Samenvatting Ontwikkelingspsychologie PDF

Document Details

CatchySugilite7679

Uploaded by CatchySugilite7679

Ortho

Lisa Van Doninck

Tags

developmental psychology emotional development social development psychology

Summary

This document is a summary of developmental psychology, focusing on emotional development. It covers topics such as self-awareness, self-regulation, and understanding the emotions of others. Emotions are closely tied to social development, and the social environment greatly impacts emotional growth.

Full Transcript

Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE DEEL 1: EMOTIONELE ONTWIKKELING H1: BESCHRIJVING VAN DE STRUCTUUR VAN DE EMOTIONELE ONTWIKKELING Emotionele ontwikkeling ​ Sterk verbonden met...

Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE DEEL 1: EMOTIONELE ONTWIKKELING H1: BESCHRIJVING VAN DE STRUCTUUR VAN DE EMOTIONELE ONTWIKKELING Emotionele ontwikkeling ​ Sterk verbonden met sociale ontwikkeling ○​ Vaak gebruikte term = Socio-emotionele ontwikkeling ​ Bestaat uit ○​ Evolutie van de eigen emoties ○​ Inzicht in de emoties van anderen ⇒ Beiden noodzakelijk om tot een gezonde ontwikkeling te komen die een mens toestaat om goed te functioneren in een omgeving !! Sociale omgeving heeft sterke invloed op de ontwikkeling van beide factoren 1. Evolutie van de eigen emoties Hier zijn 2 elementen te onderscheiden: zelfbewustzijn en zelfregulatie 1.1 Zelfbewustzijn De zuigeling ​ Sensomotorische ervaringen (pasgeborene) ○​ Er wordt nog geen onderscheid gemaakt tussen zichzelf en buitenwereld ​ Op zichzelf gericht, maar toch gevoelig voor zijn omgeving ○​ Voelen vooral opwinding als gevolg van sensomotorische ervaringen die meestal door (on)lust gedreven zijn ​ Stemmingen (2 maanden) ○​ Gevoelens worden duurzamer → stemmingen ​ Kunnen variëren tussen opgeruimdheid en neerslachtigheid ​ 3 drijfveren (3 maanden) ○​ zintuigen ontwikkeld → op ontdekking in buitenwereld ​ Kijken, luisteren, grijpen, proeven, … ○​ 3 drijfveren die voldaan moeten worden: ​ Genotsdrang: lust wordt herhaald, onlust vermeden ​ Sensatiedrang: kijken en (mond-)voelen ​ Activiteitsdrang: speldrang, nabootsingsdrang van zowel zichzelf als van anderen 1 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 ​ Bewuster van andere mensen (±6 maanden) ○​ Wil in anderen hun buurt vertoeven en zo meer gedifferentieerde gevoelens ervaren ​ Kijken naar gevoelsuitdrukkingen → hersengolven die lijken op die van volwassenen wanneer ze gezichtsuitdrukkingen opvangen ​ Uitdrukken van gevoelens (±1 jaar) ○​ Dit gebeurt via lichamelijkheid ​ Huilen, lachen, gebrek aan eetlust, rumoerigheid, … ​ Deelnemen aan het sociale leven (peuter) ○​ Opnieuw differentiatie in gevoelens door stappen, dingen gewild grijpen en hanteren, meespelen, … ​ Nieuwe gevoelens: verwondering, twijfel, sympathie, jaloezie, schaamte, … ​ Zelfbewustzijn (peuter) ○​ Komt stilaan tot ontwikkeling door sociale activiteit ​ Uiting van koppigheid, brutaliteit, agressie, affectie, … Dit zijn directe uitingen op wat in de omgeving speelt De kleuter ​ Ontwikkeling van het Ik-beleven (einde peuterfase) ○​ Onderscheid tussen “ik” en “niet-ik” ○​ Consequentie: °egocentrisme ​ Kind ziet zichzelf als middelpunt van de wereld → zoals ze zelf voelen en denken, zo voelen anderen zich ook volgens hen ​ Komt op verschillende deelgebieden tot uiting: spel, fantasie, motieven voor gedrag, … ​ Uitbreiding van sociale contacten en gevoelens (start school) ○​ Confrontatie met veel kinderen tegelijk onder leiding van 1 persoon ​ Dwang om te leren omgaan met kinderen van zeer uiteenlopende aard, afkomst en cultuur, andere opvoeding,.. ​ Kan eerst bedreigend overkomen, maar kind raakt er vertrouwd mee ​ Kleuterleidster wordt 1e belangrijke persoon buiten de ouders → hechting ​ zorgt voor grote verantwoordelijkheid ○​ °Behoefte aan contact met leeftijdsgenoten ​ Zoeken ze op om mee te spelen, ook in hun fantasieën ​ Samenspelen is nog functioneel bepaald ​ nog maar een beginnend empathisch vermogen 2 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 ​ Beïnvloeden elkaars gedrag → actie en reactie bepalen hun gedrag in de toekomst ​ Prestatiedrang en initiatiefname (Rond de 3 à 4 jaar) ○​ Kind vertoont prestatiegericht gedrag → gaat prestaties vergelijken met die van anderen ​ Drang om beter te doen → initiatief nemen ​ meisje: wil goedkeuring en lof ​ jongen: prestatie staat centraal ○​ Moeten opgavebewustzijn creëren → wat WIL het kind bereiken en wat VERWACHTEN ze te bereiken ​ = moeilijk voor kind → maakt foute inschattingen dus moet hierin nog geholpen worden ​ ondersteuning nodig in het stellen van haalbare doelstellingen om mislukking, teleurstelling en overcompensatie tegen te gaan Het lagere schoolkind ​ Eigen prestaties leren beoordelen ○​ Obv van kunnen en niet obv van inzet ​ vaardigheden zoals lezen, schrijven, … ○​ °Nieuwe reeks gevoelens ​ Over zichzelf: zelfwaardegevoel ​ meer- of minderwaardigheidsgevoelens, schuldgevoelens, spijt, schaamte,.. ​ Over anderen ​ bewondering, spot, leedvermaak, ijverzucht, … ⇒ Uitbreiding van sociale en morele gevoelens ​ Komen vaak tesamen voor, zelfs als ze tegenstrijdig zijn ​ Nog weinig diepgang (bv uitlachen van mindervalide vriend) !!!! Naast aangeboren temperament, heeft de sociale wereld ook een belangrijke functie in het ontstaan van emoties 1.2 Emotionele zelfregulatie Emotionele zelfregulatie = De strategieën die we gebruiken om onze emoties aan te passen tot een comfortabele intensiteit zodat we onze doelen kunnen bereiken. 3 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 Hersenontwikkeling Prefrontale hersenschors speelt belangrijke rol in vaardigheid om emoties te controleren → Baby’s ​ Prefrontale hersenschors nauwelijks ontwikkelt ○​ Geen mogelijkheid tot regulatie van gevoelens → Kleuters ​ Door ontdekking dat ze dingen anders kunnen doen + ontwikkeling taal ○​ Ontdekken dat ze tot andere gevoelens kunnen komen → Lagere schoolkind ​ Pakken problemen aan als ze merken dat een onaangename situatie veranderbaar is + laten zichzelf toe om onaangename gevoelens te ervaren als er weinig te veranderen valt aan de situatie ○​ In staat om onderscheid te maken tussen probleemgerichte coping en emotiegerichte coping ​ ​ → ± 12 jaar ​ Periode van synaptische groei in de prefrontale hersenzone ○​ Belangrijk voor de controle van emoties ​ ​ → ± 17 jaar ​ Periode van synaptische groei in de temporale hersenzone ○​ Er kunnen meer verbanden gelegd worden in het taalgebied → complexe emoties omzetten in taal 2. Evolutie van het inzicht in emoties van anderen 2.1 Temperament Temperament ​ = Aangeboren tendens om op prikkels te reageren ↳komen zowel van binnen als van buitenuit ​ = Hoe hevig de prikkels zijn en hoe hevig ermee omgegaan wordt → geeft dus aan hoe hevig we emoties zullen voelen of er op reageren 2.2 Social referencing Social referencing = Het doelbewust zoeken naar info over de gevoelens van anderen om onduidelijke omstandigheden en gebeurtenissen te kunnen plaatsen vb; Als baby’s met hun eten spelen, gaan ze kijken naar mama’s gezichtsuitdrukking → zien ze walging? Minder kans dat ze het nog eens zullen doen Onduidelijkheid waarom → ofwel door vroege vorm van empathie of gewoon door enkel de nodige info uit de gezichtsuitdrukking te halen 4 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 2.3 Empathie Empathie = Een emotionele respons die correspondeert met de gevoelens van een andere persoon Empathic distress (Hoffman) = Toestand van empathisch onbehagen die aan een echte empathische, emotionele respons vooraf gaat = Wanneer je getuige bent van een situatie die voor een ander pijnlijk, gênant, eng, … is en je zelf een gevoel van onbehagen ervaart → Baby’s ​ Hebben al een vorm van empathic distress, maar is eerder een reactie op het eigen gevoel en geen emotionele respons tov een ander ○​ Als ze verder ontwikkelen beseffen ze dat anderen ook gedrag stellen met een bepaald doel voor ogen → Peuters (vanaf 2j) ​ Vertonen beginnende empathie ○​ Ze vangen emotionele signalen van anderen op → gevoel dat dit hen geeft, motiveert hen om actie te ondernemen en een emotionele respons te stellen 2.4 Spiegelneuronen Spiegelneuronen = Zenuwcellen die verspreid door de gehele hersenen liggen, maar vooral in de motorische gebieden van de frontaalkwabben ↳ook verbonden met de emotionele schakelingen in hersenen → Spiegelen handelingen die we zien uitgevoerd worden alsof we ze zelf verrichten 2.5 Theory of mind and Role taking Theory of mind = het besef dat anderen opvattingen, verlangens en emoties kunnen hebben die verschillen van jezelf. Deze cognitieve vaardigheid stelt je in staat om te anticiperen op het gedrag en de gevoelens van anderen !! kinderen leren rond hun tweede levensjaar fantasie spelletjes spelen en ontdekken hierdoor dat je iemand kan misleiden met gespeelde emoties → Gedrag is dus niet meer automatisch een rechtstreekse uiting van wat men voelt 5 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 ⇒ Dit zet proces van de “role taking theory” in gang → heeft 5 fasen Role taking (perspectief) = het