Document Details

UpscaleHarp

Uploaded by UpscaleHarp

KdG

Tags

psychology human behavior cognitive psychology science

Summary

This document provides an overview of psychology, discussing its scientific nature and different perspectives, including biological, cognitive, and psychodynamic approaches to understanding human behavior. It examines methods and concepts related to psychological study, emphasizing the scientific method.

Full Transcript

Psychologie Wetenschappelijkheid van de psychologie --------------------------------------- Psychologie= de wetenschappelijke studie v.h. gedrag en de onderliggende mentale processen. 4 belangrijke elementen: - Wetenschappelijkheid - Het gedrag - De studie - De mentale processen Wat...

Psychologie Wetenschappelijkheid van de psychologie --------------------------------------- Psychologie= de wetenschappelijke studie v.h. gedrag en de onderliggende mentale processen. 4 belangrijke elementen: - Wetenschappelijkheid - Het gedrag - De studie - De mentale processen Wat maakt psychologie tot een wetenschap? ### 3 criteria's - Objectief waarneembaar - Systematische observatie - Eenduidige uitspraken ### Wetenschappelijke methodes (Zimbardo) 1. Ontwikkelen van een hypothese 2. Verband onderzoeken in een gecontroleerd experiment 3. Verzamelen van de onderzoeksresultaten op een objectieve manier 4. Analyse van de gegevens 5. Bekendmaken en bediscussiëren van de resultaten - Representativiteit - Significantie - Betrouwbaarheid - Validiteit ### Doelstellingen van de psychologie Theoretische psychologie= wetenschappelijke schrijfwijze belangrijk. De theoretische psychologie heeft deze discussie nodig omdat men tot doel heeft algemene uitspraken of wetmatigheden over gedragingen te formuleren. 3 doelstellingen 1. Beschrijven 2. Verklaren 3. Voorspellen toegepaste psychologie= men wil vooral het gedrag gaan beïnvloeden gedrag: gedrag is een zinvolle reactie op een zinvolle stimulus. We maken een onderscheid tussen een betekenisloze stimulus en een zinvolle stimulus. Dit wil zeggen dat de persoon betekenis betekenis heeft gegeven aan de stimulus. Anderzijds maken we ook een onderscheid tussen een automatische fysiologische reactie en de zinvolle reactie of een reactie die de persoon bewust of onbewust gekozen heeft. Objectief waarneembaar/interpretatie\ stimulus en fysiologische reactie zijn objectief waarneembare aspecten soms niet met blote oog maar hartslag,.. Interne processen horen hier niet bij. Om te weten welke interne processen maken dat een stimulus omgezet wordt in een zinvolle situatie en dat leidt tot een zinvolle reactie, dan gaan we gaan interpreteren of moeten meer informatie krijgen. ### Wat zijn interne processen? Het feit dat deze niet zomaar waarneembaar zijn maakt het moeilijk om ze toetsbaar te maken zoals vereist wordt in de wetenschappelijk methode. Binnen de experimentele psychologie wordt veel werk verzet om die interne processen toetsbaar te maken. moeilijk om zeker te zijn wat je wil meten noemen we de validiteitsvraag\ een reden waarom dezelfde zaken zo vaak onderzocht moeten worden.\ Resulttat in verschillende onderzoeken zijn in psychologie zelden hetzelfde ### Wanneer nemen we dan iets voor 'waar' aan? Convergerende evidentie= hoe meer verschillende onderzoeksresultaten in dezelfde richting wijzen hoe dichter we bij de waarheid denken te komen.\ uitspraak Einstein: een conclusie is de plaats waar we het denken moe zijn. Korte geschiedenis van de psychologie Structuralisme: ook wetenschappelijke psychologen gingen op zoek naar de bouwstenen, de structuur, van de menselijke psyche.\ functionalisme: John Dewey vond de vraag 'hoe het bewustzijn ons zou kunnen helpen om de problemen van alledag beter te handelen.' Een belangrijke inspiratiebron. ### Verschillende invalshoeken Biologische invalshoek: de rol van de erfelijkheid, het zenuwstelsel en het endocriene stelsel van ons gedrag. De studie van hersengolven, effecten van neurologische aandoeningen op ons gedrag behoren tot hun studieterrein. Evolutionaire invalshoek: Na Darwin zoeken psychologen de verklaring van ons gedrag in wat we oververven van onze grootouders en vooral waarom dat gedrag toen en nu nuttig was. Het functionalisme van een bepaald gedrag leidt tot natuurlijke selectie. ! zeer populair voor eenvoudige verklaring maar wetenschappelijke grond hiervan is bedenkelijk! Cognitieve invalshoek: op zoek naar de mentale processen die ons gedrag beïnvloeden.\ Ook de volgende visies zijn overtuigd van de invloed van onze verwerking van de externe stimuli.\ Alleen deze visie bestudeert zo expliciet.\ \ psychodynamische invalshoek: was zeer populair vorige eeuw. Met Freud voorop dacht men dat de menselijke geest gestuurd wordt door onze energie die zich door psyche begeeft. Verdrongen herinneringen, seksuele verlangsveroorzaken sterke impulsen die ons vanuit het onbewuste reageren. De slaap is 'de koninklijke weg' naar het onbewuste. Deze visie heeft sterke invloed ontstaan psychotherapie, gesprekstherapie in verschillende vormen. Humanistische invalshoek: draait om persoonlijke groei, zelfontplooiing en het idee dat mensen inherent goed zijn.\ Tegenhanger: psychodynamische invalshoek Hedendaagse psychologie Eclectisch werken= meer toegepaste psychologie dan wetenschappelijke psychologie. Ze werken vaak eclectisch ze maken gebruik van verschillende inzichten uit verschillende stromingen.\ \ Het belang vvan biologie?\ Dit werd duidelijk door de ontdekkingen in geneesunde biologie en neurologie. Het belang van erfelijkheid voor verschillende eigenschappen wordt steeds bevestigd door tweelingenonderzoek. Onmisbaarheid van cognitieve processen\ Mensen leren constant daarvoor is het verwerken van informatie, het combineren met geheugen belangrijk. Eerst slecht uiterlijk waarneembaar gedrag beschouwd werd, wordt de rol van cognities in processen nu uitvoerig bestudeerd. Rationele mens\ De band van een mens met een groep heeft een belangrijke invloed op ons psyche. Deze factoren worden steeds meer betrokken in het psychologisch onderzoek. Terreinen in de psychologie Theoretische psychologie - Algemene psychologie\ bestudeert gedrag of gedragprocessen van de normale volwassen mens. Abstracte verschillen tussen mensen, geïsoleerd van andere mensen, niet levensechte situaties, experimenteel te werk, intresse in de werking, functioneren van de gedragsprocessen. - Differentiële, persoonlijkheids- en individuele psychologie\ bestudeert verschillen tussen de mensen voor relatief constante persoonlijkheidskenmerken zoals het karakter, en een aantal vaardigheden. Verschillen worden vastgelegd en beschreven maar ook verklaard door het belang van erfelijkheid en milieu als oorzaken van verschillen. - Psychopathologie\ bestudeert afwijkende gedragingen, gedrag van de psychisch gestoorde mens. Nu beschouwt men deze eerder als uiterste polen van één continuën met een ambivalente middencone. Vroeger een striktere scheiding. - Sociale psychologie\ studie v.h. gedrag van mensen (en dier) als sociale wezens, in interactie met soortgenoten. ### Toegepaste psychologie = maakt gebruik van kennis en inzichten die verworven worden om de verhouding tussen mens en zijn milieu/omgeving zo optimaal mogelijk te maken. Men probeert in harmonie te bewerken tussen het individu en zijn milieu 1. Door het individu aan te passen aan het bestaande milieu 2. Door het milieu aan te passen aan he individu aan de mens 3. Zowel aan de persoon als aan het milieu werken om de aanpassing te bevorderen. Vb. toegepaste psychologie 1. Forensische psychologie: toegepast op recht en rechtspraak ! lijkt op forensische psychiatrie! 2. Gezondheidspsychologie: na gaan hoe men het gedrag kan beïnvloeden dat gezondheidsbepalend is. 3. Onderwijspsychologie: zoeken hoe ze het onderwijs kunnen optimaliseren ### Onderzoeksmethoden in de psychologie Goede methoden zijn het beste wapen tegen fouten in de psychologie. (2 methoden) 1. Beschrijvende methodes\ = onderzoekers mogen het gedrag beschrijven, maar niet een oorzakelijke verklaring geven. - De gevalstudie\ gedetailleerde beschrijving, gebasseerd op nauwkeurige ovservatie, eventueel testonderzoek, analyse van de levensgeschiedenis en op alles wat het inzicht in de persoon kan vergroten - Observatie\ beschrijven van het gedrag, zoals het zich voordoet in de natuurlijke omgeving\ ! kan ook in laboratorium dan bouwt de onderzoeker een bepaalde situatie met controle over wat er kan gebeuren! - Survery (enquête, peiling)\ = vragenlijsten over verhoudingen en opinies\ voordeel: grote hoeveelheden informatie van grote groepen mensen\ nadeel: weten of men de informatie kan veralgemenen, representatief voor doelgroep - De test\ mensen moeten een reeks opdrachten oplossen of vragen beantwoorden\ doel: persoonlijkheidskenmerken te meten, om emotionele toestanden te achterhalen.