Ontwikkelingspsychologie - Hfst 5 & 6 PDF
Document Details
Uploaded by DivineSelenite
Tags
Summary
Het document behandelt de cognitieve ontwikkeling bij peuters, met een focus op de theorieën van behaviorisme en Piaget. Er wordt gekeken naar de sensorimotorische fase en de kritiek op Piaget's theorie. Het beschrijft ook de sociale ontwikkeling en de rol van hechting.
Full Transcript
ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE HFST 5: COGNITIEVE ONTWIKKELING PEUTER 1. BEHAVIORISME: CAPACITEIT TOT LEREN Commenté [MT1]: 1ste aanpak Klassieke conditionering → Zegt weinig hoe dat gedrag wordt gevormd → Zie beha...
ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE HFST 5: COGNITIEVE ONTWIKKELING PEUTER 1. BEHAVIORISME: CAPACITEIT TOT LEREN Commenté [MT1]: 1ste aanpak Klassieke conditionering → Zegt weinig hoe dat gedrag wordt gevormd → Zie behaviorisme, Pavlov → Twee stimuli worden geassocieerd ▪ Aanwezigheid ouder brengt rust Operante conditionering → Zegt wel hoe dat gedrag gevormd wordt → Gedrag wordt gestimuleerd/geïnhibeerd door externe stimuli ▪ Wenen/lachen om aandacht van de ouders te krijgen Binnen behaviorisme gaan we er dus van uit dat baby iets onbewust doet en dat de omgeving hierop slecht of positief op reageert Habituatie → Verminderde respons op vaak voorkomende stimulus ▪ Experiment: kind een nieuw speelgoed een paar keren laten zien (=stimulus) Kind zal heel lang naar kijken Hoe meer het speelgoed wordt getoond aan kind hoe minder hij er zal naar kijken (stimulus wordt gewoon) Als we een nieuw speldgoed tonen dan zal kind weer langer naar kijken → Kind is altijd opzoek naar nieuwe stimuli 2. PIAGET Piaget gaat ervan uit dat we nadenken over concepten dat we niet voor ons kunnen zien ▪ Hoe kan ik zo snel mogelijk thuis geraken: gaan nadenken welke bus ik moet nemen… 2.1 SENSORIMOTORISCHE FASE VAN PIAGET: 1|Page 2.2 PIAGET’S THEORIE Timing in praktijk minder strikt, meer graduele overgang → Interactie tussen kind en omgeving Subfase 1: Simpele reflexen (m1) → centrum van fysieke en cognitieve ontwikkeling, geef informatie over omgeving/objecten Subfase 2: Primaire circulaire reacties (m1-m4) → Herhaalde gedragingen met betrekking tot het eigen lichaam → Eerste keer gebeurt gedrag toevallig → Eerste basis voor het vormen van cognitieve schema’s Subfase 3: Secundaire circulaire reacties (m4-m8) → Herhaald gedrag, gericht op omgeving ▪ Kinderen pakken speelgoed niet alleen 1x vast, maar ++ keren → Ook vocalisaties als gedrag ▪ Kind voelt dat wat hij doet ook werkelijk iets is Subfase 4: Coördinatie van secundaire circulaire reacties (m8-m12) → Doelgericht gedrag, belangrijke stap → Gebruik van verschillende gedragingen in één situatie → Object permanentie Subfase 5: Tertiaire circulaire reacties (m12-m18) → Variaties op secundaire reacties → Experimenteren Subfase 6: Beginselen van gedachten (m18-m24) → Mentale representatie → Uitgestelde imitatie Experimenten opgedaan waarbij dat ouder iets doet en na een tijd wanneer ouders weg zijn kunnen we merken dat het kind nog steeds hetzelfde gedrag vertoont We kunnen merken dat er binnen baby een mentale representatief zijn = ‘beginning of thoughts’ Dit is een heel kort proces op dit leeftijd Toont hel duidelijk het begin van cognitieve ontwikkeling Een van de grote theorieën over kind ontwikkeling → Gebaseerd op observaties → Hierdoor hebben we alleen maar zicht op het extern, maar niet intern 2.2.1 KRITIEK OP ZIJN THEORIE : 1. Kritiek op ‘fases’ → Er zijn veel individuele variaties → Golven als alternatieve metafoor Iets kan iets de ene week en het ander kan die het niet meer De vaardigheden die van kind verwacht wordt zijn nit strikt 2|Page 2. Kritiek op timing vaardigheden → Object permanentie Als een kind dat niet kan doen binnen de fase waarin hij verwacht wordt om dat te kunnen doen, dan verklaart piaget snel dat hij te laat is binnen zijn fase (terwijl dat