kennen van interne factoren die het gedrag beïnvloeden ​ Fase 1: Egocentrische of ongedifferentieerd perspectief ○​ 0-5j ○​ Kinderen zijn onbewust van het andere perspectief (egocentrisme) ​ Fase 2: Informationeel perspectief ○​ 6-8j ○​ Kinderen kunnen inzien dat anderen andere perspectieven hebben dan zijzelf, maar denken dat dit komt omdat zij andere info hebben ​ Fase 3: Zelf-reflectief perspectief ○​ 8-10j ○​ Kinderen kunnen inzien dat anderen andere perspectieven hebben ook al hebben ze dezelfde info ○​ Kunnen zich verplaatsen in perspectief van anderen en weten dat anderen dat ook kunnen, maar kunnen ze nog niet tegelijk in acht nemen ​ Fase 4: Mutueel perspectief ○​ 10-12j ○​ Kinderen kunnen perspectief van zichzelf en anderen simultaan beschouwen ○​ Kunnen ook perspectief van derde partij zien en weten hoe ieder op de ander zijn perspectief zal reageren ​ Fase 5: Sociaal perspectief ○​ 12-15j ○​ Kinderen kunnen nu ook hun standpunt vergelijken met dat van een sociaal systeem waarin men functioneert zoals familie, school, jongerengroep 2.6 Emotion Understanding Emotion Understanding ​ = Begrijpen van emoties = Belangrijke factor om te ontwikkelen tot een evenwichtig emotioneel iemand ​ Vroege communicatie (baby) ○​ Manier waarop verzorger dit doet met baby → stimulerend om emoties te leren begrijpen ​ Synchroon: spiegelen en benoemen van baby’s gedrag → Leert baby zijn eigen gevoelens te onderscheiden + hoe die gevoelens eruit zien 6 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 ​ Emoties en doelen (baby) ○​ Door het leren begrijpen van gevoelens → °doelgericht gedrag ​ Belangrijk leermoment voor het begrijpen van emoties ⇒ Aanvoelen dat emoties samenhangen met doelen ​ Emoties en situatie (peuter & kleuter) ○​ Door uitbreiding taalmogelijkheden → °benoemen van emoties ​ Sterk situatiegebonden vb; Ik ben boos, want ik krijg geen koekje ​ Kunnen zich ook goed inbeelden hoe andere kinderen zouden reageren ​ Ouders spelen hier ook belangrijke rol → Hoe meer ze praten over emoties, hun eigen gevoelens uitleggen, de kleuter laten praten over zijn ervaringen, … Hoe sterker kinderen de vaardigheid ontwikkelen om emoties te begrijpen 3 Fasen in het ontwikkelen van Emotion Understanding (volgens Harris): ​ Fase 1 ○​ Nadruk ligt op ​ Emoties die publiekelijk getoond worden ​ De omstandigheden waarin de emoties plaatsvinden ​ Fase 2 (begin lage schoolleeftijd) ○​ Kinderen begrijpen de mentale structuur van emoties beter ​ Begrijpen het belang van wat men wenst en wat men gelooft over die wensen ○​ Kinderen kunnen onderscheid maken tussen echte emoties en degene die men effectief uitdrukt ​ Ze leren het verschil tussen binnen- en buitenkant ​ Fase 3 ○​ Kinderen begrijpen dat je door vanuit een andere positie te kijken naar een situatie, er anders over kan denken en je er daardoor ook anders door kunt voelen ​ Emoties kunnen beïnvloed worden als de betekenisgeving verandert 7 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 H2: FREUD: LUST EN ONLUST Freuds psychoanalytische visie die inzicht bracht in het ontstaan van emoties en de ontwikkeling ervan doorheen de jonge jaren 1. Het onbewuste geregeerd door driften Driften ​ Belangrijk begrip in psychoanalytische visie ​ Oorsprong ligt in de biochemische processen die een spanning opwekken in bepaalde lichaamsdelen ​ Steeds gericht op variabel object in de levensgeschiedenis ​ Seksuele driften ○​ Situeren in verschillende lichaamszones → Erogene zones ​ Gevormd uit slijmvliezen/delen van de huid ​ Zijn de lichaamspoorten naar de buitenwereld ​ 3 opeenvolgende zones ​ oraal ​ anaal ​ genitaal ​ Doodsdrift en levensdrift als drijvende kracht in het onbewuste Es ○​ Doodsdrift ​ Verlangen naar de stabiele anorganische toestand van absolute rust en uit zich in alles wat hiertoe kan leiden ​ Destructie en agressie ○​ Levensdrift ​ = het libido ​ Streeft naar een behoud van de bestaande vitale eenheden en de opbouw van steeds grotere gehelen 2. Dynamiek van de persoonlijkheidsstructuur ES, ICH, UBER-ICH ​ ES (onbewuste) ○​ Beleving van lust en onlust → lustprincipe ○​ Geen onderscheid tussen zichzelf en buitenwereld ○​ Primaire driften → de noden die voldaan moeten worden ○​ = aangeboren inhouden vermeerderd met verdrongen inhouden ​ ICH (bewuste) ○​ Niet alle noden kunnen voldaan worden → Realiteitsprincipe ○​ Ontdekking dat er een buitenwereld bestaat die anders is dan zichzelf ○​ Mediërende rol tussen ES en UBER-ICH 8 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 ​ UBER-ICH (onderbewuste) ○​ Geïntrojecteerde geweten ​ Ontstaat door identificatie met de ouder ​ Oedipus-mythe - Freud ○​ Vertegenwoordigt de culturele beperkingen 2.1 Het verhaal van Oedipus Oedipus doodde zonder het te weten zijn vader en huwde dan met zijn moeder. Toen hij dit ontdekte, stak hij zijn eigen ogen uit en zijn moeder verhing zichzelf. → °driedelige structuur: Freud beschrijft het Oedipuscomplex ​ Elk kind zou een fase hebben waarin hij incestueuze gevoelens ontwikkelt voor de ouder van het andere geslacht en concurreert met de ander; dit zijn primaire driften (ES) ​ Deze fase gaat voorbij wanneer het kind zijn incestueuze gevoelens leert onderdrukken en een geweten ontwikkelt (UBER-ICH) 3. De psychoseksuele ontwikkelingsstadia Psychoseksuele ontwikkeling verloopt in 4 fasen volgens Freud: Orale fase (0-1j) ​ Auto-erotisme ○​ = zoeken van seksuele bevrediging mbv eigen lichaam ​ Incorporatie van het object (de moederborst) ○​ Opname van een object in eigen lichaam bv zuigen aan moederborst Anale fase (1-3j) ​ Partiële liefde met inhouding en uitstoting van het object ○​ = persoon wordt niet als geheel liefdesobject gezien, deel van het lichaam wordt gekozen ○​ Veroorzaakt door de drang naar anatomie ​ °wanneer het kind zich kan voortbewegen Fallische fase (3-5j) ​ Afwisselend liefde en haat tov de ouders ​ Aandacht naar het geslachtsfunctioneren Latentiefase (6-12j) ​ Inhibitie van het libido ​ seksualisering van objecten Genitale fase (Na 12j) ​ Actieve liefde naar meisjes of jongens 9 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 4. Identificatieproces en seksuele ontwikkeling Seksuele nieuwsgierigheid ​ Is al op jonge leeftijd aanwezig ​ Exploreren begint bij eigen lichaam ​ merkt verschillen op bij anderen → wekt vragen op ○​ Houding van ouders tov vragen die kleuter stelt, bepalen of het kind het gevoel krijgt of er al dan niet in openheid over gepraat kan worden ​ Niet alleen technische uitleg geven, ook emotionele aspecten zijn van belang en moeten aan bod komen Oedipale fase - Freud ​ Speelt zich af in kleutertijd ​ Freuds visie = sterk cultureel bepaald en uitgewerkt met jongen als referentiepunt, maar meisje zou gelijkaardig proces doormaken ​ ​ Jongen ​ Koestert seksueel verlangen naar moeder ​ Castratieangst ○​ Bang dat vader hem zal straffen voor de fantasieën ​ Zal gevoelens voor moeder verdringen en zich trachten te identificeren met vader in de hoop te worden zoals hij en later een partner zoals zijn moeder te vinden ​ ​ Meisje ​ Stelt een tekort vast ○​ Penisnijd ​ Verwijt dit de moeder en voelt zich minderwaardig ​ Kind neemt afstand van de moeder en richt zich sterker op de vader 5. Alternatieve visies op identificatieprocessen → In ‘70; Meer en meer andere visies binnen de psychoanalyse die meer expliciete aandacht besteden aan de verschillende posities die jongens en meisjes innemen Theorie van Nancy Chodorow ​ Analyseerde sekseverschillen in persoonlijkheidsstructuur tss jongens en meisjes ​ Toonde hoe het systeem van arbeidsdeling tss de seksen zich telkens weer herhaalt → Suggereert dat wanneer mannen een deel van de opvoeding op zich zouden nemen, de identiteitsontwikkeling van jongens en meisjes anders zou verlopen ​ Visie is beperkt want vertrekt vanuit het ‘klassieke westerse gezin’ 10 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 ​ De theorie LOSMAKEN ​ Moederen gebeurt vrijwel universeel door vrouwen → kind heeft dus primaire binding met moeder ○​ Teleurstelling op bepaald moment, want kan niet 100% aan alle behoeften voldoen ​ °negatieve gevoelens (kwaadheid) die verdrongen zullen worden ○​ Kinderen moeten zich losmaken uit deze relatie om een eigen individu te worden ​ Jongens ​ Maken zich los en richten zich op mannelijk identificatiefiguur → Vaak afwezige vader dus mannelijk is gewoon ‘wat niet-vrouwelijk is’ ​ Ontwikkelen sterke ego-grenzen en dadendrang tov de buitenwereld ​ Meisjes ​ Breuk is niet zo definitief ​ Ontwikkelen zwakke ego-grenzen en een sterke emotionele gerichtheid op andere mensen HETEROSEKSUELE RELATIE ​ Verschillen tussen jongens en meisjes ○​ Jongen ​ Blijft houden van zijn eerste liefdesobject (de vrouw) ​ Deze emotionele band trekt aan, maar boezemt ook angst in → mannen bewaren daarom vaak een emotionele afstand tov vrouwen ○​ Meisje ​ Grote behoefte aan affectie die ze niet altijd vinden in een relatie met de man ​ Gaan bindingen vormen met andere vrouwen of nemen het moederschap als compensatie !!! Welke visie men dus ook aanneemt, ouders hebben duidelijk invloed op de geslachtsontwikkeling van de kinderen ​ Door