Summary

These notes provide an overview of international relations concepts, theories, and case studies. They cover topics such as the relationship between states, the role of power, and various theoretical perspectives. The notes include different viewpoints on theories and include examples.

Full Transcript

APA: https://uitgeverij-coutinho.cld.bz/Petra-Poelmans-en-Olav-Severijnen-De-APA- richtlijnen/90/ Brooks & Wolforth: verhouding VS en China https://direct.mit.edu/isec/article/40/3/7/12119/The-Rise-and-Fall-of-the-Great-Powers-in-the Bernstein: verantwoordelijkheid grootmachten t.o.v. milieuproble...

APA: https://uitgeverij-coutinho.cld.bz/Petra-Poelmans-en-Olav-Severijnen-De-APA- richtlijnen/90/ Brooks & Wolforth: verhouding VS en China https://direct.mit.edu/isec/article/40/3/7/12119/The-Rise-and-Fall-of-the-Great-Powers-in-the Bernstein: verantwoordelijkheid grootmachten t.o.v. milieuproblematiek https://journals.sagepub.com/doi/10.1177/1354066119859642 WG1 aantekeningen Wetenschappelijk Argumentatie Model Kennishiaat, waar spanning rond bestaat, nodig als motief voor onderzoek Hoofdconclusie: bevestigen of weerleggen van hypothese Tegenargument: weerleggen of eigen standpunt nuanceren dmv tegenargument Bedoeld om standpunt sterker in realiteit te laten staan Hoe onderzoek je politiek? Empirisme: wetenschapper staat tegenover de politieke wereld en kijkt daarnaar, elke wetenschapper ziet hetzelfde. De politieke wereld is een verzameling waarneembare, objectieve feiten. Voorbeeld: iedereen ziet een tafel als tafel Problemen: je ziet niet alles aan de politieke wereld. Je kan aan een mens niet zien wat zijn politieke standpunten zijn, zelfs niet als je heel zijn levensverhaal kent. Er mist een stuk persoonlijkheid en vrijheid wat wel meespeelt voor het politieke standpunt maar niet empirisch analyseerbaar is. De wereld wordt geobjectiveerd. Alternatief voor empirisme: Heidegger, interpretivisme Aristoteles: de mens is van nature een politiek wezen. ‘Wie niet in staat is deel te nemen in een gemeenschap, of daaraan geen behoefte heeft omdat hij zichzelf genoeg is, maakt geen deel uit van een polis, en is dus ofwel een beest of een god.’ Mens is een gemeenschapsdier, politiek, hoort in een groep Wetenschapper hoort dus niet tegenover de politieke wereld te staan, maar erin. Als je naar een tafel kijkt, zie je gelijk waarvoor het is/ wat de functie is. Wijze waarop je de werkelijkheid ziet, gaat aan je vooraf. Het is een bril die je niet af kan zetten. Macht, regels, conflict, gemeenschap, besluitvorming, bestuur, mensen, taal, Politiek is hoe de machtsverdeling/machtsverhouding en besluitvorming is georganiseerd in een gemeenschap. Macht van docent zegt meer over positie als docent dan over docent persoonlijk. Werkgroep is al een politieke structuur met machtsverhoudingen. Studenten zitten er om hun eigen vrijheid te verwerkelijken en de docent ook. Je kan wel denken dat je vrij bent, terwijl je juist meer onderworpen bent aan verborgen macht. Macht is niet altijd transparant. Vormen van macht: Foucault’s panopticon: surveillerende macht: mensen zitten in een cel, weten niet of ze bewaakt worden, maar weten dat ze altijd bewaakt kunnen worden en gaan zich daardoor gedragen alsof ze bewaakt worden. Er is dus niet per se duidelijke macht nodig om bepaald gedrag te stimuleren. HC1 Aantekeningen Wat is internationale politiek? Klassieke betekenis: internationale politiek/betrekkingen = relaties tussen (natie)staten Eerste internationale organisatie: Volkenbond na WO1, daarvoor speelden alleen staten een rol. Maar het is nu complexer: er zijn niet-statelijke actoren actief en invloedrijk De internationale betrekkingen is het vakgebied dat wereldpolitiek bestudeert. Vooral politicologie, maar ook bijvoorbeeld: geschiedenis, economie, sociologie, psychologie, recht, filosofie. Binnen IB ook sub-disciplines: security studies, strategic studies, conflict studies, peace studies, enz. Om dit alles te begrijpen heb je theorieën en benaderingen nodig, om de boel te simplificeren. ‘Theorie is een soort vereenvoudigingsmiddel waarmee je kunt beslissen welke historische of hedendaagse feiten er meer toe doen dan andere wanneer je probeert een begrip van de wereld te ontwikkelen'. (BSO, 2023:8) Belangrijkste theorieën die langskomen: Realisme, Liberalisme, Sociaal Constructivisme, Marxisme, poststructuralisme, Postkolonialisme en Feminisme. Globalisering Proces opgestart waarin wereldwijde gemeenschappen steeds meer met elkaar in contact zijn gekomen. Dimensies: Techniek: een communicatie-infrastructuur is noodzakelijk Economisch: landen handelen over de hele wereld met elkaar Politiek: er zijn ideeën, interactie en macht nodig om globalisatie te laten plaatsvinden. Juridisch: systeem van internationaal recht Ecologisch: gedeelde milieuproblemen Cultureel: complexe mix van culturele homogenisatie en toegenomen heterogeniteit tegelijk Sociaal: migratie als mondiaal probleem Medisch: covid-19 Verschillende interpretaties Sceptical view: ‘staten en geopolitiek blijven de belangrijkste agenten en krachten die de wereldpolitiek vormgeven’. De sceptische benadering ziet globalisering vooral als een economische ontwikkeling. (BSO 2023: 25-26) Globalist view: globalisering is een oorzaak van fundamentele veranderingen in de internationale politiek. (BSO 2023:25-26) Globalisering staat onder druk (BSO 2023: 27-29) Nationalisme en populisme Competitie tussen grootmachten Protectionisme Handboek begin H6: 3 analytische vragen, goede voorbeelden van essayvragen op het tentamen. Were rising powers able to mount an effective challenge to the US-led post-cold war global order? Are rising powers actually powerful? What is the role of emerging powers in a post-Western order characterized both by US-China rivalry and by pressing global challenges such as climate change and the Covid-19 pandemic? Belang van geschiedenis 1. Verleden helpt ons het heden te begrijpen door het geven van een historische context 2. Verleden helpt ons het heden te begrijpen als een actuele gebeurtenis vergelijkbaar is met een historische gebeurtenis. Kritiek: 1. ‘De geschiedenis’ is een continu debat. Bijv: