Proeftentamen ERGMC 2023-II PDF
Document Details
Uploaded by SmoothestCadmium
2023
Tags
Summary
This is a sample European history exam from 2023. The questions cover topics in European law and history.
Full Transcript
MC-toets, proef, Europese rechtsgeschiedenis, met antwoorden – 2023 Het goede antwoord is telkens a., het antwoord is te vinden op het betreffende onderstaande paginanummer in TH I Inleiding en Oudheid (Na deze week kan je) in algemene lijnen de ontwikkeling weergeven van het recht en de rechtswete...
MC-toets, proef, Europese rechtsgeschiedenis, met antwoorden – 2023 Het goede antwoord is telkens a., het antwoord is te vinden op het betreffende onderstaande paginanummer in TH I Inleiding en Oudheid (Na deze week kan je) in algemene lijnen de ontwikkeling weergeven van het recht en de rechtswetenschap in Europa en beide ontwikkelingen plaatsen tegen politieke en sociaal- culturele achtergronden; daarbij kan je de betekenis duiden van het Romeinse recht Welk punt maakt Herzog inzake de Engelse Magna Carta (1215) ter inleiding van haar werk? a. De originele tekst en de moderne beschouwing ervan hebben weinig met elkaar te maken b. Hoewel het een document uit de 13e eeuw betreft, geldt het nog steeds c. De taal waarin het geschreven is, is voor ons niet meer te begrijpen p. 2/p. 5/p. 108 Wie droegen zorg voor het handhaven van gemeenschappelijke religieuze en niet-religieuze normen in het Romeinse recht in de vroege Republiek (5e – 4e eeuw voor Christus)? a. Priesters (‘pontifices’) b. Keizers (‘emperors’) c. Koningen (‘reges’) p. 15 Wat is het belang van de publicatie van de Wet der Twaalf Tafelen in de vroege Romeinse Republiek (ongeveer 450 voor Christus)? a. De inhoud en werking van de Wet der Twaalf Tafelen is seculier, dat wil zeggen, niet afhankelijk van een religieuze grondslag b. De inhoud en werking van de Wet der Twaalf Tafelen is religieus, dat wil zeggen, niet afhankelijk van de medewerking van wereldlijk magistraten c. De inhoud en werking van de Wet der Twaalf Tafelen is Christelijk, dat wil zeggen, niet afhankelijk van het bestaan van de Romeinse goden p. 16 Wat kenmerkt het proces voor de Romeinse praetor? a. Een verdeling in twee fases, de eerste over juridische en de tweede over feitelijke problemen, de tweede fase gevoerd voor een rechter (‘iudex’) b. Een hoger beroep in eerste instantie bij de priesters (‘pontifices’) en in tweede instantie bij de keizer c. Een focus op het geven van vonnissen in religieuze zaken, mits de juiste formaliteiten in acht zijn genomen p. 17 Waaraan was de praetor gebonden vanaf het midden van de 1e eeuw voor Christus? a. Zijn eigen edict b. Het edict van zijn voorganger c. Het edict van de keizer p. 19 Hoe kan de methode van de Romeinse juristen gekwalificeerd worden? a. Casuïstisch b. Scholastisch c. Systematisch p. 21 Waarop is de status van juristengeschriften als aparte rechtsbron in het Romeinse recht gebaseerd? a. De autoriteit van de individuele jurist b. De wetgevende bevoegdheid van de juristen c. De toestemming van de consul p. 23 Hoe blijkt het “zich voordoen” van de Romeinse keizers als rechters en juristen uit de vorm van hun wetgeving? a. Keizers namen beslissingen in individuele zaken, uitgevaardigd als wetgeving b. Keizers maakten bloemlezingen uit juristengeschriften en gaven deze onder hun eigen naam als wetgeving uit c. Keizers oordeelden alleen over de feiten en niet over het recht, zoals de oude rechters (‘iudices’) dit deden p. 26 Welke verandering in de status van de geschriften van Romeinse juristen in de periode van de 1e eeuw voor Christus tot de 3e eeuw na Christus bracht keizer Justinianus teweeg met de opname ervan in de Digesten? a. Het geheel van de opgenomen geschriften kreeg kracht van wet b. Alleen de geschriften van vijf prominente juristen werden opgenomen in de Digesten, waardoor de overige geschriften verloren gingen c. De werken van de juristen konden pas vanaf de opname in de Digesten worden