verwachtingen die ouders hebben van hun kind ​ Door opvoedingspraktijken ⇒ PRIMAIRE SOCIALISATIE 11 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 ​ DEEL 2: IDENTITEITSONTWIKKELING H1: DE ONTWIKKELINGSFASEN VOLGENS ERIKSON Freud had menig volgelingen, 1 daarvan is Erikson → Waar Freud de nadruk legde op het belang van het onbewuste als drijfveer, ging Erikson (voorvechter van de ego-analyse) het belang van het Ich of het Ego benadrukken omdat hij vind dat het belang van het “IK” in de klassieke psychoanalyse onderschat wordt 1. De egostructuur Net zoals zijn voorgangers onderscheidt Erikson het ES en het UBER-ICH onder de benaming: Id en Superego Daarnaast onderscheid hij 3 structuren onder de naam → Egostructuur ​ EGO - “Ik” ○​ Sociale Zelf ​ Wat wij denken dat anderen van ons vinden ○​ Ideale Zelf ​ Hoe we denken dat we moeten zijn ○​ Zelfconcept ​ Hoe we volgens onszelf zijn ⇒ Het “Zelf” staat in tegenstelling tot de anderen waarmee we ons vergelijken ⇒ Zijn alle 3 ontstaan uit de vele zelven die we zouden kunnen onderscheiden (onszelf achter laptop, aan de telefoon, in de douche, …) ⇒ Kunnen met elkaar in conflict staan !!! Door biologische evolutie en de veranderende contacten in de omgeving ​ → Steeds evoluerend Ego 2. De ontwikkelingsstadia Erikson onderscheidt 8 levensfasen ​ 5 tijdens kindertijd, 3 in de volwassenheid ​ Worden elk gekenmerkt door een kernconflict (tss pos. en neg. pool) ○​ de biologische rijping en de nieuwe sociale verwachtingen leiden tot een spanning → een crisis ​ Goed doorlopen van een fase betekent het oplossen van het kernconflict ○​ Zowel individu als omgeving spelen een rol ○​ Resultaat = het al dan niet bereiken van een nieuwe egosterkte 12 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 2.1 Orale Fase (1e levensjaar) ​ Kernconflict ○​ Vertrouwen vs Wantrouwen ​ Verzorgende persoon kan niet steeds de primaire driften bevredigen → °Frustratie ​ Enkel wanneer er voldoende warmte en aanwezigheid is op andere momenten → °Vertrouwen ​ Egosterkte ○​ Hoop 2.2 Anale Fase (1e tot 3e levensjaar) ​ Kernconflict ○​ Autonomie vs Schaamte & Twijfel ​ Kind begint zelf op ontdekking te gaan (lopen), anderzijds toch nog controle vanuit de ouders (zindelijkheidstraining,..) ​ Koppigheidsfase → wereld wordt afgegrensd door ik/ouders ​ Veel ondermijning van ik → °Schaamte en Twijfel ​ Dynamiek: vasthouden en loslaten ​ Egosterkte ○​ Wilskracht 2.3 Fallische Fase (3e tot 5e levensjaar) ​ Kernconflict ○​ Initiatief vs Schuld ​ Identificatie met de gelijkslachtige ouder als oplossing voor de oedipusdynamiek ​ Tevredenheid van beide ouders ​ Vorming Superego (=geweten, de innerlijke stem) ​ Andere kinderen spelen ook een rol in het krijgen van aandacht in het gezin in die relatie tot de ouder ​ Kind integreert zich zo in volledig gezin ​ Voelt zich supersterk, maar tegelijk ook angstig ​ Dynamiek: maken en namaken ​ Egosterkte ○​ Doelgerichtheid 13 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 2.4 Latentiefase (lagere schooltijd: 6 tot 12-jarigen) ​ Kernconflict ○​ Handvaardigheid vs Minderwaardigheid ​ Kunnen wordt belangrijk voor het kind ​ Gaat zich focussen op activiteiten die hij als waardevol ervaart ​ taakgerichtheid wordt geapprecieerd door omgeving ​ Het bewijzen van vaardigheid is fundamenteel ​ Als dit niet lukt → °minderwaardigheid ​ Egosterkte ○​ Bekwaamheid 2.5 Genitale Fase (puber: geen kind, maar ook geen volwassene) ​ Kernconflict ○​ Identiteit vs Identiteitsverwarring/Rolverwarring ​ Begint met formeel-operationeel denken ​ Puber gaat niet enkel nadenken over wie hij is, maar ook wie hij zou kunnen zijn of worden ​ Experimenteren → probeert verschillende rollen uit en begint zo de verschillende facetten van zijn identiteit te ontdekken ○​ °De identiteit ​ Wanneer men moeilijk in staat is om de verschillende rollen te dragen en onvoldoende onderscheid kan maken tss de formele vereisten van de rol en de persoonlijke verbondenheid ○​ °Rolverwarring ​ !! Mensen die geen stevige identiteit ontwikkelen, lopen meer risico op hopeloosheid en depressie, een neg. identiteit ​ Beter om alles te worden wat niet hoort, dan niks ​ Identiteitsontwikkeling - 4 fasen (Marcia) ○​ Identiteitsdiffusie ​ Men is nog niet helemaal bezig geweest met de identiteitsvraag ○​ Foreclosure ​ Men neemt waarden over van anderen zonder deze af te wegen ○​ Moratorium ​ Men weegt af wat al dan niet bij zichzelf past ○​ Conclusiefase ​ Identiteit bereikt → uit zich in persoonlijke verbintenis met doelen, waarden en overtuigingen ​ Egosterkte ○​ Trouw en toewijding 14 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 —- —- Vanaf hier komen we aan in de 3 laatste fasen → de volwassenheid → Moment waarop volwassenheid aanvang neemt, verschilt naargelang de vorming die men krijgt → Afhankelijk van de mogelijkheid tot zelfstandigheid “Het losmakingsproces” ​ Arbeiders worden volwassen beschouwd op 18j ​ Studenten worden volwassen beschouwd als ze hun studie hebben afgerond 2.6 De jonge volwassenheid (20 tot 30-jarigen) ​ Kernconflict ○​ Intimiteit en solidariteit vs isolement ​ Na losmakingsproces moeten er nieuwe relatievormen in de plaats komen ​ Wanneer men zich receptief en expressief gaat openstellen voor een ander → intimiteit ○​ Lukt alleen als identiteitsontwikkeling voldoende opgeschoten is ​ Wanneer men intieme relaties vermijdt om niet “betrapt” te worden in zijn ware identiteit → isolement ​ Veel eenzaamheid ​ men moet zich losmaken uit de geborgenheid van de kinder- en jeugdjaren en van het thuismilieu om eigen leven op te bouwen ​ Egosterkte ○​ Liefde 2.7 Volwassenheid (30 tot 65-jarigen) ​ Kernconflict ○​ Generativiteit vs Stagnatie ​ In het begin van deze fase worden er definitieven keuzes gemaakt die na een tijd zullen zorgen voor ofwel rust ofwel onrust (midlifecrisis) ​ Moet zijn weg hierin vinden en niet verstarren ​ Tevreden zijn met eigen waarden en keuzes zorgt voor generativiteit (=gericht op volgende generatie) ○​ Mens heeft de drang om door te geven wat men weet en kan ​ Wanneer men ter plaatse blijft trappelen en geen aanknopingspunten vindt buiten zichzelf om productief te zijn → Stagnatie ​ Kan tijdelijk of beperkt zijn, maar kan ook een gevoel van totale mislukking met zich meebrengen ​ Egosterkte ○​ Zorg 15 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 2.8 De ouderdom (65j tot sterfte) ​ Kernconflict ○​ Ego-Integriteit vs Wanhoop en Weerzin ​ Door het eindigen van de beroepsloopbaan moet men leren om op een andere manier vorm te geven aan het leven ​ Moment voor reflectie en zelfbeoordeling ○​ Positieve gebeurtenissen zoals huwelijk, kinderen, kleinkinderen, … ○​ Negatieve gebeurtenissen zoals ziekte, invaliditeit, verlies van partner, … ​ Wanneer men ertoe komt om zijn hele persoon tot een eenheid te verwerken met inbegrip van alle aspecten en gebeurtenissen die men vroeger probeerde te verdringen ​ °Ego-integriteit → verzoening met het leven zoals het geweest is ​ Gevoel van totale mislukking van het leven → wanhoop en weerzin ​ Men heeft geen perspectief meer naar de toekomst en de eigen identiteit ​ Egosterkte ○​ Wijsheid 16 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 H2: IDENTITEITSONTWIKKELING VANUIT HEDENDAAGS PSYCHODYNAMISCH PERSPECTIEF 1. Definitie Identiteit = steeds een product, een constructie op grond van een wisselwerking tss diegene die de identiteit draagt en de ruimere omgeving. Centraal in de inhoud staat een min of meer samenhangend geheel van waarden en normen die teruggaan op de door de groep gedeelde opvattingen en ideologie 2. Een constructie Onze identiteit is geen onveranderlijke verborgen kern ​ → Identiteitsontwikkeling = een constructie/proces/steeds worden Eerst onze intieme omgeving (kerngezin), later onze ruimere omgeving die inhouden verschaft waarmee we ons willen vereenzelvigen of juist van willen afkeren 3. Hoe komt een identiteit tot stand? Identificatie en separatie 2 processen die zorgen voor de totstandkoming van een wordende identiteit: ​ → Identificatie en Separatie Identificatie ​ Men valt identiek samen met de boodschappen en woorden van de ander ○​ We groeien op met de boodschappen en woorden van een ander ​ vb Je bent lief, stout, …. Je bent zo slim als mama, zo koppig als papa, … ○​ Toch bestaan we niet volledig uit identificatie →Spanningsveld tss ​ Het samenvallen met de ander (identificatie) ​ Het afstand nemen van een ander (separatie) ​ Streven naar autonomie ​ onze oudste angst is separatieangst (= angst om gescheiden te worden van onze geliefden) Separatie ​ Men ontwikkelt een eigenheid door zich af te zetten en een eigen keuze te gaan maken voor een andere invulling van het “Ik” ○​ Begint al vroeg ‘ Ik ben 2 en ik zeg “nee” ‘ !! Identiteitsontwikkeling is het resultaat van een wisselwerking tss identificatie en separatie !! 