blik op acties van Nederlanders tijdens WO1 verandert 2. Het is gevaarlijk om historische vergelijkingen te maken en daar het huidige buitenlandbeleid op te baseren. Bijv: appeasementpolitiek heeft niet gewerkt, dus tegen bijv. Poetin als ‘nieuwe Hitler’ moet hard opgetreden worden. Het is nuttig zo te denken, maar zo zwart-wit is het natuurlijk niet. Opkomst van de moderne staat Vrede van Münster 1648 einde van de Nederlandse Opstand, interne soevereiniteit De staat ontstond eind Middeleeuwen in Europa. Bijzonder, want merendeel van geschiedenis andere politieke eenheden: stamverbanden, imperia, stadstaten etc. Tijdens Middeleeuwen: religieuze (katholieke) en politieke feodale hiërarchische orde domineerde Staatsvorming is een uiterst gewelddadig proces D.m.v. belastingen en oprichten van een leger werd de macht gecentraliseerd Feodaal systeem vernietigd Vrede van Westfalen, 1648, beëindigde 30- en 80-jarige oorlog Norm van territoriale integriteit en het niet-interveniëren in de binnenlandse aangelegenheden van andere landen vindt hier haar oorsprong. Maar: ook kritiek op het ‘narratief van 1648’ als begin van het moderne internationale systeem (zie BSO, 2023, p42) Staat is dus uiteindelijk soeverein. Intern soeverein: gezag binnen de staat is het enige legitieme en effectieve gezag, er zijn geen interne uitdagers, dus geen rebellen/afscheiders (bijv. Spanje vs. Catalonië wordt soms bijna bedreigend voor interne soevereiniteit) Extern soeverein: onafhankelijkheid van een land op het wereldtoneel, tov andere landen. Wanneer is een staat een staat? (Juridische) Montevideo definitie: Is er sprake van 1. Een territorium 2. Een bevolking 3. Een effectief gezag 4. De capaciteit om betrekkingen aan te gaan 3. Erkenning? Bij bijv. punt 3 en 4 zijn er geen harde criteria, dus het zijn vaak toch politieke afwegingen of een staat erkend wordt door andere staten. HC2 Aantekeningen Natie en nationalisme Natie: ‘Een groep mensen die elkaar herkennen als mensen met een gemeenschappelijke identiteit, met de nadruk op een thuisland.’ Nationalisme: ‘het idee dat de wereld verdeeld is in naties die de allesoverheersende focus vormen voor politieke identiteit en loyaliteit, wat op zijn beurt nationale zelfbeschikking vereist. Nationalisme kan ook verwijzen naar dit idee in de vorm van een sterk gevoel van identiteit (sentiment) of organisaties en bewegingen die dit idee willen realiseren (politiek).’ Burgernationalisme: een keuze, je kunt als immigrant naar een land gaan waar civic nationalism sterk is en ervoor kiezen om daaraan deel te nemen. Voorbeeld: VS, Frankrijk Ethnic nationalism: kun je niet voor kiezen, je kunt er alleen aan deelnemen als je bent geboren in dat gebied. Staat minder open voor nieuwe burgers. Voorbeeld: Duitsland Natiestaat Een politieke gemeenschap waar de staat claimt legitiem te zijn op grond van het representeren van de natie. De termen natie en staat worden dus gekoppeld tot natiestaat. Wat is macht? Macht is heel herkenbaar en waarneembaar, maar tegelijk heel lastig te definiëren. ‘Het vermogen van een politieke actor om zijn doelen te bereiken. In de realistische benadering wordt aangenomen dat het bezit van capaciteiten zal leiden tot invloed'. (BSO 2023: 552) ‘Power as a capability’ Grotere bevolking, meer grondstoffen, enz. = meer macht, Macht is een attribuut, een bezitting Maar: ‘power as a capability’ verklaart geen situaties waarin een staat met veel middelen een oorlog verliest tegen een zwakkere tegenstander. ‘Power as a capability’ gaat dus om potentiële of latente macht: landen kunnen het soms inzetten maar niet in elke oorlog. Puur op capabilities is de VS ruim oppermachtig. De VS geeft meer uit aan defensie dan de volgende 9 staten gecombineerd. China nadert wel maar is nog lang niet vergelijkbaar met de VS. ‘Relational power’ Je moet macht altijd bekijken in de context van de relatie tussen verschillende actoren. Invloed is het sleutelwoord, tegenstanders met minder capabilities maar meer invloed kunnen toch winnen van sterkere tegenstanders. ‘Institutional power’ De mogelijkheid om agenda’s te beïnvloeden. Bijvoorbeeld NGO’s die invloed kunnen uitoefenen in internationale gouvernementele organisaties. ‘Structural power’ Bredere abstractere sociale verhoudingen in de wereld. Dus bijvoorbeeld arm en rijk. De VS en Sovjet-Unie hadden tijdens de Koude Oorlog beiden veel structurele macht. Hard power / Soft power Hard/ coercive power: dwingende macht. Druk uitvoeren, door dwang of beloning, om gedrag af te dwingen/ te voorkomen. Soft power: de macht om anderen te overtuigen bepaalde normen te volgen en/of over te nemen zodat je door dat gedrag krijgt wat je wilt. Bijv. de EU. Het ‘verleiden’ van andere landen om jouw cultuur en levenswijze over te nemen. Amerikanisering = soft power Barbenheimer is tegelijk soft power en hard power: Barbie dat als soft power over heel de wereld wordt verspreid, Oppenheimer met kernwapens geeft een beeld van hard power. Scholen / generaties in het realisme Klassiek realisme Jaren ‘40, reactie op het idealisme. Machtspolitiek verstoort de ideologische politiek. Thucydides, Machiavelli, Hobbes als inspiratiebronnen. Maar ook Sun Tzu en Kautilya zouden tot het realisme gerekend kunnen worden. Hans Morgenthau en E.H. Carr zijn de founding fathers van het klassiek realisme. Machiavelli: mens is “insatiable, arrogant, crafty and shifting, and above all malignant, iniquitous, violent and savage”. Menselijke natuur is onveranderlijk en slecht, wordt dus ook geprojecteerd op de staat Melische dialoog is een voorbeeld voor realisten, waarom macht niet genegeerd moet worden Kautilya: buitenlandbeleid gebaseerd op 6 samenhangende ‘methoden’: 1. Het sluiten van vrede (indien noodzakelijk) 2. Het voeren van oorlog (als er machtsvoordeel is) 3. Neutraliteit (als er een machtsbalans is) 4. Oorlogsvoorbereiding (om macht uit te oefenen) 5. Bondgenootschappen (om zwakheden te compenseren) 4. Dubbel beleid (oorlog met de een, vrede met de ander; verdeel en heers) Klassieke realisten zijn pessimistisch over de wereld waarin we leven. Het internationale systeem wordt gekenmerkt door anarchie (afwezigheid van