\ nadeel: niet eenvoudig om een valide en betrouwbare test te ontwerpen 2. Verklarende methodes =in verklarend onderzoek trachten wetenschappers te weten te komen of twee of meer verschijnselen verband met elkaar houden. Om die verschijnselen te meten kan wel gebruik gemaakt worden van beschrijvende methodes. - Experiment\ Om de oorzaken van een bepaald gedrag te achterhalen\ voordeel: verschillende factoren onder controle kan houden één variabele onder controle onafhankelijke variabele onderzoeker observeert dan de gevolgen. - Correlatie-onderzoek\ =wordt onderzocht welke variabele in dezelfde richting variëren - Positieve correlatie (+1.00): wanneer de ene variabele meer voortkomt, de andere in dezelfde richting meer voorkomt - Negatieve correlatie (-1.00): wanneer de ene variabele evenredig toeneemt met de afname van de andere variabele Leerpsychologie ### Inleiding Moderne leerpsychologen gaan uit van de stelling dat leerprocessen hiërarchisch en evolutionair geordend kunnen worden. 1. Gewenningsleren (habituatie) en sensitisatie 2. Associatieleren 3. Cognitief of symbolisch leren Het idee bij deze indeling is dat de hogere leerprocessen de lagere omvatten, ze sluiten elkaar dus niet uit. ### Gewenningsleren: habituatie en sensitisatie In dagelijks leven voordurend prikkels of stimuli(s) op ons af. Aandacht aan al die prikkels geven=onmogelijk. We selecteren automatisch o.b.v. relevantie. 1. Habituatie\ Door herhaaldelijk dezelfde prikkels kan leren optreden. Wanneer gebeurtenis geen noemingswaardige gevolgen heeft kan gewenning optreden.\ voorwaarde: prikkel verandert niet De mogelijkheid tot habituatie = aangeboren\ Mensen verschillen in de mate waarin ze kunnen habitueren. 2. Sensitisatie\ = geleidelijk aan gevoeliger worden voor een prikkel (tegenovergestelde van habituatie)\ herhaling heeft relevante gevolgen Oorspronkelijk wijzen habituatie en sensitisatie naar de fysiologische verwerking van zintuigelijke prikkels zoals licht, temeratuur, geluid,... SRC Associatieve leertheorieën Pavlov, Thorndike & Skinner hebben hun leertheorieën (dieren en mensen)\ Ze gaan ervan uit dat dieren en mensen o.b.v. ervaringen verbindingen gaan leggen tussen een fysische prikkel (s) en een bepaald gedrag (R). Deze verbindingen zijn louter fysiologisch van aard zoals een reflex. Een gedragsreactie is van daaruit slechts een complexe reflexreactie.\ SRC ### Klassieke conditionering Pavlov Zijn onderzoek droeg bij tot het ontstaan van het behaviorisme, fysiologisch georiënteerde stroming binnen de psychologie. ! in geïsoleerde kooi, hond kon voedsel niet zien! 1. Schematische voorstelling 2. Resultaten - Iedere neutrale prikkel kan geconditioneerd worden - De grootte en snelheid nemen toe bij meer beurten - Na een tijd/aantal beurten kwijlt de hond niet meer extra Vb. in reclame, begeleiding 3. Kenmerken klassieke conditionering - Prikkelsubstitutie door contiguiteït\ =OVS wordt vervangen door VS\ als OVS en VS samen herhaalt worden - Respondents (=gladde spieren)\ =onwillekeurige gedragingen reflexmatige gedragingen (vb. bleek worden) - Leerproces verloopt passief (Vr wordt onontkoombaar ontlokt) - Leerproces wordt ancedent gecontroleerd gedrag bepaald door iets dat eraan vooraf ging: prikkelgedrag 4. Principes die aansluiten bij Klassieke conditionering - Uitdoving van de geconditioneerde reactie en spontaan herstel\ Wanneer onvoorwaardelijke prikkel systematisch en gedurende lange tijd niet meer volgt op de voorwaardelijke prikkel, zal de voorwaardelijke reactie verdwijnen.\ connectie tussen V.S. en V.R. verdwijnt\ \ Geleerde reactie niet verdwenen maar onderdrukt (2 fenomenen) - Sprake van spontaan herstel van de geleerde reactie\ (vb. 1 dag later kwijlde de hond terug bij geluid bel) - Geleerde reactie zal meestal zeer snel opnieuw te conditioneren\ (vaak volstaan 1 of 2 aanbiedingen van de O.V.S. met de V.S. samen) - Aversieve conditionering\ is een vb. van therapeutische techniek (gebruikt in de gedragtherapie)\ doel: het afleren van een ongewenst gedrag\ vb. experiment met kleine Albert (Watson) - Conditionering van hogere orde\ Elke prikkel kan een bekrachtiger, beloning worden door associatie met een al bekrachtigde prikkel. Bekrachtigde prikkel werkt al als een beloning\ vb. belgeluid geconditioneerde speekselreactie\ belgeluid lichtflits\ lichtfits geconditioneerde speekselreactie - Prikkelgeneralisatie of stimulusgeneralisatie\ Als conditionering met geluid is en je verandert lichtjes de toonhoogte VR zal toch optreden proefpersoon reageert op 2 fysisch verschillende prikkels\ = prikkelgeneralisatie\ Is het verschil te groot dan komt prikkelgeneralisatie niet meer voor - Prikkeldiscriminatie of stimulusdiscriminatie\ belangirjk om te leren verschilend reageren o situaties die verschillend zijn, ook al lijken ze veel op elkaar. Het verschillend reageren = proces prikkeldiscriminatie, die een soort rem is op prikkelgeneralisatie (vb. gsm buurman zelfde geluid = reflex kijken eigen gsm, ander geluid = geen reactie - Experimentele neurose\ Pavlov gaf de honden keuze tussen cikel en ellips. Deze taak was stressvol want 1 stimulus = voedsel, andere stimulus = pijnlijke electische schok\ Langzamerhand liet hij ellips meer op cirke lijken.\ Hond was in de war en begon te grommen, bijten naar begeleiders. Omdat zulke geagiteerde reacties lijken op het gedrag van 'neurotische mensen' die geïrriteerd zijn en defensief worden bij moeilijke keuzes dit gedragspatroon = experimentele neurose. ### Operante conditionering (Thorndike en Skinner) Hier garanderen we de gedragingen o.b.v. de prikkels die eruit volgen. Ook wel instrumentele conditionering genoemd.\ S(d) R(n) C 1. Thorndike (basis operante conditionering): leren dor gissen en missen en de wet van het effect\ \ wet van het effect (Thorndike) - Vele pogingen en het effect van de handeling succes oplevert dan zal de lerende dat gedrag in de toekomst opnieuw proberen. (situatie is bekrachtigd door succes) - Vele pogingen en het effect van de handeling is niet succesvol dan zal de lerende ondervinden dat gedrag geen zin heeft (handeling niet bevestigd door succeservaring 2. Kenmerken: operante of instrumentele conditionering - Het leerproces is een respons substitutie o.b.v. contingentie\ contingentie is relatie tussen het gedrag en de consequente (straffen & belonen)\ verschuiving van responsen (respons-substitutie) ten gevolgen v.h. leerproces. Klassieke conditionering nieuwe S-R geleerd. Hier bestaande connectie S-R versterkt. Proefdier stelde na andere reacties al bij de eerste poging de juiste reactie. - Het betreft operants (dwarsgestreepte spieren)\ onderscheid tussen 2 typen gedragingen: respondent en operant gedrag\ respondent gedrag: staat onder directe controle van een prikkel wordt uitgelokt door een prikkel. - Operant gedrag: lijkt spontaan gesteld te worden door het individu eerder dan uitgelokt te worden door een bepaalde prikkel. Operants zijn m.a.w. willekeurige gedragingen. We hebben er als persoon een directe greep op. Hoewel een operant gedrag niet altijd onafhankelijk is van stimulatie. - aangeleerd gedrag 'operant gedrag' of instrumentele conditionering' omdat het aangeleerde gedrag instrumenteel is, middel om het doelobject te bereiken. - Het leerproces verloopt actief\ De persoon moet actief reageren. Gedrag moet minstens eenmaal spontaan gesteld worden klassieke conditionering: niet afhankelijk om O.V.S. te kunnen geven. - Het leerproces wordt consequent gecontroleerd ('in de tijd volgend op!')\ mate gedrag toeneemt bepaald door de reactie en de ervaring daarbij 3. Overzichtsschema +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | | Positief | Negatief\ | | | | Er wordt een gevolg | | | Er wordt een gevolg | weggenomen of | | | toegevoegd of | verminderd | | | vermeerderd | | +=======================+=======================+=======================+ | Bekrachtiger, | Positieve | Negatieve | | versterker\ | bekrachtiging\ | bekrachtiging\ | | Elk gevolg op gedrag | +C+ | -C- | | dat de kans doet | | | | stijgen dat dat | | | | gedrag toeneemt in | | | | frequentie | | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Straf\ | Positieve straf\ | Negatieve straf\ | | elk gevolg op gedrag | +C- | -C+ | | dat de kans doet | | | | stijgen dat dat | | | | gedrag afneemt in | | | | frequentie | | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Uitdoving\ | Negeren en uitdoven\ | Confrontatie en | | Gevolg wordt | C+ niet | uitdoven | | weggenomen | | | | | | C- niet | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ 4. Bekrachtigers toename gedrag (Skinner)\ positieve bekrachtigers: een aangename stimulus die volgt op een gedrag (het kan gaan om nieuwe of toename van al bestaande gunstige gevolgen)\ negatieve bekrachtigers: het gedrag wordt gevolgd door het ophouden van een onaangename (pijnlijke) ervaring dit werkt ook belonend - Primaire en secundaire bekrachtigers\ Primaire: doel: spanningstoestand bij een persoon te verminderen en tegemoet komen aan primaire behoeften zoals voedsel, warmte, aandacht,...