Samenvatting Ontwikkelingspsychologie PDF
Document Details
Uploaded by SplendidReasoning6168
Tags
Summary
Dit document is een samenvatting van ontwikkelingspsychologie. Het behandelt verschillende ontwikkelingsfasen, domeinen en principes, inclusief de theorieën van Piaget en Erikson.
Full Transcript
Samenvatting ontwikkelingspsychologie Hoofdstuk 1: inleiding 1. Defenitie Ontwikkelingspsychologie = deelgebied binnen de psychologie à bestudeert de normale levensloop van de mens met al zijn typische ontwikkelingsaspecten vanad de conceptie tot aan de dood 2. Ontwikkeling à duidt op een verande...
Samenvatting ontwikkelingspsychologie Hoofdstuk 1: inleiding 1. Defenitie Ontwikkelingspsychologie = deelgebied binnen de psychologie à bestudeert de normale levensloop van de mens met al zijn typische ontwikkelingsaspecten vanad de conceptie tot aan de dood 2. Ontwikkeling à duidt op een verandering, een evolutie, een proces in positieve zin zoals groei, toename en verbetering Achteruitgang à wanneer ontwikkeling in een ongunstige zin verloopt Ontwikkeling à gebruiken we voor beide vormen van ontwikkelingsprocessen - Verschillende levensfase - Menselijke ontwikkeling heeft niet op alle vlakken een gunstig verloop. 3. Ontwikkelingsprincipes 3.1 leeftijdsfasen Foetus – prenatale fase Periode van zwangerschap De baby - zuigeling 0-1jaar De peuter 1-3jaar De kleuter 3-6jaar Het lagere school kind 6-12jaar De jongere 12-18jaar De volwassene – 18-65jaar Jong 18-35jaar Midden, 35-50jaar Laat 50-65jaar De oudere 65jaar tot de dood Vroeg 65-75jaar Laat +75jaar Een fase typeren we als: - Een geheel met kenmerkend verloop - Heeft eigen, specifieke mogelijkheden en risico’s - Niet als norm hanteren - Gemiddelde vaardigheden en kennis- eigen ritme 1 Samenvatting ontwikkelingspsychologie 3.2 Ontwikkelingsdomeinen 1. Lichamelijke ontwikkeling Fysieke groei Sensorische ontwikkeling Motorische ontwikkeling Bv: groei van foetus, van kruipen tot lopen, ontwikkeling geslachtskenmerken 2. Cognitieve ontwikkeling Het denken Taalontwikkeling Bv: fantasiedenken, evolutie van het denken, geheugen steuntje van ouderen 3. Sociaal-emotionele ontwikkeling Hechting Het geweten Seksuele ontwikkeling Spelontwikkeling Bv: gehechtheid, midlifecrisis, ontwikkeling van de wil 3.3 ontwikkelingskenmerken De ontwikkeling van elke persoon verloopt volgens een eigen ritme à maar wel volgens een bepaalde volgorde Gevoelige periode à aanleren van een aantal vaardigheden moet gebeuren binnen een bepaalde periode Bv: 0-6jaar leren van taal 4. Ontwikkelingsproblemen Ontwikkeling verloopt niet altijd als verwacht à moeilijkheden kunnen zich voordoen tijdens specifieke leeftijdsfasen of op specifieke ontwikkelingsdomeinen. - Hoe vlugger we het opsporen à hoe sneller we aangepaste begeleiding of remediëring kunnen voorzien 2 Samenvatting ontwikkelingspsychologie 5. Ontwikkelingsbeïnvloeding 5.1 ontwikkelingsfactoren 1. Veranderingen door rijping: Sommige ontwikkelingen, zoals groei, zintuigontwikkeling, spierontwikkeling en seksuele rijping, gebeuren vanzelf, zonder inspanning van de persoon. 2. Veranderingen door leren: Andere vaardigheden, zoals lezen, fietsen of een taal leren, vereisen bewust oefenen en proberen. Wisselwerking tussen de twee In de praktijk zijn rijping en leren vaak verweven en beïnvloeden ze elkaar. Daarnaast spelen aanleg, persoonlijkheid, interactie met de omgeving en contact met anderen een belangrijke rol in het ontwikkelingsproces. Historisch gezien bestaat discussie over wat ontwikkeling bepaalt. Volgens de nature-theorie van Rousseau is aanleg cruciaal: aangeboren eigenschappen en erfelijkheid zouden de belangrijkste factoren zijn, met weinig invloed van opvoeding. Deze visie ziet ontwikkeling vooral als een natuurlijk proces. Biologische theorieën – nature à door de persoon zelf Milieu theorieën – nurture à door de omgeving erond Nature: Groei & rijping vanuit genetische aanleg Geërfde eigenschappen (fauna en flora) Identiteit = intern vastgelegd Ontwikkeling is rijping van het aanwezige Eindpunt: jongvolwassenheid Nurture: Milieu is cruciaal 3 Samenvatting ontwikkelingspsychologie Focus op sociaal leren Iedereen kan worden wat hij wil. Tabula rasa bij de geboorte Ontwikkelingsbevorderende omgeving Eindpunt: jongvolwassenheid Erikson voegde hieraan toe dat zelfbepaling (ego-factoren) ook een rol speelt. Mensen kunnen zelf keuzes maken, doelen stellen en omstandigheden creëren binnen de grenzen van hun aanleg en omgeving. Hiermee dragen ze zelf verantwoordelijkheid voor hun ontwikkeling. Ontwikkeling wordt beïnvloed door drie belangrijke factoren: - Biologische factoren: Genetische aspecten zoals zintuiglijke ontwikkeling, motorische vaardigheden, temperament en intelligentie. Ook ziektes zoals hersenvliesontsteking of stofwisselingsstoornissen kunnen impact hebben. - Milieufactoren: Omgevingsinvloeden zoals gezin, school, vrienden, cultuur, sociale klasse en media (socioculturele factoren). Fysisch-geografische aspecten zoals klimaat en bevolkingsdichtheid spelen ook een rol. - Bewuste zelfbepaling: De bewuste zelfbepaling van een persoon, waarmee hij zelf keuzes maakt en richting geeft aan zijn ontwikkeling binnen de grenzen van biologische en sociale factoren. Bijvoorbeeld een studiekeuze maken die afwijkt van de familieachtergrond. Ontwikkelingsfactoren kunnen gedurende het hele proces invloed hebben en worden ingedeeld naar tijd: 1. Prenatale invloeden: Factoren vóór de geboorte, zoals chromosoomafwijkingen, voeding, infecties, intoxicaties (bijv. alcoholgebruik tijdens de zwangerschap), en de kwaliteit van de zwangerschap. 2. Perinatale invloeden: Factoren tijdens de geboorte, zoals vroeggeboorte, zuurstofgebrek, infecties, trauma’s, en het verloop van de bevalling. 3. Postnatale invloeden: Factoren na de geboorte, zoals ziektes, ondervoeding, gezins- en omgevingsinvloeden, economische en politieke omstandigheden, karakterontwikkeling, en sociaal-culturele factoren. 6. Ontwikkelingsstadia volgens Erikson Erik Erikson (1902-1994) ontwikkelde de theorie van acht ontwikkelingsstadia, ook wel de stadiumtheorie genoemd. Deze richt zich op de psychosociale 4 Samenvatting ontwikkelingspsychologie ontwikkeling en bouwt voort op Freuds theorie, met meer nadruk op ego- ontwikkeling en culturele invloeden. 1. Vaste volgorde: Alle mensen doorlopen de acht stadia in een vaste volgorde gedurende hun leven. 2. Levenslange ontwikkeling: Persoonlijke groei blijft mogelijk door nieuwe ervaringen en kennis. Zonder deze ontwikkeling kan men vastlopen in een vroeg stadium. 3. Conflicten en crisissen: Elk stadium bevat een specifiek conflict of uitdaging, essentieel voor vooruitgang. Positieve oplossingen leiden tot een deugd of vitale sterkte; negatieve oplossingen kunnen ontwikkeling blokkeren. 4. Succesvolle veroudering: Het doorlopen van alle stadia is cruciaal voor een gezonde identiteit en succesvolle ouderdom. Conflicten zijn volgens Erikson natuurlijke en noodzakelijke katalysatoren voor verandering en zelfontplooiing Leeftijd Fase Omgevingsaspect Vertrouwen Geborgenheid, hechte relatie met Baby moeder Wantrouwen Autonomie Schaamte, Rechtvaardige en oordeelkundige Peuter opvoeders twijfel Initiatief Kleuter Gezonde, stevige gezinssituatie Schuldgevoel Vlijt, ijver Belangstellende opvoeders, Lagereschoolkind coöperatieve leeftijdsgenoten Minderwaardigheidsgevoel Identiteit Affirmerende leeftijdsgenoten, Puber confirmerende opvoeders Identiteitsverwarring Intimiteit Jongvolwassene Geslachtspartner Isolement 5 Samenvatting ontwikkelingspsychologie Generativiteit Volwassene Gezin, productieve deskundigheid Stagnatie Ego-Integriteit Nageslacht, ondersteunende zorg in Oudere ruime zin Wanhoop 7. Ontwikkeling van het denken volgens Piaget Jean Piaget (1896-1980), bioloog en psycholoog, onderzocht hoe kinderen denken en zich aanpassen aan hun omgeving. Hij bracht een vernieuwende kijk op het kinderlijke denken en ontwikkelde zijn theorie op basis van observaties, experimenten en vragen aan kinderen, waaronder zijn eigen kinderen. Aanvankelijk stelde hij kinderen allerlei vragen, voornamelijk op het terrein van de natuurverschijnselen. Dit ging als volgt: P: ‘waar is de zon van gemaakt?’ K: ‘van vlammen’ P: ‘waar komen die vlammen vandaan?’ K: ‘van de zon’ P: ‘hoe zijn die vlammen begonnen?’ K: ‘zij hebben zichzelf gemaakt’ P: ‘hoe hebben zij zichzelf gemaakt?’ Jean Piaget stlede de vraag hoe mensen zich aanpassen aan hun omgeving, vergelijkbaar met hoe biologen onderzoeken hoe dieren zich aanpassen. Hierbij legde hij de focus op het unieke vermogen van de mens - Dieren worden gestuurd door instincten, past zich aan de omgeving - Mensen kunnen verbanden ontdekken, denken, oorzaak en gevolg inzien 7.1 uitgangspunten van Piaget Piaget heeft ervaren dat kinderen een bepaalde denkstrategie met typische kenmerken hanteren. Het denkschema à manier van denken, de denkwijze hoe het kind omgaat met de werkelijkheid. Piaget noemt 4 stadia waarin het kind kennis van de wereld opdoet. Door ervaringen en activiteiten, en door passief opslaan van informatie. 