centraal gezag) en komt daardoor overeen met de state of nature van de politiek filosoof Thomas Hobbes. Hobbes beschreef het leven in de state of nature als ‘solidarity, poor, nasty, brutish and short’. Het klassiek realisme heeft ook een prescriptieve / normatieve dimensie. Besluitvormers moeten de raison d’etat / reason of state / Realpolitik / machtspolitiek toepassen: De staat moet macht uitoefenen, en de staat moet een rationele actor zijn die stap voor stap bekijkt wat moet gebeuren in een dreigende situatie. Ideaal gesproken leidt Realpolitik tot een machtsbalans. Geopolitiek Voorbeeld: China maakt een nieuwe landkaart met bijv. een groot territoriaal zeegebied, Taiwan als onderdeel van China en Hongkong als onderdeel van China. Veel omliggende landen reageerden gelijk kritisch op die gepubliceerde kaart. Dus machtsuitoefening d.m.v. geopolitiek. Realisten richten zich vooral op het gedrag van staten in de internationale politiek. Die beschouwen zij als de belangrijkste actoren. Het realisme (in al zijn varianten) is dus een staat-centrische interpretatie. Neo-realisme / structureel realisme Kenneth Waltz en John Mearsheimer zijn twee grote namen binnen het neo-realisme. Een perspectief op internationale politiek dat vooral kijkt naar structurele verbanden in het internationale systeem. Klassieke realisten keken vooral op nationaal niveau naar beslissingen van machthebbers, neo-realisten dus naar het systeem op internationaal niveau. In de Koude Oorlog waren er 2 supermachten die het buitenlandsbeleid van andere landen bepaalden. Staten zijn in het neo-realisme te vergelijken met biljartballen. Ze zijn allemaal hetzelfde (like units). De mate van macht telt en is belangrijk, maar de politieke cultuur of het politieke systeem is irrelevant. Dictatuur / democratie maakt dus niet uit. Ook de persoon die aan de macht is, is irrelevant. De VS als grootmacht staat tegenover opkomende grootmacht China, dus leider maakt niet uit, want ze weten allemaal dat er iets gedaan moet worden omdat ze anders ten onder gaan. Het Europese statensysteem is mondiaal verspreid door de Europese expansie en het imperialisme. De staat werd daarmee de dominante politieke organisatievorm. De neo- realistische focus op het statensysteem leidde tot het benadrukken van anarchie en de gevolgen daarvan. Centrale vraag: waarom leidt anarchie vooral tot conflict? Vanwege: 1. Self-help (als er geen regering is die helpt bij probleemoplossing, vorm je je eigen regels) 2. Security dilemma (vergrote veiligheid zorgt voor meer angst door tegenstanders, waardoor juist conflicten uitgelokt kunnen worden. 3. Relative gains (relatief voordeel) Oplossing om conflicten te voorkomen: machtsbalans. Dit komt overeen met het klassieke realisme, maar neo-realisten beweren dat de machtsbalans voortkomt uit de dynamiek van het internationale systeem: the distribution of power. De machtsbalans wordt sterk bepaald door grootmachten. Die grootmachten bewegen in een uni-polair, bi-polair of multipolair systeem. Er is nu een debat gaande over de vraag of we van een uni-polair systeem (VS) naar een bi- polair (VS en China) of multipolair systeem gaan of niet. Als een sterke staat de andere grootmachten dreigt te overheersen, vindt er balancing en/of bandwagoning plaats. Het neo-realisme kent twee scholen: Defensive realism (Waltz): staten zijn security maximizers (status quo gericht), maximale veiligheid Op den duur heeft een staat genoeg macht verzameld. Een paar kernwapens is genoeg. Offensive realism (Mearsheimer): staten zijn power maximizers (revisionistisch), maximale macht Een staat heeft nooit genoeg macht verzameld. Je kan beter net te veel kernwapens hebben. Neo-realisten: een oorlog is onvermijdelijk doordat het om de invloedssferen en structuren draait. ‘Thucydides’ valstrik’: tragiek van grootmachten: oorlog tussen VS en China onvermijdelijk. Neo-klassiek realisme Combinatie van klassiek en neo-realisme D.w.z.: het internationale systeem heeft een dominante invloed op het buitenlandse beleid van staten, maar de binnenlandse politiek is een interveniërende variabele (en beïnvloedt dus wat staten doen): er wordt in die zin dus afstand genomen van het ‘biljartbalmodel’ van de neo-realisten. Staten verschillen wel degelijk en het politieke systeem en de politieke cultuur hebben invloed. WG2 aantekeningen Polariteit en balance of power Volgens realisten: het enige relevante verschil tussen staten is hoeveel macht ze hebben. Soort amorele wijze van redeneren. Let op: amoreel is niet immoreel EU zegt: we zijn primair een waardengemeenschap, macht enz. is secundair. Realist zegt: dat is bullshit, het gaat toch om macht. Unipolair: 1 staat met vrije handelsmogelijkheid, de rest is puur beïnvloed door hun verhouding tot die ene supermacht. Bipolair: 2 staten balancen en concurreren, veiligheidsdilemma, ze gaan er beiden van uit dat de andere agressieve defensie (gericht op macht) hebben ipv defensieve (gericht op veiligheid) Om te balancen vormen die 2 staten ook bondgenootschappen met kleinere staten (bijv. NAVO) Multipolair: tot eind WO2 sprake van. Heel veel verschillende manieren om machtsbalans te veranderen. Bijv. als bondgenootschappen snel veranderen. Is dus heel instabiel. Assumpties van het polariteitsschema Staten zijn niet innerlijk verschillend en zijn dus verwisselbaar, alleen verschillend in grootte Handelen van staten wordt bepaald door structuur waarin ze zitten Het systeem van denken van polariteit kon heel moeilijk de ondergang van de Sovjet-Unie verklaren. Probleem van het systeem: het kan heel goed verklaren hoe de structuur de agent bepaalt, maar heel slecht hoe de agent invloed uitoefent op de rest van het systeem en hoe dat verandert. The Rise and Fall of the Great Powers in the Twenty-first Century: China's Rise and the Fate of America's Global Position Samenvattinkje De 3 valkuilen van het polariteitssysteem: 1. Ze doen het dichotoom lijken, ze suggereren dat er maar 2 of 3 opties zijn. Oplossing: niet meer dichotoom / zwart-wit denken, maar de structuur veranderen. Dus bijv. niet 1 grote staat en de rest klein, maar 1 groot (VS), 1 iets minder groot (China) en de rest klein. Iets