\ secundaire: kenmerken door het feit dat ze oorspronkelijk gekoppeld zijn aan primaire versterkers. Er moet dus een conditioneringsproces voltrokken zijn alvorens een secundaire bekrachtiger de betekenis van bekrachtiger krijgt - Soorten bekrachtigers: - Materiële bekrachtigers: iets tastbaar dat het gevolg is van het gedrag - Sociale bekrachtigers: gedragingen die andere mensen stellen als gevolg op een gedrag vb. aandacht, glimlachen, knuffelen,... - Activiteiten bekrachtigers: het gevolg van een gedrag is een aangename activiteit - Aandachtspunten - Sterke contingentie (bekrachter zo snel mogelijk na het gedrag) - Gewenste gedrag voor bekrachtiger nooit erna - Bekrachtig ook de kleine stappen (niet enkel eindoel) - Lichaamstaal = boodschap - Combineer positieve opmerkingen niet met kritiek (zo verliest bekrachtiger zijn effect) - Laat stemming je handelen niet beïnvloeden (blijf consequent goed gedrag belonen)\ \ materiële en activiteiten bekrachtigers ook rekening houden met verzadiging\ dit leidt immers tot minder efficiënt leerresultaat (voorkomen door): - Niet al te grote beloningen geven - Zoveel mogelijk sociale beloningen door gebruik te maken van tokeneconomy - Door gebruik te maken van intermittente bekrachtiging met interval- of verhoudingsprocedures (zie ook aard van contingenties) - Door het inzicht te geven in waarom je zijn gedrag beloond 5. Straffen afname gedrag (Skinner) - Soorten straffen - Positieve straffen: koppelt men een onaangenaam gevolg aan het gedrag of men vermeerdert het aantal prikkels die door de persoon als negatief ervaren worden. (vb. straf schrijven) - Negatieve straffen: het wegvallen van een positief gevolg van het gedrag of vermindering van positieve gevolgen. (vb. snoep/speelgoed afnemen) - aparte techniek van positieve straffen = overcorrectie men moet dan de schade die men veroorzaakt heeft herstellen op een intensieve, overdreven manier - effecten straffen - werkt bij dieren maar niet zomaar om te zetten naar praktijk van opvoeding en begeleiding van mensen - effect meestal maar tijdelijk - lokt meestal emotionele reacties uit die zelf eveneens minder wenselijk zijn - heeft ethische bezwaren - aandachtspunten bij straffen - duidelijkheid - straf heeft betekenis (sluit inhoudelijk aan bij ongewenst gedrag) - consequent straffen (ook echt uivoeren) - mild straffen ander krijgt kind mogelijk agressieve gevoelens - persoon ervaart wat die deed als plezierig, los v.d. reacties v.d. omgeving - persoon ervaart de negatieve reacties v.d. omgeving als aandacht - via ongewenst gedrag bekomt de persoon een voordeel - via ongewenst gedrag kan iemand onlustgevoelens overstemmen, spanningen afreageren 6. uitdoving - negeren - gedrag af leren - ongewenst gedrag is meestal = aandacht kan belonend worden - negeren kan enkel als alle betrokken personen dit ongewenst gedrag negeren nadeel: zeer moeilijk uit te voeren of onmogelijk bij zeer storen of gevaarlijk gedrag - time-out - Vooraf vastgelegde tijd - Aparte ruimte (niet eng (angstgevoelens), veilig gevoel,...) - Geen straf maar afkoelperiode (heel kort, enkele minuten) - Terug storend gedrag 2^de^ time-out iets langer - TAVA/ time-out toegepast in combinatie met aanmoedigingsprogramma's voor het gewenste (vaak tegenovergestelde) gedrag - Confrontatie (exposure)\ techniek uit de gedragstherapie. Een patiënt verwacht een negatieve 7. Aard van contingenties\ De continguentie is de voor de persoon waarschijnlijke relatie tussen het gedrag en de consequentie (zowel bekrachtiger als straf)\ 1) vaste relatie\ 2) intervalprocedure - Gefixeerde intervalprocedures (SFI) - Variabele intervalprocedures (SVI) - Gefixeerde verhoudingsprocedures (SFR) - Variabele verhoudingsprocedure (SVR) Intervalprocedure en verhoudingsprocedure = partiële bekrachtiging/straf\ \ 1) vaste relatie of continue bekrachtiging - Elke operante respons wordt gevolgd door bekrachtiging - Gedrag waarmee de mens inwerkt op zijn fysieke omgeving - Gedrag dat op deze basis wordt behouden, zal snel uitdoven als de versterking weg blijft - In het dagelijks leven: gedrag vaak herhalen om zo nu en dan bekrachtiger te krijgen 2\) partiële bekrachtiging/intermittente bekrachtiging - Beloning/straf volgt niet elke keer op (on)gewenst gedrag - Onderscheid tussen interval- en ratioprocedures Intervalprocedures - Gefixeerd interval (SFI) eerste reactie na een vaste tijdsperiode bekrachtigd - Variabel interval (SVI) tijdsinterval dat moet verstrijken voor een bekrachtiger toegediend wordt, verschillend van beurt tot beurt Ratio of verhoudingsprocedure\ = bekrachtiger wordt na een bepaald aantal responsen gegeven. - Gefixeerde verhoudingsprocedure (SFR) toegediend per vast aantal responsen - Variabele verhoudingsprocedure (SVR) varieert het aantal responsen voordat een bekrachtiger ontvangen wordt Als we kijken naar het leereffect zien we dat gedrag dat aangeleerd gedrag dat werd met partiële bekrachtiging minder makkelijk uitdooft dan een gedrag dat geleerd werd met 100% bekrachtiging. 8. Het effect van uitstel van versterking\ vasthouden aan schadelijk gedrag (oorzaken) - Tijd die voorbijgaat tussen dat gedrag en de ervaring van de negatieve gevolgen is te groot - Hetzelfde gebeurt als versterking te lang op zich laat wachten ! balans tussen volledig en onvoldoende bekrachtigen, permanent bekrachtigen snelle verzadiging + uitdoving en onvoldoende bekrachtiging uitdoving 9. Principes die aansluiten bij operante conditionering\ shaping= complex gedrag aanleren door stap voor stap de 'juistere' vorm te gaan bekrachtigen. (gedrag wordt geleidelijk aan gevormd) Latent leren (Neo-behaviorisme) Neo-behaviorsiten hebben naast de klassieke en operante conditionerin ook aandacht voor datgene dat zich afspeelt tussen waarneembare stimuli en waarneembaar gedag\ S R wordt S O R ### Latent leren (Tolman) Tolman toonde aan dat veel leren dat beschouwd wordt als associatief leren, in feite een cognitief leren is, een leren van betekenissen, opdoen van inzichten.\ \ Volgens hem was de klassieke conditionering/operante conditionering geen S-R reacties maar hadden de ratten een cognitieve voorstelling geleerd van het doolhof.\ Rat leert op welke plaats de beloning (voedsel) zich bevindt. Ontwikkelt een zeker voorstelling van het doolhof (cognitieve map) Tolman zegt leren is niet hetzelfde als doen (motivatie zorgt ervaar dat de rat naar doen gaat). Leren komt pas tot uiting als er een reden (bekrachtiger) is Uitdoving is makkelijker te verklaren: V.S. verliest zijn betekenis van signaal door O.V.S. ### Model-leren (Bandura) De theorie van het model-leren is ontwikkeld door Albert Bandura. 1. Opzet Hij toonde een film aan kinderen uit de kleuterklas. In deze film zagen ze een volwassen vrouw een grote opblaaspop "Bobo" agressief aanvallen fysiek en met woorden. Hij kwam tot 3 proefgroepen:\ Groep A: aan het einde van de eerste versie kwam een tweede volwassene in beeld die de vrouw een echte kampioen noemde die best een versnapering of een frisdrank verdiende.\ Groep B: In deze versie kwam een tweede volwassene de agressieve vrouw uitschelden voor een slechterik.\ Groep C: aan het einde van de laatste versie was er geen veroordelende noch een lovende reactie over het gedrag van de agressieve volwassene. 2. Resultaten Groep A: ging bijzonder agressief tekeer tegen de opblaaspop. Groep B: leek er eerst minder agressie, maar toch namen ze wat agressie over. Wanneer ze dan zelf beloond werd voor hun eigen agressief handelen, bleken ze al vlug even agressief als groep A.\ Groep C: De meeste kinderen imiteerden het agressieve gedrag. 