6 Samenvatting ontwikkelingspsychologie Naam Fase Leeftijd Wat? Het kind kan met bewegingen op zintuiglijke prikkels Sensomotorische fase 0-2 j reageren Het eigenlijke denken ontstaat, maar heeft nog veel Pre-operationele fase 2-7 j tekortkomingen Concreet- operationele De onvolkomenheden in het denken verdwijnen stap 7-12 j voor stap maar het denken blijft zeer concreet fase Formeel-operationele fase Vanaf 12 j Jongeren kunnen abstract en logisch gaan denken Aan deze fase kent Piaget een aantal eigenschappen: - Vaste volgorde - Er wordt geen fase overgeslagen - De snelheid waarmee men de fasen kan doorlopen kan verschillen - Men kan vroeger stoppen ( bv: mensen met een verstandelijke beperking) 8. Morele ontwikkeling volgens Kohlberg Moreel denken is verbonden met cognitieve ontwikkeling, omdat het nadenken over sociale regels en morele afwegingen een vorm van redeneren is. Lawrence Kohlberg (1927-1987) baseerde zijn morele ontwikkelingstheorie op Piagets theorie. Het is een stadiumtheorie waarin kinderen en jongeren stadia in vaste volgorde doorlopen, hoewel niet iedereen het eindstadium bereikt. Kohlberg onderscheidt drie niveaus van morele ontwikkeling. Naam fase Leeftijd Wat? Naam fase Leeftijd Wat? Gehoorzaamheid en straf Pre-conventioneel niveau Peuters Kleuters Eigen belang en beloning Lagere school Goedkeuring van de groep Conventioneel niveau (ook nog veel jongeren en volwassenen) Afspraken en regels 7 Samenvatting ontwikkelingspsychologie Sociaal contract Post-conventioneel niveau Jongeren Volwassenen Eigen geweten en op universele ethische principes 8.1 Pre-conventioneel niveau à In dit stadium beoordelen peuters en kleuters gedrag vaak wisselend: soms als goed, soms als stout. Ze richten zich vooral op het vermijden van straf of het behalen van voordelen, zonder verder te kijken dan de directe gevolgen. Dit is een gevolg van hun ontwikkelingsfase, waarin ze nog niet verder kunnen denken - Gehoorzaamheid en straf In dit stadium maken kinderen, jongeren of volwassenen morele keuzes op basis van het vermijden van straf. Ze letten sterk op de reacties van opvoeders en volgen regels alleen wanneer de volwassene aanwezig is. - Eigenbelang en beloning In dit stadium maken kinderen, jongeren of volwassenen morele keuzes op basis van het verkrijgen van een beloning of eigenbelang. Ze kiezen wat hen het meeste voordeel oplevert 8.2 Conventioneel niveau Op dit niveau worden morele dilemma's beoordeeld vanuit een sociaal-relationeel perspectief. Dit is typisch voor lagereschoolkinderen, maar ook veel jongeren en volwassenen blijven op dit niveau hangen - Goedkeuring van de groep In dit stadium streven mensen naar goedkeuring van hun sociale groep. Hun morele keuzes worden beïnvloed door interpersoonlijke relaties en de vraag: "Wanneer ben ik goed voor de groep?" Veel pubers bevinden zich ook in dit stadium, waarbij ze de mening van de groep belangrijk vinden. - Afspraken en regels In dit stadium wordt niet alleen naar persoonlijke relaties gekeken, maar naar het grotere geheel, zoals de maatschappij. Men denkt na over de gevolgen als iedereen regels en wetten zou overtreden. Een kind kan zich schuldig voelen, zelfs als een fout niet ontdekt wordt. 8 Samenvatting ontwikkelingspsychologie 8.3 Post-conventioneel niveau Op dit niveau nemen ontwikkelde jongeren en volwassenen ethische beslissingen op basis van eigen verantwoordelijkheid, los van bestaande regels en afspraken. Veel mensen bereiken dit niveau echter niet Sociaal contract Op dit niveau wordt gekeken naar wat het meeste voordeel oplevert voor de meeste mensen, waarbij je je eigen belangen opzijzet. Het draait om persoonlijke waarden en rechten, die voor de maatschappij belangrijk moeten zijn. Dit kan zelfs betekenen dat je handelt tegen de geldende wetten, gebaseerd op een sociaal contract voor de groep. Eigen geweten en op universele ethische principes Dit stadium houdt in dat beslissingen gebaseerd zijn op plichtgevoel, ongeacht maatschappelijke waarden. Als iets tegen de waarden ingaat, wordt het vermeden, tenzij het ethisch verantwoord is, zoals het helpen van een hulpbehoevend persoon. Bijvoorbeeld, medicatie stelen is verboden, maar kan gerechtvaardigd zijn als het een persoon helpt, waarbij het recht op gezondheid zwaarder weegt dan het recht op inkomen. Hoofdstuk 2: De baby Eerste levensjaar à zuigeling of baby. De eerste 8 levensweken beschouwt men als neonatale levensfase. 1. Geboorte 1. Ontwikkeling van de baby (zwangerschap) Eerste weken: Hart begint te kloppen na 5 weken; maag, darmen en ledematen ontwikkelen zich. Beweging: Moeder voelt bewegingen in de komende weken. Laatste fase: Rond 34 weken wordt de baarmoeder krap, en de baby kan al zintuigen gebruiken. Bij geboorte: Voldragen baby is ±50 cm groot en weegt ±3 kg. 2. Periode na de geboorte Babyblues: o Hormonale veranderingen, slapeloosheid en het verantwoordelijkheidsbesef veroorzaken huilbuien. o Symptomen verdwijnen vanzelf na enkele dagen. o Let niet alleen op de baby, maar vraag ook naar de moeder. 9 Samenvatting ontwikkelingspsychologie Postnatale depressie: o Symptomen: langdurige vermoeidheid, slapeloosheid, lusteloosheid, en weinig interesse in de baby. o Medische en psychologische hulp is noodzakelijk om de moeder te ondersteunen. 2. Lichamelijke ontwikkeling De lichamelijke en geestelijke ontwikkeling staan niet los van elkaar. Er is interactie Bv: Een baby in de box is geboeid door zijn box mobiel (cognitief) en reikt om hem te kunnen grijpen (lichamelijk). 2.1 zuiver lichamelijk 1. Slaap en ontwikkeling Een pasgeborene slaapt gemiddeld 16 uur per dag. Slaap is cruciaal voor de ontwikkeling van sensorische en motorische zones in het centrale zenuwstelsel. 2. Lichaamskenmerken bij de geboorte Hoofd: Ongeveer een kwart van de lichaamslengte, met zichtbare fontanel. Gezicht: Afgeplatte neus, duidelijke oogbeenderen, en nauwelijks zichtbare kin. Huid: Ruim en met veel plooien. Lichaamslengte: Gemiddeld 50 cm. Geboortegewicht: 3 à 3,5 kg. 3. Voeding en gewichtstoename Start met kleine hoeveelheden voeding om spijsverteringskanaal aan te passen. Baby valt de eerste dagen tot 10% van het geboortegewicht af. Geboortegewicht is meestal terug na 10 dagen. Gewichtstoename: ±150 gram per week; op één jaar: o Meisjes: 9,5 kg 10 Samenvatting ontwikkelingspsychologie o Jongens: 10 kg 4. Groei tijdens het eerste levensjaar Lengte: Vooral toename van romplengte. Proporties: Hoofd is nu 1/5 van de lichaamslengte (was 1/4 bij geboorte). à Kinderen krijgen hun eerste tandje rond 6-7 maanden. Het melkgebit is meestal voltooid tussen 2 en 3 jaar, wat een overgang naar een volwassener eetpatroon mogelijk maakt. 2.2 motorische ontwikkeling 1. Reflexen bij pasgeborenen Bestendige reflexen: Blijven het hele leven, bv. slik-, hoest-, hikreflex; regelen ook hartslag, ademhaling en spijsvertering. Archaïsche reflexen: Verdwijnen binnen de eerste drie maanden om plaats te maken voor gecontroleerde bewegingen. Voorbeelden: o Grijpreflex: Vuist maken bij aanraking van de handpalm. o Voetzoolreflex: Tenen krullen omhoog en open bij aanraking van de voetzool. o Loopreflex: Automatisch pasjes maken bij rechtop staan. o Zoek-/snuffelreflex: Hoofd draaien bij aanraking van de wang, gekoppeld aan de zuigreflex. o Zuigreflex: Lippen reageren bij aanraking met speen of tepel. o Schrikreflex (Moro): Ogen sluiten, armen strekken, vuisten openen bij plotselinge bewegingen. 2. Ontwikkelingslijnen in motorische groei Motorische ontwikkeling van hoofd naar voeten: o Eerst controle over hoofd en schouders (bv. hoofd optillen). o Later controle over lagere spieren, zoals benen (bv. lopen rond 13 maanden). Motorische ontwikkeling van romp naar ledematen: o Eerst controle over spieren dicht bij de romp. o Later controle over ledematen (bv. gericht grijpen en uiteindelijk vingers gebruiken). 11 Samenvatting ontwikkelingspsychologie 3. in de motorische ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen: Grove motoriek: Grote bewegingen met spiergroepen dicht bij de romp, zoals lopen, fietsen, en zwaaien. Fijne motoriek: Kleine bewegingen met handen en vingers, zoals een lepel vasthouden of speelgoed oppakken. Grove motoriek van liggen naar lopen : 1. Slaaphouding en vroege motoriek Baby ligt vaak in foetushouding (gebogen met opgetrokken knieën). Rugligging: Hoofdje kan alleen naar links/rechts draaien; nekspieren zijn nog niet sterk genoeg. Omrollen: Eerst toevallig (bv. door steunen op onderarmen), later doelgericht door herhaling. 2. Ontwikkeling van mobiliteit Zitten (9 maanden): Baby kan zelfstandig zitten met steun van handjes, grijpt naar speelgoed en komt via vooroverleunen in buiklig. Sluipen: Begint met beweging van armen en benen; leidt naar kruipen. Kruipen: Niet alle baby’s kruipen, maar het bevordert spierontwikkeling, evenwicht en hersenverbindingen. 3. Staan en stappen Staan (11 maanden): Baby trekt zich op tot staan en houdt zich vast. Stappen (15 maanden): Voorzichtig lopen met gebogen benen en voeten ver uit elkaar. 4. Individuele verschillen Motorische ontwikkeling verschilt per kind en wordt beïnvloed door erfelijkheid en persoonlijkheid. Vergelijken is daarom weinig zinvol. 12 Samenvatting ontwikkelingspsychologie Fijne motoriek van knijpen naar manipuleren: 1. Vroege handontwikkeling 1-2 maanden: Grijpreflex neemt af; handjes zijn vaker geopend. 3-4 maanden: Baby reikt naar voorwerpen, houdt speelgoed vast en stopt het in de mond; loslaten is nog moeilijk. 2. Gerichte greep en coördinatie 6 maanden: Baby grijpt gericht met de hele hand, duim en vingers sluiten om voorwerp. o Kan voorwerpen overnemen van de ene naar de andere hand. 3. Spel en fijne motoriek 9 maanden: Baby laat bewust dingen vallen en maakt er een spelletje van. 10 maanden: Ontwikkeling van pincetgreep (duim en wijsvinger oppakken van kleine objecten). Beide handjes werken samen (bv. blokjes tegen elkaar kloppen). 12 maanden: Baby kan kleine voorwerpen in grotere steken en leert kruimeltjes oppakken; fijne bewegingen blijven nog beperkt. 4. Verdere ontwikkeling Vanaf 2,5-3 jaar: Echt fijne motoriek ontwikkelt zich, zoals precieze handbewegingen 2.3 zintuigelijke ontwikkeling Bij de geboorte zijn alle zintuigen actief, maar prikkels worden passief ervaren. à Naarmate de zintuigen ontwikkelen, leert de baby prikkels actief richten en selecteren. Zien: Pasgeborene ziet scherp tot 20 cm afstand; aanvankelijk wazig zicht. Kleuren waarnemen ontwikkelt snel, met rood als favoriete kleur. Baby’s hebben voorkeur voor gezichten en leren bewegende objecten volgen. Oogproblemen worden vroeg opgespoord (controle bij 1 en 2 jaar). Horen: Gehoor is goed ontwikkeld door prikkels in de baarmoeder. 