aangehaald in Romeinse rechtszaken p. 32 II Latijns Christendom en Vroege Middeleeuwen (Na deze week kan je) in algemene lijnen de ontwikkeling weergeven van het recht en de rechtswetenschap in Europa en beide ontwikkelingen plaatsen tegen politieke en sociaal- culturele achtergronden Welke concrete en specifieke invloed heeft het Latijnse Christendom gehad op de ontwikkeling van het Romeinse publieke strafrecht? a. De opname van zondes (‘sins’) als misdaden in het Romeinse publieke strafrecht b. De algehele afschaffing van het Romeinse publieke strafrecht ten gunste van een nieuw strafrecht gebaseerd op de Bijbel c. De introductie van priesters (‘pontifices’) als hoeders van het Romeinse publieke strafrecht, verantwoordelijk voor het strafproces p. 36 Welk voorbeeld noemt Herzog van een doorwerking van het oude Romeinse rijk in de bestuursstructuur van de Katholieke kerk? a. De Kerk werd net als de Romeinse staat aangeduid als een ‘corporatie’ (universitas) b. Het bestaan van twee consuls aan het hoofd van de Kerk net als in de Romeinse republiek c. Kerkelijke canons weerspiegelden de oude formules van de praetor en waren gebaseerd op de hoogste autoriteit in het rijk p. 41/p. 48 Wat kenmerkt het canonieke recht in de vroege Middeleeuwen tot aan de 12e eeuw? a. Een hoge mate van lokale onderlinge verschillen tussen de canonieke rechtsregels b. Een hoge mate van harmonisatie blijkend uit het bestaan van verschillende gezaghebbende collecties c. Een hoge mate van seculiere regels hoewel de Katholieke kerk haar macht achter de toepassing van de rechtsregels zette p. 49 Welk gezegde is tekenend voor de relatie tussen de Katholieke kerk en het Romeinse recht in de Vroege Middeleeuwen? a. ‘De Kerk leeft naar het Romeinse recht’ b. ‘De Kerk heeft een hekel aan het Romeinse recht’ c. ‘De Kerk negeert het Romeinse recht’ p. 51 Welke vroegmiddeleeuwse (rechts)cultuur kan gekarakteriseerd worden als “grote groepen van bloedverwanten geleid door Ouderen, die verantwoordelijk waren voor het geven van oordelen in conflicten tussen leden van die groepen en het nemen van meer algemene beslissingen voor het besturen van de gemeenschap”? a. De Germaanse (recht)cultuur b. De Romeinse (rechts)cultuur c. De kerkelijke (rechts)cultuur p. 53 Welke belangrijke overgang vond er in de vroege Middeleeuwen met name binnen de Germaanse stammen en gemeenschappen plaats, die een beslissende invloed had op de vorm van het geldende recht? a. Een overgang van een orale naar een geschreven traditie b. Een overgang van een handschriftencultuur naar de boekdrukkunst c. Een overgang van een Christelijke naar een niet-religieuze gemeenschap p. 54 Rond de 12e eeuw ontstaan er op het Europese continent rationele procesvormen aangeduid als het ‘Romano-canonieke recht’. In Engeland komt er in dezelfde tijd juryrechtspraak op. Waarvoor zijn beide procesvormen volgens Herzog een meer ontwikkeld alternatief? a. Godsoordelen b. Het Romeinse formula-proces c. Rechtspraak door lokale raden of organen p. 56 Met welk doel bemoeide Karel de Grote zich rond het jaar 800 met de rechtspraak en de lokale rechtsbronnen van zijn tijd? a. Het bevestigen van de autoriteit van zijn hof b. Het creëren van rechtseenheid in zijn rijk c. Het afschaffen van het Christendom p. 59 Wat wordt er in de context van het feodalisme zoals dit rond het jaar 1000 bestond bedoeld met de term “homage”? a. De geritualiseerde vorm van een belofte van trouw van de leenman aan zijn leenheer b. Het geven van hulp van de leenheer aan zijn leenman. bijvoorbeeld door hem bij te staan met een leger c. Het uitoefenen van de jurisdictie over een bepaald gebied onder zijn controle door de leenheer p. 64 Welke rol spelen de ‘Pauselijke dictaten’ van Paus Gregorius VII uit de 11e eeuw in het conflict dat aangeduid wordt als de ‘Investituurstrijd’? a. Hiermee ontzegde de Paus de Duitse keizers de bevoegdheid om bisschoppen te benoemen b. Hiermee bevestigde de Paus de macht van de Duitse