3. Verklaring voor het experiment\ immiteren van anderen\ synoniemen: leren door observeren, modelling, sociaal leren 4. Voorwaarden modelling - Gevolg gedrag waarnemen - Aandachtig waarnemen - Goed onthouden - Nabootsing bij belang of motief - Sterke gelijkenis met model willen vertonen ! belangrijk voor de praktijk kinderen willen u immiteren en nemen ook u eigen onbewuste reacties over! 5. Toepassingen - Opvoeding - Hulpverlening bij sociale vaardigheidstrainingen - Hulpverlening bij video-interactie-begeleiding Leren en cognitie Leren als cognitief verwerkingsproces S-O-R-C Cognitieve leerpsychologie legt, in tegenstelling tot het behaviorisme. De nadruk op wat zich innerlijk bij de mens afspeelt tijdens het leerproces. Onder innerlijk proces verstaat men cognitieve processen. Voornaamste inwendige/cognitieve processen: - Aandacht geven - Waarnemingsprocessen - Denken (verwerken van binnenkomende informatie - Geheugen Dagelijks taalgebruik slechts incidenteel gewag gemaakt van activiteiten als leren en onthouden, of herinneren en herkennen. Daardoor de indruk dat functie van het geheugen om incidenteel kennis en ervaringen op te slaan of terug te roepen. Dit klopt niet.\ \ In het geheugen is alle kennis en ervaringen opgeslagen. Dit stelt ons in staat adequaat te reageren en te anticiperen op toekomstige situaties. Soms doen we bewust pogingen iets te leren/op te slaan/op te roepen. Een veel groter deel van de tijd doen we dat niet.\ Het geheugen vult continue een intermediërende rol tussen de waarneming van de omgeving en het anticiperen en reageren erop.\ **\ [waarneming:]** Hier kan het eerste verlies van informatie optreden. - Iets wat je niet gezien, gehoord of gevoeld hebt, kan je ook niet onthouden. - Onze waarneming is beperkt door fysiologische en psychologische beperking: elk zintuig heeft maar een bepaald bereik. - Door de filter zelfde situatie toch een verschillende ervaring andere herinnering ### Geheugenbeelden Voorstellingen: 1. Herinneringsbeelden\ (geheugen of reproductieve verbeelding) 2. Creatieve verbeelding\ (fantasie) Onderscheid voorstellingen en waarnemingsbeelden: 1. Fenomenale eigenschappen: voorstellingsbeeld is minder intens, duidelijk, gestructureerd, standvastig dan waarnemingsbeelden 2. Realiteitskarakter: waarnemingsbeelden bezitten dit en voorstellingsbeelden niet\ waarnemingsbeelden: ontstaan door directe zintuiglijke waarneming van de werkelijkheid, zoals het zien van een object in de omgeving. Ze worden ervaren als echt en concreet.\ Gebaseerd op externe prikkels die op de zintuigen inwerken.\ Voorstellingsbeelden: mentale beelden die een persoon zich voorstelt zonder dat ze direct door zintuigen worden waargenomen. Ze worden niet als materieel of fysiek aanwezig ervaren, maar bestaan enkel in de geest van het individu. 3. Waarneming heeft een perifere aanleiding: een prikkel die inwerkt op een zintuig. Voorstellingen ontstaan centraal in de hersenen. ### het zintuigelijke geheugen iconisch geheugen: beeldend geheugen\ echoïsch geheugen: klank/geluid ### Het korte-termijn-geheugen (KTG) of werkgeheugen De informatie die onze zintuigen bereikt, brengen we maar een klein gedeelte van over naar het KTG.\ maximaal 30 seconden, dan wordt er bekeken welk informatie moet worden opgeslagen in het lange-termijn-geheugen. Passieve opslag, maar vindt ook een actieve bewerking van de binnengekomen informatie plaats.\ Een gemiddeld persoon kan maar 7 afzonderlijke elementen opslaan in het KTG.\ Brainne (blindentaal) maar 7 elementen een groot geheugen kweekt luie denkers:\ Doordat je een goed lange termijn geheugen hebt dan moet je het werkgeheugen niet meer aan het werk zetten. ### Het permanent of het lange-termijn-geheugen De opslagcapaciteit en de duur van het LTG is onbeperkt.\ informatie opslaan in het LTG door een 'verdiepende herhaling'.\ materiaal organiseren, structuren en koppelen aan wat al is opgeslagen in het LTG.\ Door herhaling activeren we steeds dezelfde neuronen en ontstaat er een geheugenspoor.\ In het LTG onderscheidt men verschillende 'opslagbanken' of geheugen engrammen.\ Engrammen zijn tijdelijke of blijvende veranderingen veranderingen in onze hersenen die het gevolg zijn van de codering van een ervaring. 1. Het declaratieve geheugen\ Of het expliciete geheugen bevat alle bewust toegankelijke kennis waar men een voorstelling van kan maken en waar men over kan spreken - Episodisch geheugen (episode = aflevering)\ = de beleving. Herinneringen zijn weergaven van de beleving van gebeurtenissen, geen kopieën van de gebeurtenissen zelf.\ Elke deelnemer aan een gebeurtenis onthoudt de gebeurtenis anders omdat hij ze anders heeft beleefd en omdat hij een andere persoonlijkheid en voorgeschiedenis heeft.\ Kenmerken: - Semantisch geheugen 2. Het niet-declaratieve of impliciete geheugen\ Bevat kennis die men zich nauwelijks bewust kan maken en dus moeilijk over te dragen is; - Procedureel geheugen of spiergeheugen\ motorische en cognitieve vaardigheden (zwemmen, fietsen,...)\ Met dementie gaat dit deel het langste mee - Automatisch geheugen\ Is een geconditioneerde geheugenrespons.\ Er is sprake van priming, verwerving van perceptuele kennis, als gevolg van eerdere presentatie van een stimulus.\ stimulus automatische andere gekoppelde stimulus - Emotionele geheugen - Loopt via de amygdala - Verdringt alle andere geheugens (brein geeft voorrang aan emoties) - Amygdala kan een stressreactie en crisis veroorzaken - Amygdala ligt in de voorhersenen naast de hippocampus - Emotionele geheugen kan ook worden opgewekt door een ander geheugen ### Hersenletsels en amnesie Amnesie= geheugenverlies\ Zo is het verschil tussen het KTG en LTG aangetoond door hersenletsels en amnesie. (3 vormen) 1. Anterograde amnesie: men kan geen nieuwe herinneringen meer vormen\ (meest aangetast werkgeheugen/KTG) 2. Retrograde amnesie: gegevens uit het verleden worden vergeten\ (meest aangetast LTG) 3. Anteroretrograde amnesie: verleden en heden kunnen niet meer onthouden worden. ### [Onthouden en herinneren] Imprenten/onthouden van nieuwe info KTG LTG KTG reproduceren/terug oproepen\ imprenten & reproduceren kan passief of actief, impliciet of expliciet. Factoren die het opslaan en herinneren van informatie beïnvloeden 1. Aandacht en tijd\ Niet de hoeveelheid tijd is belangrijk maar de manier waarop deze tijd verdeel wordt.\ Beter en efficiënter om het leren van iets over verschillende dagen te spreiden i.p.v. alles op één dag in het geheugen proberen te stampen. 2. Verbanden leggen (associaties)\ De nieuwe informatie moet grondig en diep bewerkt worden om ze te koppelen aan al bestaande informatie. -\_\> elaboratieve codering We herinneren ons alleen wat we hebben gecodeerd dit hangt af van wie we zijn. (ervaringen, kennis, behoeften hebben hier een grote invloed op) 3. Ordening, structuur\ Indeling, structuur of organisatie te vinden in de informatie\ beter, gemakkelijker opslaan en herinneren\ \ Dit geldt voor structuur in gestaltpsyhcologische zin & verstandelijk gestructureerd materiaal - Gestaltpsychologisch\ Opvallende kenmerken vallen ons makkelijker op + onthouden we beter\ vb. een met fluo aangeduid woord tussen andere woorden - Verstandelijke structurering\ informatie die logisch samenhangt of een betekenisvol geheel vormt.\ vb. Honderd letters die zodanig gestructureerd zijn dat ze een betekenisvolle zin vormen zullen makkelijker onthouden worden dan honderd losstaande letters. - De structuur zelf wordt beter onthouden dan de onderdelen\ Kippen-experiment van Köhler\ opzet:\ FASE 1: 2 bakjes (lichtgrijze met voedsel + donkergrijze zonder voedsel)\ kippen lopen na een tijd meteen naar het lichtgrijze bakje.\ FASE 2: 2 bakjes (lichtgrijze met voedsel + nog lichter grijze zonder voedsel)\ alle kippen gaan meteen naar het nog lichter grijze bakje.\ INTERPRETATIE: kippen vergeten vrij vlug de elementen van de structuur.\ Onthouden echter langer de verhouding tussen de elementen.\ Ze onthouden dat het meest lichtgrijze voedsel bevatte, in fase 2 lopen ze dan ook naar het nog lichter grijze bakje.\ uit dit experiment zijn heel wat mnemotechnische middelen ontworpen. 4. Cue afhankelijke herinnering\ Herinneringen kunnen actief worden door bepaalde cues of 'aanwijzingen' in de context.\ Expliciete herinnering hangt altijd af van de overeenkomst tussen het coderings- en het herinneringsproces. Dit verklaart waarom onze herinnering sterk contextafhankelijk is:\ naarmate de overeenkomst in vb. plaats, stemming, smaak, geur,... tussen opslaan en herinneren groter is zal het herinneringsproces sneller verlopen.\ DUIKERSEXPERIMENT (GODDEN & BADDELEY)\ opzet: duikers leren 40 woorden op strand of in het water daarna wordt hun herinnering getest op het strand of in het water.\ resultaten: woordenlijsten die op strand of water werden geleerd, werden het beste herinnerd op het strand. Woorden die in het water werden geleerd, werden het best herinnerd in het water. 