13 Samenvatting ontwikkelingspsychologie Baby herkent menselijke stemmen en reageert sneller op de stem van een zorgpersoon. Geluiden lokaliseren verbetert met leeftijd. Gehoortesten (Algo-test) worden uitgevoerd op 3-4 weken oud. Ruiken: Baby’s herkennen de geur van de moeder binnen een week na geboorte. Reuk speelt een rol bij voeding (snuffelreflex) en voorkeuren (bv. knuffels met bekende geur). Proeven: Baby’s onderscheiden smaken en verkiezen zoet boven bitter, zuur en zout. Smaakzin begint al tijdens de zwangerschap via vruchtwater. Voelen: Tastzin ontwikkelt vroeg en speelt een grote rol in contact met de wereld. Via huidcontact voelt de baby warmte, kou, zachtheid, en veiligheid. De mond is het belangrijkste verkenningsinstrument in het eerste jaar. Baby’s voelen beweging en vinden schommelen rustgevend. 3. Cognitieve ontwikkeling 3.1 sensomotorische fase ( 0-2jaar) In deze fase maakt de baby geen onderscheid tussen zichzelf en de wereld. Geen abstract denken of begrippen; leren door waarnemen en handelen. à Piaget noemt dit ‘sensomotorisch’: combineren van zintuigen (kijken, voelen) en motoriek (pakken, bewegen) Ontwikkelingsstappen Aangeboren reflexen: Bewegingen zoals zuigen en grijpen zijn reflexmatig en worden ingeoefend. Handelingen richten zich eerst op eigen lichaam (bv. sabbelen op vingers), later op voorwerpen (bv. grijpen naar rammelaar). Herhaling door effect: Toevallige handelingen worden herhaald vanwege het effect (bv. slaan tegen mobiel om het geluid te horen). De baby leert verbanden: "Als ik dit doe, gebeurt dat." 14 Samenvatting ontwikkelingspsychologie Coördinatie van handelingen: Zintuigen en motoriek worden beter afgestemd (bv. kijken en grijpen, luisteren en kijken). Nieuwe situaties toepassen (vanaf 8 maanden): Baby leert doelen bereiken door verworven vaardigheden te combineren (bv. bal pakken door iets weg te duwen). Ontwikkeling van intentioneel gedrag en middel-doel schema’s. Objectpermanentie Rond 8 maanden begrijpt de baby dat voorwerpen blijven bestaan, ook al zijn ze uit zicht. Dit vermogen leidt tot het zoeken naar verdwenen objecten (bv. balletje dat wegrolt). Kern van de fase Baby denkt niet abstract, maar leert door handelend denken: het doen en ervaren van de wereld. 3.2 leerproces Leren bij kinderen: 1. Oefening en gewoontevorming: o Kinderen leren door herhaaldelijke ervaringen. o Voorbeelden: § Herkennen van hun flesje (herkenning). § Voorwerpen laten vallen en merken dat ze altijd naar beneden vallen. § Zelf hun handje opsteken bij het aankleden. 2. Imitatie: o Kinderen leren door het nadoen van anderen. o Voorbeelden: § Nabootsen van taalklanken (leren spreken). § Handelingen zoals kuchen, een speelgoedtelefoon aan hun oor brengen, of wuiven. 3. Motivatie: o Intrinsieke motivatie: Plezier in de activiteit zet kinderen aan tot herhaling. o Extrinsieke motivatie: Aanmoediging en complimenten stimuleren herhalen van gedrag. 15 Samenvatting ontwikkelingspsychologie 4. Communicatieve ontwikkeling 1. Cruciale periode (0-6 jaar): o Taalontwikkeling begint bij de geboorte. o De eerste zes jaar zijn cruciaal voor taalprikkels; een achterstand in deze periode kan niet volledig worden ingelopen. 2. Vroege taalproductie: o Vanaf de geboorte maakt de baby geluid (wenen, blaast belletjes, brabbelt). o Het kind leert al snel dat geluid de aandacht trekt en dat dingen namen hebben. 3. Passief taalgebruik (voor de 1e verjaardag): o Rond 1 jaar begrijpt de baby gemiddeld 100 woorden, maar kan deze nog niet zelf uitspreken. o Het kind reageert op gesproken taal, zoals bijvoorbeeld het zoeken naar een bal wanneer gevraagd wordt: "Waar is de bal?" (begrijpt taal zonder het actief te gebruiken). 4.1 voortalige periode- passief taalgebruik à 0-8maanden Begin van communicatie: o De taalontwikkeling start bij de geboorte met de geboorteschreeuw, wat de basis legt voor communicatie. o Huilen is in het begin een reactie op onbehagen, maar wordt na verloop van tijd genuanceerd voor verschillende behoeften (bijv. honger, vermoeidheid). Gehoor en luisteren: o Goed horen is essentieel voor de spraakontwikkeling. Het kind leert geluiden te herkennen en te koppelen aan gebeurtenissen (bijv. sleutels, voetstappen). Mond- en spraakmotoriek: o Mondspieren, tong, strottenhoofd en longen worden getraind door geluiden zoals bellenblazen, kraaien en brabbelen. Imitatie en interactie: o Het kind leert door imitatie: het reageert op geluiden en kijkt naar de gezichtsuitdrukkingen van anderen. 16 Samenvatting ontwikkelingspsychologie o Door eenvoudige zinnen en nadruk op sleutelwoorden wordt het kind gestimuleerd om te reageren en meer te brabbelen. Sociale en emotionele communicatie: o Het kind luistert naar ritme, stembuiging en gevoelswaarde in de communicatie, wat bijdraagt aan de taalontwikkeling. 4.2 voortalige periode- actief taalgebruik à 8-12 maanden Begrip van taal: Rond 8 maanden begint het kind woorden te begrijpen en legt het verbanden tussen woorden en dingen of mensen (bijv. "Waar is mama?"). Het kan kleine opdrachtjes uitvoeren, zoals "Doe eens dada". Echolalie en klanknabootsing: Het kind begint klanken en klankpatronen na te bootsen, zonder betekenis (echolalie), maar wordt taalspecifiek. Rond 10 maanden koppelt het kind klankcombinaties aan objecten of situaties. Eerste woord: Rond het eerste levensjaar spreekt het kind zijn eerste woord (meestal 'mama' of een vaak gehoord woord), maar de uitspraak is nog onvolmaakt (bijv. "taa" voor paard). Beperkt woordenschat: Het kind kan zich nu verplaatsen naar objecten, waardoor het minder woorden nodig heeft. Veel aanwijzen en benoemen helpt het kind verder in de taalontwikkeling. Liedjes en ritmes: Kinderrijmpjes en liedjes zijn belangrijk voor taalontwikkeling door hun combinatie van beweging, ritme en taal. 5. Sociaal-emotionele ontwikkeling 5.1 erikson: basisvertrouwen vs basaal vertrouwen ( 0-1jaar) In de eerste levensfase van Erikson leert het kind of het de wereld kan vertrouwen. 17 Samenvatting ontwikkelingspsychologie Het kind moet ervaren dat de verzorger altijd beschikbaar is en zorg biedt. Dit vertrouwen wordt opgebouwd door zorg en stabiliteit bij honger, pijn of verdriet. Het kind leert dat de verzorger terugkomt na vertrek, wat helpt bij het overwinnen van verlatingsangst. Een veilige relatie legt de basis voor vertrouwen in de wereld. Zonder deze veilige hechting ontstaat basaal wantrouwen, wat kan leiden tot hechtingsproblemen. 5.2 sociale ontwikkeling Hechting: Betekenis van hechting: Hechting is de emotionele band die een kind ontwikkelt met zijn primaire verzorger. Deze band is essentieel voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind. à Een gezonde hechting zorgt voor basisvertrouwen in de omgeving, andere mensen en zichzelf. Bowlby’s hechtingstheorie: Het kind gebruikt de ouder als een veilige basis om de wereld te verkennen. De ouder biedt een gevoel van veiligheid, waardoor het kind vertrouwen ontwikkelt. Hechting heeft twee componenten: nabijheid (vertrouwen) en exploratie (onderzoeken). Een gezonde hechting ontstaat wanneer beide in balans zijn. Innerlijke pot met goud Bowlby vergelijkt de positieve emoties die een ouder aan het kind geeft met een ‘innerlijke pot met goud’, die het kind zijn leven lang meeneemt. Dit helpt het kind om later uitdagingen en relaties aan te gaan. Onveilige hechting Bowlby ontdekte in zijn onderzoek naar delinquentie dat kinderen die geen veilige hechting hadden, vaak problematisch gedrag vertoonden. Onveilige hechting kan ontstaan wanneer het kind geen vertrouwen in de ouder kan ontwikkelen, wat negatieve gevolgen heeft voor de ontwikkeling. Onderzoek door Mary Ainsworth – Strange Situation 18 Samenvatting ontwikkelingspsychologie Ainsworth ontwikkelde de 'Strange Situation'-methode om hechtingsgedrag te onderzoeken. Het kind wordt in een onbekende situatie geplaatst, gescheiden van de ouder, en geobserveerd bij de hereniging. Dit onderzoek toont de kwaliteit van de hechting aan, vooral onder stress. Soorten hechting: 1. Veilige hechting: Het kind zoekt de ouder op voor comfort en kan zich snel weer kalmeren. 2. Onveilige hechting: Dit wordt verder onderverdeeld in drie types: Onveilig-vermijdend: Het kind vermijdt de ouder en toont weinig emotie. Onveilig-ambivalent (angstig): Het kind is erg aanhankelijk en moeilijk te kalmeren. Gedesorganiseerd: Het kind vertoont chaotisch gedrag, vaak door inconsistentie in de zorg. 1. Kenmerken van een veilig gehecht kind Aanpassing in vreemde situatie: Het kind voelt zich snel veilig in een onbekende omgeving wanneer de ouder erbij is en kan gaan spelen en onderzoeken. Reactie op onbekende persoon: Het kind heeft weinig moeite met een vreemde, zolang de ouder aanwezig is. Positieve interactie: Kind en ouder tonen een positieve stemming in elkaars aanwezigheid. Reactie bij vertrek ouder: Het kind voelt verdriet of onrust wanneer de ouder vertrekt, maar is niet ontroostbaar. Herstel bij terugkeer: Het kind zoekt contact met de ouder bij terugkeer, is blij en opgelucht, en laat zich gemakkelijk kalmeren. Balans tussen exploratie en nabijheid: Het kind zoekt een goede balans tussen verkennen en het zoeken van nabijheid bij de ouder. Prevalentie: Ongeveer 60% van de kinderen is veilig gehecht. 2. Kenmerken van een onveilig-vermijdend gehecht kind Weinig reactie op onbekende situatie: Het kind maakt weinig onderscheid tussen bekende en onbekende mensen en lijkt niet onder de indruk van een onbekende situatie. 19 Samenvatting ontwikkelingspsychologie Weinig interactie met ouder: Er is weinig emotionele interactie tussen het kind en de ouder. Geen sterke reactie bij vertrek ouder: Het kind merkt soms niet eens op wanneer de ouder vertrekt. Weinig reactie bij terugkeer ouder: Het kind negeert de ouder bij terugkeer, kijkt weg of probeert zich los te maken. Vergelijkbare reactie op onbekende en ouder: Het kind laat zich door een onbekende net zo makkelijk troosten als door de ouder. Geen uiting van gevoelens: Het kind toont weinig gevoelens van onveiligheid of stress, zelfs niet naar de ouder. Weinig nabijheid, veel exploratie: Er is weinig behoefte aan nabijheid en veel focus op verkennen. Prevalentie: Ongeveer 15% van de kinderen is onveilig-vermijdend gehecht. 