eigen opinies, attitudes of gedragingen aan te passen aan wat men als norm ervaart binnen de groep. Pejoratieve bijklank in het Westen= wordt Meestal als iets negatiefs gezien ***Asch: lijnstukkenexperiment*** Basis: Asch had er moeite mee dat al het psychologische onderzoek aantoonde dat mensen kuddedieren zijn, hij geloofde dat niet en ging dit dan vervolgens aantonen in een experiment Hij wou aantonen dat als de situatie heel zeker is, dat mensen dan niet blindelings de groep gaan volgen, maar eerder hun eigen keuze gaan maken en ook die volgen. Verloop experiment Er zijn 18 beurten, waar geen sprake is van ambiguïteit. In 12 van de 18 beurten kiezen de pseudo 's een fout antwoord (dus als lijnstuk 1 juist is nemen zij lijnstuk 2 of 3) Reactie proefpersoon: 1/3 gaat mee met de pseudo 's en geeft dus een fout antwoord; 2/3 geeft het correcte antwoord en gaat dus niet mee in het antwoord van de pseudo 's. Conclusie We kunnen dus concluderen dat er twee soorten conformisme zijn *Soorten conformisme* ------------------------------------------------------------------------ -------------------------------------------------------------- Sherif Asch Reasons to agree Pressure to comply Informatiegerichte beïnvloeding of informatieve sociale invloed of ISB Normatieve beïnvloeding of normatieve sociale invloed of NSB ISB/ informele sociale beïnvloeding - Als de situatie onduidelijk is - Als er sprake is van een crisis - Als andere mensen deskundigen zijn Vb. Je bent in een restaurant in een ander land, en gaat kijken naar het gedrag van de mensen die daar aanwezig zijn om zo correcte informatie te krijgen over het gedrag, en dus ook om zo het correcte gedrag te stellen NSB/ Normatieve sociale beïnvloeding - Rages/ hypes Vb. je bent met je vrienden en je drinkt normaal geen alcohol, maar omdat je bij de groep wil horen en zij allemaal wél alcohol drinken kan jij dat gedrag ook aannemen en zo je eigen norm even aan de kant schuiven voor de groepsnorm, jej gaat je dus conformeren aan de groepsnorm om erbij te horen (Afwijking van het basisexperiment van Asch) Inwerkende factoren? **kenmerken van de groep** grootte van de groep\| Plafondeffect Expl. Naarmate de groepsgrootte steeg, steeg ook het normatieve gedrag (+) ; plafond situeert zich op 4 tot 5 pseudo's Plafondeffect? Dit wordt toegepast omdat anders de proefpersoon zou doorhebben dat hij in de maling genomen wordt Expl. De unanimiteit breken door net wel het juiste lijnstuk te nemen of ieder een ander waardoor niet iedereen lijnstuk 2 neemt maar sommige 2 en sommige 3 als 1 het correcte antwoord is Conclusie: het is voldoende om de unanimiteit te breken Expl. Hoe dicht de proefpersoon bij de groep staat, des te meer conform gedrag er zich gaat voor doen **kenmerken van de situatie** fmri-studie Expl. Hoe harder je tegen de groep ingaat, des te meer dat de amygdala actief gaat zijn publiek of privé onderwerp of thema injunctieve en descriptieve normen Expl. Injunctieve normen: zo zou het moeten zijn, wat wij verwachten van elkaar als maatschappij Descriptieve normen: hoe mensen zich werkelijk gedragen MAAR, soms vallen deze twee samen: Minderheidsinvloed- voorwaarden - Consistentie - Inzet - Autonomie Het internet - Bescherming tegen alternatieve visies - Informatieve en sociale bubbels **2.2.3 Inwilligen van een verzoek** Verschil met conformeren? - Er is een expliciete vraag - Strategieen - Voet tussen de deur techniek - Deur in het gezicht techniek Voet tussen de deur techniek: als men eerder een kleine vraag of verzoek heeft en men verwacht EN krijgt een ja daarop, dan is de kans groter dat er op het volgende, grotere verzoek ook ja geantwoord zal worden Verklaringen ***Zelfperceptie Bem*** Je zegt ja, ons gedrag toont ons op dat moment dat we hulpvaardig zijn en daardoor zijn we geneigd nog eens ja te zeggen ***Commitment en consistency Cialdini*** Wanneer we ja zeggen, willen we consistent en consequent blijven want dat maakt het maken van een beslissing makkelijker dus gaan we opnieuw sneller geneigd zijn nog eens ja te zeggen ***Mere agreement\| het zuivere instemmingseffect*** Mensen gaan gelijkenissen zoeken bij elkaar, eens je dan een positieve gelijkenis hebt ga je sneller instemmen met het andere Grondvraag: Waarom werkt deze techniek niet altijd? Vb. Men gaat op de meir staan en vraagt aan enkele studenten of ze even een paar vragen willen beantwoorden met betrekking op bloedgeven. Na het beantwoorden van die enkele vragen, vraagt men : 'Wil u nu bloed doneren?' - Drempel is te hoog dus deze techniek werkt niet ***Twee voeten tussen de deur\| graduele benadering (Milgram!)