17 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 4. Een verhouding Een band/verhouding is essentieel in het proces van identificatie en separatie ​ Mengeling van liefde en haat ○​ Identificatie met wat we liefhebben ​ Gelijkheid ○​ Separatie met waar we genoeg van hebben ​ Verschil 5. Van unieke identiteit naar groepsidentiteit Identiteitsbepalende boodschappen (door primaire opvoeders) ​ Hebben een invloed op de wijze waarop we onszelf waarderen ○​ De mate waarin de ander een kind vertrouwt, waardeert en respecteert, weerspiegelt zich in hun zelfvertrouwen, de zelfwaardering en het zelfrespect als volwassene ○​ Wordt bepalend voor de manier waarop men zich tegenover de ander zal verhouden ​ Kunnen niet los gezien worden van een ruimere spiegel → die van de familie en cultuur waarin de opvoeders leven ○​ Maatschappelijke spiegel Maatschappelijke spiegel ​ Narratieven die antwoord proberen geven aan grote existentiële vragen ○​ vb Wat is het om man/vrouw of vader/moeder te zijn? Hoe ga je om met lichamelijkheid, met seks, met ziekte, met dood? Hoe verhoud men zich tegen autoriteit? ​ Antwoorden worden gegeven door narratieve gehelen die een grote invloed hebben op de wijze waarop onze identiteit ingevuld wordt ○​ vb religie, kunst, wetenschap ​ Inhoudelijk bestaat onze identiteit dus uit ○​ een samenhangend geheel van opvattingen over ons verleden (afkomst) en onze toekomst (bestemming) ○​ de wijze hoe we ons moeten gedragen tov ons lichaam⁽﹡⁾, het andere geslacht, autoriteit, … ⇒Al deze inhouden worden ons door ideologieën aangereikt ⁽﹡⁾ lichaam = uiterlijk, eten en drinken, seksualiteit, pijn en ziekte, dood → de manier waarop men met deze kwesties omgaat maakt een belangrijk deel uit van onze identiteit 18 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 6. Identiteit en emotie: agressie en angst Identiteit en groep ​ Identificatie en separatie zijn processen die identiteit vormgeven: ○​ Identificatie: streven naar gelijkheid, “willen samenvallen met” ○​ Separatie: afstand nemen, het verschil maken → Deze processen spelen zich vaak af op groepsniveau, omdat de mens een groepsdier is. ​ Identificatie met een groep gaat gepaard met separatie van een andere groep ○​ Hoe sterker men zich afzet tegen een andere groep, hoe sterker men zich verbonden voelt met de eigen groep. Agressie door onevenwicht ​ Te veel identificatie: ○​ Een groep van gelijken ontstaat vaak met een autoritaire instantie. ○​ Agressie richt zich naar buiten, tegen andere groepen. ​ Te veel separatie: ○​ Focus op individualisme kan leiden tot sociale isolatie en eenzaamheid. ○​ Agressie richt zich op de directe omgeving. 7. Besluitend → Identiteit wordt grotendeels bepaald door boodschappen van anderen ​ Deze geven woorden en beelden over wie we zijn, wie we willen zijn, en hoe we ons horen te gedragen. Dit wordt verder uitgewerkt in de cursus bij de emotionele ontwikkeling (Erikson), motivationele ontwikkeling en morele ontwikkeling. 19 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 H3: DIVERSITEIT: IDENTITEIT IS ALS EEN MEERLAGIGE LASAGNE 1. Identiteiten Identiteiten = gebaseerd op het intersectioneel denken ○​ Vertrekt vanuit een holistische en caleidoscopische benadering ○​ Doel → een inclusief perspectief op identiteit ○​ Eigenschappen die de samenleving toekent aan mensen ​ Identiteiten → verwijzen naar maatschappelijke betekenisgeving Identiteit als dynamisch proces ○​ Identiteiten worden gevormd in interactie met de omgeving ○​ Identiteitsontwikkeling bestaat uit: ​ Gedragsmatige, cognitieve en gevoelsmatige processen die voortdurend in beweging zijn → dynamisch gegeven Identiteit is gelaagd en meervoudig ○​ Verschillende deelidentiteiten spelen tegelijk een rol in contact met anderen ​ Niet slechts 1 identiteit is bepalend voor een persoon De 14 assen van identiteit Geslacht - Seksuele oriëntatie - Huidskleur - Etniciteit - Nationaliteit - Klasse - Cultuur - Religie - Gezondheidssituatie Leeftijd - Verblijfsstatuut - Bezit - Noord-Zuid/Oost-West Maatschappelijke ontwikkeling ⇒ Deze assen kruisen elkaar en zijn niet machtsneutraal ​ Sommige posities geven meer of minder macht → Sociale ordeningsprincipe ○​ Privileges vs Minderheidsposities ​ Kruispuntdenken (intersectioneel denken) ​ Uitgangspunt → Maatschappelijke structuren bepalen de positie van individuen op bovenstaande assen ○​ Denken in termen van privileges vs minderheidsposities. ○​ Individuen zijn niet vrij van maatschappelijke invloeden; ze krijgen een positie toegewezen Uitdagingen voor hulpverlening ○​ Rekening houden met de complexiteit van deze maatschappelijke posities ○​ Beseffen dat macroniveau (maatschappelijke structuren) zich weerspiegelt in hulpverleningsrelaties ○​ Voorkomen van het onbewust reproduceren van ongelijkheid, uitsluiting en discriminatie 20 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 2. Diversiteitsdenken Klassiek diversiteitsdenken ​ Focust op de verschillen tussen mensen op basis van hun sociale groep. Kruispuntdenken (=intersectioneel denken) ​ Richt zich op zowel de overeenkomsten als de verschillen tussen mensen. ​ Benadert diversiteit op 3 niveaus: ○​ Individueel/persoonlijk niveau: "Ik ben zoals geen ander." ​ Unieke personen - Persoonlijkheden ○​ Cultureel niveau: "Ik ben zoals sommige mensen." ​ Sociale systemen - Culturen ​ groepen, culturen, sociale identiteiten ○​ Universeel niveau: "Ik ben zoals alle mensen." ​ Mensheid - Menselijke Natuur ​ Identiteit wordt gezien als een kruispunt waar deze niveaus elkaar raken. ○​ Ieder heeft dezelfde basisbehoeften, basisemoties en basiscompetenties Mentale programmering ​ Onze identiteit, hoe we door anderen worden waargenomen, onze voorkeuren en keuzes worden hier sterk door beïnvloed 3. Kruispuntdenken en de 5 kenmerken van diversiteit Wat is kruispuntdenken? ​ Benadert diversiteit door te focussen op de kruising van verschillende niveaus van identiteit en sociale groepen ​ Verschilt van klassieke benaderingen van diversiteit doordat het niet machtsneutraal is: sommige kruispunten van identiteit brengen meer spanning of ongelijkheid met zich mee dan andere ⇒Benadering van diversiteit obv 5 kenmerken ​ → Diversiteit is ​ Breed ​ Gelaagd ​ Dynamisch ​ Meerdimensionaal ​ Machtsbeladen 21 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 3.1 Diversiteit is breed Elk individu heeft ​ Een meervoudige identiteit ○​ Behoort tot verschillende sociale groepen of ‘collectieven’, die worden gekenmerkt door een specifieke cultuur ​ Hebben gemeenschappelijke belangen → meso-niveau ‘Sociale identiteit’ ipv ‘identiteit’ ​ = relationeel begrip en afhankelijk van de context ​ Verschillen worden relevant in interactie met anderen ○​ vb jong versus oud, man versus vrouw). Vb Meervoudige identiteit (=verwevenheid van deelidentiteiten) ​ Een persoon kan zich tegelijk vrouw, katholiek, zus van drie broers en een literatuurliefhebber voelen !!!! Identiteiten zijn een mozaïek van sociale deelidentiteiten !!!! ​ Anderen zien vaak een andere deelidentiteit dan diegene die je zelf naar voor wil schuiven ○​ Primaire en secundaire dimensies van diversiteit 3.2 Diversiteit is gelaagd Verschillende identiteiten & leefwerelden van een persoon ​ Staan niet los van elkaar → Beïnvloeden elkaar onderling 3.3 Diversiteit is dynamisch Identiteiten en diversiteitsaspecten ​ Zijn voortdurend in beweging ​ Veranderen in de loop van de tijd en in verschillende contexten. 3.4 Diversiteit is meerdimensionaal Naast sociale collectieven en de daarmee verbonden culturen omvat diversiteit ook andere dimensies ​ Sociaal-economische, politieke, juridische, interpersoonlijke, biologische of psychologische verschillen → Bij dit kenmerk wordt dus ook het persoonlijke en het collectieve niveau betrokken 3.5 Diversiteit is machtsbeladen Verschillen tss mensen hangen altijd samen met machtsposities & ongelijkheid ​ Diversiteit = geen neutraal begrip → heeft een normatieve en maatschappelijke betekenis 22 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 ​ DEEL 3: COGNITIE IN ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGISCH PERSPECTIEF H1: PIAGETS COGNITIEVE ONTWIKKELINGSTHEORIE In zijn theorie onderscheid Piaget 4 cognitieve ontwikkelingsfasen⁽﹡⁾ → hij merkte op dat de kinderen waar hij proeven voor bedacht deze in verschillende levensfasen hier kwalitatief verschillend mee omgaan ⁽﹡⁾ volgorde hiervan is onveranderlijk, maar de relatie tss volgorde en leeftijd is niet absoluut 1. Centrale begrippen in Piagets theorie Er is een hele hoop informatie die we niet waarnemen tot we er ons bewust van maken. → We filteren de beschikbare info ifv ons beeld dat we van de wereld hebben ​ Filters worden o.a bepaald door onze mogelijkheden ○​ Kleine kinderen zijn veel beperkter in hun mogelijkheden dan volwassen om de wereld in zich op te nemen en maken dus meer denkfouten dan volwassenen ​ vb baby kan oofd nog niet draaien dus ziet nog niet wat er achter zich gebeurd → We omschrijven het verloop van het proces van kennismaking met de wereld 1.1 Adaptatie en organisatie Elk levend organisme wordt geboren met 2 fundamentele tendensen: ​ Tendens tot ADAPTATIE ​ Tendens tot ORGANISATIE → Vormgeving van deze processen mede afhankelijk van omgeving en leerproces Adaptatie = de aangeboren tendens van elk organisme om zich aan te passen aan zijn omgeving ​ Kent 2 complementaire processen: ○​ Assimilatie ​ = de tendens om