keizers ook in kerkelijke zaken c. Hiermee zette de Paus de Keizer van het Heilige Roomse Rijk af p. 69 III Late Middeleeuwen (Na deze week) kan je de betekenis duiden van het Romeinse recht en zijn receptie voor de ontwikkeling van het recht in de “civil law landen” Welke drie factoren zorgden volgens Herzog voor een ‘rechtsrevolutie’ op het Europese continent in de 11e en 12e eeuw? a. Een nieuwe bron, een nieuwe omgeving waarin de bron bestudeerd kon worden en een nieuwe methode waarmee dit kon gebeuren b. Een nieuwe keizer, een nieuwe manier van rechtspraak onder deze keizer en zodoende een verbreiding van het recht van de keizer c. Een nieuw continent, een nieuwe manier van kijken naar het recht en de noodzaak om juridische relaties op dit continent te reguleren p. 76 Wat wordt er in de context van de scholastische methode zoals deze vanaf de 11e eeuw opkwam in de bestudering van het (Romeinse) recht bedoeld met de term “onderscheid” (distinctio)? a. Het aanduiden van een fundamenteel verschil tussen twee tekstfragmenten, hoewel zij over hetzelfde lijken te gaan b. Het verwijderen van een tekst uit de Digesten, omdat deze niet “origineel” geacht werd c. Het maken van een onderscheid in de context van de tekst geplaatst in de Digesten of zelfs de originele bron p. 78 Hoe relateert het karakter van de eerste universiteiten aan de manier waarop zowel de Paus als de Duitse keizer zichzelf zagen en presenteerden, wat ervoor zorgde dat beide heersers positief stonden tegenover de stichting ervan? a. Het universele karakter van de opleiding, die overal in Europa gelijksoortig was b. Het Christelijke karakter van de opleiding, waartegen de Duitse keizer geen bezwaar had c. Het uitsluitend juridische karakter van de opleiding, zowel de Paus als de Duitse keizer stonden immers positief tegenover de studie van het (Romeinse) recht p. 80 Welk effect had de universitaire opleiding zoals deze vanaf de 11e eeuw opkwam in Europa op het karakter van de ‘jurist’ als groep? a. Het professionaliseren ervan b. Het seculariseren (‘niet-religieus maken’) ervan c. Het democratiseren ervan p. 81 Wat kenmerkt de verhouding tussen het (gerecipieerde) Romeinse recht en het feodale recht (leenrecht) rond de 12e eeuw? a. Een vrijwel volledige fusie van de twee rechtsbronnen b. Een vrijwel volledige scheiding tussen de twee rechtsbronnen c. Een vrijwel absolute hiërarchie tussen de twee rechtsbronnen p. 86 Vanaf de 12e eeuw zien we in Engeland een grote uitbreiding van de rechtsmacht van de koninklijke rechtbanken. Van waaruit is deze rechtsmacht gegroeid? a. De persoonlijke jurisdictie van de Engelse koning b. De idee van jurisdictie zoals dit in het Romeinse recht aanwezig was c. De vrijwillige overdracht van de jurisdictie van de lokale machthebbers p. 96 Welk groot onderscheid duidt Herzog aan tussen de rechtspraak onder het ‘gemene recht’ (common law) van Engeland en onder het ‘gemene recht’ (ius commune) op het Europese continent? a. Rechters op het Europese continent waren veel vrijer om hun processen in te richten, waar Engelse rechters gebonden waren aan strikte procedurele regels b. Rechters op het Europese continent waren gebonden aan strikte procedurele regels, waar Engelse rechters vrij waren om hun processen in te richten c. Tegen de vonnissen van rechters op het Europese continent kon wegens de schending van procedurele voorschriften hoger beroep worden ingesteld, tegen die van de Engelse rechters om dezelfde reden niet p. 103-104 Wat kenmerkt het werk van de Engelse jurist Bracton/de auteur van het werk/de auteurs van het werk ‘Over de wetten en de gewoontes van de Engelsen’ (De legibus et consuetudinibus Angliae) uit de 13e eeuw? a. Een grote bekendheid van de auteur of auteurs met het Romeinse recht b. Een grote onbekendheid van de auteur of auteurs met het Romeinse recht c. Een grote onverschilligheid van de auteur of auteurs ten opzichte van het Romeinse recht p. 105 Hoewel de Engelsen zeker bekend