*** In plaats van 1 klein verzoekje te doen ga je er 2 doen voor je die grotere vraag gaat stellen Vb. Als men aan rokers vraagt of ze 5 dagen willen stoppen en zij doen dit, kan je ook nog vragen of ze 2 weken willen stoppen. Als ze die 2 weken dan nog succesvol hebben doorbracht kan men nog vragen of ze een maand kunnen stoppen. Dit zal succesvoller zijn aangezien deze drempel hoog is, maar door de tussenkomst van 2 weken, wordt de grootte van de drempel afgebroken. De deur in het gezicht techniek: men gaat eerst een verzoek doen waarop men zeker weet dat de betrokkene neen op gaat antwoorden, als dat dan ook effectief het geval is is de kans groter dat ze op de volgende (effectieve) vraag wel positief gaan reageren. Verklaringen - Schuldgevoel - Aard van contrast - Wederkerigheidsnorm of norm van reciprociteit - Behoefte aan positieve zelfpresentatie - De grootte van het eerste verzoek - Publication bias **2.2.4 Gehoorzamen aan een bevel** Gehoorzaamheid: Expliciete sociale beïnvloeding Gehoorzaamheid= je voelt een bepaalde druk van iemand waarbij je niet mag weigeren of je hebt toch enigszins dat gevoel dat je niet kan/ mag weigeren Invloed op het gedrag door een autoriteit, door rechtstreekse dwang of druk uit te voeren De invloed die andere mensen op ons uitvoeren waardoor we gedrag stellen dat we uit onszelf niet zouden stellen De eigen morele code opzijzetten om enkel nog te functioneren als uitvoerder van een bevel of een opgelegde taakomschrijving ***Basisexperiment Milgram \| het Eichmann-experiment*** Er staat een proefleider als autoriteit bij proefpersoon leraar en de proefleerling zit in een andere kamer en die kan je horen maar niet zien (komt later aan bod) Er zijn 4 instructies die de proefleider gaf aan de leraar als hij wou stoppen 1. Gaat u alstublieft verder 2. Het experiment vraagt dat u verdergaat 3. Het is absoluut essentieel dat u verdergaat 4. U hebt geen keuze, u moet verdergaan Voorspelling door individuen en psychiaters Postexperimentele interviews: na het experiment werd gevraagd hoe die proefpersonen zich voelden, maar deze mensen voelden zich verschrikkelijk Conclusie: dit experiment heeft een hele grote invloed gehad op het emotionele welzijn van die proefpersonen omdat ze ergens wel opgelucht waren, 'oef het is niet echt dus heb niemand gepijnigd' MAAR gaan zich nog steeds ergens een kut gevoel en schuldgevoel hebben omdat ze het ondanks het niet echt was, wel over hun hart gekregen hebben om zo ver te gaan onder druk van die proefleider. Uitzonderingen ***Trotseren of trots verzet \| Schlinder's list*** Varianten van het Milgram experiment - - - - - - - - - - Grondvraag: Waarom gehoorzaamt men? De voedingsbodem van gehoorzaamheid: obedience to authority Het aanvaarden van een bevel: legitimiteit De psychologie van de uitvoerder Nieuwe onderzoeksgegevens Burger: deed een gelijkaardig onderzoek, waarvan de etische comissie van op de hoogte was. In tegenstelling dan bij Milgram werd het max aantal Volt nu bepaald tot 150v. Conclusie: gelijkaardige resultaten ***Meeus & Raaijmakers (1995) \| psychisch leed: diffusie van verantwoordelijkheid*** ***Reicher et al. (2022) \| prototypische aard van de wetenschap:*** - engaged followership: proefpersoon gaat zich betrokken gedragen tijdens een experiment - sociale identificatie: - -\> identificeren met de proefleider-\> beter meedoen met het experiment - -\> identiferen met proefpersoon-\> medelijden slachtoffer = verklaart waarom sommige meedoen of niet met shocks geven Nuancering Milgram-onderzoekreeks Kritiek 1. PP (proefpersoon) \| inzicht in opzet: pp weet dat die personen geen echte shock kregen dus ze gingen tot het uiterste-\> bullshit WANT achteraf uit een interview komt uit dat deze pp zich heel kut voelden 2. onderzocht Milgram wel gehoorzaamheid.... ?-\> hij werkt met een techniek (vtd)+ hij heeft nooit een werkelijk bevel gegeven waarvoor je gestraft zou worden als je het niet volgde -\> hij heeft dat vierde bevel niet echt gebruikt 3. niet-gepubliceerde reeks van onderzoeken (naar z'n hand gezet?) 4. standaardisatie ethische kwesties - debriefing: verplicht om na het experiment de uitleg te geven - de graad van schade **Hoofdstuk 3: Prosociaal gedrag** 3.1 onderliggende motieven van prosociaal gedrag 3.1.1 genetische verwantschap 3.1.2 sociale uitwisseling 3.1.3 onberekende dienstbaarheid Pro sociaal gedrag: = dingen doen voor anderen PUNT, ik heb hier zelf geen voordeel aan Tegenovergestelde van antisociaal gedrag zoals bv agressie vertonen= in het nadeel van een ander, tegen een ander Altruïsme is niet hetzelfde als pro sociaal gedrag = iets doen voor een ander zonder dat we daar zelf een voordeel aan hebben 1. **Genetische verwantschap** - Het egoïstische gen - Verwantschapsselectie: : in de eerste plaats zullen we mensen helpen waarmee we genetisch verwant zijn - De wederkerigheidsnorm: we helpen ook andere waarmee we geen verband hebben = Wederzijds / wederkerig altruïsme - Het 'samenwerkings'gen - Aangeleerde sociale normen Opm. Intentioneel helpen\ actiegericht helpen Volgens de evolutiepsychologie kan het altruïsme niet ontstaan Evolutietheorie: De genen die het meest mogelijk maken dat we overleven zullen doorgegeven worden