bestaande kennis toe te passen om nieuwe ervaringen te begrijpen ​ Soms gepast, maar soms probeert organisme zij, omgeving te veranderen om het aan zichzelf aan te passen → vb een peuter die herhaaldelijk probeert om het niet passende puzzelstukje toch daar in de puzzel te kloppen 23 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 ○​ Accommodatie ​ = de tendens van het organisme om zijn denkstructuren aan te passen aan zijn omgeving ​ Organisme wil zichzelf veranderen om zo aangepast te zijn aan de omgeving → vb een stoel nemen om zo toch bij de te hoge koekenkast te kunnen → De ervaring die iemand opdoet via het adaptatieproces, moet georganiseerd worden tot een geheel van samenhangende kennis Organisatie = Het herschikken en combineren van schema’s ​ Schema ○​ = een patroon waarop kennis, inzichten en vaardigheden samenhangen ○​ vb We leren al vroeg het oorzaak-gevolg schema en passen dit dan ook vaak toe, soms juist en soms fout → Herschikken en combineren van schema’s: nieuwe schema’s worden gecombineerd met oude schema’s, of nemen de plaats in van oude schema’s !! Je past dus geen automatische schema’s meer toe, maar beslist welke je zal gebruiken Waarom deze processen? ​ We streven naar evenwicht (equilibrium) ○​ = de kern van cognitieve ontwikkeling. ○​ Ontstaat als het individu niet langer zijn omgeving hoeft te veranderen (assimileren) of zichzelf moet aanpassen (accommoderen) → °Evenwichtstoestand 1.2 Uitdagingen !! Veranderingen in de ontwikkeling kunnen zich enkel voordoen wanneer de prikkels uit de omgeving geschikt zijn voor het individu ​ Cognitieve groei wordt gestimuleerd door prikkels die licht verschillen van bestaande schema’s ○​ Te vertrouwd → Geen uitdaging. ○​ Te onbekend → Geen verbinding met bestaande schema’s. → Optimale uitdaging ontstaat als een situatie net buiten de comfortzone ligt, waardoor het individu gedwongen wordt nieuwe schema’s te ontwikkelen. 24 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 2. Cognitieve ontwikkelingsfasen !! Kinderen en volwassenen organiseren hun kennis en vaardigheden op een geheel andere manier → dit leerde Piaget door deductie Deduceren ​ = Obv observatie principes kunnen afleiden van hoe de werkelijkheid in elkaar zit ○​ Die principes worden dan gebruikt als hypothese ​ Wanneer ze bevestigd worden → Ze blijven bruikbaar ​ Wanneer ze niet overeenkomen met onze ervaring → Twijfel of wijziging aan hypothese ​ ​ ⇒ = Hypothetisch denken Obv zijn bevindingen onderscheidt Piaget 4 fasen van cognitieve ontwikkeling De volgorde is universeel, maar niet strikt gekoppeld aan leeftijd In grote lijnen ​ Kind start bij het “niet denken maar doen” principe ○​ Door rijping leren ontwikkelt het kind ​ Hypothetisch-deductief denken = Wetenschappelijk denken = Volgens Piaget het hoogste niveau van denken = Een cognitief proces dat we gebruiken om problemen op te lossen of conclusies te trekken De 4 fasen: 2.1. Sensomotorische fase (0–18 maanden) Het kind beschikt nog niet over denkprocessen waarmee hij de wereld kan representeren ​ Ervaart de wereld via bewegingen en zintuigen, zonder mentale voorstellingen → senso-motorisch ervaren ​ Ontwikkeling verloopt in 6 subfasen: ○​ Oefenen van reflexen (0–1 maand) ​ Kind beschikt over enkele aangeboren reflexen ​ Sommigen blijven gedurende heel het leven onveranderd en sommigen verdwijnen in de loop van het eerste levensjaar (= archaïsche reflexen) ​ Andere reflexbewegingen zijn bestemd om door oefening bouwstenen te worden van de cognitieve ontwikkeling ○​ vb zuigen, grijpen, oogbewegingen, … ⇒ Reflexen zoals zuigen en grijpen vormen de basis voor cognitieve ontwikkeling 25 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 ○​ Primaire circulaire reacties: combineren van reflexen (1–4 maanden) ​ Beschikbare schema’s worden geoefend ​ Door veelvuldig gebruik van zuigen, kijken, luisteren, vocaliseren, grijpen, … → verfijning van schema’s ○​ Primaire circulaire reacties ​ Reflexen worden herhaaldelijk gebruikt waardoor de baby er controle over krijgt ​ Verschillende schema’s worden met elkaar in verband gebracht (bv kijken en grijpen) ⇒ Vooral gericht op eigen lichaam + gedrag dat plezierig is wordt herhaald ○​ Secundaire circulaire reacties: meer gecontroleerde bewegingen(4–8 maanden) ​ Coördinatie tussen grijp- en kijkschema wordt volmaakt ​ Door oefening en rijping → intentioneel grijpen ○​ Secundaire circulaire reacties ​ Gecontroleerde bewegingen door activiteiten met objecten te herhalen en de veranderingen hierin te onderzoeken ​ Beginnende differentiatie tss middel en doel → wat interessant is wordt herhaald ⇒ °Bijzondere aandacht voor objectenwereld ipv enkel op zijn lichaam gericht ○​ Middel-doel coördinatie: coördinatie en herhaling van bekende middelen en doelen (8–12 maanden) ​ Aangeleerde schema’s in de omgang met objecten worden nu toegepast in nieuwe situaties → °werktuigdenken ​ Schema’s worden gecombineerd om een doel te bereiken ○​ Werkelijke ontdekkingen die tot stand komen na een zekere tijd van zoeken en uitproberen ​ Kind kan onderscheid maken tss middel en doel → uitbreiding van actieterrein ⇒ °Middel-doelstructuur: handelen wordt bewust doelstrevend ○​ Tertiaire circulaire reacties: ontwikkelen van nieuwe middelen door actief experimenteren (12–18 maanden) ​ Kind ontdekt dat hij hetzelfde doel via verschillende wegen kan bereiken door variatie van middelen ​ Gaat actief experimenteren met verschillende middelen om doelen te bereiken → door gissen en missen worden problemen opgelost ⇒ vergrote mobiliteit en bekwaamheid tot gebruik van nieuwe middelen (=toenemend aantal schema’s) 26 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 ○​ Mentale representatie: uitvinding van nieuwe middelen door combinaties → het beginnend denken (18–24 maanden) ​ Kind ontwikkelt een inzicht en zal dus nu problemen niet meer proberend oplossen ​ Het kind denkt intern, via mentale coördinatie van aanwendbare schema’s ⇒°Symbolische activiteit → mentale experimenten die zich uiten in ‘ik doe alsof’-spelletjes 2.2. Pre-operationele fase (18 maanden–7 jaar) °Preconcepten ​ Het kind leert dingen benoemen en deze bij een beeld te plakken → begint eenvoudige en concrete concepten te vormen, maar maakt nog veel denkfouten: ○​ Egocentrisme: Onvermogen om vanuit andermans perspectief te denken °Vermogen tot leggen van intuïtieve verbanden tss verschillende ervaringen (vanaf 4j) ​ Wordt nog sterk verbonden met de waarneming → denkfouten: ○​ Niet-omkeerbaar denken: Processen worden niet als omkeerbaar gezien ​ vb water vanuit fles in glas gieten gaat, maar kind kan zich moeilijk voorstellen dat dit ook omgekeerd kan ○​ Intuïtief transductief redeneren: Verbanden leggen obv zaken die er niet toe doen ​ vb een bruine koe geeft chocomelk ○​ Magisch denken: Geloven in persoonlijke controle over gebeurtenissen door zich magische krachten toe te schrijven → zowel bevrijdende als angstwekkende gebeurtenissen ​ vb als ik cola drink wordt ik zo sterk als superman en kan zo een storm uitlokken, maar wat als ik deze niet kan stopzetten? ○​ Animisme: Toeschrijven van menselijke eigenschappen aan objecten of dieren ​ vb de tafel heeft ook pijn ○​ Realisme: Wat ik wil, gebeurt ook ​ vb Ik denk aan iemand, dus dan is die hier nu ook ○​ Artificialisme: Geloven dat alles door mensen is gemaakt ​ vb de nacht is gemaakt om te kunnen slapen 27 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 2.3. Fase van de concrete operaties (7–12 jaar) Denken wordt steeds logischer, maar blijft gebonden aan waarneming en concrete ervaringen ​ Denkfouten worden gecorrigeerd →°belangrijke denkvaardigheden: ​ Klasselogica (=classificatie): Logische groeperingen maken ​ vb katten en honden zijn dieren ​ Relatielogica: Relaties tussen objecten begrijpen ​ vb de bal is groter dan de knikker en knikker is dan bijgevolg kleiner dan de bal ​ Groeperen: Kunnen onderscheiden wat bij elkaar hoort ​ vb in een kwartetspel horen alle dure auto’s bij elkaar ​ Redeneringen omkeren: Processen kunnen nu ook als omkeerbaar worden gezien ​ vb als water van fles naar glas overgegoten kan worden, kan dat ook via het glas terug in de fles ​ Beheersen van conservatienotie: Het juist kunnen inschatten van kwantiteiten bij objecten, ook na verandering van indeling of opzet van de objecten ​ vb een bol klei blijft dezelfde hoeveelheid, ook als je er een lange worst van maakt ​ Sterk voorstellingsvermogen + sterk in het omgaan met het waarneembare ○​ ⇒ kind wordt heel goed in het ordenen van de omringende wereld ​ Door veelvuldig omgaan met concrete verklaringen voor de realiteit → °besef en de interesse voor dat wat misschien ook mogelijk zou zijn ​ In het begin zijn deze hypothesen nog heel concreet, maar deze zullen steeds abstracter worden 2.4. Fase van de formele operaties (vanaf 12 jaar) Kind leert abstracte begrippen hanteren die hij dan abstract-verstandelijk kan gaan organiseren en reorganiseren → °abstract en hypothetisch-deductief denken: ○​ Abstract/Hypothetisch denken ​ Het kind kan ideeën en begrippen mentaal organiseren en effecten van beslissingen voorstellen ​ Mogelijkheden overwegen los van het reële, los van de werkelijkheid ○​ Deductief redeneren ​ Kind kan gevolgen afleiden uit veronderstellingen ⇒ Hypothetisch-deductief denken: Formuleren van hypotheses en hiervan gevolgen afleiden. Dit maakt experimenterend denken mogelijk​ vb: Stel dat we kunnen vliegen... zouden we dan fietsen gebruiken? 