waren met het Romeinse recht, wordt het niet ‘gerecipieerd’ in Engeland zoals dit wel het geval was op het Europese continent. Middels welke vorm van rechtspraak komt er toch wat Romeins (en canoniek) recht in het Engelse rechtssysteem terecht? a. De ‘equity’-rechtspraak van de Lord Chancellor b. De gewoonterechtelijke rechtspraak van de koninklijke gerechtshoven c. De feodale rechtspraak van de lokale machthebbers p. 109 Welke kritiek bestaat er volgens Herzog op het idee dat het Romeinse recht nooit in Engeland is gerecipieerd omdat er daar in de late Middeleeuwen al een krachtig, gecentraliseerd rechtssysteem bestond? a. Dit rechtssysteem, het Engelse ‘gemene recht’ (common law), was verre van gecentraliseerd of eenduidig, en kan om die reden de receptie niet hebben tegengehouden b. Dit rechtssysteem, het ‘gemene recht’ (ius commune), was alleen van toepassing op Christenen, en sloot dus een groot deel van de Engelse bevolking uit c. Dit rechtssysteem, het Engelse ‘gemene recht’ (common law), kwam pas op in de 15e eeuw, en had dus niet veel te maken met de niet-receptie van het Romeinse recht p. 113 IV Vroegmoderne tijd (Na deze week) kan je de relatie leggen tussen deze receptie van het Romeinse recht, verwetenschappelijking van het recht en codificatie van het recht. Hoe verschilde de beschouwing van de aard van de Digesten door de juridisch humanisten fundamenteel van die van hun wetenschappelijke voorgangers als de glossatoren? a. De humanisten benadrukten het fragmentarische karakter ervan, waar de glossatoren de Digesten als een harmonieuze eenheid zagen b. De humanisten benadrukten het juridische karakter ervan, waar de glossatoren zich met name met tekstkritiek bezighielden c. De humanisten benadrukten de praktische toepassing ervan in hun tijd, waar de glossatoren vooral een historische benadering hadden’ p. 121 Wat is één van de kenmerken van de methode van de Franse juridisch humanisten inzake de studie van het Romeinse recht? a. Een gebruik van niet-juridische bronnen uit de Oudheid, om zo achter de originele historische context van de Romeinse juridische teksten te komen b. Een gebruik van een rechtsvergelijkende methode, om zo conflictregels tussen verschillende rechtssystemen te ontwerpen c. Een gebruik van uitsluitend bronnen uit de zogenaamde klassieke Oudheid, waarbij zij latere Byzantijnse bronnen links lieten liggen p. 122 Hoe veranderde het begrip van het lokale gewoonterecht (‘customs’,’customary law’) in Frankrijk vanaf de 13e eeuw? a. In plaats van het maken van normen werden lokale instituties zoals rechters en jury’s geacht het vanouds bestaande gewoonterecht te hebben ‘ontdekt’ b. In plaats van ongeschreven normen kregen de lokale normen rechtskracht doordat zij op schrift werden gesteld c. In plaats van een grondslag in de lokale gewoontes werd het gewoonterecht geacht in overeenstemming met het ‘gemene recht’ (ius commune) te zijn p. 126-127 Welke kritiek wordt er door Engelse juristen in de 16e en 17e eeuw geuit op het common law- rechtssysteem van hun tijd? a. Het systeem is te ondoorzichtig en fragmentarisch, en daardoor is er een groot gebrek aan rechtszekerheid b. Het systeem is teveel beïnvloed geraakt door het Romeinse en canonieke recht middels de equity-rechtspraak c. De voertaal van het systeem is Engels, waar de intellectuele elite onder elkaar communiceerde in het Latijn en het Frans, en daardoor is het systeem voor velen van hen onbegrijpelijk p. 134 Hoe leidde een verandering in de historische opvatting van het Engelse common law in de 17e eeuw tot de creatie van grondslag voor het mogelijke afzetten van de Engelse koning? a. In plaats van een systeem dat door de koning is gemaakt stelde men het recht voor als iets wat al vanouds gewoonterechtelijk bestond, en wat de koning dus ook moest gehoorzamen, op straffe van afzetting b. In plaats van een systeem dat niet door de receptie van het Romeinse recht is beïnvloed, ging het Romeinse recht een