tussen unipolair en bipolair in. 1+Y+X 2. Bij de waarde van machtsmiddelen moet je kijken naar de toekomst en de historische context. Bijv. bij defensie niet alleen naar geld kijken. Als er heel veel geld is uitgegeven aan paarden in de tijd dat de tanks opkwamen, was dat geldverspilling maar dat zie je niet als je puur naar geldstromen kijkt. Het concept van polariteit kijkt wel naar macht, naar hoeveel geld wordt uitgegeven. Vaak worden alleen transhistorische criteria gebruikt. Hierdoor wordt de historische context die van invloed is op wat in een bepaalde tijd als macht geldt over het hoofd gezien. Oplossing: afstemmen op de historische context, door criteria toevoegen, wel kijken naar technologische ontwikkeling 3. Ze kijken niet naar de relaties tussen agency en structuur, de invloed van de agents op het systeem. Hoe de actor de structuur kan veranderen. Oplossing: bijv. kijken naar potenties van staten (China), hoe ver de economie nog kan groeien. Kijken wanneer China machtig genoeg is (economisch, technologisch en militair) om de machtspositie van de VS uit te dagen. Hoe word je een grootmacht? pp. 16-32 Waar staat China in dit proces? VS is de allergrootste supermacht, daar tipt niemand aan, daarna komen andere grootmachten zoals Duitsland en Rusland. China staat daar tussenin. Significant kleiner dan de VS en significant groter dan de andere grootmachten. Hobbels voor China: 1. China ligt technologisch nog op een veel lager niveau. 2. China moet militair nog een grote afstand overbruggen. 3. De aard van macht is veranderd: doordat het veel moeilijker is geworden om economische capaciteit om te zetten in militaire capaciteit, is de overgang van een grote mogendheid naar een supermacht nu veel moeilijker dan in het verleden. HC3 Aantekeningen Liberalisme Wat is liberalisme? 1. Rechten die we als burgers hebben in de democratie 2. Niet 1 actor die alle macht heeft, er zijn allerlei controlemechanismes, trias politica 3. Het recht om bezit te hebben wat de staat niet zomaar kan afpakken 4. Elementen van een staatsvorm, democratie, gekoppeld aan vrije markt Liberalisme is een politieke en economische ideologie, maar ook een theoretische benadering in de internationale betrekkingen. Liberale internationalisten spreken van een ‘internationale gemeenschap’, neorealisten van een ‘internationaal ‘systeem’’. Liberalen: er zijn veel meer bindende aspecten, belangen, normen en waarden die landen delen waardoor ze gaan samenwerken. Liberalen zien veel meer samenhang in het internationale ‘systeem’ waardoor ze het een ‘gemeenschap/society’ noemen. De English School Academische schrijvers die internationale politiek analyseren vanuit de gedachte dat staten die interactie hebben, samen een internationale gemeenschap vormen. De nadruk ligt op de gemeenschappelijke waarden, normen en belangen in de internationale politiek. Er wordt bijvoorbeeld veel belang gehecht aan het internationaal recht als drijfveer voor het gedrag van staten. Hugo de Groot is een inspiratiebron als het gaat over internationaal recht. Idealisme 1. Een sociale theorie die stelt dat ideeën de wereld vormgeven (in die zin is het sociaal constructivisme dus ook een vorm van idealisme; zie komende colleges over de kritische theorieën). 2. Een inhoudelijke theorie van de internationale betrekkingen die stelt dat staten samen kunnen werken om oorlog te voorkomen. Als inhoudelijke theorie was het idealisme belangrijk in het interbellum. Door realisten ook naar verwezen als zijnde ‘utopisme’. Het eerste debat van de moderne discipline van de Internationale Betrekkingen was tussen de idealisten en de realisten. Door zichzelf ‘realisten’ te noemen, een strategische keus, suggereerden realisten dat andersdenkenden geen realisten waren. Invloedrijke idealisten: Alfred Zimmern (1879-1957) en Woodrow Wilson (1856-1924). Kernthema’s liberalisme Kritiek op de klassieke realisten; mensen gebruiken de rede/ratio om primitieve impulsen te bedwingen. De mens hoeft dus niet ‘slecht’ te zijn (realisten zeggen van wel). Staten zijn geen ‘like-units’ zoals neorealisten zeggen. Staten hebben verschillende politieke systemen en politieke culturen en deze verschillen doen ertoe. Alles uit de buitenlandse politiek wordt bekeken door een binnenlandse lens. Normen en waarden zijn belangrijker dan macht. Bovendien zijn niet-statelijke actoren en binnenlandse actoren ook belangrijk (pluralisme). Conflict en competitie in de internationale politiek worden verzacht door een ‘harmony of interests’. (BSO, 2023: 107 en 545) Door het belang van overeenkomstige normen en waarden wordt conflict nóg onaantrekkelijker. Drie ‘golven’ in het liberalisme 1. Verlichting tot WO1: bv. Jeremy Bentham (1748-1832; verzon de term ‘internationale politiek’) en Immanuel Kant (1724-1804). 2. Interbellum (idealisme). Bv. Woodrow Wilson 3. Einde Koude Oorlog tot nu. Bv. G. John Ikenberry Immanuel Kant’s theorie van de ‘Eeuwige Vrede’ (BSO 2023, 105) 3 elementen die eeuwige vrede ondersteunen: Interdependentie liberalisme Interdependentie = wederzijdse afhankelijkheid, hier vaak economisch. Thomas L. Friedman (columnist, 1996): ‘Countries that both have McDonald’s restaurants don’t fight each other’. Serieuze gedachte erachter: de middenklasse kan dingen kopen bij McDonald’s. De middenklasse begon te bestaan in voormalige Oostbloklanden. De middenklasse fluit de regering terug als de regering op oorlog uit is, bijv. doordat oorlog duur is, of omdat het vaak kinderen uit de middenklasse zijn die dan moeten vechten. Door vrijhandel ontstaat er een netwerk van wederzijds afhankelijke landen waardoor de kosten om een oorlog te beginnen toenemen. Ook ontstaat er wederzijds begrip door middel van vrijhandel: ‘spirit of commerce’. Daardoor meer wederzijds begrip en weerstand voor oorlog. Keohane en Nye hebben deze vorm van liberalisme in 1977 verder uitgewerkt d.m.v. het begrip complex interdependence. De term verwijst naar de wereldwijde wederzijdse afhankelijkheid van staten op allerlei terreinen: economie, ecologie, armoedebestrijding, mensenrechten, etc. Over de invloed van complex interdependence grotendeels vervangen. Casus: Japan vs. China