28 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 Enorme impact ​ Denken wordt losgemaakt van de reële wereld, waardoor de adolescent meer mogelijkheden kan bedenken en daarna toetsen in de realiteit !! De mate van ontwikkeling hangt af van prikkels uit de omgeving Vb: Iemand die veel reist, krijgt meer uitdagingen en kansen om hypotheses te testen dan iemand in een monotone omgeving ⇒ Volgens Piaget wordt met deze fase het hoogste niveau van cognitieve ontwikkeling bereikt. Verdere groei ligt in het toepassen en verfijnen van dit basisschema. 3. Kritiek op Piaget (Bruner) Aanpassing aan begripsniveau ​ Bruner stelt dat men kinderen van elke leeftijd complexe concepten kan laten begrijpen, mits men de uitleg en presentatie aanpast aan hun niveau ○​ vb een vraagstuk met tekeningen is makkelijker te begrijpen dan enkel tekst Rol van taal ​ Piaget → Denken leidt tot taal ​ ↔Bruner → Nieuwe taal kan omgekeerd ook leiden tot nieuw denken. Hoe beter een kind een taal beheerst, hoe beter het kan denken Invloed van omgeving: ​ Piaget → Cognitieve ontwikkeling verloopt wetmatig, omgeving speelt slechts een beperkte rol. ​ ↔Bruner → Met hulp van volwassenen (zoals aanmoediging en beloning) kan een kind verder komen dan zelfstandig mogelijk zou zijn !! Waarde van Piagets theorie Ondanks kritiek blijft Piagets theorie fundamenteel. → Hij benadrukte als eerste dat kinderen actief hun ervaringen verwerken in denkstructuren en niet enkel passief informatie opnemen → Zijn werk biedt een systematisch kader voor cognitieve ontwikkeling. 29 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 H2: ANDERE COGNITIEVE ONTWIKKELINGSTHEORIEËN 1. Neo-Piagetiaanse theorieën Volgens neo-piagetianen meer factoren dan het biologische en equillibrumfactoren die ontwikkeling mogelijk maken → mediëren en integreren ​ De aanwezigheid van volwassenen die mediëren (zich mengen/moeien) ​ De integratie → specifieke taken en vaardigheden worden met elkaar in combinatie gebracht ○​ °combinaties van vaardigheden met een steeds meer algemene structuur Enkele neo-piagetanen die de evolutie van Piaget verder uitwerkten: ​ Fischer ○​ Ging voor een verdere evolutie tot de leeftijd van 25j ​ tussen 12 en 25j → voornamelijk vatten van principes als samenhang tss systemen centraal stond ​ Labouvie-Vief ○​ Spreekt van een 5e fase → het post-formele denken ​ Jongvolwassene leert nuanceren door om te gaan met (tegen)argumenten ​ Oefenen van dialectisch denken (=redeneervorm die gebruik maakt van tegenstellingen om tot de waarheid te komen) 2. Informatieverwerkingstheorieën Informatieverwerkingstheorieën = andere theorie over ontwikkeling van denken die ontstond door het ontstaan van computers ​ Gaat ervan uit dat ontwikkeling gestuurd wordt door → Kwantitatieve veranderingen ​ Welke en hoeveel info kan iemand opnemen ​ Hoe lang en hoe snel kan info opgeslagen worden ​ Hoe snel kan de info teruggevonden worden ​ ​ → Kwalitatieve veranderingen ​ Meer capaciteit van het werkgeheugen ○​ door slimme strategieën → cognitieve inhibitie ​ = zaken die niet relevant zijn worden niet bij de verwerking betrokken ​ Metacognitie ○​ = de kennis over eigen kennisverwerking → Hoe je (bij)leert ​ zorgt voor automatisering (je moet niet meer nadenken over hoe je iets gaat aanpakken 30 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 H3: COGNITIEVE THEMA’S DOORHEEN DE LEVENSLOOP 1. Slaap: het kenmerk van de zuigeling 1.1 Algemeen Slaap ​ ≠ uniforme toestand ○​ Bestaat uit verschillende slaapcycli (3-5/nacht) van elk 90 à 100 minuten ○​ Aan het eind van iedere cyclus → REM-slaap ​ slaap met lage wekdrempel ​ hier droom je ​ spieren ontspannen ○​ Eerste REM-fase = gewoonlijk kort → wordt tegen de ochtend langer en vaste slaap neemt af 1.2 De slaap van de pasgeborene (= de neonatus) Pasgeborene ​ Slaapt gemiddeld 16u/dag, waarvan de helft REM-slaap is ○​ Dit zou de ontwikkeling van het centrale zenuwstelsel moeten bevorderen ​ Tijdens REM-slaap → centrale zenuwstelsel intens aan het werk, intenser dan tijdens een toestand van activiteit ​ °structurele maturatie en differentiatie van belangrijke sensorische en motorische zones in het CZ ​ Slaapperiodes ○​ Aanvankelijk → 7 à 8 ○​ Na 6 weken → 2 à 4 ○​ Na 6-7 maand → nemen slaapperiodes van volwassenen over (=ononderbroken nacht slaap) ⇒ Hoeveelheid slaap blijft afnemen naarmate de leeftijd, alsook de REM-slaap ​ 50% bij neonatus ​ 25% bij 2 à 3 jarigen ​ 20% bij volwassenen 31 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 Illustratie → tijdlijn mentale ontwikkeling van baby volgens Van de Reijt (1992) 0 weken → Alles is één geheel ​ Baby ervaart indrukken als één "soepje", zonder onderscheid tussen de buitenwereld en zichzelf 5 weken → Eerste versnelling ​ Baby is meer wakker en alert, spijsvertering verbetert ​ Belangrijk om ervaringen aan te bieden die aansluiten bij zijn voorkeuren 8 weken → Patronen onderscheiden ​ Baby herkent patronen en vraagt meer variatie in de omgeving 12 weken → Vloeiende overgangen ​ Leert soepel te bewegen ○​ vb hoofd draaien ​ Door interactie, zoals praten, wordt de baby een actieve deelnemer in sociale processen 19 weken → Overgangen combineren ​ Kan vloeiende bewegingen aan elkaar koppelen en uitgebreider onderzoeken ​ Laat voorkeuren zien; belangrijk om stimulerende activiteiten aan te bieden 26 weken → Relaties ontdekken ​ Ziet verbanden tussen objecten en begrippen zoals "in-uit" en "boven-onder" ​ Kan angstig worden als moeder weggaat, zoekt balans tussen zelfstandigheid en veiligheid 37 weken → Categorieën ontdekken ​ Denken krijgt meer structuur en lijkt op dat van volwassenen ​ Consequente aanpak wordt essentieel 46-55 weken → Opeenvolgingen en programma's ​ 46 weken ○​ Herkent opeenvolgingen in handelingen ​ vb stappen die samenhangen ​ 55 weken ○​ Combineert handelingen tot programma’s zoals tafeldekken en poetsen 32 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 2. De peuter en de evolutie van het geheugen 2.1 Het belang van het geheugen Geheugen ​ Ontwikkeling van geheugen door groeiend voorstellingsvermogen ​ Belangrijk voor ○​ Tijdsbesef ○​ Ruimtelijke oriëntering ○​ Taalverwerving ​ Vasthouden van de naam van dingen ​ we onthouden de dingen ook wel beter als ze een naam hebben → Er is een wisselwerking tss taalverwerving en geheugen Evolutie van geheugen ​ Peuter ○​ Heeft een ervaringsgeheugen ​ = gericht op beter kunnen omgaan met de wereld rond zich ​ Reden dat er niets blijft hangen in deze periode → kind is in deze periode niet bewust ervaringen en gebeurtenissen aan het bijhouden ​ Kleuter ○​ Gaan gebeurtenissen en ervaringen bewust kunnen bijhouden om ze later te kunnen gebruiken ​ Schoolkind ○​ 8 jaar ​ Mechanisch associatief geheugen ​ = mechanisch vanbuiten leren → vorm is belangrijker dan inhoud ​ Voordeel = moeiteloos verwerven van kennisinhouden ​ Nadeel = snel vergeten ​ Ervaringsgeheugen wordt sterker Kan moeiteloos allerlei ervaringen opnemen en bijhouden ​ Sommige auteurs zagen hier verband met het eidetische geheugen (=fotografische geheugen) ○​ +10 jaar ​ ↗ Verstandelijk memoriseren ​ Kind leert meer en beter als de betekenis helder en duidelijk is ○​ Zoekt naar samenhang ​ Grotere overbrugging van tijdsintervallen ​ Voornamelijk wanneer de inhoud zinvol is ​ Adolescentie ○​ Cognitieve inhibitie en metacognitie zullen geheugen nog verder uitbreiden (zie informatieverwerkingstheorie p30) 33 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 3. De kleuter en het intuïtieve geheugen 3.1 Fantasie Kenmerken van de fantasie en intuïtief denken ​ Fantasie en scheppende verbeelding ○​ Zoeken antwoorden op hun vragen, zoals beschreven door Piaget in het intuïtieve denken ​ Geen kritisch denken ○​ Hoewel ze veel vragen stellen, zijn kleuters nog niet kritisch ingesteld ​ Belangstelling voor sprookjes ○​ Er is een opvallende interesse voor sprookjes ​ Kleuters weten dat deze verhalen niet echt zijn, maar ze gaan er volledig in op ​ Sprookjes kunnen zowel angst opwekken als een gevoel van zekerheid bieden → ze sluiten aan bij hun denkwereld ​ Illusiespel ○​ Samen met sprookjes biedt dit spel een geschikte uitlaatklep voor hun fantasie De tweede vraagstaartperiode ​ Kleuters tonen een grote interesse in hun omgeving en zoeken verklaringen voor wat ze zien ○​ Van 'Wat is dit?’ naar ‘Waarom en Waartoe’ ​ Hun vragen evolueren van het benoemen van dingen (namen) naar het begrijpen van de redenen achter de dingen ​ °Eindeloze vragen ○​ Kleuters stellen vaak moeilijke vragen die niet altijd eenvoudig te beantwoorden zijn op een manier die voor hen begrijpelijk is Intuïtieve en magische verklaringen ​ Komen voort uit beperkte vermogen om oorzaak-gevolgrelaties te begrijpen ○​ Piaget noemde dit denkfouten 3.2 De functie van fantasie en sprookjes Fantasie: de werkelijkheid omarmen → Het fantasieleven van de kleuter staat centraal in zijn denk- en belevingswereld. 