belangrijke rol spelen, inclusief de daarin vervatte grondslagen voor afzetting c. In plaats van een systeem van ongeschreven regels, werd het Engelse common law verregaand gecodificeerd vanuit het idee van een maatschappelijk verdrag, waarvan de schending leidde tot afzetting van de koning p. 137-138/p. 145 Welke institutie werd met name door Engelse juristen in de 17e en 18e eeuw als centraal in het Engelse common law en de historische ontwikkeling daarvan gezien? a. De rechter b. De democratische wetgever c. De rechtswetenschapper aan de universiteit p. 140 Welk document werd in de 17e eeuw door Engelse juristen gezien als het “bewijs” voor het bestaan van een eeuwenoude Engelse ongeschreven grondwet? a. De Magna Carta b. Het Corpus Iuris Civilis c. Blackstone’s Commentaries on the laws of England p. 147 Onder welk recht vielen volgens de Spaanse moraaltheoloog Francisco de Vitoria de relaties tussen Europeanen en inheemse bevolkingen, met name die van Amerika? a. Het ‘volkenrecht’ (ius gentium) b. De Spaanse Siete Partidas c. Het canonieke recht zoals neergelegd in bijvoorbeeld de Pauselijke Bul ‘Inter caetera’ p. 158 Wat kenmerkt de methode van de 17e eeuwse rechtswetenschapper Hugo de Groot? a. Een combinatie van een beroep op bestaande gezaghebbende teksten zoals die ontleend aan het Romeinse recht en een rationele analyse van een gegeven kwestie b. Een uitsluitend beroep op de bestaande teksten met autoriteit zoals die ontleend aan het Romeinse recht en kerkelijke teksten zoals de Bijbel c. Een volledige afwijzing van alle bestaande teksten met autoriteit ten gunste van een volledig middels de menselijke rede kenbaar rechtssysteem p. 160 V Moderne tijd (Na deze week kan je) in algemene lijnen de ontwikkeling weergeven van het recht en de rechtswetenschap in Europa en beide ontwikkelingen plaatsen tegen politieke en sociaal- culturele achtergronden Welke noodzakelijke stap moest er volgens de Amerikaanse revolutionairen aan het einde van de 18e eeuw eerst gezet worden voordat er een nationale grondwet kon worden gemaakt? a. De individuele staten werden geacht eerst hun eigen lokale grondwetten op te stellen b. Het nationale Hooggerechtshof werd geacht eerst toestemming te geven voor het maken van een dergelijke grondwet c. De Engelse koning werd geacht eerst akkoord te gaan met het maken van een dergelijke grondwet p. 167 Hoe blijkt uit de inhoud van de Bill of Rights (1791) dat het Amerikaanse rechtssysteem voortbouwde op bestaande aan het Engelse systeem ontleende rechtsfiguren? a. Door het noemen van juryrechtspraak b. Door het noemen van de scheiding der machten c. Door het noemen van allerlei specifieke ad hoc zaken, in plaats van een opsomming van algemene principes en rechten p. 169-170/p. 174 Op grond van welke autoriteit formuleerden de samenstellers van de Amerikaanse constitutionele documenten hun leidende principes zoals deze blijken uit de documenten zelf? a. Het natuurrecht, wat zij als vanzelfsprekend beschouwden b. De Engelse koning, die zij als monarch bleven erkennen, ondanks zijn ‘misdaden’ c. Traditionele teksten zoals die ontleend aan het Romeinse recht p. 172 Van welke ontwikkeling is het vormgeven van het ‘recht op een privésfeer’ (‘right to privacy’) gebaseerd op het Eerste Amendement van de Amerikaanse Bill of Rights een voorbeeld? a. Het zelf ontwerpen van bepaalde rechten door het Amerikaanse Hooggerechtshof (‘Supreme Court’) b. Het gebruik van het Negende Amendement van de Amerikaanse Bill of Rights als leidsnoer voor de ontwikkeling van rechten die niet in de Bill zijn genoemd c. Het wetgevende proces van het Congres (‘Congress’), waarmee nog steeds allerlei rechten aan de Bill of Rights worden toegevoegd p. 173 Waarom wees de 17e eeuwse Engelse jurist Edward Coke de ‘transfer theory’ af, de theorie die stelt dat het Engelse common law werking had in de Amerikaanse koloniën? a. Het Engelse common law is specifiek verbonden met Engeland en nog specifieker met