Reciprocitietsnorm= wederzijds of wederkerig altruïsme 2. **Sociale uitwisseling** Sociale-uitwisselingstheorie: we gaan een balans opmaken van kosten en baten - Kosten en baten van behulpzaamheid - Individueel vergelijkingsniveau 3. **Onberekende dienstbaarheid** ***Empathie en ons brein \| de Waal*** Cognitieve component: kan ik inbeelden Affectieve component: kan ik voelen wat de andere persoon voelt ***Empathie \| Brené Brown*** - Perspectief nemen - Geen oordeel hebben - Emoties herkennen - Verschilt van sympathie Opm. Empathie is voor een deel aangeboren Empathie \>\< sympathie ***Empathie-altruïsmehypothese \| Batson ( het gaat over de bedoeling en intentie die je hebt)*** Twee gevoelsmatige reacties - Bezorgdheid om de ander - Onaangename gewaarwording bij jezelf Empathische stress = te veel empathie - Leidt tot verlamming & machteloosheid - Vervang empathie door compassie - Compassietraining - Loving kindness meditatie Opm. Empathische stress: je voelt te veel empathie, het leed van een ander doet je zoveel pijn dat je moedeloos en verlamd worden = dan zijn we niet in staat om de negatieve gevoelens van een ander te verwerken Vervang empathie door compassie (medetogen=je bent bij de ander aanwezig zonder daar overweldigd door te worden) betrokken zijn maar toch een gezonde afstand bewaren Compassie en empathie liggen ook in een ander hersengebied Empathie: zelfde gebieden door zelfde gebeurtenis Compassie: door liefde en connectie We voelen sneller empathie voor mensen die op ons lijken -\>Huidskleur- taal-religie- kledingstijl **3.2 hulp bieden in noodsituaties** 3.2.1 vijf stappen naar het bieden van hulp 3.2.2 nuancering 3.2.3 kenmerken van de situatie 3.2.4 individuele verschillen Vijf stappen naar het bieden van hulp ***Cognitief decisiemodel=5 stappen model \| Latané en Darley (!!!)*** = kitty genovese -\> sprake van dispositionisme Safety by numbers-\> aanwezigheid in een groep biedt veiligheid Veronderstelling: Hoe meer mensen aanwezig zijn en getuige zijn, hoe minder kans op hulp dat er geboden wordt Negatieve correlatie Opm. Vele mensen hebben niet opgemerkt dat er iets gebeurde, stap 1 is niet aan de pas gekomen ***Perseverantie effect*** Iets blijft bestaan, ook al heb je bewijs dat dat niet zo is Vertrekken van incorrecte info kan grote gevolgen hebben Externe validatie: in hoeverre kunnen we onze resultaten van het onderzoek veralgemenen? - Hoe meer mensen er zijn hoe minder dat we kunnen veralgemenen - Het remt af van kinderen bij kinderen - Het remt af met volwassenen en kinderen **Waarnemen van de gebeurtenis** Wat heeft invloed op de gebeurtenis opmerken? - Haast - Afleidingen - Stad versus platteland - Bijstanders! **Interpreteren als een noodsituatie** Het rookexperiment Pluralistische ontkenning: bijstanders! **Verantwoordelijkheid opnemen** Het hyperventilatie-experiment Diffusie van verantwoordelijkheid: bijstanders! **Een aangepast gedrag kiezen** Al dan niet training Sociale belemmering: bijstanders! **Het gedrag effectief stellen** Afweging van kosten en baten Publieksgeremdheid: bijstanders! Nuancering - Manning et al. (2007) - Geen 38 getuigen?! - Extracten uit de rechtszaak - Perseverantie-effect! - Theorie baseren op zelfbeschrijvingen? - De (te) enge kijk van sociaal psychologen - Socioculturele analyse (Cherry, 1995) - Sociale categorisatie (Levine, 2006) - Het bijstander-effect is geen absoluut fenomeen! - - - - **Kenmerken van de situatie** Wel waar, wanneer, onder welke omstandigheden, invloed van de context, invloed van de omgeving, invloed van de andere(n) [Het soort van potentiële hulpverleners] - Afremming van het bijstandereffect bij kinderen als bijstanders met een volwassene - MAAR wel aanwezig bij kinderen onderling (Plötner et al., 2015) [Het soort van potentiële hulpverleners] - Afremming van het bijstandereffect bij vrienden (Latané & Rodin, 1969) [Het soort van noodsituatie] - Realiteit tegenover experiment \| gevaarlijke noodsituatie (Harari et al., 1985) [Het soort van noodsituatie] - Realiteit tegenover experiment \| straatgeweld (Liebst et al., 2018) [Dat weten het halve werk is] - Forewarned is forearmed \... - If you know about something beforehand, you can prepare for it **Kenmerken van de hulpontvanger** - Aantrekkelijk of niet - Eigen verantwoordelijkheid of niet [Gelijkenissen tussen bieder en ontvanger] - Meer hulp aan de eigen groep - We-ness creëren Individuele verschillen - Prosociale persoonlijkheidsoriëntatie - Empathische bezorgdheid (sociale verantwoordelijkheid) - Hulpvaardige actie - Zelfrapporteringsschalen voor altruïsme - Gedrag verklaren via eigenaardigheden van de persoon én de situatie waarin het gebeurt **Hoofdstuk 4: Interpersoonlijke processen** 4.1 als de individuele prestaties identificeerbaar zijn 4.1.1 sociale facilitatie 4.1.2 sociale belemmering 4.1.3 de sociale-activeringshypothese 4.1.4 verdere theoretische uitwerkingen 5. persoonlijkheidsverschillen **4.1.1 Sociale facilitatie** Presteren we beter met anderen? Bij sporters wel, want zij geven toe beter te presteren met supporters MAAR het kan ook dat we minder goed presteren onder druk. ***Triplett- sociale facilitatie*** Uitleg: als je in competitie met iemand bent, ga je meer moeite doen want de mens is competitief ingesteld Co-actieve conditie: zelfde taak maar apart betrokken -proef Passief: ene kind zo snel mogelijk en andere kind niet-\> dus competitie heeft een minder grote rol; echte pp nog steeds betere prestatie -\> sociale facilitatie: beter doen als er iemand anders aanwezig is Chen: mieren De castro: meer eten als we in aanwezigheid zijn van anderen **4.1.2 Sociale belemmering** Een prestatie wordt bemoeilijkt of belemmerd door de aanwezigheid van soortgenoten Ongeacht of zij hetzelfde soort gedragingen stellen of enkel toekijken of gewoon aanwezig zijn ***Ader en tatum- rode knop experiment*** **4.1.3. De sociale-activeringshypothese van Zajonc** Gemakkelijke taak kan een verandering teweegbrengen aan de sociale facilitatie Zajonc leergedrag: niet van nature hebben gedrag De loutere aanwezigheid van anderen (zuivere aanwezigheid)= arousal/fysiologische opwinding waardoor ons dominant gedrag meer wordt gesteld - Dominant gedrag of dominant antwoord wordt gestimuleerd Bij eenvoudige taken (=performantie): dominant antwoord= juist Bij ingewikkelde taken(=te leren): dominant antwoord: fout Dominant gedrag/ antwoord: het gedrag dat het meest voor de hand liggend is = kan verschillen van persoon tot persoon Enkel aanwezig, niets meer= mere presence Link hfdst 2,3,7 Link hfst 2: rookexperiment - Makkelijke vragenlijst invullen **4.1.4. Verdere theoretische uitwerkingen** Zajonc: aanwezigheid van anderen, niets meer dan aanwezig zijn ***Cottrell: aanwezigheid van anderen + evaluatiemogelijkheid; je kunnen bewijzen/ besef dat je kan falen*** ***Zajonc: sociale activering \| voldoende voorwaarde*** ***Cottrell: evaluatievrees \| noodzakelijke voorwaarde*** Tabel conclusies Duidelijke sociale facilitatie bij toekijken makkelijke taak, duidelijke sociale belemmering bij toekijken moeilijke taak Hoezo heeft Zajonc gelijk? - Dieren hebben ook sociale facilitatie en belemmering = Sociale activeringsprincipeµ Ook bij niet-sociale pikkels kunnen we arousal krijgen, door een soort van aandachtsconflict ***Bond en Titus- Meta-analyse van 241 experimenten*** Tussenliggende factoren - Experiment skateboarding - Experiment eetgedrag Meta-analyse: het samennemen van verschillende onderzoeken **4.1.5. Persoonlijkheidsverschillen** Link hfst 1 ***Uziel: Meta-analyse*** - Positief tegenover sociaal contact: meestal sociale facilitatie - Negatief tegenover sociaal contact: meestal sociale belemmering **4.2 Als de prestaties niet individueel herkenbaar zijn** **4.2.1. Sociaal parasiteren** ***Sociale luiheid/ social loafing : ringelman-effect*** Als we met meerdere mensen een inspanning doen, en ze kunnen niet zien hoe hard jij je inspant, ga je je minder hard inspannen. Touwtrek-experiment Manipuleren aantal mensen -\> hoe meer mensen hoe minder de trekkracht ***Williams -- hoe tegengaan van sociale luiheid*** \- individuele motivatie opkrikken \- identificatie met de groep versterken **4.3 De impact van anonimiteit op het gedrag** **4.3.1 Een verlaagde drempel voor antisociaal gedrag** De-individuatie (eigen individualiteit opgeven en je innerlijke remmingen worden afgezwakt) - Opgeven van je eigen individualiteit - Innerlijke remmingen worden afgezwakt Zimbardo - Anoniem: meer, sterkere en langdurige schokken dan herkenbaar - Overboord gooien van normen bij geen sociale controle - Wreedheid is de ware aard van de mens-\> zeker bij anonimiteit dus hier gaat er makkelijker antisociaal gedrag gesteld worden - Het Stanford-prison experiment- kritiek **4.3.2 Faciliteren van prosociaal gedrag** Heldenmoed: Kom Op Tegen Kanker, mensen zien niet dat JIJ doneert Resultaten experiment zie pwp **4.3.3 Mogelijke verklaringen** Link hfst 6 Klassieke de-individuatietheorie - Anonimiteit \> remmingen \> vrees voor sancties ***SIDE model\| social identity of deindividuation effects*** - Persoonlijke identiteit - Sociale identiteit - Anonimiteit \> persoonlijke identiteit \< sociale identiteit = als we anoniem zijn gaat onze persoonlijke identiteit op de achtergrond treden en de sociale identiteit op de voorgrond Zie experiment **Hoofdstuk 5: Sociale waarneming** **5.1 Het materiaal waarop we ons baseren** Sociale waarneming= sociale perceptie Hoe doe wij indrukken op van anderen? Welk proces gaat er om in ons? We hebben ALTIJD een vooroordeel & we nemen ook altijd ons eigen referentiekader mee naar een gesprek met een cliënt. Waarnemen is subjectief en selectief-\> we besluiten zelf wat we zien en wat we niet zien We zijn meer gericht op het negatieve (bias) dus er moeten veel positieve punten zijn voor dat kan keren. **5.1.1 Het fysieke