5. Taakspanning en motivatie\ Situaties die onze motivatie aanspraken worden beter herinnerd dan andere situaties.\ EXPERIMENT VAN AFGERONDEN EN NIET AFGERONDE TAKEN (ZEIGARNIK)\ opzet:\ groep A en B krijgen elk 20 eenvoudige taken\ 10 van de taken worden onderbroken en gevraagd om over te gaan tot de volgende taak.\ 10 N. voltooid en 10 voltooid. Bij groep A en B worden omgekeerde taken onderbroken.\ Dan gevraagd om op te sommen aan welke taken ze hebben gewerkt.\ Resultaten:\ De onderbroken taken worden gemakkelijker, beter herinnerd dan de voltooide taken.\ Het Zeigarnik effect:\ Bij het aanvatten van een taak ontstaat er taakspanning die gericht is op het voltooien van de begonnen taak. Deze taakspanning blijft bestaan zolang de taak niet voltooid is en vloeit af bij het voltooien van de taak.\ De proefpersonen zijn nog dynamisch, motivationeel betrokken op die taken. Door deze motivationele spanning zouden deze taken beter herinnerd worden. Ovsiankina stelde soortgelijk onderzoek. Proefpersonen, indien ze de kans zagen, gingen ze de onderbroken taken toch nog voltooien voor ze het labo verlaten.\ Taakspanning groter als de taak onderbroken wordt onmiddellijk nadat het subject met de uitvoering is begonnen. Hoe later hoe lager de taakspanning. 6. Hevige emoties en herinneringen\ 2 vaak gehoorde stellingen - 'sterk emotioneel gekleurde gebeurtenissen worden vergeten'.\ Freud stelde vast dat zijn patiënten zich de traumatische gebeurtenissen uit hun kinderjaren niet spontaan kunnen herinneren. Bij aandringen, bepaalde hulpmiddelen kunnen ze het toch herinneren. Volgens Freud en psychoanalyse was dit verdrongen, onbewust gemaakt en het psychisme verdedigt zich tegen het terug bewust worden van deze onaangename ervaringen.\ Rozenzweig heeft deze klinische vaststelling van Freud later experimenteel onderzocht en komt tot dezelfde vaststelling.\ \ \ \ Onderzoek Rozenzweig\ opzet: 2 groepen, 20 taken waarvan 10 onderbroken\ maar vertelt dat onderbreking betekende dat ze dit niet goed hadden gedaan.\ \ Onderzoeksvraag: Worden onaangename herinneringen (mislukkingen) inderdaad minder gemakkelijk herinnerd dan aangename ervaringen (succes)?\ \ Resultaat: de subjecten konden meer voltooide taken of successen opsommen reproduceren dan onvoltooide taken of mislukkingen. - 'Sterk emotioneel gekleurde gebeurtenissen worden zelden vergeten'\ recent onderzoek steunt de bevinden van Freud en Rozenzweig niet.\ Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen stelt men vast dat mensen dit soort gebeurtenissen vergeten.\ Bij sterk gekleurde herinneringen speelt de flitsherinnering (noemen Brown en Klick dit.) een rol. Persoonlijke betekenis bepaalt duurzaamheid herinnering.\ zelfs als deze flitsherinneringen op den duur vervagen, vergeten worden blijven deze langer dan alledaagse gebeurtenissen.\ \ Redenen:\ vaker bespreken en/of overdenken engram versterkt\ emoties vergroten de kans op onthouden\ \ Bij sommigen verstoort dit het dagelijks leven. Maar deze herinneringen zijn ook vatbaar voor vertekening. 'vergeten' komt amper voor.\ uitzondering:\ psychogene amnesie (die beperkt of uitgebreider kan zijn)\ gecombineerd effect van hersenbeschadiging/bewustzijnsverlies en een emotioneel trauma. Bij sommige ziet men dan soms een impliciete herinnering aan de gebeurtenis ontstaan. ### [Vergeten] 2 gangbare opvattingen over vergeten. De 1^ste^ gaat uit van het verval van geheugeninformatie in de tijd (vervaltheorie) en de 2^de^ is de interferentietheorie. 1. Vervaltheorie\ Tegenwoordig gaat men ervan uit dat herinneringen die zelfden worden aangesproken in verval raken en dat er zelfs verkeerde associaties ontstaan.\ \ 1) Ebbinghaus en vergeten\ Deed systematisch onderzoek naar vergeten. Stelde vast dat hoeveelheid vergeten informatie met de tijd toeneemt maar dat de snelheid van vergeten met de tijd afneemt.\ \ Experimenteerde met zijn eigen geheugen. Memoriseerd duizenden zinloze lettergrepen. Voorkeur zinloze omdat die niet door ervaring worden beïnvloed.\ Hij stelde een bewaarcurve of omgekeerd gesteld vergeetcurve op.\ Hieruit blijkt dat hij verhoudingsgewijs meer vergat tijdens eerste uur dan dagen erna.\ Naarmate de tijd vordert, zul je je dus minder kunnen herinneren.\ \ 2) Slapen maakt ons slim\ Andere onderzoekers stelden stelling van Ebbinghaus in twijfel.\ Ze toonden aan dat niet het tijdsverloop vergeten in de hand werkt, nog de psychische activiteiten tijdens de latente periode verantwoordelijk is voor het vergeten.\ \ Experiment Jenkins en Dallenbach\ Proefpersonen moesten reeks zinloze lettergrepen studeren. Na min. 1 maal perfect opzeggen werden ze getest. Telkens na 1,2,4,8 uur. Ze zagen dat na een interval van slapen er meer kon gereproduceerd worden dan na een even lang interval met allerlei activiteiten.\ Je ziet dit ook aan de curve volgens ebbinghaus zouden beide curves samen moeten vallen.\ Kritiek: methodologische fout want de slaapconditie impliceerde altijd leren in de avonduren, terwijl het leren bij waakconditie steeds s 'morgens gebeurde.\ 2 onafhankelijke variabelen: slaap of geen slaap en het uur van leren\ Bij duidelijk scheiden bleek uur van het leren belangrijk.\ \ Later werd vastgesteld dat REM slaap belangrijk is voor opslaan van ervaringen in het LTG.\ In een experiment onderzochten Born en co welk type slaap nodig was voor het consolidatieproces. Ze vonden dat maximale geheugenconsolidatie pas optreedt na een sequentieel proces van niet REM- slaap gevolgd door REM slaap.\ Hersenactiviteit tijdens de REM slaap vertoont opvallende gelijkenissen met hersenactiviteit tijdens het leren.\ \ Experiment naar invloed van nachtrust op het leerproces\ Robert Stickgold toonde dat men 25% beter en sneller bepaalde patronen op de computer kon herkennen na één nacht slaap. Wie niet mocht slapen nacht 1 ging niet vooruit.\ opzet:\ 24 deelnemers waren getrain dom de oriëntering te bepalen op een computerscherm. De helft mocht na afloop naar bed de andere helft niet. De 2^de^ en 3^de^ nacht mocht iedereen slapen.\ Resultaten:\ het lijkt alsof de herinnering word weggespoeld bij gebrek aan slaap. Stickgold denkt dat diepe slaap vooral dient voor het opslaan van kennis van feitjes of gebeurtenissen, dingen die je je bewust kunt herinneren. Rem slaap voor het inbedden van kennis in het groter geheel. Uitspraak: 'diepe slaap maakt je slim en REM-slaap maakt je wijs.\ \ Uit onderzoek van Matthew Walker bleek dat lichte slaap op het einde van de nacht belangrijk is voor het aanleren van motorische vaardigheden. = procedureel geheugen\ Slapen overdag kan helpen beter te presteren. 2. Interferentietheorie: proactieve en retroactieve inhibitie\ Deze theorie zegt dat geheugen permanent is maar informatie ophalen moeilijk is naarmate het geheugen 'voller' is. - Retro-actieve inhibitie:\ = nieuwe informatie verdringt de al aanwezige informatie FASE 1 FASE 2 FASE 3 --------------------- ------------- --------------------- --------------- Experimentele groep Inprenten A Inprenten B Reproductie A controlegroep Inprenten A Neutrale activiteit Reproductie A - Gedeeltelijk fenomeen van 'minder goed inprenten' - Heractivatie van spoor A moeilijk omdat B interfereert en omdat A en B veel op elkaar lijken - Pro-actieve inhibitie\ =vroegere informatie staat het opslaan van nieuwe in de weg\ experiment pro-actieve inhibitie FASE 1 FASE 2 FASE 3 --------------------- -------------------- ------------- --------------- Experimentele groep Inprenten A Inprenten B Reproductie B Controlegroep Neutrale bezigheid Inprenten B Reproductie B Infantiele amnesie:\ Ontwikkeld de hippocampus als één van de laatste delen van het brein. Helpt om informatie op te slaan. Amygdala wel ontwikkeld is voor opslag van emoties.\ geen herinneringen maar wel emotionele schade\ Uitzondering is studie van Usher en Neisser ze toonden aan dat volwassenen zich toch... konden herinneren wanneer de situatie zich voordeed voor het 3^de^ levensjaar.\ Vanaf 22 maanden gaan kinderen zichzelf herkennen dit hoor je in talige uitingen vb. ik.\ Het verschijnen van een zelfconcept. Men denkt dat vanaf dat moment een goed georganiseerd systeem van autobiografische herinneringen ontstaan. ### [vervorming van de herinnering] het geheugenspoor kan niet alleen vervagen en verdwijnen (vergeten), maar ook vervormingen ondergaan. Probleem voor forensische psychologie bij het toetsen van objectiviteit getuigen.