de taakstelling van bepaalde gerechtshoven b. De onderliggende Engelse koloniale claims werden door Coke niet erkend c. De koning was in de koloniale staten niet gebonden aan het pact tussen hemzelf en zijn onderdanen, zoals hij dit in Engeland wel was p. 175 In 1791 kondigde de Franse revolutionaire regering een grondwet af. Bij wie berust in die grondwet de uitvoerende macht? a. De koning b. De president c. Het volk p. 186 Het idee van een absolute, ondeelbare vorm van soevereiniteit was niet nieuw ten tijde van de Franse Revolutie. Van wie is dit idee afkomstig? a. Jean Bodin b. Jean-Étienne Portalis c. Voltaire p. 192 De intellectuele stroming van het natuurrecht heeft een lange geschiedenis. Welk aspect van de stroming is volgens Herzog van bijzonder belang in het kader van de aanloop naar en de gevolgen van de Franse (en Amerikaanse) Revolutie? a. Het maatschappelijk verdrag (‘social pact’) b. Het universele karakter ervan c. De achterstelling ervan ten opzichte van het positieve recht p. 194 Welke twee dilemma’s schetst Herzog in het kader van de natuurrechtelijke opvattingen van de Franse (en Amerikaanse) Revolutionairen, blijkens de inhoud van de Verklaring voor de Rechten van de Mens (en de Bill of Rights)? a. Natuurrecht als universeel maar alleen op nationaal/lokaal niveau afdwingbaar, en natuurecht als superieur aan het positieve recht maar alleen als positief recht geldend te maken b. Natuurrecht als voortkomend uit het Romeinse recht maar waarin het een totaal andere betekenis heeft, en natuurrecht als gelieerd aan het volkenrecht maar niet van toepassing op alle volkeren c. Natuurrecht als bescherming van het recht op leven maar waarmee abortus niet verboden werd en natuurrecht als bescherming van het recht op vrijheid maar wat geen grenzen stelde aan willekeur in het strafproces p. 199-202 VI Negentiende eeuw (Na deze week) kan je de relatie leggen tussen deze receptie van het Romeinse recht, verwetenschappelijking van het recht en codificatie van het recht. Hoe werd volgens Herzog de algemene gelding van de Franse Code civil (1804) onder meer gegarandeerd? a. Door middel van een verbod voor rechters op rechtsweigering en het geven van algemene regels vermomd als vonnissen b. Door middel van het slechts toestaan van het Romeinse recht in het Zuiden van Frankrijk als subsidiaire rechtsbron c. Door middel van het recht van remonstrantie (‘remonstrance’) van de Franse Parlements, waardoor zij een eenvormige toepassing konden afdwingen p. 210 Waar werd de Franse Code civil (1804) wereldwijd ingevoerd? a. Behalve in de landen die onder de heerschappij van Napoleon stonden ook in landen waar de elite streefde naar een eenmaking van het lokale recht b. Alleen in landen onder de heerschappij van Napoleon c. Buiten Frankrijk werd de Code civil alleen in landen ingevoerd waar het Romeinse recht geen subsidiaire gelding had p. 211 Wiens taak is het volgens Friedrich Carl von Savigny om een nationale codificatie te maken? a. De rechtswetenschapper (‘jurist’) b. De wetgever (‘legislator’) c. De rechter (‘judge’) p. 212 Tegen welke eigenschap van het natuurrecht als intellectuele stroming ageerden de aanhangers van de Historische School in Duitsland in de 19e eeuw? a. Het universele karakter, recht is immers een uitvloeisel van de lokale ‘volksgeest’ b. Het systematische karakter, recht is immers niet ‘rekenen met begrippen’ c. Het rechtvaardige karakter, recht en rechtvaardigheid zijn immers twee verschillende zaken p. 212 Welke kritiek werd er geuit op de ‘Pandektisten’ (‘Pandect-scientists’), de navolgers van Friedrich Carl von Savigny in de studie van het (gerecipieerde) Romeinse recht, in de 19e eeuw in Duitsland? a. In plaats van een aan de Duitse ‘volksgeest’ ontleend rechtssysteem poneerden volgens de critici de Pandektisten een abstracte constructie van begrippen die weinig meer met de Duitse rechtsgeschiedenis te maken had b. In plaats van een aan het (gerecipieerde) Romeinse