uiterlijk** Link hfdst 3 en 6 ***Gall- Frenologie*** 'What is beautiful is good' Frenologie: Schedelknobbel-theorie Hij ging voelen aan de hoofden van medestudenten en ging zo een theorie opstellen die zegt dat bulten betekenen dat er iets te veel in zit en bij deuken te weinig **5.1.2 Het gedrag** Wat zegt of doet iemand? Iemand dat een boek leest dat jij ook interessant vind, ga je automatisch leuker vinden Afleidingen Docent griet \ niet als persoon altijd hetzelfde Gedragsresten: bepaalde stukjes van een persoon waardoor je ook een indruk kan op doen **5.1.3 Non-verbaal gedrag** = non-verbale communicatie - Alles wat we doen met ons lichaam+ ook bepaalde aspecten van het verbale gedrag (=paraverbaal) - Paraverbaal: bepaalde toon, gefriemel,... - Het belang ervan als het er niet is - Gelaatsexpressies - Soms meer belang hechten aan het non-verbale dan het verbale Hoe iets gezegd wordt is soms belangrijker voor ons dan wat er gezegd wordt. Vb. gebaren, lichaamshouding, stemgebruik Opm. er zijn culturele verschillen in non-verbaal gedrag ***Dokter Albert Mehrabian : 7-38-55 Rule*** 7% spoken; 38% voice, tone; 55% body language ***Darwin & Ekman- Universeel*** - Gelaatsuitdrukkingen zijn op alle gebieden toepasbaar Liegen en non-verbaal gedrag Het belang van clusters - Micro-expressies (action units) - Voorhoofd - Meer beenbewegingen - Oogcontact -- compenseren met wegkijken - Stem Ekman zegt NIET dat je je hierop kan baseren en dat daardoor je kan bepalen of iemand liegt, maar wel welke emotie er achter zit **5.2 Het attributieproces** **5.2.1 Interne of externe oorzaken van het gedrag** Attributie: attributen, de wezenlijke eigenschappen die we aan iemand toeschrijven Oorzaken toeschrijven aan gedrag (om zo te weten hoe iemand is, om aan degelijke indrukvorming te doen) ***Heider- Interne en externe attributie*** \- Interne: toeschrijven aan wat binnen de eigen invloed ligt, eigen vaardigheden en eigen persoonlijkheidstrekken \- Externe: oorzaken zoeken buiten de eigen invloedsfeer -\> nuanceren is dus heel belangrijk **5.2.2 Fouten en vertekeningen bij het attribueren** \- Voldoende info? \- Voldoende tijd? \- Voldoende gemotiveerd? De fundamentele attributiefout = de fout die het meest gemaakt wordt = inschattingsfout Neiging om bij anderen de persoon zelf en niet de situatie als oorzaak te zien van het gedrag - Neiging - Niet bij onszelf - Inschattingsfout : want het kan juist zijn - We gaan interne en externe factoren bij anderen overschatten en onderschatten - Sneller interne factoren als oorzaak bekijken ipv externe factoren Toepassingen - Rosa Parks - Griet Van Vaerenbergh ! De fundamentele attributiefout is een aangeleerde fout + kan niet naar jezelf zijn! Culturele verschillen - Je ziet iemand iets stelen - Je ziet iemand spieken op een examen Er is een verschil tussen Westerse en Oosterse mensen Westerse: interne factoren bekijken Oosterse: externe factoren bekijken **Tweestappenmodel** - Gedrag-\> persoonlijke attributie: automatische eerste stap - Persoonlijke attributie-\> situationele attributie: moeizame tweede stap Kan ook voorkomen bij positieve gedragingen; gaat wel minder voorkomen Vb. stel je voor je weet niets van schaken en iemand doet dat en je bewonderd dat, dan zou jij ook een interne/externe attributiefout kunnen maken terwijl dat die persoon misschien gewoon geluk heeft gehad of dat de tegenstander zat was etc. **Het actor-observatoreffect** = fundamentele attributiefout bij anderen (interne factoren bij anderen overschatten)+ bij onszelf eerder externe factoren overschatten Vooral bij negatieve gedragingen Waarom doet deze 'bias' zich voor? - Ik als actor/ ik als observator Als je een indruk opdoet van het gedrag van iemand anders, als je je eigen gedrag gaat verklaren ben je actor - Hoeveelheid informatie Van onszelf hebben we veel meer informatie dan van anderen - Soort van informatie Situationele informatie, interne of externe - Verandering van perspectief om minder snel in actor-observatoreffect te vallen **Motivationele vertekeningen** - Self-serving bias/ bevooroordeling = Successen schrijven we bij voorkeur intern toe en mislukkingen eerder extern - Motivationeel= beweegreden - Het actor-observatoreffect heeft ook betrekking op het ander - Defensieve attributies: verklaringen voor gedrag die ons beschermen tegen gevoelens van kwetsbaarheid en sterfelijkheid - Optimism bias/ onrealistisch optimisme: we passen dat doe om onszelf te beschermen, onderschatten dat we die zelf gaan meemaken - The just world bias/ geloof in een rechtvaardige wereld: geloof in 'karma', diegene zal daarvoor 'gestraft' worden omdat die iets onredelijk doet, boontje komt om zijn loontje; mij zou het niet overkomen **5.3 Uitwerking tot een globaal beeld** Kenmerken van de binnenkomende informatie Primacy-effect: eerste woorden die je hoort ga je eerder onthouden, eerste indrukken die je krijgt van mensen ga je ook