Theorie: vanwege gemeenschappelijk belang bij eilanden, en vanwege onderlinge handel, is er nooit oorlog gekomen tussen China en Japan. Dus interdependentie heeft die oorlog voorkomen. Neorealisten delen deze conclusie niet en hechten bijv. meer belang aan de ‘Thucydides trap. Democratische Vrede Stelt dat het gedrag van een staat sterk wordt beïnvloed door het politieke systeem van die staat. Immanuel Kant in zijn ‘Eeuwige Vrede’ (1795): Republikeinse constitutie is belangrijk om een foedus pacificum te creëren, een vrede-zone in de wereld. Buitenlands beleid van de VS: democratie verspreiden en zo democratische vrede bereiken. Dean Babst (1964): in periode van 1789-1941: 116 oorlogen tussen 483 landen, maar niet tussen democratieën. Dus democratieën starten wel oorlogen. Klassieke verklaringen: 1. Democratische instituties: de bevolking draagt de kosten van oorlog (in humanitair en economisch opzicht) dus in een democratie zal de bevolking minder snel voor oorlog kiezen. Kritiek: wat is een democratie? Kan heel verschillend zijn 2. Liberale normen: herkennen van wederzijdse normen m.b.t. vreedzame conflictresolutie. Conflicten los je zonder bloedvergieten op. Liberale democratie: niet per se liberalen aan de macht, maar een democratie met grondrechten en vrijheden enz. Alternatieve verklaringen ‘Het ligt NIET aan democratie maar aan’: Militaire allianties (realisme) Gedeelde belangen (Koude Oorlog) (realisme) Geografische ligging (realisme) Economische banden/interdependentie (interdependentie liberalisme) Dezelfde culturele achtergrond (sociaal constructivisme) ‘Het einde van de geschiedenis’ Boek: ‘The end of history and the last man’ - Francis Fukuyama Met het einde van de Koude Oorlog kwam er ook een einde aan de ideologische conflicten. Fukuyama stelde dat de liberale democratie en de vrijemarkteconomie universeel aanvaard zullen worden. De oorlog tegen terreur, de mondiale financiële crisis, de stagnatie van democratisering en oplopende geopolitieke spanningen zetten hier vraagtekens bij. Liberaal Institutionalisme Een benadering die ervan uitgaat dat staten zich actief moeten inzetten om instituties op te zetten, dat dat niet vanzelf gaat. Uitgangspunt: internationale organisaties kunnen het gedrag van staten beïnvloeden. Net als in de nationale context zijn geweld en conflict alleen te vermijden als er sprake is van gezag: internationale organisaties verzachten de effecten van anarchie. Het gaat dus om een gedecentraliseerd gezag van honderden internationale organisaties (ipv één wereldregering). ‘Global Governance’. Woodrow Wilson’s 14 punten Op 9 januari 1918 sprak Woodrow Wilson het Congres van de VS toe en presenteerde hij een 14 punten tellend plan (‘War Aims and Peace Terms’) om wereldvrede te bereiken. Het was gebaseerd op onderzoek door politicologen, historici en andere wetenschappers. De uitkomst was een plan om de oorzaken van oorlog weg te nemen, door onder andere het uitbannen van geheime verdragen, bevorderen van de vrijheid van navigatie, liberalisering van de wereldhandel, ontwapening, bevorderen van nationale zelfbeschikking, en de oprichting van een ‘general association of nations’. Crisis in het liberalisme De liberale wereldorde van na 1945 staat onder druk. Vanwege: Relatieve machtsafname van de VS Opkomst nieuwe grote mogendheden (vooral China) Falen van international instituties (bv VN-Veiligheidsraad) Ongeduld van civil society actoren met international instituties (ontwapening, klimaat etc) Weaponized interdependence / Gewapende onderlinge afhankelijkheid HC4 Aantekeningen Wat zijn kritische theorieën? ‘Kritisch’ betekent ten eerste: kritisch ten opzichte van de positivistische theorieën (realisme en liberalisme). Positivistisch (filosofische term): ervan uitgaande dat er een objectief kenbare wereld is die te bestuderen is met methoden die soms ook in de exacte wetenschap worden gebruikt. Deze theorieën worden problem solving theorieën genoemd; ze gaan uit van de status quo en onderzoeken vervolgens hoe de problemen kunnen worden opgelost die uit de status quo voortkomen. De kritische theorieën (critical theories) beginnen juist met het (kritisch) onderzoeken van de status quo: hoe zijn de huidige sociale en politieke verhoudingen in de internationale politiek ontstaan en hoe kan de status quo veranderd worden? Daarmee zijn deze theorieën sterk emancipatoir. Kritische theorieën Marxisme Sociaal constructivisme Poststructuralisme Postkolonialisme Feminisme Marxisme Ontstaan in de 19e eeuw en vernoemd naar Karl Marx (1818-1883). Daarmee is het veel meer dan alleen een IB-theorie. Het Marxisme is de eerste grote ‘uitdager’ van het liberalisme en realisme in de internationale betrekkingen. Maar Marx zelf heeft geen theoretische bijdrage geleverd aan het vakgebied van de internationale betrekkingen; dat is door zijn navolgers gedaan (Leninisme, Wereldsysteemtheorie, Gramsci, Kritische Theorie). Marxisme: ‘ the social world should be analyzed as a totality’ (BSO 2023, 120) ‘Class plays a key role in Marxist analysis (..) Marxists hold that society is systematically prone to class conflict’ (BSO 2023: 120) ‘.. the materialist conception of history (or historical materialism)’ (BSO 2023: 120) Materiële opvatting van de geschiedenis: de geschiedenis wordt vooral bepaald door economische factoren. Cultuur, politiek, ideeën legitimeren het economische en sociale systeem. De geschiedenis is een opvolging van economische systemen: slavernij, feodalisme, kapitalisme, socialisme, communisme. Elk systeem kent tegenstrijdigheden en die leiden tot conflict tussen economische klassen, sociale revolutie en een nieuw (hoger) economisch systeem. Het systeem werkt voor lange tijd, maar er zit een bepaalde spanning in die op den duur uitloopt op conflict. De klassenstrijd zou pas voorbij zijn onder het communisme. Leninisme en Dependency School Leninisme: ‘Imperialism, the Highest Stage of Capitalism’ (1917) (Vladimir Lenin, 1870-1924) De ontwikkeling van het kapitalisme leidde tot een wereldsysteem dat werd gekenmerkt door een ‘dominante kern’ en een ‘uitgebuite periferie’. De arbeidersklasse in de kern werd gepacificeerd door de