niet zo is) → Schending van verwachting (violation of expectatio studies met fysiologische metingen (Baillargeon) VIOLATION OF EXPECTATION BAILLARGEON: Heeft experiment opgesteld om aan te tonen dat ieder kind ander is → Habituatie (a): Baby's wennen aan een korte en lange wortel die achter een scherm bewegen. → Expected event (b): De korte wortel gaat achter een scherm met een gat, maar is niet zichtbaar door het gat, wat logisch is. → Unexpected event (c): De lange wortel gaat achter hetzelfde scherm en is niet zichtbaar door het gat, wat onmogelijk is. In tegenstelling tot Piaget’s theorie, die suggereerde dat objectpermanentie zich pas rond 8-12 maanden ontwikkelt, stelde Baillargeon dat baby's dit begrip al veel eerder hebben. 3. Sterke focus op motorische ontwikkeling → Cognitieve ontwikkeling door gedrag → Kinderen zonder die mogelijkheid vertonen ook normale cognitieve ontwikkeling Commenté [MT2]: Ook kritiek omdat kinderen die ▪ Bvb. ‘Softenon baby’s’ motorisch slecht zijn, kunnen we wel merken dat die zicht cognitief ook ontwikkelen 4. Theorie sterk gebaseerd op Westerse kinderen → Beschrijft hun ontwikkeling beter dan andere culturen Sommige fases zijn universeel, maar er kunne ook culturele variaties zijn opv omgeving → Zie eerder, omgeving heeft invloed op ontwikkeling 3. INFORMATIEVEVERWERKING 4. GEHEUGEN 5. INTELLIGENTIE IQ (Intelligentie Quotiënt) is gemeten intelligentie → Geen vaststaande definitie van intelligentie → Wat moet er gemeten worden? Hoe? → Verschillende tests beschikbaar Bij volwassenen Commenté [MT3]: Intelligentie test bij volwassenen zijn → Verbaal niet van toepassing bij peuters → Werkingsgeheugen → Perceptuele vaardigheden → Verwerkingssnelheid Doel → Score → Laag – gemiddeld – hoog begaafd 3|Page Intelligentie bij peuters → Andere insteek/doel, andere aanpak Doel → Opsporen van ontwikkelingsachterstand → Geen link met later functioneren Aanpak → Goed nadenken over tests omwille van beperkte vaardigheden (itt volwassenen) Ook hier verschillende tests beschikbaar → Ontwikkelingsschalen → Bayley Scales of Infant Development veelgebruikt Test dat inzicht kan geven over mogelijk ontwikkelingen achterstand → !wel voorzichtig zijn omdat als kind iets niet kan doen betekend niet dat hij meteen achterstand vertoont, er zijn veel individuele variaties! 6. TAAL/ COMMUNICATIE 6.1 VOOR DE EERSTE WOORDEN EN NA DE EERSTE WOORDEN Eerste communicatie begint zo goed als onmiddellijk → Communicatie als breed begrip Prelinguïstieke communicatie → Geluiden, gebaren, gezichtsuitdrukkingen Dit gebeurt in relatie met omgeving Alles wat ouders oden gaan de kinderen opnemen Brabbelen (echte begin van taal) → Vanaf 2 à 3 maanden → Universeel Dove kinderen gaan brabbelen met handen → Experimenteren → Sterk beïnvloed door moedertaal ▪ In Engels -th uitspraak Eerste woorden → Tussen 9 en 14 maanden → Niet altijd duidelijk → Vaak voornaamwoorden ▪ Mama, papa, hond, kat… Ook gebruikt als één-woord-zin → = Holofrase 5.2 DE EERSTE ZINNEN: Eerste zinnen → ‘Explosie’ aan nieuwe woorden → Rond 18 maanden combineren van woorden → Eerste zinnen in ‘telegram stijl’ 4|Page Onder extensie Commenté [MT4]: Het is via ervaringen dat ze beseffen 1. Onvermogen om te generaliseren dat er ++ voertuigen zijn Auto = alleen auto van ouders Over extensie 1. Te zeer generaliseren alle voertuigen zijn auto Cultureel verschil in stijl eerste zinnen 1. Referentieel: labelen van objecten Westerse samenleving : hond, kat…. 