sneller onthouden en hebben een groter effect op die indruk Positie-effecten Primacy effect - Behoefte aan afsluiting : we willen na de eerste woorden stoppen met opletten want dat heeft geen 'nut' meer - Betekenisveranderinghypothese : als we de eerste woorden hebben gehoord hebben we al een indruk gemaakt en gaan we van de andere woorden die betekenis gelijk maken met die eerste indruk Recency effect: ook de laatste dingen die we gaan waarnemen gaat onze indruk ook beïnvloed worden Centrale en perifere eigenschappen - Koud of warm bepaald heel veel over de indruk die je van iemand gaat maken Halo effect: als je in iemand iets positiefs ziet ga je ook sneller daar positieve eigenschappen op plakken **Negativiteitseffect** Negativity bias: negatieve indrukken hebben meer impact op het globale beeld dan positieve **Kenmerken van de beoordelaar** De rol van diegene bij wie de indrukken binnenkomen - Cognitief schema: een soort innerlijke structuren over de wijze waarop bepaalde dingen of gebeurtenissen zouden samenhangen - Cognitief schema: ons eigen persoonlijk referentiekader; vaag hypothetisch construct -\> niet objectief aanwijsbaar - Consistente en inconsistente info Consistent: gelijkwaardig met het schema in je hoofd Inconsistent: niet gelijkwaardig met het schema in je hoofd We hebben allemaal schema's over verschillende aspecten - Anderen - Dingen - Rollen - Zelfschema Het effect van schema's - Categorisatie - Snelle en automatische reactie - Schema als schijnwerper - Schema als gatenvuller - Schema als gedragswijzer Link hdst 6 - Snelheid stijgt maar de accuraatheid daalt - Stereotypen maken en vooroordelen - Zien wat we willen zien ! Priming niet kennen Actieve selectie in de waarneming **Perseverance effect (hardnekkigheidseffect)** Vasthouden aan een beeld dat je hebt, maar je veranderd niet van beeld ook al krijg je tegengestelde bewijzen **Confirmation bias: neiging tot bevestiging** Zoeken naar wat de eigen overtuiging bevestigt, negeren wat de eigen overtuiging tegenspreekt Link hfst 2 ***Dunning- Kruger effect: een bias bij onszelf waarbij we ons fout gaan inschatten en dan gaan overschatten*** **Self-fulfilling prophecy -- zichzelf vervullende voorspelling** 1. Ik heb een schema over iemand 2. Op basis op dat schema ga ik gedrag stellen 3. Mijn gedrag lokt gedrag uit van een ander 4. Jouw stap 1 is uitgekomen maar is jouw eigen fout **Pygmalion effect -- Rosenthal en Jacobson** Tegen leerkracht over groep 1: zij gaan verbeteren in hun punten op school Leerkracht ging haar gedrag aanpassen door haar schema dat gemaakt werd door de wetenschapper -\> uiteindelijk werden deze kinderen ook letterlijk beter **Golem-effect -- Gerelateerd aan de SFP maar dan negatieve verwachtingen** SFP op zichzelf Conclusie Beperkte kennis volstaat dikwijls Dieper verwerkingsniveau indien nodig Bewustwording van vertekeningen - Winst bij psychologie studenten Het beeld van de ander beïnvloedt het beeld over onszelf - **Mysko: snapchat dysmorphia** -\> uitzonderlijk grote zorg hebben over ons uiterlijk **Hoofdstuk 6: Groepsperceptie** **ABC model** **6.1 Sociale categorisering C** Op basis van een bepaald kenmerk en op basis daarvan gaan we die categoriseren in een bepaalde groep Fundamentele eigenschap van mensen om overzichtelijke categorieën te maken Aan de hand van aan- of afwezigheid van kenmerken op sociaal vlak Drie categorieën in ons hoofd geslacht, leeftijd en etnische afkomst Belangrijkste categorieën: Wij/zij groep = sociale categorisering - Vereenvoudiging van de werkelijkheid - Verschillen binnen de categorie minimaliseren= assimilatie - Verschillen tussen categorieën uitvergroten= contrast - Sociale categorisering op basis van té trivale kenmerken Link hfst 2 (Milgram) en 4 (sociale identiteitstheorie) ***Sociale- identiteitstheorie (SIT, Taijel & Turner)*** = het behoren tot een groep of sociale categorie is belangrijk voor ons zelfbeeld - Persoonlijke identiteit - Sociale identiteit - Minimale groepen - Sociale identificatie - Positief zelfbeeld - Positieve aspecten van de ingroup benadrukken Link hfst 3 Ingroup outgroup bias : er bestaat een afwijkingsfout waardoor we onze eigen groep beter gaan maken in ons hoofd en waarbij we de andere groep gaan slecht praten - Ingroup favoritisme - Zij groep benadeling De neiging om een voorkeur te hebben voor mensen van 'onze eigen groep' - Reeds te zien bij jonge kinderen Link hst 2 en 5 Similariteitseffect: we gaan op zoek naar mensen die gelijk zijn aan ons Ultieme attributiefout: bij de zij-groep wordt 'negatief' gedrag sterker intern geattribueerd **6.2 stereotypering C** [Kenmerken van stereotypes ]{.smallcaps} - Stereotypes en tupos - Mentale beelden van een groep mensen waarin een aantal eigenschappen vervat zit die we als typisch ervaren - Een in het geheugen opgeslagen, georganiseerde en vereenvoudigde verzameling kennis over een groep personen - Inhoud overlapt én ook