kapitalisten, waardoor er geen sprake meer was van gedeelde belangen tussen de arbeiders wereldwijd. De zgn. Dependency School werkte het idee van kern en periferie verder uit (Raúl Prebisch, André Gunder Frank en … ) Wallerstein en het wereldsysteem Maar de wereldsysteem theorie wordt vooral geassocieerd met het werk van Immanuel Wallerstein. Hij claimt dat het internationale economische systeem wordt gekenmerkt door een structurele ongelijkheid met een kern, een periferie én een semi-periferie. Zie ook fig 8.2 in BSO. Kern: democratie, hoge lonen, import van grondstoffen, export van eindproducten, hoge investeringen, sociale diensten Semi-periferie: autocratie, exporteert halffabricaten en grondstoffen, importeert eindproducten en grondstoffen, lage lonen, weinige sociale diensten. Heeft kenmerken van zowel de kern als de periferie en wordt uitgebuit door de kern, maar buitr zelf de periferie uit. Periferie: ondemocratisch, levert grondstoffen, importeert eindproducten, lonen onder bestaansminimum, geen sociale diensten. Gramsci De Italiaanse Marxist Antonio Gramsci (1891-1937) was invloedrijk in het Marxistische denken en dat heeft o.a. geleid tot de 'Neo-Gramsciaanse' of ‘Italiaanse school’ in de internationale politieke economie. Gramsci betoogde dat macht bestaat uit dwang én instemming. Hij verklaarde het uitblijven van de socialistische revolutie in het kapitalistische westen door te wijzen op de hegemonie van de heersende (burgerlijke) klasse (de bourgeoisie) op alle terreinen van de samenleving. De bourgeoisie is niet alleen leidend in de economie, maar bepaalt ook de politieke, sociale en culturele waarden van de samenleving door middel van instituties zoals scholen, media, religieuze instellingen, vrijwilligersorganisaties etc. De instemming van het proletariaat met het kapitalisme wordt dus gerealiseerd via een culturele hegemonie. Dus een Marxistische revolutie kan alleen plaatsvinden als de culturele hegemonie doorbroken wordt. Robert Cox Bouwde voort op Gramsci en introduceerde dit in de IB. Cox verwierp het idee dat een theorie in de IB neutraal of objectief kan zijn: altijd voor iemand, en voor een bepaald doel. Er zit een bepaalde macht in/achter. Kennis van de sociale wereld is niet objectief en tijdloos, maar gebonden aan plaats en context en daarmee een uiting van bepaalde waarden en macht. Theorieën versterken en legitimeren de status quo. Vrijhandel en het kapitalisme versterken bijvoorbeeld de positie van de rijke landen. Robert Cox heeft (naast bijv. Marx en de Frankfurter Schule) een belangrijke impuls gegeven aan het ontstaan van Kritische Theorie binnen de IB. Kritische Theorie 1. Kritiek op het realisme en liberalisme: worden gezien als behoudend en gericht op het legitimeren van bestaande machtsstructuren. 2. Machtsrelaties: het analyseert hoe machtsstructuren (zoals economische ongelijkheid, imperialisme en kapitalisme) internationale betrekkingen vormgeven en hoe machtige actoren de status quo in stand houden. 3. Emancipatie: het bevrijden van mensen van onderdrukkende structuren, zoals sociale onrechtvaardigheid en economische ongelijkheid. Daarbij wordt ‘de staat’ gezien als een beperking van de rechten van individuen. Kritische theoretici pleiten voor een meer kosmopolitisch begrip van politieke identiteit (vooral Andrew Linklater wordt daarmee geassocieerd) en ‘radicale democratie’. Sociaal constructivisme Opgekomen in de jaren ‘90, één van de meest invloedrijke kritische theorieën. De val van de Sovjet-Unie kon niet verklaard worden door het neorealisme, omdat dit te abstract was. Toen kwam het sociaal constructivisme op als alternatief. Gaat ervan uit dat individuen, samenlevingen en staten de wereld ‘construeren’. Dus de belangen en het gedrag van staten wordt niet automatisch bepaald door het internationale systeem (waar bijvoorbeeld neorealisten wel vanuit gaan). Constructivisme is in eerste instantie een ‘sociale’ theorie. Het is een theorie die iets zegt over de relatie tussen actoren (agency) en de structuur waarin zij opereren. Anders dan het realisme en het liberalisme is het sociaal constructivisme in de kern dus géén IB-theorie. Er zijn echter wel inhoudelijke IB-theorieën ontstaan vanuit het sociaal constructivisme. Belangrijke begrippen mbt sociaal constructivisme: 1. Sociale feiten: bedacht door de mens. Materiële feiten zijn feiten onafhankelijk van de mening van mensen erover: water, zwaartekracht, wind, bomen, etc. Sociale feiten zijn feiten die alleen bestaan omdat wij als mensen die gecreëerd hebben: anarchie, soevereiniteit, legitimiteit, mensenrechten, terrorisme, oorlog, vrede, vluchtelingen, geld, etc. Het sociaal constructivisme zegt dat sociale feiten evenveel impact kunnen hebben als materiële feiten. Hoe iets verwoord wordt, heeft ook impact: ‘Speciale militaire operatie’ / ‘oorlog’ ‘Politionele actie’ / ‘koloniale oorlog’ 2. Identiteit: het sociale begrip van zichzelf in relatie tot de ander Het sociaal constructivisme stelt dat identiteit een belangrijke rol speelt bij het bepalen van de belangen van staten en andere actoren. Ideeën, normen en waarden vormen de identiteit van een actor en die identiteit beïnvloedt vervolgens het gedrag van die actor. Het nationaal belang vloeit dus niet automatisch voort uit de structuur van het internationale systeem, zoals een neorealist zou zeggen. In plaats daarvan speelt de identiteit van actoren een rol. Bijv: de ‘Franse’ of ‘Duitse’ identiteit speelt een rol bij de vormgeving van de buitenlandse politiek van deze twee landen. 3. Regulatieve / Constitutieve regels (normen): 1) Regulative norms: Voorbeeld: de WTO (handel bestaat ook zonder WTO) 2) Constitutive norms: Voorbeeld: Het VN-handvest (de VN is gecreëerd door het handvest; zonder handvest geen VN) 4. Logic of consequences / appropriateness: 1) Logica van gevolgen: actoren baseren hun keuze en acties op datgene wat het beste resultaat oplevert. Men kijkt naar de gevolgen van een keuze. Heel instrumenteel, berekenend, amoreel. 