3. Kenmerken van een angstig gehecht kind ( onveilig-ambivalente hecthing) Angst in onbekende situatie: Het kind voelt zich ongemakkelijk en angstig, zelfs in de nabijheid van de ouder. Geen contact met onbekenden: Het kind legt geen contact met een onbekende en speelt weinig. Sterke reactie bij vertrek ouder: Het kind is zeer aangedaan wanneer de ouder vertrekt. Weerstand bij terugkeer ouder: Bij terugkeer zoekt het kind contact, maar laat zich niet troosten en blijft huilen, vaak met boosheid en weerstand. Ambivalent gedrag: Het kind wisselt tussen behoefte aan troost en actieve afwijzing van de ouder. Onzekerheid door inconsistente ouderlijke reacties: Het kind voelt zich onzeker door het onvoorspelbare gedrag van de ouder. Weinig zelfvertrouwen en exploratie: Het mist het zelfvertrouwen van een veilig gehecht kind en zoekt weinig nabijheid of verkenning. Prevalentie: Ongeveer 10% van de kinderen wereldwijd is angstig gehecht. 20 Samenvatting ontwikkelingspsychologie 4. Kenmerken van een kind met gedesorganiseerde gehechtheid ( = hectingstrauma) Inconsistent gedrag: Het kind vertoont wispelturig en onvoorspelbaar gedrag zonder duidelijke strategie. Afwisselend nabijheid en afstoten: Het zoekt eerst nabijheid bij de ouder, maar stoot deze daarna weer af. Angst en verstilling: Het kind wisselt tussen periodes van tevreden spel en plotselinge, hevige angst. Soms verstilt het en maakt het een verwarde indruk. Verwarring en gedesoriënteerd: Het kind lijkt niet te weten wat te doen en is in een inwendige tweestrijd, waarbij de ouder zowel een bron van veiligheid als van angst is. Oorzaak: Deze hechtingsstijl ontstaat vaak uit een ongezonde kinderomgeving, zoals mishandeling, verwaarlozing, of ernstige ouderlijke psychische stoornissen. Latere problemen: Het leidt vaak tot serieuze problemen in de latere ontwikkeling van het kind. Prevalentie: Ongeveer 15% van de kinderen heeft een hechtingstrauma Angsten Scheidingsangst: Baby’s ontwikkelen rond 8 maanden gehechtheid aan één verzorgingsfiguur en kunnen heftige scheidingsangst ervaren wanneer ze gescheiden worden van die persoon. Vreemdgaanangst: Angst voor vreemden treedt op wanneer een kind gescheiden wordt van zijn ouders of vreemden benaderen. Oplossing: Het kind kan gerustgesteld worden door de stem van de ouder te horen, zelfs als deze niet zichtbaar is. Invloed van interacties: Kinderen die vaker met verschillende mensen omgaan, zijn minder bang voor vreemden dan kinderen die alleen met hun moeder omgaan. 5.3 emotionele ontwikkeling Glimlachen:In de eerste weken glimlacht een baby vooral door interne gewaarwordingen (zoals verzadigdheid of urineren). 21 Samenvatting ontwikkelingspsychologie Tussen 6 weken en 3 maanden wordt de glimlach vaak uitgelokt door externe prikkels, zoals de stem en het gelaat van de moeder, wat de sociale glimlach is. Huilen: Huilen is de primaire manier van emotionele expressie. De meest voorkomende oorzaken van huilen zijn honger, een natte broek, vermoeidheid, lichamelijke pijn of frustratie, zoals het verliezen van de fopspeen. 5.4 Indentiteitsontwikkeling = Vanaf de geboorte heeft een kind een eigen temperament, zoals variaties in activiteit en voorkeuren. Echter, het kind heeft nog geen 'ik-besef'. Door ervaringen leert het kind het verschil tussen zichzelf en anderen Bijvoorbeeldà door te begrijpen welke hand van hemzelf is. Dit besef van 'ik' ontwikkelt zich pas rond de leeftijd van anderhalf tot twee jaar. 5.5 seksuele ontwikkeling 1. Begin van de seksuele ontwikkeling: o De seksuele ontwikkeling start bij de geboorte. o Op jonge leeftijd gaat het vooral om aanraking, knuffelen, het ontdekken van het eigen lichaam en het ontwikkelen van een gezond zelfbeeld. 2. Babyfase (0-12 maanden): o Het kind verkent zijn lichaam en geslachtsdelen via zintuigen, vaak toevallig. o Erecties kunnen optreden, maar hebben nog niets met seksuele prikkeling te maken. 3. Peuterfase (12-24 maanden): o Rond 12 maanden begint het kind meer interesse te tonen in de geslachtsdelen van anderen. o Vanaf 15 maanden kan het kind beginnen met experimenteren, zoals het wrijven of zitten op objecten, wat soms plezier geeft. 4. Bewustzijn van seksualiteit: o De nieuwsgierigheid naar seksualiteit groeit verder in de peuter- en kleuterfase. o Het is belangrijk dat ouders en opvoeders alert en goed geïnformeerd zijn over de seksuele ontwikkeling van kinderen. 5.6 spelontwikkeling Eerste maanden à Spelen met eigen handen, voeten of het lichaam van ouders. 22 Samenvatting ontwikkelingspsychologie Vanaf het tweede halfjaar à Interesse in voorwerpen, meerdere voorwerpen vasthouden en van hand wisselen. Verkenning van voorwerpen door voelen, horen, bijten, zuigen, gooien, en opnieuw proberen te pakken. Leren door spel à Door spelen leert het kind eigenschappen van voorwerpen (hard, zacht, rond, hoekig) en oorzaak-gevolg (bijv. vallen, rollen, geluid maken). Spelen bevordert de ontwikkeling van motoriek, intelligentie en zelfvertrouwen. Effectief speelgoed à Het beste speelgoed sluit aan bij de ontwikkelingsfase van het kind. Baby's hebben korte aandachtspannes (2-5 minuten per activiteit). Individuele aandacht àBaby's profiteren van individuele interactie. 6. Ondersteuningstips Als professioneel orthopedagogisch begeleider hebben we twee belangrijke taken: 1. Veiligheid garanderen: Dit is essentieel voor het welzijn van het kind. 2. Ontwikkeling bevorderen: Dit gebeurt door een stimulerende en leerrijke omgeving te creëren. Zo krijgt het kind de kans om zijn omgeving te verkennen, vaardigheden en kennis te vergroten en zelf oplossingen te zoeken voor problemen. Stimulerende omgeving: Hoe meer mogelijkheden het kind heeft om te leren, hoe beter het in staat is om zelfstandig te functioneren. Faalervaringen: Het is belangrijk dat kinderen leren omgaan met falen, omdat dit hen leert door te zetten en oplossingen te vinden. Te veel bescherming tegen falen belemmert deze ontwikkeling. Het is dus essentieel om het kind de kans te geven om te oefenen en zelf uitdagingen aan te gaan, zodat het leert omgaan met moeilijke situaties. 6.1 lichamelijke en cognitieve ontwikkeling stimuleren Lichamelijke en Cognitieve Ontwikkeling Stimuleren 1. Lichamelijke ontwikkeling: o De grotere lichaamsbeheersing ontstaat door rijping van zenuwbanen en spieren, die nog niet volledig ontwikkeld zijn bij de geboorte. 23 Samenvatting ontwikkelingspsychologie o Oefening heeft zin zodra het kind fysiek in staat is om bepaalde bewegingen uit te voeren. Het gebruik van hersenen, zenuwbanen en spieren stimuleert verdere ontwikkeling. 2. Prikkels en stimulatie: o Het is belangrijk om het kind vanaf de eerste dag diverse prikkels (visueel, auditief, tactiel, etc.) aan te bieden. o Dit kan door speelgoed, wandelen, taalgebruik, spelletjes en ruimte voor experimenten. De stimulatie moet echter gezond gedoseerd worden, met voldoende rust voor het kind. 3. Veiligheid en ontdekking: o Wanneer een kind mobiel wordt, begint het alles te verkennen. Veiligheid is dan cruciaal: er mogen geen gevaarlijke voorwerpen of situaties zijn. o Het kind moet beschermd worden tegen gevaren, maar ook de ruimte krijgen om te ontdekken. Consequente regels, zoals het vermijden van gevaarlijke voorwerpen, zijn belangrijk. 4. De eerste stapjes: o Wanneer het kind leert lopen, is het vaak onhandig en kwetsbaar. Het is een periode van vallen en opstaan. o Het kind is levenslustig en zoekt avontuur, maar heeft geen besef van gevaar, wat maakt dat de opvoeding uitdagender wordt. Samenvatting: Het stimuleren van de lichamelijke en cognitieve ontwikkeling vereist een balans tussen prikkels bieden, veiligheid waarborgen en ruimte geven voor ontdekkingen. Het kind ontwikkelt zich door oefening en ervaringen, terwijl het tegelijkertijd beschermd moet worden tegen gevaar. 6.2 Communicatieve ontwikkeling stimuleren 1. Actieve taalondersteuning: o Baby's leren veel door te kijken en te kopiëren. Actief taal aanbieden stimuleert de taalontwikkeling. o Opzettelijke (spel)situaties: § Prentenboekjes bekijken en benoemen. § Gedichtjes en verhaaltjes voorlezen (rijmvorm helpt voorspelbaarheid). § Herhalen van hand-klapspelletjes en kinderliedjes (bijv. "hoofd, schouders, knie en teen"). o Herhaling is belangrijk, kinderen houden van voorspelbaarheid. 2. Taal in het dagelijks leven: o Benoem dingen die je ziet of hoort (bijv. "hond" in plaats van "wafwaf"). o Spreek in volledige zinnen en leg acties uit (bijv. "we steken de arm in de pyjama"). o Vermijd het gebruik van verkleinwoorden of kindertaal. 24 Samenvatting ontwikkelingspsychologie 3. Interactie en luisteren: o Spreek met het kind en luister naar zijn geluiden en brabbels. o Reageer op de brabbeltaal als een gesprek (actie-reactie). o Versterk taal door te praten over wat het kind doet (spel, eten, etc.). Samenvatting: Taalontwikkeling kan gestimuleerd worden door actieve interactie via boeken, liedjes, dagelijkse gesprekken, en het reageren op de geluiden van het kind. Herhaling en eenvoud helpen het kind taal te begrijpen en te gebruiken. 6.3 sociaal- emotionele stimuleren 1. Gezonde hechtingsrelatie vanaf de geboorte: o Baby wordt verzorgd door te strelen, oppakken, spreken, lachen, en aanmoedigen. o De eerste stapjes en prestaties worden beloond en ondersteund, wat het kind motiveert om verder te verkennen. o Het kind leert dat falen geen probleem is, omdat het altijd wordt getroost en aangemoedigd. 2. Spontane hechting en plezier: o Meeste ouders beleven plezier in het stimuleren van de ontwikkeling van hun kind. o Het kind voelt de trots en aanmoediging van ouders, wat de ontwikkeling bevordert. 3. Ondersteuning bij hechtingsproblemen: o Wanneer de hechtingsrelatie moeilijk verloopt (bijv. door huilbaby of stress bij ouders), is professionele begeleiding belangrijk. o Ouders leren de signalen van hun kind te begrijpen en daarop sensitief en consequent te reageren (bijv. huilen betekent niet altijd honger). o Er wordt kennis gedeeld over eet- en slaapbehoeften, en geschikte spelvormen. 