34 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 ​ Doelen van fantasie: ○​ Oplossingen vinden voor onbegrijpelijke vragen of onmogelijke wensen vervullen ○​ Emotionele vragen en problemen verwerken ​ Freud → Via spel en fantasie worden passief ondergane situaties actief herbeleefd, wat verwerking mogelijk maakt (=basis van speltherapie) ○​ Omgaan met zwakte en angsten door hulpmiddelen te creëren of situaties te veranderen ○​ Versterken van eigen wil door het creëren van een fantasievriendje (als steun of zondebok) Sprookjes: het onbegrijpelijke grijpen → De kleuterleeftijd is de sprookjestijd bij uitstek ​ Positieve functies van sprookjes ○​ Sluiten aan bij de denk- en leefwereld van het kind ​ Bieden herkenningspunten ○​ Vaste structuur ​ Probleem → vrij realistisch geschetst ​ Reeks gebeurtenissen (zonder logica) → strijd van de held(in) tegen het probleem ​ Held(in) overwint → realiteit wordt hersteld en kan nu zijn problemen in de gewone wereld beter aan ⇒ Deze voorspelbaarheid biedt duidelijkheid en zekerheid, een houvast voor de kleuter ○​ Thema’s zoals angst voor verlating, kou, honger of niet geliefd worden, zijn herkenbaar en bieden identificatiemogelijkheden ○​ Volgens Bettelheim: ​ Helpt het innerlijke proces van het kind door oplossingen te bieden en geruststellend te werken → geeft hoop ​ Magie sluit aan bij de denkwereld van het kind en helpt interne chaos structureren ​ Extreme personages en transformaties maken tegenstrijdige aspecten van personen begrijpelijk ​ Sprookjes vervullen onmogelijke wensen en helpen conflicten en angsten te verwerken 4. De sterkte van het lagere schoolkind: Waarneming, voorstelling, verbeelding en realiteit 4.1. Waarneming ​ Ontwikkeling van waarneming: ○​ Al van vòòr de geboorte → zintuiglijke indrukken aanwezig, maar nog als één mengelmoes ○​ Vanaf 10 maanden → focus op afzonderlijke objecten + °interne voorstellingen 35 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 Zintuiglijke ontwikkeling Mens ervaart zichzelf en de wereld langs zijn zintuigen ​ → werken nog niet optimaal bij neonatus !! We hebben de meeste onderzoeksgegevens over het gehoor en het gezicht, de informatie over de andere zintuigen is beperkter omdat het moeilijker te onderzoeken is Gezicht ​ Bij geboorte zijn de ogen ontwikkeld, maar gezichtsvermogen beperkt ○​ nog niet alle functies zijn volledig ontwikkeld ○​ Zien en waarnemen berusten op een leerproces ​ Bij geboorte → scherp zien op 25 cm, voorkeur voor gezichten, geen dieptezicht ○​ Na 6 weken → blikveld verbreed (van 45° → 90°) ​ na 3 maanden → volledige bewegingsvrijheid van de ogen Gehoor ​ Baby’s → horen al (getemperde) geluiden in de baarmoeder ○​ Na de geboorte reageren ze dan ook op verschillen in geluiden (=toewenden naar geluidsbron) → voorkeur voor zachte geluiden en menselijke stemmen ​ Vanaf 3 maanden ○​ Geluiden beter onderscheiden en lokaliseren ​ Rond 6 maanden ○​ Zeker vaststellen waar een geluid vandaan komt ○​ Maakt zelf ook geluiden waar hij plezier in heeft Andere zintuigen ​ Smaak en geur ○​ Baby’s herkennen smaken (zoet, zuur, zout, bitter) en hebben voorkeur voor zoet ○​ Herkennen de geur van hun moeder direct na de geboorte ​ Pijn ○​ Baby’s ervaren duidelijk pijn 4.2. De kleuter: tussen waarnemen en voorstellen Onderscheid waarneming en voorstellingsvermogen ​ De kleuter kan waarneming en fantasie onderscheiden, maar ziet alles nog globaal ○​ Hoofd- en bijzaken moeilijk te scheiden → ziet in alles verband ​ Globale waarneming maakt geleidelijk plaats voor meer analytische waarneming ○​ Schoolkind begint meer en meer details te onderscheiden ○​ Na 8 jaar → Sterke ontwikkeling van analytisch waarnemen door toenemende zin voor realiteit en verlangen om de wereld echt te begrijpen 36 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 4.3. Het lagere schoolkind: de magie van het ontdekken Zin voor feitelijkheden ​ Vooral na 8 jaar wordt de nieuwsgierigheid naar de wereld sterk uitgebreid door de invloed van school ○​ Het kind ontwikkelt bewuste aandacht en concentratie Essentiële verschillen met de kleuterperiode ​ Minder afhankelijk van fantasie en emoties in waarneming ​ Realistische houding met interesse in details ​ Gebrek aan ervaring kan waarnemingen beperken ○​ Scholen spelen hier een rol in → waarneming te stimuleren Na 8-9 jaar ​ Kinderen genieten van intense gewaarwordingen zoals harde geluiden, sterke smaken en geuren, en fysieke uitputting 5. Voorstelling, verbeelding en realiteit 5.1. De baby: van ervaren naar voorstellen Tot 3 maanden ​ Zintuiglijke waarneming en sensomotoriek domineren ○​ Geen cognitieve voorstelling → gericht op directe ervaring Rond 4 maanden ​ °Grotere actieve toewending naar omgeving ​ Ziet de zaken nog niet als een bestaand ding → eens uit het zicht, bestaat het niet meer ○​ Wanneer kind eerste herinneringen maakt → moeder wordt gezocht Na 5 maanden ​ Grijpen naar geziene voorwerpen ○​ alles wordt in de mond gestoken → lippen als meest gevoelige tastzintuigen ​ Grotere aantrek voor zachte objecten, dan voor koude en harde objecten Rond 7 maanden ​ °Objectpermanentie ○​ Zaken blijven zoals ze zijn, ook als ze even uit het zicht zijn ​ Kiekeboe-spelletjes zijn geliefd ​ Duidelijke herkenning van de mama Rond 8 maanden ​ Kan verschillen tussen bekende en onbekende gezichten herkennen ○​ °angst voor vreemden Rond 9 maanden ​ Voorstellingsvermogen voldoende ontwikkeld om verdwenen objecten te zoeken en vreemden te herkennen → Geheugen 37 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 5.2. Peuter: van voorstellen tot fantaseren Ontwikkeling van waarneming en geheugen ​ Beweging (lopen) verandert perspectief ○​ Leert verschillende waarnemingen van objecten, maar dat eigenschappen zoals vb grootte, vorm, … niet wijzigen ​ Noodzakelijk om later een juist beeld van de wereld te kunnen vormen ​ Kan herinneringsbeelden spontaan oproepen ○​ Voorstelling en waarneming worden wel nog vaak vermengd ○​ °fantasie ​ Kinderen beleven voorstellingen als reëel (!! rekening mee houden bij angsten/kinderleugens) ​ Illusiespel wijst op scheppende verbeelding 5.3. Kleuter: fantasie als verklaring Fantasie en werkelijkheid lopen samen ​ Kleuters staan niet kritisch tegenover de waarneming ○​ Wat ze in dat moment sterk beleven, dat is de realiteit ​ Kleuters combineren realiteit en fantasie zonder deze te verwarren ○​ Gemakkelijk overstappen tussen beide werelden 5.4. Lagere schoolkind: sterk voorstellingsvermogen en realiteit Eidetisch vermogen (= sterke visuele voorstelling) ​ Jonge kinderen kunnen eerder waargenomen beelden levendig en nauwkeurig terug levendig oproepen ○​ Enorm waarheidsgetrouw → moeilijk te onderscheiden van echte waarnemingen ​ Eidetische beelden verdwijnen meestal in de puberteit Groeiende werkelijkheidszin ​ Voorstellingsvermogen is vaak nog onjuist of onvolledig ○​ Verhalen worden door kinderen verschillend geïnterpreteerd → visuele ondersteuning belangrijk ​ Fantasie, gevoel en suggestie blijven invloedrijk ○​ !! Voldoende kritisch zijn naar voorstellingen van kleuters is dus belangrijk Overgang naar objectieve realiteit ​ Fantasie en sprookjeswereld nemen af naarmate het kind kritischer wordt → krijgt objectieve belangstelling ○​ Verbeelding wordt productiever en gestuurd door verstand ​ Interesse verschuift naar realistische of mogelijk echte verhalen (avontuur en actie) ○​ Verschillen tussen jongens en meisjes ​ Jongens: Prestatie primeert → Actie, kracht en moed ​ Meisjes: Affectieve element primeert → toewijding, vriendschap, en affectieve elementen 38 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 H4: DE VOLWASSENHEID: DE STUDIE VAN DE INTELLIGENTIE Studie van volwassenen → slechts weinig gericht op het cognitieve aspect = periode van ±40j die start bij economische afhankelijkheid en eindigt bij het einde van de loopbaan → Welke invloed heeft intelligentie op de loopbaan bij volwassenen? 1. Intelligentie → Er bestaan evenveel definities van intelligentie dan dat er visies zijn ​ Volgens Piet Vroon: “Intelligentie houdt voornamelijk verband gebracht met een eigenschap die mee bepaalt hoe je vooruit komt in het leven” 1.1 Het begrip intelligentie → Al jaren een zoektocht naar de ‘General Factor’ die je mentaal functioneren zou bepalen en de fundamentele biologische intelligentie zou zijn ​ De vraag blijft dus: Is dit slechts 1 factor of meerdere? En welke dan? Brysbaert maakt een onderscheid tss 3 soorten intelligentie ​ Analytische intelligentie ○​ Vooral de noodzaak tot goed presteren op school ​ Praktische intelligentie ○​ De competentie die men nodig heeft in alledaagse vertrouwde situaties ​ Sociale en emotionele intelligentie ○​ Indicator van hoe goed iemand kan omgaan met andere mensen in uiteenlopende situaties ⇒ Nog veel verschil bij auteurs in de mate waarin de verschillende factoren in het licht gezet worden Emotionele intelligentie zou volgens Goleman en Busato de zoektocht naar een “real World Intelligentie” in gang zetten = een begrip dat het beter of slechter presteren in deze maatschappij zou verklaren Maar verklaart het begrip IQ dan onvoldoende onze prestaties? 