\ Elisabeth Loftus en John Palmer stelden vast dat: - Vatbaar voor verdraaiingen - Subtiele verwoorden van vragen, ooggetuigen ertoe kan brengen zich details te herinneren die er eigenlijk niet waren - Rekening moet houden met het verschijnsel van 'onbewuste overdracht' 1. Graad van vervorming herinnering - Effect van verkeerde waarneming onderscheiden van effect verkeerde herinnering - Objectief controleren wat er werkelijk gebeurd is (zelf scene filmen) - Hoe zeker is het subject van zijn herinnering 2. Richting van de vervorming van de herinnering 1. Inbrengen van een beter structurering van het materiaal - Onregelmatigheden t.o.v. goede figuur verkleinen - Discontinue meer continu maken - Asymmetrische meer symmetrisch maken - Anderen zullen afwijkingen vergroten en twee afzonderlijke figuren maken 2. Gewoonte: ongekende gegevens zal men progressief vervormen tot betekenisvolle, gekende objecten. (ook affectieve factoren soms oorzaak vervormingen vb. vooroordelen, voorkeur persoon,...) Emotie ### Inleiding [Begrippen]:\ emotie: zijn gevoelens waarvan ze een duidelijk object hebben, over het algemeen kort van duur en relatief intens, een verandering brengen in de actiebereidheid als gevolg van een bepaalde boordeling van een situatie\ \ stemming: een algemene affectieve toestand die positief of negatief van aard is en die veel psychische processen en gedragingen kan beïnvloeden.\ \ temperament: de aangeboren neiging tot bepaalde stemmingen en reactiepatronen op prikkeling.\ \ Karakter en persoonlijkheid: door de interactie tussen jou en je omgeving groeit je temperament uit tot je karakter. Nog later kan dit doorgroeien tot een persoonlijkheid. ### Expressie van emoties Deze expressies kunnen we zien als signalen die onze gevoelens verraden en worden aangestuurd door ons zenuwstelsel.\ \ \ [Universele expressie] Paul Ekman deed grootschalig onderzoek naar het herkennen van emoties. Hij voerde onderzoek met mensen van verschillende culturen. Ze moesten een foto linken met de vraag deze te linken met een emotie. Hij concludeerde dat er 6 universele basisemoties zijn: vreugde, verdriet, woede, angst, verrassing en walging. Nadien voegde hij ook minachting toe.\ Kritiek!: validiteitsvraag want hij vroeg niet de emotie te benoemen maar te linken met een woord uit lijst. Ook niet stilgestaan bij de betekenis die ze aan deze emotie gaven.\ \ [culturele expressie] Batja Mesquita betoogt dat emoties niet universeel zijn. Ze erkent dat er een biologische basis is maar de manier waarop emoties worden ervaren, uitgedrukt en geïnterpreteerd, variëren sterk tussen de culturen. dit komt doordat mensen emoties leren uitdrukken volgens de normen en waarden van hun cultuur. [3 functies emoties] 1. Adaptieve functie: ervaren van emoties is omdat onze belangen en waarden in het gedrag komen. Ze zorgen ervoor dat we prioriteit geven aan gedrag dat onze belangen dienen. 2. Sociale, communicatieve functie: communiceren van emoties 3. Strategische functie: mensen kunnen emoties simuleren of overdrijven om anderen te beïnvloeden. [De invloed van het denken op onze emoties: vier verklaringen] 1. De perifere theorie van James en Lange Deze theorie over het ontstaan van emoties gebeurde gelijktijdig maar onafhankelijk van elkaar. Hun focus: op de lichamelijke veranderen: een emotie ontstaat als reactie op de ervaring of waarneming van autonome lichamelijke veranderingen.\ \ \ arousal= lichamelijke verandering\ \ Kritiek: - Sommige roepen in een situatie wel emoties op en andere niet - Sommige situaties roepen pas na een tijd emoties op - Dezelfde lichamelijke veranderingen leiden soms tot verschillende emoties - Lichamelijke veranderen brengen geen echte emotionele belevenis teweeg.\ vb. je word bang en pas na 1 minuut begin je te zweten 2. Arnold: de appraisaltheorie Volgens Arnold zit er een stap tussen waarnemen van situatie en de emotie namelijk de inschatting of beoordeling. Hier wordt er bepaald of en welke emotie er ervaren wordt, is een gevolg van he de persoon de situatie inschat afhankelijk van zijn belangen en ervaringen. STIMULUS beoordeling lichamelijke veranderingen emotie De beoordelingen kunnen uitgebreide bewust cognitieve processen zijn of snelle, soms onbewuste processen. 3. De twee factorentheorie van Schachter Volgens schachter en singer was er inderdaad een beoordeling tussen stimulus en emoties.\ Maar volgens hen is er een samenhang tussen de lichamelijke verandering en de beoordeling.\ STIMULUS lichamelijke veranderingen emotie\ cognitieve beoordeling\ Ze trachten in dit experiment de beide deelprocessen kunstmatig van elkaar te scheiden en te beïnvloeden.\ 1^ste^ onafhankelijke variabele: beïnvloed door het geven van een epinefrineïnjectie (een vorm van adrenaline) aan een deel van deelnemers, de andere deelnemers kregen een placebo.\ 2^de^ onafhankelijke variabele: 'situatie' werd gemanipuleerd op 2 manieren. Ten eerste werd de mate waarin de deelnemers correcte/foute of geen info kregen over de injectie.\ Ten tweede werd er een acteur in het gezelschap gezet die een emotie nadeed na het toedienen van de injectie. Resultaten:\ 1) deelnemers die adrenaline kregen voelden meer arousel/opwinding\ 2) de deelnemers die geen of foute info kregen, hadden meer gelijkaardige emoties benoemden als die de acteur gespeeld had. Conclusie:\ Er spelen 2 factoren mee voor het ontstaan van emoties.\ 1) fysiologische aspect\ 2) cognitieve aspect\ Emoties ontstaan vanuit een cognitieve labeling, etikettering van een algemene fysiologische opwindingstoestand. 4. [Moderne theorieën] **Cognitieve visie:**\ Voorgaande theorieën dachten dat er een lichamelijke opwinding moet zijn om een emotie te doen ontstaan.\ uitgangspunt: alleen de beoordeling op zich voldoende voorwaarde voor het ontstaan van emoties. Beoordeling cruciaal bij het ontstaan van emotie.\ \ discussie: op dit gebied richt zich vooral op de vraag hoeveel dimensies we nodig hebben om alle emoties va elkaar te onderscheiden en welke dimensies dat dan zijn. **Neurologische visie:**\ twee verschillende wegen voor het herkennen van emoties:\ 1^ste^, meer onbewuste weg via het limbisch systeem (centraal in de hersenen)\ 2de, weg wanneer cortex betrokken is. Vindt meer bewuste beoordeling plaats.\ \ rol van het sympathische zenuwstelsel\ Vb. leugendetector probleem (psychopaten en stresskippen) 5. Stemming en denken\ Vanuit de cognitieve visie weten we dat de verstandelijke beoordeling van een situatie kan invloed hebben op onze emoties.\ \ Omgekeerd affectieve ervaringen invloed hebben op de manier waarop we informatie verwerken en dus ons denken beïnvloeden. [Effect op wat we denken (affectpriming)] We spreken hier van affect-priming: een stemming werkt als een 'prime' die maakt dat informatie aansluit bij onze stemming gemakkelijker toegankelijk is in het geheugen dan informatie die er niet bij aansluit.\ vb. positieve stemming positievere beoordeling\ negatieve stemming negatievere beoordeling 3 manieren dat zorgen dat oordelen over een stimulus congruent zijn met de stemming waarin men verkeert:\ 1) selectieve herinnering\ 2) selectieve aandacht\ 3) selectieve encodering [Emotie en gedrag] [Affect en hulpvaardigheid] Positieve stemming meer geneigd anderen te helpen. Maar enkel als ze denken dat hun goede stemming niet bedorven wordt, maar juist versterkt wordt.\ andere voorwaarde social outlook-principe: meer geneigd te helpen als we verwachten dat de sociale reactie ons een positief gevoel oplevert.\ \ Bij een negatieve stemming zijn mensen bereid anderen te helpen afhankelijk van hun interpretatie van de situatie. 1^ste^ ze denken slachtoffer te zijn niet geneigd anderen te helpen. 2^de^ situatie zichzelf als oorzaak van negatieve gebeurtenis verantwoordelijk voelen juist wel extra hulp aanbieden.\ 2 processen ten grondslag ten grondslag van toename hulpvaardigheid:\ negatieve stemming: (1) schuldgevoel, (2) mens weet dat andere helpen een goed gevoel geeft.\ \ [stemming en beslissingen] Emoties en beslissingen kunnen beslissingen via de effecten die ze hebben op informatieverwerking. Positieve stemming: minder grondig verwerken van informatie, creatiever problemen oplossen, flexibeler informatie integreren.\ negatieve stemming: onze aandacht is geconcentreerder, alternatieve handelingsmogelijkheden over het hoofd zien. [effecten van geanticipeerde emoties] toekomstige gevoelens\ Mensen houden rekening met hun toekomstige gevoelens.\ vb. nadenken over spijt dat men kan krijgen na bepaald gedrag. stuurt het gedrag\ !in hoevere staan we in staat zijn onze gevoelens accuraat te voorspellen.! niet onderschatting maar overschatting\ vb. vakantie voor en na rooskleuriger inschatten dan tijdens de vakantie\ studenten bevraagd over relatiebreuk voorspelling erger dan in de realiteit.