2. Expressie: met betrekking tot gevoelens Collectivistisch: boos, blij… 5.3 LEERTHEORIE 1. Operante conditionering → Kinderen leren taal via oudeers → Als ouders hen stimuleren dan ontwikkelen ze taal 2. ‘Shaping’ → Ouders moeten een verband leggen tussen voorwerp en woord → Wijzen naar een bal en het woord benoemen Wat is het probleem met deze leertheorien: 1. Verklaart onvoldoende Onvoldoende om alles via omgeving te verklaren 2. Ouders reageren doorgaans even enthousiast op correct of minder correct geformuleerde zinnen 3. Kinderen gebruiken vaak ‘nieuwe’ taal Oplossing = Nativisme → Nativisme: Aangeboren capaciteit tot taal in de mens om taal goed te leren → Taalverwervingsapparaat → Pro: gen voor spraak → Contra: ook primaten kunnen basis van taal leren Interactionisme: Nature + nurture? → Taal is aangeboren, maar we hebben ook omgeving nodig om dat te stimuleren en er goed in te worden 5|Page HFST 6: SOCIALE PERSOONLIJKHEIDSONTWIKKELING PEUTER 1. SOCIALE COMPETENTIES Imitatie gezichtsuitdrukkingen → In welke mate blijft open vraag In welke mate doet het kind dat bewust? Lokt reactie van anderen/ouders uit → Begin sociale interactie 2. EMOTIE Uitdrukken van basis emoties van bij de geboorte → Blijdschap, interesse, boosheid, walging, ongemak (distress) → Universeel ▪ In sommige samenlevingen wordt luid lachen minder gedaan dan in anderen → evolutionaire basis walging = aangeboren omdat iets niet lekker is dus meteen op reageren Onderzoek geeft aan dat de mate van de uitdrukking wel beïnvloed wordt door cultuur Uitdrukken is niet gelijk aan ervaren Emoties ervaren: 1. Biologische arousal Hoe er naar emoties wordt gekeken 2. Cognitieve component ▪ Kind is boos omdat hij niet iets zoet krijgt 3. Gedragscomponent ▪ Fronzen wanneer je boos bent Er wordt aangenomen dat baby’s al emoties ervaren en deze emoties helpt onze persoonlijkheid te vormen → Hierbij kunnen ouders een rol spelen door het benoemen van emoties die hij ervaart → Ouders zijn nodig om een naam te geven aan emoties Uitdrukken kan rol spelen in emotieregulatie → Al dan niet met behulp van ouders 6|Page 2.1 ANGST VOOR VREEMDEN EN SEPARATIE Angst voor vreemden → Argwaan en voorzichtigheid bij vreemden Ze gaan zich focussen op mama en papa Dan na een tijd gaat hun focus zich verbreiden (vb grootouders) → Vanaf 6 maanden → Peuters zoeken naar voorspelbaarheid → Verschillen (kind vs volwassenen, man vs vrouw) Verlatingsangst → Distress wanneer de ouder van het kind weggaat → Ook cultureel bepaald Kinderen die ervan gewoonzijn dat ze vaak bij anderen wordt gegeven dan zal de angst minder hevig zijn dan voor een ander kind dat altijd bij zijn moeder blijft → Universeel Sociale fenomenen → Cognitieve vooruitgang → Emotionele vooruitgang 3. SOCIAL REFERENCING Social referencing: Dit betekent dat kinderen andermans emoties en reacties "raadplegen" als een soort gids voor hoe ze zelf op een situatie moeten reageren. Het is een belangrijk sociaal-cognitief proces dat helpt bij het leren van sociale normen en verwachtingen. Peuter gebruikt anderen om informatie over de situatie te krijgen → Dit verwijst naar hoe peuters de reacties van volwassenen, vaak hun ouders, observeren om beslissingen te nemen over hoe te handelen in een onbekende of potentieel bedreigende situatie.: ▪ Als een kind ruw spel ziet tussen twee kinderen, kijkt het naar de ouder om te zien of het veilig is of niet. ▪ Wanneer een vreemdeling probeert te spelen, zal het kind naar de ouder kijken om een emotionele reactie te lezen (glimlach, afkeurend gezicht, etc.) en op basis daarvan beslissen hoe te reageren. Complex fenomeen → Het proces van social referencing veronderstelt dat het kind in staat is om subtiele vormen van non-verbale communicatie te begrijpen, zoals gezichtsuitdrukkingen en lichaamstaal. → Het klassieke Visual Cliff experiment laat dit goed zien: baby’s reageren anders op een optische illusie van diepte als hun moeder hen aanmoedigt of juist angst toont. Dit toont aan dat ze gebruik maken van emotionele signalen om de situatie in te schatten. Enkel informatie of ‘emotionele besmetting’? → Is het puur info dat naar kind komt Mama reageert niet dus tis ok → Is het emotie van ouder dat doorgegeven wordt Als mama angstig reageert wordt deze emotie dan door gegeven? 