2) Logica van gepastheid: actoren baseren hun keuze en acties op datgene wat verwacht wordt volgens de norm. Men kijkt naar de legitimiteit van een keuze. De twee sluiten elkaar niet per se uit. Alexander Wendt (1999): ‘Social Theory of IP’ ‘Culturen van anarchie’ beïnvloeden de belangen en daarmee het gedrag van staten. Wendt gebruikt dit concept om te verklaren hoe staten zich in de IB tot elkaar verhouden onder anarchistische omstandigheden. De culturen van anarchie: 1. Hobbesiaanse cultuur: staten zien elkaar als vijanden en wantrouwen elkaar. Gewelddadige anarchie. Machtsbalans is belangrijk, samenwerking is beperkt. 2. Lockeaanse cultuur: staten zien elkaar als rivalen maar accepteren elkaars soevereiniteit. Competitieve anarchie. Instituties en het nastreven van absolute belangen zijn belangrijk. 3. Kantiaanse cultuur: staten zien elkaar als vrienden. Vreedzame anarchie. Conflicten worden zonder bloedvergieten opgelost. Collectieve veiligheid is belangrijk. De Kopenhagen school Ze bestudeert processen van securitization, dit gaat een stap verder dan politisering, een veiligheidsprobleem wordt besproken in het politieke debat. Bijv. terrorisme, covid 19. Als gevolg kunnen er buitengewone maatregelen genomen worden. Een kwestie wordt onderwerp van een proces van securitization door middel van een speech act, (taalhandeling), een uitspraak die men doet met een specifiek doel voor ogen. Een bedreiging wordt aangekaart. ‘Bedreiging’ wordt gedefinieerd als een existentieel gevaar voor een retent object Degene die de speech actor maakt is een gezaghebbende actor, deze wordt een securitizing actor genoemd. Het publiek moet overtuigd worden door de taalhandeling om te kunnen spreken van securitization. ‘Het nucleaire taboe’ Kernwapens nooit gebruikt. Volgens realisten omdat de gevolgen te desastreus zijn, wederzijdse afschrikking. (deterrence) Volgens liberalen omdat er verdragen zijn, bijv. ontwapeningsverdragen. Volgens sociaal constructivisme: ‘het nucleaire taboe’. Er is geen taboe op het hebben van kernwapens, maar wel op het gebruiken ervan. WG3 aantekeningen Wat verstaan Brooks en Wohlforth onder ‘macht’, en hoe willen ze dat meten? (zie pp. 16-17) 1. Militaire capaciteit 2. Technologische capaciteit 3. Economische capaciteit Hoe verhouden deze dimensies zich tot elkaar? De verschillende elementen moeten niet apart onderzocht worden, maar kijken naar de interactie ertussen o Bijv: economisch vermogen is nodig voor militaire macht o Technologisch vermogen is noodzakelijk vanwege de aard van moderne wapens, maar vergroot ook het economisch vermogen o Militair vermogen kan leiden tot economische en technologische voordelen Militair vermogen Men kijkt vaak naar militaire uitgaven, maar heeft een staat onmiddellijk meer macht zodra hij beslist om zijn militaire uitgaven op te schroeven? Nee, daarom moeten we alleen kijken naar lange-termijn investeringen in militaire vermogens. Brooks en Wohlforth kijken naar het concept van ‘command of the commons’. Welke vermogens stelt de VS in staat om te handelen als een supermacht, om heerschappij te hebben over ‘the commons’ (de zee, de lucht, de ruimte)? Vliegdekschepen en militaire onderzeeërs voor in de zee Drones en militaire vliegtuigen met precisiemunitie voor de lucht Civiele en militaire satellieten in de ruimte Deelconclusie: De Chinese militaire uitgaven groeien, maar het gat tussen de hegemoon en andere machten is haast nog nooit zo groot geweest. Technologisch vermogen Om het verschil in het technologisch vermogen tussen de VS en China te meten moeten we onderscheid maken tussen ‘inputs’ en ‘outputs’ Inputs zijn de investeringen in technologie, de infrastructuur voor technologische ontwikkeling en het stock of human capital Outputs zijn de resultaten van deze investeringen, infrastructuur en human capital o Vaak kijkt men naar de export van hoogtechnologische producten, maar deze zijn in China vaak gedreven door buitenlandse bedrijven. Daarom moeten we kijken naar de output die betrouwbaar te herleiden is naar het land van oorsprong. ▪ Probleem hiermee: bedrijf is niet staat. Staatscentrische manier van kijken laat globalisering buiten beschouwing. o Aantal patenten ▪ Maar: niet alle patenten zijn even waardevol, sommige worden zelfs niet gebruikt Economisch vermogen Voorheen keek men naar BBP. Maar: het weegt de invloed van info, economische globalisering en duurzaamheid niet mee. De grootte en de macht van een kenniseconomie wordt overschat als BBP het uitgangspunt is. Het BBP weegt de invloed van economische globalisering niet mee. Buitenlandse investeerders worden buiten beschouwing gelaten. o Kunnen Amerikaanse bedrijven zomaar als verlengstuk van de macht van de VS gezien worden? Het BBP weegt niet mee of de economische groei ten koste gaat van het milieu. Als dat wel zo is, dan gaat de huidige productiviteit ten koste van toekomstige economische groei. Door te kijken naar ‘inclusive wealth’, een maatstaf van de VN, worden factoren die het BBP over het hoofd ziet wel meegewogen en kunnen we beter bepalen hoeveel economisch vermogen omgezet kan worden in militair vermogen. Deelconclusie: als we kijken naar inclusive wealth is de VS 4,5x zo groot als China HC5 aantekeningen Tentamen Tentamen: open vragen, bestaande uit Concepten (begrippen uitleggen) Gebeurtenis (uitleggen wat is gebeurd) Essayvraag 4 begrippenvragen 4 algemene vragen (met subvragen) 1 essayvraag (met subvragen) Deel 1: begrippen Bv: Omschrijf de volgende vier begrippen (max (bijv.) 75 woorden per begrip) Deel 2: Algemene vragen Bv: Beantwoord de volgende vier vragen (max 200 woorden per vraag): Wat is de democratische vrede (5p) en hoe verhoudt het zich tot het liberalisme (5p)? Welke kritiek is er te geven op de democratische vrede thesis (5p)? Deel 3: Essayvraag naar aanleiding van krantenartikel Bv: Lees onderstaand krantenartikel en beantwoord de volgende vragen (max... woorden). 1) Uit het krantenartikel blijkt dat er al eerder is gevochten, namelijk in de jaren negentig van de vorige eeuw. Hoe verklaart u het uitbreken van het geweld van destijds vanuit een historisch perspectief? En beschouwt u de huidige vijandigheden als een voorbeeld van oorlog? Leg uit waarom wel of waarom niet (10p). 