1.2 Meting van het IQ IQ ​ = instrument ontwikkeld door Binet om schoolproblemen bij kinderen te voorspellen ○​ Ontwikkelde een test die het IQ zou bepalen ​ = IntelligentieQuotiënt → de verhouding tss de mentale leeftijd en de feitelijke kalenderleeftijd 39 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 ⇒ °meetinstrument waardoor kinderen met elkaar vergeleken kunnen worden ​ !! Vergelijkingsgegevens van deze test bestaan niet voor België In hoeverre voorspelt intelligentie onze prestaties in het dagelijkse leven? ​ IQ blijkt goede voorspeller voor schoolprestaties ○​ veel onderzoek uitgevoerd op dat terrein ​ IQ blijkt geen goede voorspeller voor verdere prestaties in het leven ○​ vb welke job iemand aankan, salaris, geluk, … ⇒ Vandaar de zoektocht naar de “real World intelligentiefactoren” 2. De bejaarde en de intellectuele vermogens 2.1 De intelligentie → Testonderzoek van de intelligentie leidde vaak tot de foutieve conclusie dat de intelligentie afneemt naarmate iemand ouder wordt Begrip ‘algemene intelligentie’ ​ = eerder abstractie dan werkelijkheid → De verschillende psychische functies en vaardigheden veranderen verschillend → Cattel maakte onderscheid tss fluid intelligence en cristallized intelligence Fluid intelligence = Het soepel kunnen omschakelen, snel kunnen combineren en zich gemakkelijk kunnen oriënteren in nieuwe situaties → Neemt af vanaf 30j Cristallized intelligence = Al wat betrekking heeft op de algemene kennis, woordenschat en begrip van taal → Blijft relatief stabiel, of blijft stijgen Craeynest stelde: ​ Vanaf 50j een vermindering in prestaties waar snelheid, zintuigen en motoriek belangrijk zijn ○​ Door snelle evolutie → Mensen van 50j hebben sinds deze leeftijd al toenemende problemen om mee te evolueren in normale omstandigheden 40 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 ​ Intellectuele functies blijven intact tot ±60j ○​ Vanaf 60j → bij een toenemende groep een geleidelijke daling merkbaar in de werking van het geheugen en in de snelheid van de intellectuele prestaties ​ Komt sneller voor bij mensen met cerebrovasculaire problemen (=beroerte) en mensen uit zwakke intellectuele milieus ○​ Vanaf 80j → achteruitgang wordt vrij algemeen ⇒ Of iemand nu wel of niet cognitief blijft functioneren hangt af van verschillende factoren vb gezondheid, genoten onderwijs, beroep en de daarin gegeven trainingskansen,.. !! Hiermee wordt het deficitmodel (= model waarin ouderdom als enige oorzakelijke factor gezien wordt voor verminderd cognitief functioneren) grondig gerelativeerd 2.2 Het leervermogen Leervermogen ​ Bevat meer dan enkel intelligentie ​ Leren = een proces met relatief duurzame resultaten waardoor nieuwe activiteiten bij de persoon ontstaan of al in het repertorium aanwezige activiteiten kunnen veranderen ​ Gaat bij ouderen achteruit ○​ leerprestaties verminderen ​ bij tijdsdruk ​ wanneer het materiaal als zinloos ervaren wordt ​ ze onvoldoende leertechniek hebben ​ de gezondheid het leerproces beïnvloedt → We kunnen dus nog tot op late leeftijd leren, maar met meer factoren die dit leerproces kunnen belemmeren 41 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 ​ DEEL 4: MORELE ONTWIKKELING → We worden dagelijks geconfronteerd met kleine en grote morele dilemma’s ​ = morele keuzes die je (on)bewust moet maken ○​ Ook belangrijk voor ons als orthopedagoog ​ Deontologie (=ethiek/ morele beslissingen binnen het werkveld) Moreel dilemma ​ Je MOET kiezen ○​ Er gebeurt iets waardoor je voor een keuze komt te staan ​ !! ook niets doen is een keuze ○​ vb je vindt een portefeuille en je bent zelf wat krap bij kas… ​ Je keuze heeft grote gevolgen voor jezelf en anderen ○​ Er zijn sowieso gevolgen voor jezelf, welke keuze dan ook ​ vb Als je de portefeuille opraapt en naar het onthaal brengt, verlies je kostbare tijd want je moet je trein halen ○​ Gevolgen voor anderen ​ vb als je de portefeuille gewoon laat liggen, kan er vanalles mee gebeuren ​ Er zijn belangrijke waarden in het spel ○​ Confrontatie met je eerlijkheid, hulpvaardigheid, de zorg voor jezelf, … ⇒ In ontwikkelingspsychologie: Vooral interesse in hoe de mens evolueert in zijn morele denken en aan welke voorwaarden daarvoor moet voldaan worden H1: NATURE EN NURTURE VAN GOED EN KWAAD 1. Inzichten vanuit psycho-evolutionair niveau Misvatting over moreel denken en enculturatie ​ Moreel denken, ons ethisch gedrag wordt vaak gezien als een product van opvoeding (religie, scholing, traditie, …) ○​ Dit eenzijdige culturele denken zou leiden tot een kakofonie van morele stelsels ​ In werkelijkheid lijken onze morele waarden wereldwijd op elkaar Universele morele modules (Haith & Craig, 2006) ​ We lijken meer op elkaar qua morele mindset dan we zouden denken ​ Universele modules: ○​ Leed: Anderen helpen en geen kwaad doen ○​ Wederkerigheid: Rechtvaardigheid via wederzijds voordeel ○​ Rangorde: Respect voor ouderen en legitieme autoriteit ○​ Verbondenheid: Loyaliteit tegenover de eigen groep ○​ Reinheid: Vermijden van onzuiverheid en ziekten 42 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 Evolutionaire oorsprong van moraal: ​ Vòòrons sedentair leven → jagers-verzamelaar ○​ Gedurende 100.000 jaar als rondreizende jagers-verzamelaars in kleine groepjes (±50man) ontwikkelden we genetisch verankerd gedrag(=geen aangeleerd gedrag) dat onze overleving verzekerde ​ Moraal is dus een natuurlijk mechanisme om menselijk verkeer te regelen, biologisch verankerd in ons limbische systeem Biologisch aangestuurde gedragingen (Van Schaik & Michel, 2016): ​ Ouder-kind liefde ○​ Hechtingsgedrag, zoals het als ouder snel ontwaken bij babygeluiden en dan wel door bv een drilboor slapen ​ Rechtvaardigheid en verontwaardiging over onrecht en ongelijkheid ○​ Verontwaardiging over ongelijkheid → later: strijd voor sociale rechtvaardigheid ​ Afschuw over inteelt en infanticide (=kindermoord) ○​ Sterke emotionele reactie op incest of kindermoord ​ Angst voor onbekenden ○​ Bescherming tegen bedreigingen van andere groepen ​ Zorg voor eigen reputatie ○​ Schaamte als gevolg van reputatieschade binnen de groep ​ Morele verplichting ○​ = gevoel van verplichting tov anderen na een geschenk en verleende hulp ​ Gevoel om hulp of geschenken te beantwoorden ​ Weerzin ○​ Reacties op bedorven voedsel, lijken, of ziekte om besmetting te vermijden ​ Religieus bewustzijn dat bovennatuurlijke actoren aan het werk zijn ○​ ‘Magisch denken’ om het onbegrijpelijke (zoals dood) te verklaren Geweld om bezit ○​ Respect voor eigendom ontbreekt in natuurlijke moraal omdat dit concept slechts 10.000 jaar bestaat sinds de sedentaire landbouwgemeenschappen ​ Geweld om bezit ontstond met de noodzaak om voedselvoorraden te beschermen ○​ Rousseau (1750) stelde dat privébezit de bron was van oorlogen, ellende en sociale ongelijkheid 43 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 ​ Cultuur en opvoeding​ Respect voor eigendom aanleren via cultuur ○​ Kinderen leren via opvoeding dat niet alles van iedereen is, zoals speelgoed en publieke ruimtes 2. Culturele bepaaldheid Waarden en normen vormen de kern van morele ontwikkeling Zijn sterk beïnvloed door cultuur en context → Wat als goed of fout wordt gezien, verschilt per samenleving, tijdperk en omgeving Cultuur en context ​ Culturele verschillen ○​ vb Het dragen van een bikini wordt in westerse landen vaak gezien als een teken van vrijheid, terwijl het in andere culturen als losbandig of provocerend wordt ervaren ​ Omgevingscontext ○​ vb Gedrag dat in een jeugdhuis grappig wordt gevonden, zoals luid niezen, kan in een stille omgeving zoals een museum als storend worden beschouwd Waarden en normen in opvoeding ​ Hedendaagse westerse opvoeding ○​ Jonge kinderen ​ Er worden duidelijke grenzen gesteld ○​ Oudere kinderen ​ Toenemende verantwoordelijkheid en keuzevrijheid ○​ Correctie ​ Straf gaat vaak gepaard met uitleg over de gevolgen van gedrag voor anderen, wat bijdraagt aan moreel inzicht ​ Traditionele opvoeding ○​ Peuters en kleuters ​ Genieten van relatief veel vrijheid ○​ Oudere kinderen ​ Ondergaan strengere regels en meer verplichtingen ○​ Correctie ​ Straf en beloning worden gebruikt om gewenst gedrag aan te moedigen en ongewenst gedrag af te leren Morele ontwikkeling in de ontwikkelingspsychologie → De nadruk ligt niet op de specifieke inhoud van waarden en normen, maar op de manier waarop iemand moreel denkt, beslist en handelt 44 Lisa Van Doninck Ortho ‘24-’25 Definitie van morele ontwikkeling (Feldman) Morele ontwikkeling is de rijping van het rechtvaardigheidsgevoel en het besef van goed en fout, en het gedrag met betrekking tot die zaken. Veranderingen treden op in hoe kinderen denken over moraliteit, hun houding tegenover morele schendingen, en hun gedrag bij morele kwesties Denken versus handelen ​ Er is vaak een kloof tussen wat iemand denkt (morele overtuiging) en hoe diegene handelt ○​ Dit verschil heeft geleid tot diverse theorieën o

Use Quizgecko on...
Browser
Browser