7|Page 4. ONTWIKKELING VAN HET IK Vanaf ongeveer 12 maanden beginnen kinderen zelfbewust te worden → Zijn bewust dat ze een individu zijn die een effect heeft op zijn/ haar omgeving Herkennen op foto’s, in spiegels Daarvoor: kijken achter de spiegel, denken dat er een ander kind is, maar dan komt besef dat het zichzelf is Niet herkenning, maar ook erkenning capaciteiten → Huilen bij te complexe taak Experimentele studies → Rouge test In dit experiment wordt een rode stip (rouge) op het voorhoofd van het kind aangebracht zonder dat het kind dit merkt. Vervolgens wordt het kind voor een spiegel gezet.Vrijft kind niet Doel: Onderzoeken of het kind beseft dat het de persoon in de spiegel is. Resultaat: Kinderen jonger dan 18 maanden raken vaak de spiegel aan, alsof ze denken dat het een ander kind is. Vanaf ongeveer 18-24 maanden zullen ze de stip op hun eigen voorhoofd aanraken, wat wijst op zelfbewustzijn. → Shopping cart test Opzet: Een kind staat op een mat die vastzit aan een winkelwagentje. Het kind wordt gevraagd om het wagentje naar een volwassene te duwen. Uitdaging: Het wagentje kan niet bewegen omdat het kind op de mat staat, waardoor het eigen lichaam de beweging blokkeert. Doel: Onderzoeken of het kind begrijpt dat het hun eigen lichaam is dat het wagentje tegenhoudt. Resultaat: Kinderen rond de 18 maanden of jonger hebben vaak moeite om dit te begrijpen, terwijl oudere kinderen vanaf ongeveer 18 maanden beginnen te beseffen dat ze van de mat af moeten stappen om het wagentje te kunnen duwen. Dit toont een toenemend lichaamsbewustzijn en inzicht in de relatie tussen hun lichaam en de omgeving. Vanaf 12 maanden begint het besef van het ik en vanaf 18 volledig besef → Er zijn individuele variaties 5. THEORY OF MIND Begrip van belevingswereld/pespectief van het ander → Zich kunne verplaatsen in het ander Breed concept → Cognitief aspect: wat weet het ander → Affectief aspect: hoe voelt het ander iets 8|Page Hangt samen met cognitieve vooruitgang → Gaan zien hoe ons gedrag onder kan beïnvloeden ▪ Sally-Anne experiment, een klassieke test in ontwikkelingspsychologie die het begrip van "theory of mind" bij kinderen onderzoekt. Het experiment werkt als volgt: Sally en Anne: Sally heeft een bal, die ze in haar mand legt. Vervolgens gaat Sally weg. Anne verplaatst de bal: Terwijl Sally weg is, verplaatst Anne de bal van de mand naar haar doos. De vraag: Wanneer Sally terugkomt, waar zal ze volgens het kind naar haar bal zoeken? Theorie achter het experiment: Het experiment test of kinderen begrijpen dat andere mensen een valse overtuiging kunnen hebben. Sally weet immers niet dat Anne de bal heeft verplaatst, dus zij zal in haar eigen mand zoeken. Kinderen die deze cognitieve mijlpaal hebben bereikt, zullen zeggen dat Sally in de mand zal zoeken, omdat ze beseffen dat Sally een andere (onjuiste) kennis over de situatie heeft. Cognitieve vooruitgang: Jonge kinderen (2-3 jaar): Vaak zullen ze zeggen dat Sally in de doos zal kijken, omdat zijzelf weten dat de bal daar is. Dit komt doordat ze nog geen volledig ontwikkeld begrip hebben van "theory of mind" — het idee dat anderen andere overtuigingen kunnen hebben dan zijzelf. Oudere kinderen (4-5 jaar): Ze zullen zeggen dat Sally in de mand zal zoeken, omdat ze nu begrijpen dat Sally de verandering niet heeft gezien en dus een andere overtuiging heeft. Dit experiment toont een belangrijke cognitieve stap in de ontwikkeling van kinderen: het vermogen om andermans perspectief en overtuigingen te begrijpen, zelfs wanneer die verschillen van de werkelijkheid. Dit is een cruciaal aspect van sociale cognitie en empathie. theory of mind Ontwikkelt doorheen peutertijd → Anderen als ‘medestanders’ zien Mama/papa kan mij helpen iets te krijgen → Herkennen doelgericht gedrag Mama staat in de garage om de fiets te halen versus auto staat in de garage Rond 2 jaar empathie tonen → Stilstaan bij complexiteit Besef dat gedrag dat je kan vertonen een impact kan