4. Actieve begeleiding: o Ouder-begeleiding door (spel)therapie helpt bij het oefenen van samen spelen en het verzorgen van het kind. Samenvatting: Sociaal-emotionele ontwikkeling wordt gestimuleerd door een gezonde hechting en zorgzame interacties. Bij problemen is professionele ondersteuning essentieel om ouders te helpen de signalen van het kind te begrijpen en passende reacties te geven. 6.4 omgaan met seksualiteit 1. Open houding en communicatie: 25 Samenvatting ontwikkelingspsychologie o Belangrijk vanaf het begin om een open houding te hebben over seksualiteit en lichaamsbeeld. o Voorkomt taboes en schaamte over het eigen lichaam en geslachtsdelen. 2. Normaal gedrag van baby’s: o Het aanraken van geslachtsdelen door baby’s is normaal in hun ontwikkeling. o Reageer rustig en bewust; blokkeer of verbied dit gedrag niet, maar geef ruimte voor zelfontdekking. 3. Zorg en veiligheid: o Zacht en liefdevol omgaan met het lichaam (bijv. tijdens bad- of verschoonmomenten) verhoogt het veiligheidsgevoel en bevordert een gezond zelfbeeld. 4. Benoemen van geslachtsdelen: o Gebruik de juiste termen voor geslachtsdelen vanaf het begin (bijv. piemel, spleetje) om schaamte te voorkomen. o Fantasienamen kunnen later ongepast zijn, dus kies gepaste woorden van het begin af aan. Samenvatting: Een open en liefdevolle benadering van seksualiteit helpt het kind een gezond zelfbeeld te ontwikkelen en voorkomt schaamte. Het is belangrijk om geslachtsdelen vanaf het begin correct te benoemen en het kind ruimte te geven om zijn lichaam op een gezonde manier te ontdekken. Hoofdstuk 3: de peuter 1. Lichamelijke ontwikkeling 1.1 zuiver lichamelijk Aspect Beschrijving Gewicht Rond 2jaar: 4x geboortgewicht Lengte Rond 2jaar : 175% geboortelengte Volwassen lengte: Jongens: 2x lengte op 2jaar Meisjes: 2x lengte op 2 jaar - 10a12cm Gebit Rond 18maanden: 6-8 tanden Tussen 2en 3jaar: melkgebit à volwassen eten 1.2 motorische ontwikkeling Grove Motoriek: 26 Samenvatting ontwikkelingspsychologie Rond 12-15 maanden zet de peuter zelfstandig zijn eerste stapjes. Ontwikkeling van lopen, klauteren en ontdekkingsdrang (exploratie). Gebruik van speelgoed zoals loopfietsjes, hobbelpaarden en ballen om bewegingsbehoeften te vervullen. Evenwichtsgevoel verbetert, waardoor de peuter minder afhankelijk wordt van volwassenen. Fijne Motoriek: Vaardigheden zoals kralen rijgen en bouwen met constructiemateriaal (bijv. Duplo). Zelfredzaamheidstaken zoals een broek optrekken, zichzelf wassen en eten met bestek. Gebruik van beide handen: voorwerpen doorgeven en vasthouden voor betere grip. Cognitieve en Zintuiglijke Ontwikkeling: Door beweging leert de peuter over afstandsbesef, tijdsbesef, ruimtelijk denken en lichaamsbewustzijn. Wisselwerking tussen motorische, zintuiglijke en cognitieve ontwikkeling is cruciaal voor begripvorming. Belang van Veiligheid: Het is essentieel om een veilige ruimte te bieden waarin de peuter kan bewegen. Regels moeten duidelijk worden gemaakt en gevaarlijke situaties voorkomen. Bijzondere Aandacht: Bij kinderen met een verstandelijke beperking is bewegingservaring noodzakelijk voor begripsvorming. Indien zelfstandig bewegen moeilijk is, moet dit samen met hen worden gestimuleerd. Definitie = De motorische ontwikkeling van de peuter verloopt snel en hangt nauw samen met de cognitieve en zintuiglijke ontwikkeling. Een veilige en stimulerende omgeving helpt om deze groei optimaal te ondersteunen. Vaardigheden: 1 – 1,5 j Leert stappen Kruipt trap op Kan in handen klappen 27 Samenvatting ontwikkelingspsychologie Neemt zelf drinkbeker vast en drinkt zonder morsen Bladert in boekjes Steekt lepel in mond maar houdt deze nog niet recht Maakt torens van 3 blokken Trekt strepen met potlood Belangstelling voor verwijderen van dekseltjes Vaardigheden: Kruipt overal zelfstandig op Gaat rennen en achteruitlopen Schopt tegen bal zonder om te vallen Kan gesloten rits openen 1,5 – 2 j Maakt krabbels Kan handen wassen Kan helpen bij aankleden Eet zelfstandig met lepel Links- of rechtshandigheid wordt stilaan duidelijk Vaardigheden: Gaat trap op en af met 2 voeten per tree en handen aan leuning Kan springen Maakt tuimelingen Kan bal werpen en opvangen 2 – 2,5 j Kan grote knopen van jas vast- en losmaken Kan grote kralen aan snoer rijgen Leert met vork eten Trekt (onder)broekje naar beneden Houdt potlood op juiste manier vast en tekent cirkels Vaardigheden: Kan op tenen lopen Loopt als volwassene trap op en af Kan op driewieler fietsen 2,5 – 3 j Kan op rechte lijn lopen Kan kleine kralen aan stevige draad rijgen Kan één bladzijde omslaan Kan zich alleen aan- en uitkleden (wil nog graag geholpen worden) Kan knippen 28 Samenvatting ontwikkelingspsychologie 1.3 zindelijkheid Zindelijkheid = controle over blaas- en darmfuncties, afhankelijk van lichamelijke rijpheid (hersenen, zenuwstelsel, spieren). Medisch gezien wordt verwacht dat een kind overdag droog is tegen 3,5 à 4 jaar; bedplassen wordt pas vanaf 5 jaar als probleem gezien (UZ Leuven, 2021). In onze samenleving wordt van kinderen vaak verwacht dat ze rond 2,5 jaar zindelijk zijn, (bijvoorbeeld vanwege de start van school.) Onrijpheid bij een kwart van de kinderen rond deze leeftijd kan leiden tot vertraging door tijdsdruk en te hoge verwachtingen. 2. Cognitieve ontwikkeling Cognitieve & motorische ontwikkeling = sterk verbonden; motoriek ondersteunt het leren. - Door rechtop te staan, ontdekt de peuter zijn omgeving vanuit een nieuw perspectief, hoewel dit nog beperkt blijft ("dwergjes in reuzenland"). - Communicatie en leren werken beter wanneer je op ooghoogte met de peuter praat en handelt. - De cognitieve ontwikkeling wordt gestuurd door drie aspecten: waarneming, geheugen en denken. 2.1 het waarnemen Zintuigen: Tegen het einde van het eerste jaar functioneren alle zintuigen optimaal. Peuters verkennen de wereld door te kijken, voelen, proeven, ruiken en luisteren. Ze kunnen een voorwerp herkennen via een ander zintuig dan waarmee ze het eerst waarnamen. - Spelletjes: Voorbeelden zijn dierengeluiden herkennen of een knuffel voelen in een zak. - Experimenteren: Peuters ontdekken veelzijdig gebruik van voorwerpen, zoals een doos om op te staan, iets te verstoppen of als hoed. Ruimte- en tijdsbeleving: Ruimte: Peuters leren afstand, verhoudingen (voor/achter, hoog/laag) en oriëntatie door beweging. Tijd: Ontstaat door dagelijkse routines te benoemen, zoals eten en daarna fietsen naar oma. 29 Samenvatting ontwikkelingspsychologie Lichaamsbesef: Peuters ontdekken zichzelf door een spiegel en leren hoe lichaamsdelen verbonden zijn. Wat ze niet zien (zoals rug of achterhoofd) is minder bewust, wat soms leidt tot vastzitten. 2.2 het geheugen Geheugen = beperkt en informatie wordt snel vergeten. Herhaling is nodig voordat iets beklijft. Peuters kunnen moeilijk verbanden leggen tussen vergelijkbare situaties (zoals stoelen thuis en bij oma). à Imitatiespel: Peuters bootsen graag volwassenen en herkenbare figuren na. Dit ondersteunt woordenschat, concentratie en doorzettingsvermogen. Voorbeelden zijn huishoudelijke taken naspelen, verkleden, of doktertje spelen. 2.3 het denken: pre-operationele fase ( 2-7jaar) Overgangsfase: Peuters starten in de sensomotorische fase met handelend denken, waarbij ze door experimenteren en oefenen kennis opbouwen. Rond 18-24 maanden maken ze de overgang naar het pre-operationele denken. - Symbolisch Denken: Ze beginnen problemen op te lossen door inzicht en kunnen handelingen in gedachten uitvoeren, zonder ze fysiek te proberen. Voorbeeld: nadenken over hoe een knikker uit een luciferdoosje gehaald kan worden. à Door de symboolfunctie kunnen peuters dingen voorstellen en ermee omgaan in gedachten, wat een snelle ontwikkeling van denken en taal stimuleert. Beperkingen: Het pre-operationele denken is nog statisch, star en niet volledig ontwikkeld, waardoor er vaak aandacht is voor wat het kind nog niet goed doet. 30 Samenvatting ontwikkelingspsychologie Kenmerken van pre-operationele fase Symboolfunctie bij Peuters Definitie: De pre-operationele fase begint wanneer peuters symbolen en voorstellingen gebruiken, waardoor hun denken loskomt van praktisch handelen. Ze kunnen zich dingen voorstellen die er niet echt zijn en "doen alsof." Verschijningsvormen van symboolfunctie: 1. Taal: Het kind gebruikt woorden om objecten aan te duiden (bijv. "ba!" voor een bal die wegrolt). 2. Symbolisch spel: Het kind imiteert activiteiten, zoals "brum brum" zeggen met een blokje om een auto na te spelen. 3. Tekeningen: Eerst krabbels, later begint het kind betekenis te geven aan zijn tekeningen (bijv. een "kopvoeter" die papa voorstelt). !! Belangrijk: Peuters kunnen verontwaardigd raken als volwassenen hun tekeningen niet herkennen. Egocentrisme Definitie: Peuters zijn egocentrisch, wat betekent dat ze niet in staat zijn zich in de plaats van anderen te verplaatsen. Ze zien de wereld uitsluitend vanuit hun eigen perspectief en kunnen niet bedenken wat anderen denken, voelen of zien. Voorbeelden: 1. Bij een experiment met een stripverhaal geven kinderen altijd hun eigen versie van het verhaal, zonder rekening te houden met de feitelijke situatie. 2. Een kleuter die de tafel dekt, heeft moeite met het correct leggen van mes en vork aan de overkant, omdat ze niet beseffen dat de situatie anders is voor iemand aan de andere kant. 3. Als een kind iemand uitnodigt voor zijn verjaardagsfeest, zal het zijn eigen vriendjes kiezen zonder te begrijpen dat die niet dezelfde zijn als de ouders’ vrienden. Ordenen à Peuters kunnen objecten sorteren op basis van specifieke kenmerken, zoals soort (bijv. poppen in een doos, auto's in een andere) of kleur (bijv. sorteren op hoofdkleuren). Ze kunnen eenvoudige inlegpuzzels maken met ongeveer 8 stukken. 