\ \ [het emotionele geheugen] Het emotionele geheugen loopt via de amygdala. Het verdringt alle andere geheugensignalen. De amygdala kan een stressreactie en crisis veroorzaken ander geheugensignalen hebben hier geen kans meer.\ Het emotionele geheugen kan ook worden opgewekt door een ander geheugen. ### Motivatie [Wat is motivatie?] Centraal de "black box"= alles wat er binnen in jou gebeurt zorgt dat stimulus leidt tot betekenisgeving en tot een zinvolle reactie.\ \ Motivatie= wordt beschouwd als de term voor alle processen die te maken hebben met **de aanzet,** **de richting en het volhouden van lichamelijke en psychische activiteiten.** [Studieobject: de sterkste gedragstendens\ ]oorspronkelijk ging men op zoek naar dat wat mensen in beweging zou zetten en het hen liet volhouden. Fout hierin is dat we nooit vanuit het niets vertrekken.\ Daaruit volgt niet zozeer 'de aanzet' tot gedrag is maar wat maakt dat een bepaalde gedragstendens de sterkste wordt en tot het gekozen gedrag leidt. [Theorieën] 1. Instincttheorie - Minst bruikbaar omdat moeilijk te beïnvloeden is - Factor om rekening mee te houden - Instincten= zijn de aangeboren biologische gedragspatronen die essentieel zijn voor overleving. - Verklaart niet alle gedrag 2. Drijfveertheorie - Drijfveren = verklaren het gedrag dat je vertoont om een biologische behoefte te bevredigen. - Volgens deze theorie verkeert het organisme bij voorkeur in een uitgebalanceerde toestand: de homeostase genoemd. - Sterke drang (ook bij instincten) - Evengoed momenten geconcentreerd dat je ervoor koos (keuze niet aangeboren)\ Verschil tussen instincttheorie en drijfveertheorie - Verklaren maar een deel van ons gedrag 3. Drifttheorie van Freud Psychodynamische theorie ontwikkeld door sigmund freud. Geeft een verklaring voor drijfveren die niet biologisch van aard zijn en die ons op onbewuste wijze sturen.\ Het 'es': het aangeboren deel van onze psyche: 'confronteert ons constant onbewuste driften. Door Freud doodsdriften en levensdriften genoemd.\ het 'uberich': verinnerlijking van sociale normen en waarden, reageert op deze driften met geboden en verboden.\ het 'ich': het bemiddelen bevredigen: driften bevredigen en afrekenen met negatieve gevolgen. (vb. slecht geweten)\ verdringen/onbewust maken: dit lijkt een goede oplossing op korte termijn. Het onbewuste zal er echter voor zorgen dat de drift zich in vervormde toestand weer zal aandienen.\ sublimeren/omzetten naar aangepast gedrag: de energie van driften wordt aangewend om aanvaardbaar gedrag te vertonen. 4. Behoeftepiramide van Maslow\ ![](media/image2.png)\ Maslow geloofde in vrije keuze van de mens, meer dan vanuit het onbewuste. Zijn humanistische theorie is nog populair in de motivatietheorie. - Fysiologische behoeften: honger ,dorst, warmte, seksualiteit,... - Veiligheidsbehoefte: tegen dieren, natuurrampen, moordenaars,... - Sociale behoefte: liefde, affectie, genegenheid - Erkenningsbehoefte: achting, waardering, prestatie, aandacht,... - Zelfontwikkelingsbehoefte: zoektocht naar werkelijk diep geluk - Eigen potentialiteiten actualiseren. Kritiek: individualistische cultuur en collectieve culturen zullen een andere volgorde hanteren.\ De piramide is vermoedelijk erg cultureel bepalend. 5. Cognitieve theorieën (belangrijke cognitieve motivatietheorieën) - Dissonantietheorieën - Doeltheorieën - Cognitieve dissonantietheorie - Attributietheorie - Zelfdeterminatietheorie [Dissonantietheorieën: doelstellingen\ ]term dissonantie vinden we ook in de muziek terug: consonante klanken (die mooi samenklinken)\ dissonantie (die grillig samenklinken)\ Dissonantie tussen de huidige en gewenste toestand (doelstellingen)\ " tussen gedrag en overtuiging (Festinger) Oudste cognitieve motivatietheorieën bezighield hoe men een computer zou leren denken. Daaruit ontstond o.a. T.O.T.E.-model van Miller, Galanter en Pribram (Test-Operante-Test-Exit) The TOTE-Model by Miller, Galanter and Pirbram \| Download Scientific Diagram\ \ Hedendaagse modellen vb. NLP (neuro-linguïstisch programmeren)\ verschil tussen huidig ene gewenste toestand zet aan tot actie Idee verder uitgewerkt\ = goalsettingstheorie van locke Realiseren van doelen verbetert naarmate de doelstellingen aan criteria's voldoen: - Uitdagend en niet te uitdagend - Resultaat specifiek genoeg, doel specifiek genoeg - Doel aanvaardbaard voor uitvoerder vb. ouders willen dat je 70% haalt jijzelf vind 50% genoeg. Hierdoor daalt de motivatiewaarde - Er is regelmatig feedback mogelijk [Dissonantietheorieën van Festinger:] - Volgens Festinger leven we liefst in harmonie met onze overtuigingen. - Gaat een situatie tegen u overtuiging in dan gaat men op zoek naar een verklaring voor dat gedrag dat overeenkomt met je overtuiging. - Lukt het overeenkomen van situatie en overtuiging niet overtuiging aanpassen [Attributietheorie volgens Weiner\ ]stelt dat mensen gebeurtenissen op verschillende wijzen kunnen bekijken/verklaren = attributiestijlen. Zijn er 3 dimensies waarop je verklaring kan plaatsen.\ 1. Locus of control: oorzaak binnen/buiten jezelf, interne/externe locus of control\ 2. Stabiliteit: blijvende/tijdelijke aard, stabiel/onstabiel\ 3. Controleerbaarheid: invloed op oorzaak?, binnen eigen controle?\ verschillende attributen zal je meer/minder geneigd zijn om tot actie over te gaan. stabiliteit locus ------------- ------------ ------------- ----------------------------------------------------------- Intern extern stabiel Bekwaamheid Moeilijkheidsgraad van de taak/karaktistieken van de taak inspanning Inspanning Geluk/kans [zelfdeterminatietheorie (ZDT)] -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Amotivatie\ Gecontroleerde motivatie\ Autonome motivatie\ 'kunnen/niet kunnen' 'moeten' 'willen' ------------------------- ------------------------ ---------------------------------- --------------------------------------- ----------------------------------------- -------------------------- Type regulatie Non-regulatie Externe regulatie Geïntrojecteerde regulatie Geïdentificeerde regulatie Intrinsieke regulatie Internalisatie Geen Geen Gedeeltelijk Volledig Niet nodig Motivationele drijfveer Lage verwachtingen Verwachtingen, beloningen, straf Schuld, schaamte, angst, interne druk Persoonlijke waarde, persoonlijk zinvol Plezier, interesse Onderliggende emoties Hulpeloosheid, apathie Stress, druk Stress, druk Welwillendheid, vrijheid Welwillendheid, vrijheid Type motivatie Amotivatie extrinsiek intrinsiek -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Natuurlijk internalisatieproces doorheen je ontwikkeling: gedrag dat aanvankelijk gesteld wordt om redenen buiten jezelf, ga je meer en meer stellen vanuit persoonlijke overtuiging.\ Belang van steun: intrinsieke vermogens beïnvloeden de psychologische steun.\ ontbreken van adequate steun: remt de ontwikkeling af.\ \ !Belangrijk als orthopedagoog: zoeken naar een gepast evenwicht tussen zelf keuzes maken en aansturen.! 6. Toepassingen [Faalangst: de visie van Raynor] Behoefte om mislukkingen te vermijden kan omslaan in faalangst gevolg: opdrachten vermijden of angstdroom.\ Hierop inspelen rekening houden met de cognities en mogelijke resultaten. Raynor stelt in dat verband het belang van (niet-)contingente opdrachten voor de uitvoerder. - Sterke prestatiemotivatie & weinig faalangst worden gemotiveerd door moeilijke uitdagingen. Je geeft best opdrachten volgenst principe contingente paden: lange paden van activiteiten waarbij het succes afhankelijk is van het voorgaande. - Faalangstige mensen knappen af op deze contingente paden. Zij hebben nood aan paden van opdrachten die los staan van elkaar [Aangeleerde hulpeloosheid: de visie van Dweck] Denkstijl: de aangeleerde hulpeloosheid = het idee geen enkele invloed meer te hebben op hun leven\ "hulpeloze" kinderen worden vaak bekritiseerd om vaardigheidstekort en voelen eerder druk van prestaties dan leren. Tussen 4 en 6 nemen deze attributiestijl over vinden verklaringen vooral in interne stabiele oncontroleerbare factoren. Hechten geloof in eigen vaardigheidstekort.\ \ Effect om keren is een intensieve training in attributiestijl noodzakelijk is positieve reacties bij succes.