individuele verschillen - Logisch negatief - Geen inherent kenmerk van stereotypen - Zijn positieve stereotypen een compliment? - Verhulde negatieve stereotypen Link hfst 5 - Ze zijn weerbarstig- mensen houden sterk vast aan hun verouderde stereotype - Experiment schrijf een verhaal over een arbeider - Stereotypes lijken dus vooral problematisch - Toch ook nuttig Link hfst 5 [Herkomst van stereotypes ]{.smallcaps} - Confirmation bias - Cognitieve misers - Sociale leerprocessen = eigen ervaringen (exposure) = opvoeding, invloeden media - Illusoire correlaties Vorm van denkbeeldige correlatie Twee kenmerken- die opvallend zijn- sterker met elkaar associëren dan ze in werkelijkheid zijn One shot illusory correlation -- 1 denkbeeldige correlatie zien is al genoeg om een stereotype te zien [Hoe zijn stereotypes te meten?]{.smallcaps} Meting niet langer expliciet, wel impliciet Impliciete associatie test : reactietijdmetingstest [Waarom stereotypes onwrikbaar zijn ]{.smallcaps} Link hfst 5 - We ordenen volgens onze schema's Wat niet past, wordt niet opgenomen, ofwel geherinterpreteerd - Self-fulfilling prophecy - Stereotype threat, stereotypebedreiging = mensen die behoren tot een negatief-gestereotypeerde groep zullen niet optimaal presteren omdat ze vrezen dat ze het stereotype over hun groep bevestigen o.w.v. subcategorisering - Wat met info die in tegenspraak is met ons stereotype? - Het subtyperingsmechanisme: 'afwijkende' personen naast het groepsstereotype plaatsen - Als we iemand tegenkomen die niet voldoet aan het stereotype in ons hoofd gaan we die buiten de categorie plaatsen zodat ons eigen stereotypes blijven kloppen - Het contrasteffect: 'afwijkende' (afwijkende van het stereotype) personen worden als uitzondering gezien Het subtypemode: de afwijking van een subgroep t.o.v. het stereotype Er is hoop om in te werken op de stereotypes, via het subtypemodel Voorwaarden: - Moet voldoende groot zijn - Mag niet zo extreem zijn dat degenen die het vertonen niet langer als echte groepsleden worden gezien -\> bv heel goed spelen waardoor ze sowieso al gezien worden als een uitzondering - Moet optreden bij personen die duidelijke groepskenmerken vertonen-\> meerdere mensen met een beperking die spelen - Moet bij een voldoende aantal groepsleden voorkomen -\> niet enkel die ene speler moet slecht spelen - Moet optreden bij groepsleden die niet te veel op elkaar lijken zodat er geen subtype kan ontstaan = het is dus moeilijk om aan alle voorwaarden te voldoen dus dit zal niet snel gebeuren Exposure: blootstellen aan datgene waar je angst voor hebt Fobie: Als mensen angsten hebben die zo extreem zijn die buitensporig worden en heel veel last van hebben Hoe meer jij in contact komt met mensen die aan jou stereotype voldoen, hoe sneller dat stereotype gaat wankelen Amygdala: als we iemand tegenkomen die we niet kennen gaat onze amygdala signaleren-\> komt van vroeger Prefrontale cortex: gaat die amygdala laten kalmeren Cognitive reappraisal- cognitieve herwaardering - Verandering in de manier waarop je denkt over een situatie - Prefrontale cortex\> amygdala - Hersenen trainen om op een andere manier te kijken naar een stereotype - Aangeleerd ***Contacthypothese (Allport)*** - Onbekend is onbemind - Er mag geen hiërarchie heersen! - Het intensifiëren van de contacten - Niet alle contact neemt vooroordelen weg Competitie? Verplicht contact? ***Contacthypothese (Van Assche)*** - Veronderstelling dat vooroordelen afnemen als er sprake is van een gelijkwaardig contact tussen groepen en het contact bovendien positief is - Vergroten van kennis over 'de ander' Inwerken op de categorisering - Decategorisering - Grenzen tussen de categorieën minder scherp maken - Naast verschillen ook overeenkomsten zien **Hoofdstuk 7: attitudes** Inhoud 7.1 ontstaan van attitudes 7.1.1 aangeboren gevoeligheden\ 7.1.2 sociale invloeden\ 7.1.3 conditionering\ 7.1.4 het effect van herhaalde blootstelling Attitude: iets affectief en cognitief Reclame probeert onze attitude te beïnvloeden Wat zijn attitudes? - Houding, waardering, instelling - Over mensen, dieren, dingen, ideeën, uitspraken = het attitudeobject - Componenten van attitudes : affectief A (pro-contra; positief-negatief; ambivalent( + en -) ; cognitief C en conatief B Officieel: attitudes zijn gevoelsgeladen oordelen die we over iets of iemand hebben, ze verschillen qua richting en qua intensiteit ***Allport \| " attitude is het meest essentiële begrip in de sociale psychologie"*** - Voorspellen en bijsturen - Het ene is niet te voorspellen door het andere - Attitude -\> gedragsintentie -\> gedrag - Componenten niet in overeenstemming - Spruitjes is aangeboren om niet leuk te vinden - Modelling of sociaal leren= overnemen van andere mensen - Sociale vergelijking= toetsen aan anderen - Genderstereotypen: kinderen gaan gevoelig zijn voor genderstereotypen omdat ze bv vaak naar een tv programma kijken waar