31 Samenvatting ontwikkelingspsychologie Conservatie à Peuters begrijpen nog niet dat een verandering in de opstelling van een hoeveelheid (zoals het uit elkaar leggen van blokjes of het overgieten van water) de hoeveelheid zelf niet verandert. Ze laten zich vooral leiden door uiterlijke kenmerken (zoals hoogte van water in glazen) en kunnen niet in gedachten terugkeren naar de oorspronkelijke situatie (omkeerbaarheid in denken is nog niet ontwikkeld). 2.4 Fantasiedenken Peuters kunnen angstig reageren op situaties die ze niet begrijpen, à zoals luid geluid of stormachtig weer, vaak door hun fantasiedenken. Het is belangrijk om het kind gerust te stellen, zijn angst serieus te nemen en het niet alleen achter te laten. 2.5 leerprocessen Peuters leren door: Trial en error: Door uitproberen en fouten maken, zoals het zoeken van de juiste vorm voor blokken of het openen van kastjes. Versterking en verzwakking van gedrag: Gedrag wordt beïnvloed door beloningen of correcties, zoals aanmoediging bij stappen of terechtwijzen bij ongewenst gedrag. Modelleren en imitatie: Het kind leert door het gedrag van anderen na te doen, zoals zelf met een lepel eten of knikken 3. Communicatieve ontwikkeling 3.1 de eerste talige periode ( 1- 2,5jaar) Leeftijd Beschrijving 1jaar Eerste woordje: Het kind gebruikt een klank om een voorwerp of persoon aan 32 Samenvatting ontwikkelingspsychologie te duiden. Het realiseert zich dat woorden een symbool zijn. 18 maanden Twee-woordzinnen: Het kind begint twee woorden te combineren en maakt zijn taalgebruik communicatief. 2jaar Meerdere woorden: Het kind maakt langere zinnen en taal wordt steeds meer communicatief, hoewel de uitspraak vaak nog gebrekkig is. 2-3jaar Bedmonologen: Het kind praat tegen zichzelf, verwerkt gebeurtenissen en oefent met taal. Soms wordt fantasie en werkelijkheid door elkaar gehaald. 1,5jaar-3jaar Snelle toename in woordenschat: Van tientallen naar honderden woorden. Het kind begrijpt veel meer (passieve woordenschat) dan het actief gebruikt. Differentiatiefase: 2,5-3,5jaar Differentiatiefase: Sommige kinderen maken complexe zinnen, anderen blijven langer in de fase van taalverwerving. 3.2 babytalk Babytalk = de vereenvoudigde taal die volwassenen (en kinderen) gebruiken als ze tegen baby’s of jonge kinderen praten. Het omvat: Vereenvoudigde taal: Korte zinnen, veel herhalingen, verkleinwoorden (bv. boke, hondje), en klanknabootsingen (bv. tuut tuut). Hogere stem en trage, overdreven intonatie: Dit maakt het makkelijker voor het kind om te begrijpen. Geen persoonlijke voornaamwoorden: Vaak wordt de naam van het kind genoemd (bv. mama zal Annekes boke smeren). Bevorderend voor taalontwikkeling: Babytalk helpt kinderen om taal beter te begrijpen en stimuleert hun taalverwerving. Combinatie met 'gewone' taal: Het is belangrijk dat het kind ook 'gewone' taal hoort om correcte woorden te leren. 33 Samenvatting ontwikkelingspsychologie Voorbeelden van babytalkwoorden: dodo (slapen), kaka (ontlasting), miamiam (eten), woefwoef (hond). 4. Sociaal-emotionele ontwikkeling 4.1 Erikson: autonomie versus schaamte Erikson (1950) à De peuter ontwikkelt zich door de vraag: "Is het goed om mezelf te zijn?" De focus ligt op het ontwikkelen van zelfstandigheid en het verkennen van grenzen Succes en zelfvertrouwen: Wanneer een peuter succesvol zijn onafhankelijkheid verwerft, ontstaat er zelfvertrouwen. Het kind leert wat het wel en niet kan doen, afhankelijk van de ervaring van succes. Falen en schaamte Als de peuter faalt in het verkennen van zijn grenzen, kan schaamte ontstaan. Schaamte komt vooral voor als de grenzen verkeerd worden ervaren of als ouders niet adequaat begeleiden. De rol van ouders Overbeschermende of onverschillige ouders kunnen de ontwikkeling van autonomie belemmeren, wat leidt tot schaamte. Het kind heeft ruimte nodig om zijn grenzen zelf te ontdekken en te verkennen. Conclusie = Het vinden van de juiste balans tussen zelfstandigheid en grenzen is essentieel voor het voorkomen van schaamte en het bevorderen van zelfvertrouwen. 4.2 sociale ontwikkeling Scheidingsangst Oorzaakà Groeiend besef van het kind een apart individu te zijn, los van de ouder. - Tijdspunten: Scheidingsangst komt voor rond 8 maanden en opnieuw rond 17- 18 maanden. 34 Samenvatting ontwikkelingspsychologie Exploratie en Sociale Contacten - Exploratie: Peuters zijn gefocust op het onderzoeken van hun omgeving. - Sociale contacten: Het kind legt contacten met anderen (broertjes, zusjes, buren). - Egocentrisme: Peuters kunnen zich nog niet in anderen inleven en begrijpen niet het concept van delen. Interactie tussen Peuters Spelen: Peuters spelen vaak parallel, zonder interactie of begrip voor andermans gevoelens. à Ze nemen speeltjes af zonder te begrijpen dat dit de ander kwetst. Relatie met de Opvoeder 1. Gebondenheid: Peuters hebben sterke behoefte aan veiligheid en bescherming van de opvoeder. 2. Verzet: Peuters ervaren dat ze hun eigen gedrag kunnen bepalen (lopen, praten) en beginnen hun wil tegenover de volwassene te plaatsen. Emotionele wisselingen à Peuters kunnen boos worden (bijvoorbeeld "stoute mama") en daarna weer liefde tonen (kusjes geven). Ontwikkeling van Zelfstandigheid: - Non-lineaire ontwikkeling: De sociale en emotionele ontwikkeling verloopt niet rechtlijnig. à Het kind ontwikkelt zich van sterke aanhankelijkheid naar geleidelijke losmaking van de opvoeder. 4.3 emotionele ontwikkeling Evenwicht gehechtheid en exploratie (12-18maanden) Exploratie en Zelfvertrouwen: Tussen 12 en 18 maanden zoekt het kind steeds verder de wereld buiten de veilige haven (de moeder). Het heeft groot zelfvertrouwen en waagt zich verder weg, maar keert regelmatig terug naar de moeder om "bij te tanken". 35 Samenvatting ontwikkelingspsychologie - Veilige Haven: Het kind kan alleen nieuwe ervaringen aan zolang het kan terugvallen op de vertrouwde gehechtheidfiguur wanneer de druk van het nieuwe te groot wordt. - Oorzaak-gevolg: Peuters begrijpen nog maar beperkt oorzaak en gevolg en kunnen gevaarlijk gedrag vertonen. - Rustige reactie: Blijf rustig en overbreng geen paniek. Als het kind in een gevaarlijke situatie terechtkomt, help het dan rustig zonder van afstand te roepen. Emoties reguleren 1. Erkennen van Emoties Peuters ervaren vaak intense emoties. Het is belangrijk om deze emoties te erkennen en te benoemen (bijvoorbeeld: "Ik zie dat je boos bent"). Het benoemen van emoties helpt het kind zijn gevoelens te herkennen en uit te drukken. 2. Hulp bij Emotionele Regulatie Peuters kunnen hun emoties nog niet goed zelf beheersen. Help het kind zijn emoties op een gezonde manier te reguleren (bijvoorbeeld door te kalmeren zonder emoties te negeren of te onderdrukken). Stel grenzen bij ongepast gedrag (bijvoorbeeld slaan), maar erken de onderliggende emoties (bijvoorbeeld "Je bent boos omdat..."). Voorbeeldgedrag (Modelling) Ouders en opvoeders moeten zelf goed omgaan met emoties. Voorbeeldgedrag is essentieel: als je wil dat het kind rustig reageert, toon dan zelf kalmte en controle over je eigen emoties. 3. Excuses Maken Wanneer ouders of opvoeders fouten maken (bijvoorbeeld schreeuwen), moeten ze achteraf excuses aanbieden. Dit leert het kind hoe het een conflict kan oplossen en bevordert de verbinding tussen ouder en kind. 4. Geduld en Realistische Verwachtingen Verwacht niet van peuters dat ze emoties altijd goed kunnen reguleren. 36 Samenvatting ontwikkelingspsychologie Het is een leerproces; kinderen hebben tijd, steun en goede voorbeelden nodig om emoties effectief te leren beheersen. Meestal verbeteren de vaardigheden in het reguleren van emoties rond de lagere schoolleeftijd. 4.4 Identiteitsontwikkeling Ontluiken van zelfbewustzijn, ik-besef Fase Beschrijving Zelfbewustzijn en Afzonderlijk - Peuters ontdekken dat ze Bestaan zelfstandige eenheden zijn, los van hun ouders. - Ze kunnen zelfstandig handelen, zoals lopen, eten of in een kamer zijn zonder hun ouders. - Dit besef is zowel opwindend als angstaanjagend. Scheidingsangst en - Rond 17-18 maanden bereikt de Aanhankelijkheid aanhankelijkheid een piek door de angst om gescheiden te worden van de ouders. - Knuffels helpen het kind om deze scheiding te overbruggen. - Aanhankelijkheid bevordert de zelfstandigheid van het kind. Ontwikkeling van Ik-Besef - Peuters beginnen te begrijpen dat ze een ‘ik’ zijn met een eigen wil en acties. - Het proces van ik-besef vindt plaats van 18 tot 30 maanden. Experiment van Lewis en Brooks- Gunn toont aan dat kinderen tussen 18-24 maanden zichzelf herkennen in de spiegel Ontwikkeling van Zelfbewuste - Zelfbewuste emoties zoals Emoties schaamte, trots en verlegenheid ontstaan tussen 1,5 en 2 jaar. - Peuters tonen schaamte door bijvoorbeeld ogen neer te slaan of hun hand voor hun gezicht te houden. 37 Samenvatting ontwikkelingspsychologie - Ouders spelen een belangrijke rol in het erkennen en benoemen van deze emoties Beginnende koppigheid à Rond 1,5 jaar wil de peuter steeds meer dingen zelf doen (eten, drinken, tv aanzetten). Dit bevordert zijn zelfstandigheid en zelfvertrouwen, maar kan ook leiden tot gevaarlijk gedrag. Ouders moeten duidelijk zijn en uitleg geven waarom iets wel of niet mag. Separatie-individuatie = De peuter ontdekt zijn eigen wil en onafhankelijkheid, wat conflicteert met de behoefte aan gehechtheid. Dit kan verwarring veroorzaken bij zowel het kind als de ouders. Driftbuien en "Breath Holding Spell": Peuters kunnen in hun verzet driftbuien krijgen, waarbij ze soms tijdelijk stoppen met ademen (breath holding spell). Dit kan beangstigend zijn voor ouders, maar het is belangrijk dit gedrag niet te belonen door snel toe te geven. De nabijheid van de ouders blijft belangrijk. 