hebben op ander zowel positief als negatief → Tijdens de periode begint ook ontwikkeling van moraliteit theory of mind is essentieel om goede sociale relaties aan te gaan en te onderhouden → mensen met ASS kunnen moeite hebben met het leen van anderen 9|Page 6. HECHTING Hechting is een interne werkingsmodel, dat ontstaat door gedragspatronen met hechtingsfiguur (mama/papa) → De emotionele band die wordt opgebouwd met primaire verzorger (meestal ouders) → Heeft ook een evolutionaire aard: we hebben een figuur nodig aan wie we ons kunnen hechten en van ons kan zorgen Die relatie toont je dus aan hoe een relatie eruit moet zien SOORTEN HECHTINGEN: 1. Veilige hechting → Een relatie dat veilig is → Metafoor veilige haven: Kind zit in wachtzaal met ouders: gaat de wachtzaal gaan exploreren, maar vanaf het moment dta er iets onverwacht gebeurt zullen ze snel teuglopen naar ouders 2. onveilig hechting: → Waneer het fout loopt bij de reltaie tussen ouder en kind 2.1 avoidant hechting → wanneer de ouder niet attentief reageert op de noden van het kind → kind heeft geen veilige haven → het kind zal dus ouder vermijden: kind gaat niet huilen wanneer ouders weg gaan 2.2 resistant hechting → wanneer ouder niet consistent reageert bij het kind → ene keer boos reageen en het ander lief → hierdoor kan het kind zich ++ gestresseerd voelen wanneer ouders weg zijn, maar wanneer die terugkomen ook geen vrolijk reactie 2.3 disorganized → Geen enkel hechtingsgedrag aanwezig → Verwaarlozing en misbruik + kan gaan tot trauma → Kunnen moeilijk spreken van hechtingsrelatie Hechting (gehechtheid) vormt zo goed als van geboorte en blijft doorwerken in later leven → De hechting die je krijgt vanaf je geboorte blijft je volgen tot je volwassen leven De relatie die je als basis hebt gekregen is, wordt door jouw beschouwd als normaal !Basis relatie is niet deterministisch! 10 | P a g e Biologisch geprogrammeerd Grote invloed van eerste ervaringen Niet gedetermineerd, kan veranderen Veilig versus onveilig gehecht → Zoeken van een ‘veilige haven’ Aan primaire verzorgers → Verschillen tussen moeder en vader → Zeitgeist: vader pas later In de focus ONDERZOEK HECHTING BIJ DIEREN De apen van Harlow → Gingen ervan uit dat voedsel belangrijker was dan verzorging/hechting → Bleek dat het niet zo is; apen spenderen meer tijd bij de mama die zacht was dan mama die fles melk had Hechting niet uniek menselijk → Nood aan veiligheid en geborgenheid Staat los van voeding Geborgenheid > voedsel De vreemde situatie: protocol van 8 stappen: Commenté [MT5]: Video bekijken 11 | P a g e → bij lek van die stappen kunnen we de soort hechting van de baby nagaan Observatie van reactie kind in verschillende situaties Westerse methode Universele neiging → Culturele invulling 7. PERSOONLIJKHEID EN TEMPERAMENT 7.1 PERSOONLIJKHEID Kenmerken van persoon die tot uiting komen in gedrag Ontwikkelen doorheen de eerste levensfasen (Eriksson) → Ontwikkeling wordt gestart door omgeving =/= temperament Min of meer stabiel over tijd Big Five model → Binnen deze model zijn er geen + of – kenmerken 7.2 TEMPERAMENT Kenmerken van een persoon die tot uiting komen in gedrag → Van bij de geboorte, voor de eerste levensfases → Makkelijk – moeilijk - slow to warm – ongecategoriseerd Biologische component → Stabiele kenmerken → Nature en nurture Verschillende theoretische modellen: tonen aan dat temperament ++ breed is Commenté [MT6]: Modellen alleen ter ilustratie 8. GENDER ROLLEN 12 | P a g e ‘Hot topic’ → Genderbeleving in algemeen Sterk vervlochten in maatschappij → Media → Grote en kleine aspecten van opvoeding → Speelgoed, praten, spelen Rol ouders → Subjectieve norm ▪ Ouders gaan dino boekentas aan jongen geven en voor meisjes prinsessen Andere interactie van ouders afhankelijk van gender kind → Ruwer met zoon → Rustiger dochter Weinig/geen verschillen → Sterk sociaal geconstrueerd 13 | P a g e 14 | P a g e