dit in voor komt - Onderzoek: attitude tegenover roken; als ze vaker geconfronteerd worden met een situatie waarbij ouders roken, gaat het kind een positieve attitude overnemen en is de kans dat zij dit later ook zal doen groter - Objectief criterium : is vaak niet aanwezig Sociaal criterium : aftoetsen bij andere (bv bij verkiezingen) - Similariteitstendens (gelijkgezinden): aftoetsen bij mensen die er hetzelfde over denken - Opwaartse vergelijkingstendens: vooral laten leiden door mensen die beter gedrag stellen dan jij -\> is zinvol - Neerwaartse vergelijkingstendens: jezelf vergelijken met mensen die het minder goed doen dan jou Conditionering: twee belangrijke vormen - Klassieke conditionering - Operante conditionering - Het principe van klassieke conditionering - Eerste vorm is signaalleren (zie alg psy) - Tweede vorm is evaluatieve conditionering - Speelt rol bij ontstaan van attitudes - Minderheidsgroepen - Als jij gedrag stelt en jij wordt daar voor afgestraft dan ga jij een negatieve attitude krijgen - Habituatie of gewenning - Zajonc: attitude-effecten van loutere blootstelling - Mere exposure effect : loutere blootstelling kan zorgen voor een positieve attitude - Experimentele evidentie - Chinese karakters - Turkse betekenisloze woorden- nonsense words - Foto's van mannelijke studenten - Mode, hypes - Product placement - Stereotypes tegengaan (hfst 6 contacthypothese) - Plafondeffect: jouw attitude gaat niet blijven stijgen - (relatief) neutrale prikkels (eticketje, pijnprikkels,...) - Overschaduwing : als er een context is die sterker is dan het aanbiedingseffect dan zal dat aanbiedingseffect niet uitten 7.2 Effectieve beïnvloedingsstrategieën 7.2.1 De klassieke benaderingswijze 7.2.2 Zich teweerstellen tegen beïnvloeding **De klassieke benaderingswijze** Yale attitude change approach: hoe kunnen mensen een impact hebben op de beïnvloeding op de attitude van anderen? **Link hfst 3 identifiqual effect: als je een identiteit op iemand kan plakken ga je sneller helpen = emotionele aanpak** - Bron : geloofwaardigheid, deskundigheid en aantrekkelijkheid - Boodschap : emotionele of zakelijke aanpak - Ontvanger : wie geeft je die boodschap? - Angstopwekkende of angst inducerende communicatie waardoor ze dan sneller inzien dat ze hun gedrag sneller moet veranderen **(link hfst 3)** - Boodschap die de attitudes van mensen door middel van angst probeert te veranderen maar het gaat erom **hoeveel** angst - Beelden choqueren meer dan woorden Belangrijk detail: zelf- effectiviteit (self-efficacy) + coping mechanisme **Zich teweerstellen tegen beïnvloeding** **(link hfst 2 mensen beïnvloeden volgens een verbod werkt niet (foto fiets)** - Psychologische reactantie - Vaccineren = mentale vaccinatie= psycho-educatie: mensen iets bij brengen zodat ze gezonder gedrag gaan stellen dan moet je ze voorlichten om te voorkomen dat ze ooit bij dat gedrag terecht gaan komen 7.3 attitudes en gedrag 7.3.1 Invloed van de attitudes op het gedrag 7.3.2 Invloed van het gedrag op de attitudes Waarom het gedrag niet altijd strookt met de attitude Gebrek aan overeenstemming tussen attitude en gedrag omdat - Attitudemeting - Sociale normen - Hindernissen (praktisch probleem) Gepercipieerde controle verwijst naar die zelf-effectiviteit Factor 1: attitude Factor 2: sociale norm Factor 3: waargenomen gedragscontrole Invloed van het gedrag op de attitudes - - - - ***Festinger- cognitieve dissonantiereductie*** Drie relaties tussen cognities - - - Contra- attitudinaal gedrag: gedrag tegen onze attitude in (ik rook, maar ik weet dat het schadelijk is voor de gezondheid) Wat we hebben kunnen kiezen: opwaarderen (eekhoorn en egel) Wat we niet kunnen kiezen: devalueren ***Experiment brehm (1956)*** Een gekozen alternatief zullen we opwaarderen, een niet gekozen alternatief zullen we devalueren Dissonantiereductie bij beloningen Enkel bij kleinere beloningen zal dit werken, als je zegt als je je huiswerk maakt krijg je een smartphone -\> dit zal geen attitudeverandering teweeg brengen Een sleutelhanger is niet voldoende consonant element om dat contra attidunaal en consonantie te kunnen rechtvaardigen dus zal er wel attitudinaal een verandering gebeuren Dissonantiereductie bij straf Zie schema Bij een lichte straf is de kans groter dat ze een attitude verandering gaan doen Onderzoek: dissonantiereductie na beloning/geld/drukmiddel link hfst 2 (voet tussen de deur techniek) Festinger en carlsmith: tegenattitudinaal gedrag leidt vooral tot attitudeverandering als de beloning voor dat gedrag niet groot is Ik doe iets niet graag maar ik heb gezegd dat ik het wel graag doe: door geld rechtvaardigt dat jou gedrag ***Zelfperceptie : Bem*** = attitudes worden afgeleid uit het gedrag dat we stellen bij anderen én ook bij onszelf (Link hfst 2 en 5 (bij anderen) ) Als je nog geen uitgesproken attitude hebt ga je kijken naar jouw gedrag, en jouw attitude afleiden hierdoor