4.5 beginnende morele ontwikkeling (Kohlberg) Pre-conventioneel niveau Ze handelen om straf te vermijden of beloningen te verkrijgen. Er is nog geen begrip van abstracte morele waarden of principes. Leren wat wel en niet mag Peuters leren wat ze wel en niet mogen door confrontatie met de regels van volwassenen. Aanvankelijk begrijpen ze ‘nee’ als reactie op hun acties, maar ze beseffen nog niet dat regels altijd gelden, zelfs wanneer de volwassene niet aanwezig is. Regels en het besef van consequenties Het duurt tijd voordat peuters begrijpen dat regels overal hetzelfde zijn (bijvoorbeeld niet met viltstiften op de muur tekenen, zelfs zonder volwassene in de buurt). 38 Samenvatting ontwikkelingspsychologie Ouders moeten consistent zijn in het handhaven van regels, omdat een wisselvallige houding het kind onzeker maakt. Ontwikkeling van een geweten Het ontwikkelen van een geweten is een langdurig proces. Pas later in de peutertijd begint het kind te begrijpen wat wel en niet mag, en ontwikkelt het moreel besef. 4.6 seksuele ontwikkeling Bewustzijn van het eigen lichaam àPeuters worden zich meer bewust van hun lichaam en leren hun geslacht kennen. Ze kunnen nieuwsgierig zijn naar hun eigen lichaam en dat van anderen. Normaal gedrag: Het aanraken van hun geslachtsdelen kan een prettig gevoel geven en is normaal. Het is belangrijk dit gedrag niet af te leren, maar wel grenzen aan te geven (bijvoorbeeld alleen thuis of op hun kamer). Vieze-woorden-fase Rond de leeftijd van drie jaar ontdekken peuters 'vieze' woorden zoals 'piemel' of 'poep'. Ze proberen grenzen uit en kijken hoe volwassenen reageren. Reageer rustig en maak duidelijke afspraken. Dichtbij de ouders àPeuters genieten van nabijheid, zoals knuffelen en samen een boekje lezen. Dit contact is belangrijk voor hun gevoel van veiligheid en waardering. 4.7 spelontwikkeling Kenmerken van spel: Spel is een activiteit zonder extern doel, gericht op plezier en bevrediging. Het is vrij en zelfgekozen. Spel creëert vreugde, zelfs bij thema’s die verwijzen naar droeve realiteiten. 39 Samenvatting ontwikkelingspsychologie Functie van spel = Het kind speelt om het spelen zelf; het onderscheidt niet tussen spel en noodzakelijke activiteiten zoals eten of baden. "Alsof"-realiteit: Spel weerspiegelt een nabootsing van de werkelijkheid en kan een serieuze bezigheid zijn. Activeringscyclus = Spel volgt een cyclus van spanning (opbouwen) en ontspanning (ontladen). De spanning mag niet te groot worden, zodat het spel plezierig blijft. Spel stimuleert de ontwikkeling op verschillende manieren Geheugen: Herkennen en terugvinden van dingen. Oorzaak en gevolg: Begrijpen van acties en reacties, zoals een muziekje door aan een koord te trekken. Probleemoplossing: Uitzoeken hoe iets werkt, bijvoorbeeld een poppetje in een auto plaatsen. Omgevingskennis: Ontdekken van eigenschappen zoals zacht, hard, groot, klein. Creatief denken: Plannen bedenken, zoals fietsen én een knuffel meenemen. Zelfkennis: Leren wat ze wel en niet kunnen, wat soms frustratie veroorzaakt. Tips om spel te stimuleren 1) Moedig spel aan en reageer positief. 2) Speel samen: lees boekjes, vertel verhalen, doe huishoudelijke taken samen. 3) Ga veel in interactie: speel spelletjes zoals kiekeboe en spiegelspelletjes. Wat betekent het als een kind niet niet speelt? behoefte aan aandacht of knuffel behoefte aan aanmoediging te veel spelaanbod of te weinig spelaanbod beginnende ziekte of pijn Spelen en omgaan met elkaar 40 Samenvatting ontwikkelingspsychologie Peuters spelen meestal alleen (solitair spel) of naast elkaar (parallel spel), maar niet samen. Sociaal spel ontbreekt door egocentrisme. Bij spelen met leeftijdsgenoten is toezicht van een volwassene nodig vanwege mogelijke conflicten en hun vaak hardhandige aanpak hiervan. Soorten spel: 1. Bewegingsspel Zeer vaak speelt het kind bewegingsspel waarbij hij zijn bewegingen oefent en zijn energie kwijt kan. Vb: Hij geniet van lopen, zich voortbewegen, fietsen op driewieler, overal op en af kruipen,... 2. Sensopathisch spel – destructief spel Kenmerken van sensopathisch spel 1) Peuters spelen graag met vormloos materiaal zoals zand, water, klei, of verf. 2) De tastzin is belangrijk: het materiaal wordt betast, gekneed en verkend. 3) Voorbeelden: knoeien met water en zand, in bad spelen, de kraan open en dicht draaien, in plassen lopen. Kenmerken van destructief spel 1) Spel draait om het verkennen en experimenteren met materialen zonder iets te creëren. 2) Typische activiteiten: laten vallen, schudden, gooien, scheuren, open- en dichtdoen (kastdeuren). 3) Peuters beleven meer plezier aan het omgooien van een toren dan aan het bouwen ervan. Conclusie: Peuters gebruiken spel om de wereld en materialen te ontdekken, met een focus op experimenteren en destructieve handelingen in plaats van creatie. 3. Beginnend constructiespel Aan het einde van de peuterperiode ontstaat constructiespel, Bv: spelen met een vormendoos, inlegpuzzels, grote Legoblokken of stapelbekers. Dit spel bevordert fijne motoriek, waarneming en denkvaardigheid. 41 Samenvatting ontwikkelingspsychologie 4. Imitatiespel Peuters bootsen volwassenen na en verwerken zo gevoelens. Dit spel is op zijn hoogtepunt in deze fase. Bv: Met speelgoed zoals een poppenservies, keukentje of garage spelen ze herkenbare situaties en de werkelijkheid na. 5. ondersteuningstips Professioneel orthopedagogisch begeleider à hebben de taak enerzijds de veiligheid te garanderen en anderzijds ontwikkelingsaspecten te bevorderen en dat kan op volgende manieren. 5.1 motorische ontwikkeling stimuleren Houd peuters goed in de gaten, ze kunnen nu stappen en overal bij. Geef speelgoed om voor zich uit te duwen of achter zich aan te slepen. Leer peuters veilig trap afgaan: zitten, benen naar beneden, en steunend op handen. Stimuleer herhaling van bewegingen voor oefening en plezier. Wees alert: peuters kunnen zelf deuren en flessen openen, en overal op klimmen. Laat peuters zelfstandig eten en accepteer geknoei als oefening 5.2 zindelijkheid stimuleren 1) Start zindelijkheidstraining pas als het kind er klaar voor is; te vroeg beginnen leidt tot problemen. 2) Reageer ontspannen, moedig aan, en geef complimentjes bij succes, maar overdrijf niet. 3) Straf ongelukjes niet; kinderen kunnen er vaak niets aan doen. 4) Stimuleer interesse in het potje of toilet door positieve reacties en het voorbeeld van huisgenoten. 5) Vermijd dwang, vooral tijdens de koppigheidsfase; dit kan weerstand of constipatie veroorzaken. 6) Wees niet overdreven hygiënisch: geen afkeer tonen voor ‘kaka’ en ‘pipi’, en leer kinderen niet vreemde toiletten te vermijden. 7) Werk samen met opvangouders en maak duidelijke afspraken over aanpak en timing. 8) Vermijd stigmatisering bij laattijdige zindelijkheid; ondersteun het kind en help discreet bij ongelukjes. 42 Samenvatting ontwikkelingspsychologie 5.3 communicatieve ontwikkeling stimuleren Belang van communicatie en nabijheid: Een kind moet veel taal horen; communiceren is essentieel. Nabijheid is belangrijk: peuters verstaan taal binnen 1,5-3 meter afstand. Sprekend handelen Ondersteun handelingen met woorden: “Nu je jas aandoen.” Praat over gebeurtenissen en dingen waar het kind mee bezig is. Luisteren en positief reageren Veel met het kind bezig zijn en écht luisteren. Corrigeer fouten subtiel door het juiste woord in een zin te herhalen zonder af te wijzen. Stimuleer fantasie door verhalen na te vertellen of plaatjes te bespreken. Boekjes, verhaaltjes en liedjes Voorlezen en samen lezen versterken taalvaardigheid en fantasie. Herhaling van verhalen en liedjes is leerzaam en leuk voor kinderen. Luister naar verhaaltjes of liedjes op cd of Spotify om taalontwikkeling te stimuleren. Taalspelletjes en humor: Spellen zoals lotto en memory stimuleren woordenschat. Maak taalgrapjes en raadsels: “De hond zegt ‘miauw’” of “Het is grijs en heeft een slurf.” Voorbeeldgedrag à Gebruik respectvolle taal en toon; kinderen imiteren woorden en gedrag. Tips bij vertraagde taalontwikkeling: Blijf rustig en vergelijk niet te veel met andere kinderen. Stimuleer spelenderwijs met boekjes of uitstapjes zoals de zoo. Wacht bij gebaren; laat het kind vertellen wat het wil. Vermijd stress en dwing het kind niet om te praten of op te treden. Stel realistische eisen en toon begrip voor het tempo van het kind. 5.4 omgaan met de koppigheid van een peuter 43 Samenvatting ontwikkelingspsychologie 1. Zelfstandigheid stimuleren Geef het kind keuzes om betrokkenheid en samenwerking te bevorderen, bijvoorbeeld: “Wil je je blauwe jas of je dikke trui aan?” Pas de omgeving aan voor meer zelfstandigheid, zoals een kinderbestek, kapstok op kinderhoogte, of velcroschoenen. 2. Vaste gewoonten en rituelen Creëer voorspelbare routines, zoals een vast ritueel voor het slapengaan (pyjama, beertje toedekken, liedje zingen). Dit geeft structuur en veiligheid. Peuters verlangen naar een vaste volgorde van gebeurtenissen, wat kan helpen bij het voorkomen van frustraties. 3. Zelfredzaamheid aanmoedigen Laat de peuter zelf eenvoudige taken doen, zoals zijn neus snuiten, wat de zelfstandigheid bevordert. De beginnende koppigheid komt vaak voort uit de wens om alles zelf te doen, niet uit boosheid. 4. Geduld en tijd Zorg voor geduld en geef de peuter de tijd om dingen zelfstandig te proberen, ook al levert het wat rommel op. P86- 89 tips peuter lezen 5.5 omgaan met seksualiteit Seksualiteit bespreken: 1. Beantwoord vragen over seksualiteit op een geschikte manier voor de leeftijd van het kind. Stel eventueel de vraag terug: "Wat denk jij zelf?" 2. Als je het antwoord niet weet, zeg dan dat je er later op terugkomt. 3. Gebruik boeken om het thema bespreekbaar te maken en laat zien dat er geen taboe is op dit onderwerp. 4. Als spelletjes te ver gaan, zoals 'doktertje spelen', moet je ingrijpen als er oncomfortabele of pijnlijke situaties ontstaan. Eetlust stimuleren: Geef je kind inspraak in wat er op zijn bord komt om de eetlust te bevorderen. Schep kleine hoeveelheden op zijn bord en maak van de maaltijd een rustig moment. 