\ Bij falen noodzakelijk feedback te geven dat kinderen met harder werken toch zullen slagen. [Rol van de opvoeder] Belangrijke invloed op het verwerven van attributiestijl - 2 jaar goedkeuring zoeken van opvoeders - 3 jaar eigen standaard voor succes en falen - 3.5 jaar plezier in eerste zijn, denkt dat dit altijd kan - 5 jaar verliezers hun inspanning gaat verminderen - 7 jaar onrealistisch optimistisch in eigen kunnen: inspanning belangrijker dan product - 8 en 12 leren onderscheid te maken tussen inspanning en capaciteit: ontwikkeling een weinig veranderbaar geloof in hun capaciteiten. Begrippenlijst ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Psychologie Is de wetenschappelijke studie van het gedrag en de onderliggende mentale processen. -------------------------------------------------------------- ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Objectief waarneembaar (1) Dezelfde bevindingen komen als dezelfde onderzoeksmethode zou gebruikt worden. Systematische observatie De bevindingen moeten het resultaat zijn van systematische observatie. Niet van een toevallige observatie Eenduidigheid De vastgestelde feiten moeten zo worden uitgelegd, dat andere verklaringen voor hetzelfde verband uitgesloten worden Hypothese Een vooronderstelling over hoe 1 of meerdere factoren zich tegenover elkaar verhouden Representativiteit Is de groep die betrokken is bij het onderzoek wel een goede vertegenwoordiging van de hele groep waarover een uitspraak wordt gedaan. Significantie Is de mate waarin de onafhankelijke variabele de afhankelijke beïnvloedt wel voldoende? Validiteit Heb je de begrippen wel goed vertaald in je experiment?\ Zijn de begrippen uit de theorie wel te meten? Theoretische psychologe Is de wetenschappelijke werkwijze belangrijk. De theoretische psychologie heeft deze discussie nodig omdat men tot doel heeft algemene uitspraken of wetmatigheden over gedragingen te formuleren. Gedrag Is een zinvolle reactie op een zinvolle stimulus Onafhankelijke variabele De variabele dat je kan veranderen in experiment vb. meisjes en jongens Afhankelijke variabele De variabele gaat je resultaat zijn van de constante dit kan dus niet variëren (kun je meten!) Vb. alcoholconsumptie van.... Correlatieonderzoek Onderzoekt in welke mate variabelen in dezelfde richting evolueren Positieve correlatie De 2 variabelen evolueren in dezelfde richting vb. strengheid leerkracht en aantal geslaagde studenten Negatieve correlatie Wanneer de ene variabele stijgt dan daalt de andere evenredig.\ Vb. meer studenten met rode truien in aula en minder geslaagde studenten in de eerste zit Objectief waarneembaar (2) Niet altijd te zien met het blote oog maar een hartslag kan je meten toch is het moeilijk waarneembaar. Interne processen horen hier niet bij. Convergente evidentie Hoe meer de verschillende onderzoeksresultaten in dezelfde richting wijzen hoe dichter we bij de waarheid denken te komen. Structuralisme Ook wetenschappelijke psychologen gingen op zoek naar de bouwstenen, de structuur van de menselijke psyche. Functionalisme John Dewey vond de vraag 'hoe het bewustzijn ons zou kunnen helpen om de problemen van de alledag beter te handelen.' Biologische invalshoek De rol van erfelijkheid, zenuwstelsel en het endocriene stelsel van ons gedrag. Evolutionaire invalshoek Verklaring zoeken van ons gedrag a.d.h.v. onze grootouders Cognitieve invalshoek Op zoek naar mentale processen die ons gedrag beïnvloeden Psychodynamische invalshoek Sterke energie in ons psyche. Verdrongen zaken veroorzaken sterk onbewust reageren. De slaap is de oplossing naar dit moment. Humanistische invalshoek Draait om persoonlijke groei, zelfontplooiing en het idee dat mensen inherent goed zijn. Eclectisch werken Maken gebruik van inzichten uit verschillende stromingen. Algemene psychologie Bestudeert gedrag/gedragsprocessen van de normale volwassen mens Differentiële-, persoonlijkheids- en individuele psychologie Bestudeert verschillen tussen mesnen vor relatief constante persoonlijkheidskenmerken. Psychopathologie Bestudeert afwijkende gedragingen, gedrag van de psychisch gestoorde mens. Sociale psychologie Studie v.h. gedrag van mens (en dier) als sociale wezens, in interactie met soortgenoten. Toegepaste psychologie Maakt gebruik van kennis en inzichten die verworven worden om de verhouding tussen mens en zijn omgeving/milieu zo optimaal mogelijk te houden. Beschrijvende methodes Onderzoekers mogen het gedrag beschrijven, maar niet een oorzakelijke verklaring geven. Verklarende methodes Proberen te weten te komen of twee of meer verschijnselen verband met elkaar houden Survey (enquête, peiling) vragenlijst over houdingen en opinies Test Mensen moeten een reeks opdrachten oplossen of vragen beantwoorden Correlatieonderzoek Wordt onderzocht welke variabelen in dezelfde richting variëren Causaal Oorzaak Habituatie Wennen aan een prikkel Sensitisatie Geleidelijk aan gevoeliger worden voor een prikkel Prikkelsubstitutie De ene prikkel neemt de rol van de andere prikkel over Contiguïteit OVS en VS samen moeten worden aangeboden Experimentele neurose Omdat zulke geagiteerde responsen lijken op het gedrag van 'neurotische mensen ' die geïrriteerd en defensief worden als ze worden geconfronteerd met moeilijke keuzes. Bekrachtiger Elk gevolg op gedrag dat de kans doet stijgen dat dat gedrag toeneemt in frequentie Straf Elk gevolg op gedrag dat de kans doet stijgen dat dat gedrag afneemt in frequentie Uitdoving Gevolg wordt weggenomen Overcorrectie Bij overcorrectie moet de cliënt schade die hij veroorzaakt heeft herstellen op een intensieve, overdreven manier. Defenitie straf Partiële of intermittente bekrachtiging Shaping Steeds fijnere benaderingen van het doelgedrag differentieel te bekrachtigen. Chaining Het maken van gedragsketens een complexer gedrag aan te leren. Token-economy Door middel van tokens, weloverwogen symbolische versterkers of ruilversterkers. Engrammen Zijn tijdelijke of blijvende veranderingen in onze hersenen die het gevolg zijn van de codering van een ervaring. Episodisch geheugen De beleving Semantisch geheugen Abstracte kennis, los van ervaringen vb. namen, feiten, getallen,... Niet-declaratieve/impliciete geheugen Kennis die men zich nauwelijks bewust kan maken en dus moeilijk over te dragen is. Procedureel geheugen/\ Vaardigheden spiergeheugen Automatisch geheugen Stimulus koppeling stimulus Priming Verwerving van perceptuele kennis, als gevolg van eerdere prestatie van een stimulus Emotionele geheugen Emotionele betekenissen dat je aan een bepaald object geeft. Elaboratieve codering Nieuwe informatie moet grondig en diep bewerkt worden om ze te koppelen aan al bestaande informatie Infantiele amnesie Niet herinneren van voor de periode dat je 3 bent? Stemming Is een algemene affectieve toestand die positief of negatief van aard is en die veel psychische processen en gedragingen kan beïnvloeden Temperament Is de aangeboren neiging tot bepaalde stemmingen en reactiepatronen op prikkeling Karakter/persoonlijkheid Door de interactie tussen jou en je omgeving groeit je temperament uit tot je karakter. Door keuzes te maken in je leven kan je karakter uitgroeien tot je persoonlijkheid. Affect-priming Een stemming werkt als een 'prime' die maakt dat informatie aansluit bij onze stemming gemakkelijker toegankelijk is in het geheugen dan informatie die er niet bij aansluit. Selectieve aandacht Onze stemming kan onze aandacht sturen we focussen ons maar op enkele onderdelen Selectieve codering We gebruiken vlugger interpretatieschema's die aansluiten bij onze stemming Social outlook-principe We houden rekening met de sociale uitkomst die we verwachten dat deze oplevert. Affecten Emoties en stemmingen Motivatie Wordt beschouwd als de term voor alle processen die te maken hebben met (1) de aanzet, (2) de richting en (3) het volhouden van lichamelijke en psychische activiteiten Instincten Zijn de aangeboren biologische gedragspatronen die essentieel zijn voor overleving Drijfveer Verklaart het gedrag dat je vertoont om een biologische behoefte te bevredigen. Dit is geen aangeboren gedrag maar wel een automatisch gedrag Homeostase Het organisme verkeert bij voorkeur in een uitgebalanceerde toestand.\ Het past automatisch zijn situatie aan aan de noden en behoeften. Dissonantie Deze term komt vanuit de muziek: er zijn consonante klanken (mooi samenklinken), en dissonante klanken (die grillig samenklinken) Attributiestijlen Mensen gebeurtenissen op verschillende wijzen kunnen bekijken of verklaren. Natuurlijk internalisatieproces Doorheen je ontwikkeling. Gedrag dat aanvankelijk gesteld wordt om redenen buiten jezelf, ga je meer en meer stellen vanuit persoonlijke overtuigingen Sm p. 28\ Amotivatie/non-regulatie, externe regulatie, geïntrojecteerde regulatie, geïdentificeerde regulatie cursus p. 114-115 -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Use Quizgecko on...
Browser
Browser