recht ontleend rechtssysteem poneerden volgens de critici de Pandektisten een systeem gebaseerd op het oude Germaanse gewoonterecht c. In plaats van een abstract systeem van rechtsregels poneerden volgens de critici de Pandektisten een rechtssysteem dat direct gerelateerd was aan de sociale en economische noden van die tijd p. 214 Welke overeenkomst noemt Herzog tussen de Franse Code civil en het Duitse Burgerlijk Wetboek (‘BGB’, 1900)? a. Beide wetboeken verwijzen terug naar het oude ‘gemene recht’ (ius commune) van Europa (hoewel de Franse Code civil impliciet) b. Beide wetboeken maakten definitief een eind aan de lokale rechtsordes c. Beide wetboeken zijn een rechtswetenschappelijk product, vervaardigd aan de universiteit en niet in een parlement of ministerie p. 216 Van het Engelse recht werd in de 19e eeuw algemeen aangenomen dat het was gebaseerd op ‘ervaring’ (‘experience’). Waartegen is deze uitspraak een argument? a. Een recht zoals het natuurrecht dat gebaseerd is op de menselijke rede b. Een recht zoals het recht van de Duitse landen dat (ten dele) gebaseerd is op het Romeinse recht c. Een recht zoals het lokale gewoonterecht op het Europese continent, dat ongeschreven is en als het ware door rechters ‘gevonden’ wordt p. 221 Van wie is het sterkste pleidooi voor de codificatie van het Engelse recht in de 19e eeuw? a. Jeremy Bentham b. William Blackstone c. Frederick Pollock p. 222 Wat stelden de lokale machthebbers in de staat Louisiana aan het begin van de 19e eeuw als de ingrediënten van hun rechtssysteem? a. Het Corpus Iuris Civilis, de werken van juristen uit het Europese continentale ‘gemene recht’ (ius commune), en verschillende vormen van Spaanse regelgeving b. Uitsluitend de Franse Code civil van 1804, die door Napoleon vrijwel meteen was ingevoerd in Louisiana c. Het Corpus Iuris Civilis, verschillende Spaanse vormen van regeling en de Franse Code civil van 1804 p. 224 VII Epiloog (Na deze week) kan je de betekenis duiden van het Romeinse recht en zijn receptie voor de ontwikkeling van het recht in de “civil law landen” Aan welke ontwikkeling die plaatsvond vóór de Franse Revolutie knoopt volgens Herzog het ontstaan van een recht van de Europese Unie vast? a. De ontwikkeling van een Europees ‘gemeen recht’ (ius commune) b. De ontwikkeling van een Engels ‘gemeen recht’ (common law) c. De ontwikkeling van nationale codificaties p. 238 Welke instituties zijn de centrale rechtsbronnen in de rechtsorde van de Europese rechtsorde, in tegenstelling tot in de nationale rechtsorde, volgens Herzog? a. Individuele juristen en rechters b. Leden van wetgevende organen c. Ongekozen bureaucraten p. 238 Wat was de taakstelling van de commissie verantwoordelijk voor de samenstelling van de ‘Draft Common Frame of Reference’ (DCFR)? a. Het vaststellen van een raamwerk van juridische principes ten gunste van het gebruik door nationale wetgevers, rechters en individuele partijen b. Het vaststellen van een nieuw ‘gemeen recht’ (ius commune) voor het Europese continent, gebaseerd op het Romeinse recht c. Het codificeren van het privaatrecht van de Europese Unie zoals vastgesteld door het Hof van Justitie van de Europese Unie in een Europees Burgerlijk Wetboek p. 240 Hoe kan het verschil tussen het recht dat op het Europese continent geldt en het Engelse common law respectievelijk met betrekking tot de wetgever en de rechter als voornaamste bron van recht volgens Herzog gerelativeerd worden? a. In sommige continentale rechtsgebieden zoals het bestuursrecht is de rechter van groot belang, in sommige Engelse rechtsgebieden zoals het strafrecht de wetgever b. In sommige landen in West Europa wordt het recht uitsluitend door rechters gemaakt, in sommige Engelse rechtsgebieden zoals het strafrecht is de wetgever van groot belang c. In sommige continentale rechtsgebieden zoals het bestuursrecht is de rechter van groot belang, in sommige delen van Engeland is de wetgever de belangrijkste rechtsbron p. 241