44 Samenvatting ontwikkelingspsychologie Ga in op voorkeuren, zoals ongescheiden eten of specifieke snacks, om de maaltijd aangenamer te maken. Hoofdstuk 4: De kleuter De kleuterleeftijd (2,5-3 jaar tot 5-6 jaar) is een cruciale fase, gekenmerkt door belangrijke mijlpalen zoals zindelijkheid en geen middagslaap meer. Kleuters leren onderscheid maken tussen wat mag en niet mag, zich aanpassen in een groep, speelgoed delen en speels leren (zoals kleuren en begrippen). Ze ontwikkelen zich sociaal en emotioneel, voelen zich steeds meer comfortabel in hun eigen huid en komen in contact met volwassenen en leeftijdsgenoten. Veel van deze vaardigheden leren kleuters spontaan door spel 1. Lichamelijke ontwikkeling 1.1 zuiver lichamelijke ontwikkeling Lichamelijke Groei van de Kleuter (4-6 jaar) Lengte en gewicht: o Tussen 4 en 6 jaar is een kleuter gemiddeld 1m tot 1m20 groot en weegt tussen 16 en 21 kg. Lichaamsverhoudingen: o Ledematen worden langer en gespierder, het mollige uiterlijk verdwijnt. o De borst en heupen worden breder. Samenvatting: Kleuters groeien flink, zowel in lengte als gewicht, en hun lichaamsverhoudingen veranderen van mollig naar meer gespierd en langer. 1.2 motorische ontwikkeling Grove motoriek: Ontwikkeling: o Ze ontwikkelen goed evenwichtsgevoel en coördinatie bij bewegingen. o Kunnen complexe bewegingen uitvoeren zoals hardlopen, fietsen zonder zijwieltjes, achter een bal aan lopen, en dansen. Fysieke activiteit: o Kleuters zijn vaak in beweging, onvermoeibaar en herstellen snel van inspanningen. o Ze zijn trots op hun lichamelijke prestaties: “Kijk eens hoe sterk ik ben, hoe hard ik kan lopen, hoe hoog ik kan springen.” 45 Samenvatting ontwikkelingspsychologie Evenwicht: o Op 5 jaar is de evenwichtsbeheersing goed ontwikkeld. o Balanceren op muurtjes en hekjes is een favoriete activiteit. Voltooiing van ontwikkeling: o Aan het einde van de kleuterleeftijd is de grove motoriek volledig ontwikkeld. Daarna ligt de focus op spierkracht en behendigheid. Fijne motoriek Ontwikkeling van vaardigheden: 3 jaar: Kunnen eten met een vork, een grote bal opvangen en in een richting gooien. 3-4 jaar: Gebruiken mes en vork, leren een bal opvangen en vormen met de handen. 4-5 jaar: Kunnen een kleine bal met beide handen vangen. 5-6 jaar: Kunnen veters strikken, knippen en tekenen met een 'volwassen greep'. Zelfredzaamheid: Tegen het einde van de kleuterleeftijd kunnen veel kinderen hun eigen naam schrijven. Spel en speelgoed: Jongere kleuters spelen met grotere blokken, oudere kleuters met kleinere bouwelementen. Kleuters houden van tekenen, knutselen en knippen. Lateralisatie à Sommige kleuters ontwikkelen een voorkeur voor de rechter- of linkerhand, zichtbaar bij het vasthouden van een lepel, potlood of trappen op een trap. 2. Cognitieve ontwikkeling à Verbinding met motoriek: Cognitieve en motorische ontwikkeling zijn nauw met elkaar verbonden. De motorische ontwikkeling speelt een belangrijke rol in de cognitieve groei van de kleuter. 46 Samenvatting ontwikkelingspsychologie Bepalende factoren: De cognitieve ontwikkeling wordt beïnvloed door drie hoofdprocessen: Waarnemen Geheugen Denken 2.1 het waarnemen à Tijdens de kleutertijd wordt de waarneming van kinderen preciezer. Aan het einde van deze fase kunnen ze gelijksoortige figuren onderscheiden en letten ze op kleine details. Deze vormherkenning en richtingsbewustzijn zijn essentieel voor het leren lezen. 2.2 het geheugen Leeftijd 3-6 jaar = Het geheugen van kleuters verbetert aanzienlijk. - Op 3 jaar: Kleuters kunnen korte en eenvoudige tekstjes leren, zoals liedjes en versjes. - Op 5 jaar: Ze leren langere liedjes en verhaaltjes vanbuiten en herinneren zich goed wat er gebeurt in terugkerende situaties (bijv. slaaprituelen, winkelbezoek). Herinneren van gebeurtenissen: 3-jarigen kunnen terugkerende gebeurtenissen goed navertellen, terwijl 5-jarigen ook beter zijn in het onthouden van unieke gebeurtenissen. Spontaan vs. intentioneel onthouden: Kleuters onthouden voornamelijk spontaan, terwijl het intentioneel leren (zoals studeren) pas bij oudere kinderen goed ontwikkeld is. 2.3 het denken: pre-operationele fase (2-7jaar) Fase volgens Piaget: Kleuters bevinden zich in de pre-operationele fase. 47 Samenvatting ontwikkelingspsychologie Kern van de fase: Representatie – het gebruiken van symbolen om afwezige objecten en gebeurtenissen voor te stellen. Vermogen om voor te stellen: Ze kunnen zich dingen voorstellen die er niet echt zijn (bijv. doen alsof). (Zie hoofdstuk Peuter: Meer details over de kenmerken van deze fase.) 2.4 fantasiedenken à De peuter en kleuter kunnen nog geen onderscheid maken tussen fantasie en werkelijkheid (Piaget, 1929). Alles is mogelijk in het denken van de kleuter. Veel is voor hen onbegrijpelijk. Motieven om te fantaseren : Zichzelf geruststellen bij angstige situaties à Fantasie helpt een kind zich veiliger te voelen, bijvoorbeeld door zich een zorgfiguur voor te stellen. Een oplossing vinden voor een vraag à Kinderen gebruiken fantasie om onbegrijpelijke situaties, zoals de werking van een stofzuiger, te verklaren. Een emotioneel probleem verwerken à Spel biedt een manier om emotionele gebeurtenissen, zoals een overlijden, te begrijpen en te beheersen. Een onmogelijke wens toch een beetje in vervulling zien gaan à Fantaseren maakt onmogelijke dromen, zoals een paard bezitten, deels waar. Een kleuter kan wensen dat hij een paard heeft en hierover fantaseren. à Een ingebeeld vriendje biedt steun en helpt het zelfbeeld te versterken. Kenmerken van het fantasie denken Kenmerk 1: animisme à Het kind geeft levenloze objecten menselijke eigenschappen, zoals gevoelens of een wil. Voorbeeld: Een deur waaraan het kind zich stoot, wordt een “stoute deur.” 48 Samenvatting ontwikkelingspsychologie Kenmerk 2: fysiognomisch waarnemen à Objecten lijken een uitdrukking te hebben, zoals een gezicht met emoties. Voorbeeld: Een boom met hangende takken is “verdrietig.” Kenmerk 3: artificialisme à Alles lijkt door iemand gemaakt. Voorbeeld: Een reus heeft de bergen gemaakt. Kenmerk 4: finalisme à Alles heeft een bedoeling of doel, wat kleuters uitdrukken in veel “waaromvragen.” Voorbeeld: “Waarom schijnt de maan ’s nachts?” Kenmerk 5: irrationele verbanden à Kleuters leggen oorzakelijke verbanden tussen willekeurige gebeurtenissen. Voorbeeld: Als het sneeuwt, denkt het kind dat zijn verjaardag eraan komt. Kenmerk 6: magisch denken à Het kind denkt dat zijn wensen of handelingen de werkelijkheid beïnvloeden. Voorbeeld: “Als ik op de witte strepen van het zebrapad loop, krijg ik een cadeautje.” 2.5 schoolrijpheid à Kleuters leren al spelend en werkend veel nieuwe vaardigheden en worden voorbereid op het lager onderwijs, met nadruk op voorbereidend lezen en rekenen. Voor toelating tot het lager onderwijs moet een kind: Een hele dag zonder zorgfiguren kunnen. Samenwerken en zich aanpassen aan anderen. Redelijk kunnen concentreren. Basisbegrippen kennen zoals links/rechts, erbij/eraf, groot/klein, op/onder. 49 Samenvatting ontwikkelingspsychologie De psychische functies (waarnemen, geheugen, denken) moeten voldoende ontwikkeld zijn 2.6 het verschil tussen horen en luisteren Horen: Geluid waarnemen en herkennen als een signaal, bv. een stem. Luisteren: Begrijpen wat er wordt gezegd; dit vereist meer complexiteit. Luisterafstand bij kinderen: Kinderen luisteren slechts effectief binnen een afstand in meters gelijk aan hun leeftijd (bv. 3 meter op 3 jaar). Vanaf 5 jaar luisteren kinderen bijna als volwassenen, tot maximaal 10 meter. Voor effectieve communicatie: praat binnen de luisterafstand, anders reageren kinderen alleen op het signaal zonder te begrijpen. 3. Communicatieve ontwikkeling 3.1 differentiatiefase (2,5-5jaar) Aspect Beschrijving Voorbeelden Taalregels leren Kinderen leren meervoud, - "Ik klimde" (i.p.v. klom) werkwoordvervoegingen, - "Het heeft gewit" (i.p.v. het lidwoorden, persoonlijke heeft gesneeuwd) voornaamwoorden en langere zinnen. Ze maken fouten door nieuwe regels onjuist toe te passen. Uitspraak verbeteren Woorden worden beter "Niet frommel doen" (foutje bij uitgesproken. Zinnen worden jongere kleuter) langer en duidelijker. Creatieve taal Kleuters verzinnen zelf woorden - "Zanten" (spelen in de die logisch en begrijpelijk zijn. Hun zandbak) taalgebruik wordt fantasierijk en - "Water houdt veel van zeep, beeldend hé?" Nieuwsgierigheid en Veel vragen stellen over alles om "Waarom schijnt de zon?" vragen hen heen. Eerst eenvoudige - "Waarom is de lucht blauw?" vragen ("Wat is dat?") en later 50 Samenvatting ontwikkelingspsychologie meer complexe ("Waarom is het gras groen?"). Pragmatische Kinderen leren hoe taal wordt - "Warm hé, mama, mag ik een taalontwikkeling gebruikt in sociale situaties. Ze ijsje?" werkt beter dan "Ik wil begrijpen dat beleefd vragen of een ijsje!" inleiden effectiever is. Betere woordenschat Dingen krijgen precieze namen in - Eerst heet alles "toe-toe" plaats van algemene aanduidingen. (auto), daarna leren ze het verschil tussen een raceauto en vrachtwagen Contact door taal Kinderen gebruiken taal niet alleen om - Praten om aandacht te krijgen of te leren, maar ook om contact met om te spelen. anderen te zoeken. 3.2 voltooiingfase ( na 5jaar ) Aspect Beschrijving Voorbeelden Taalregels beheersen Kinderen kennen nu de - "Ik zeg de eerlijkheid" meeste taalregels en (i.p.v. waarheid) passen deze toe, hoewel - "Dank u voor de soms nog met lekkerheid" (bij taart) experimenten of in plechtig taalgebruik. Woordenschat bepaald Kinderen ontwikkelen Namen van door interesse een gespecialiseerde verschillende woordenschat gebaseerd dinosaurussen op hun interesses, zoals - Technische termen dieren, voertuigen, of over auto's of sport dinosaurussen. Overdreven plechtig Kinderen gebruiken - "Als ik zo vrij mag taalgebruik nieuwe woorden of zijn, ik lust geen uitdrukkingen te pas en fruitsla." te onpas, vaak in een - "Laat ons nu overdreven of formele broederlijk delen." stijl. - "De grote dag is aangebroken." Tijdelijke taalfixaties Sommige woorden of "Ik wil trouwens wel uitdrukkingen worden een appel." (overmatig tijdelijk veel gebruikt, gebruik van