2) Er wordt gesproken over burgerdoden en het gebruik van zware wapens in dichtbevolkte gebieden. Hoe wordt daar vanuit een internationaal juridisch perspectief naar gekeken? Betrek ook het internationaal recht bij uw antwoord (p10). Poststructuralisme Een van de IB perspectieven die het verst van realisme en liberalisme afstaan. Kwam op in de jaren ‘80. Niet uitgaan van methoden en wetenschapsfilosofische aannames die realisten en liberalen hebben. Poststructuralisme: dat de staat zo belangrijk wordt gevonden is geen objectief gegeven, maar dat wordt gereproduceerd door mensen. Waar zien we verborgen machtsrelaties? Vier begrippen die met het poststructuralisme worden geassocieerd: 1. Discours Verwijst naar een taalkundig systeem dat statements en ideeën ordent. Het benoemen van (materiële) feiten heeft een bepaald effect, omdat je het op veel verschillende manieren kan doen. Taal is niet neutraal, woordkeuze heeft politieke gevolgen. Taal en communicatie beïnvloeden de internationale politiek en machtsverhoudingen. Bv: ‘war on drugs’, Verenigde Staten. Door deze woordkeus voer je een ander discours dan bij een andere woordkeus. 2. Deconstructie Voorbeeld van dichotomieën: Bondgenoot (superieur) / vijand (inferieur) Ontwikkelde landen (sup) / ontwikkelingslanden (inf) Global North (sup) / Global South (inf) Dichotomieën: twee begrippen die elkaar nodig hebben en een politieke lading hebben. Deconstructie: meer kijken naar verhoudingen tussen begrippen 3. Genealogie Hoe komt een discours tot stand en door wie wordt het bepaald? Historische benadering hoe een dichotomie tot stand is gekomen 4. Intertextualiteit Een verzameling van alle teksten over een onderwerp en het beeld dat daaruit ontstaat. Bv; de Balkan als een gebied waar etnische haat overheerst en in die zin pré-modern en barbaars is. Een intertext neemt op een gegeven moment zaken voor lief. Bv: NAVO- documenten noemden tijdens de Koude Oorlog op den duur niet meer de Sovjet Unie als de vijand, omdat iedereen wist dat dat zo was. Feminisme in de IB Feministische theorieën in de IB ontstonden in de jaren ‘80 van de vorige eeuw vanwege ontevredenheid met de al bestaande theorieën en methoden van IB. Feministen hadden zowel kritiek op positivistische als post-positivistische theoretische stromingen. Kern van de kritiek: de bestaande theorieën hebben een beperkte blik op IB, omdat ze zich alleen richten op mannen en vrouwen verwaarlozen. Feminisme introduceerde de rol van vrouwen in de internationale politiek als studieobject, omdat deze eerst ontbrak. Bestaande theorieën werden bekritiseerd met als conclusie dat er sprake is van een masculiene bias. De rol van vrouwen moest verbeterd worden en de theorieën moesten worden aangepast door de vrouw erbij te betrekken. 1976-1985: UN Decade for Women Meer aandacht voor de rol van vrouwen in de IB. Mannen in de internationale politiek waren lange tijd oververtegenwoordigd. Diplomatie, militaire service en het bestuderen van internationale betrekkingen werd lange tijd door een overvloed aan mannen gedaan. Volgens de feministen zorgde dit voor een mannelijke blik op de wereld en internationale betrekkingen. Hans Morgenthau dacht politieke wetmatigheden te hebben over internationale politiek en zes principes van realisme. J. Ann Tickner ging daar tegenin en gaf in een artikel aan de zes principes van Morgenthau te willen testen/inspecteren Feminisme is een constitutieve theorie, een theorie die de werkelijkheid mede vormgeeft, een theorie die helpt de wereld te construeren Er zijn vier feministische stromingen in Internationale Betrekkingen: Liberal Feminist Postcolonial Feminist Critical Feminist Poststructuralist Feminist Post-kolonialisme Kolonialisme als een systeem van totaal geweld Neo-kolonialisme o ‘Onafhankelijke’ landen zijn toch nog (economisch) afhankelijk van oude koloniale mogendheden Orientalism en otherness. Edward Said Eurocentrisme o Denken over de wereld zijn in het westen bedacht en die past niet in elke situatie op de wereld omdat ze niet westers zijn. (wereldkaarten) Subalterns o Achtergestelde groepen worden niet gehoord Modernity/coloniality o Debat in Latijns-Amerika; de moderne kapitalistische samenleving is sterk verbonden met de kolonialistische wereld Border thinking o Sterk onderscheid maken tussen het noord en zuiden van de wereld Decolonisation as practices to overturn colonialism o Emancipatie van koloniën om de wereld te veranderen ‘Ras’ in de internationale betrekkingen Ras werd gebruikt als ordening bij het kolonialisme Het werkte als legitimering bij kolonialisme (zogenaamde superieure Europeanen) o Het ging gepaard met landonteigening o Dehumanisering van Afrikanen en andere ‘onderworpen’ rassen Het concept ras was een tijdje net zo belangrijk in de internationale betrekkingen als het concept staat nu De Volkenbond werd gezien als utopische organisatie maar de raciale hiërarchie ging gewoon door. Afgepakte koloniën van Duitsland zouden zichzelf niet kunnen besturen dus kwamen ze onder gezag van de Volkenbond. Dan zouden koloniale mogendheden geen strijd gaan voeren o Mandaatgebieden van de Volkenbond: Klasse A: voormalige gebieden Ottomaanse Rijk Klasse B: ? Klasse C: ? Ras is nu nog steeds belangrijk in internationale betrekkingen, maar veel subtieler en nu gaat het meer over het bestrijden van racisme en discriminatie HC6 aantekeningen Wat is oorlog? (BSO 2023: 215) ‘Georganiseerd geweld tussen politieke entiteiten. Een politieke entiteit in deze context is elke soort groep die in staat is oorlog te voeren.’ ‘Oorlog wordt gevormd door het soort samenlevingen die het voeren, door het heersende technologische niveau, door cultuur, door economische omstandigheden en door vele andere factoren..’ ‘Politieke en militaire leiders proberen oorlog te laten dienen als instrument, als middel om een doel te bereiken dat ze proberen te bereiken. Politieke entiteit" - "Een politieke entiteit is elke soort groep die in staat is oorlog te voeren. Zo'n groep heeft een leiderschap en beschikt over middelen - de menselijke en materiële middelen - om geweld te organiseren". - De actoren zijn politieke organisaties / politieke eenheden, geen individuen - Kortom, oorlog is georganiseerd geweld tussen groepen; het verandert met de historische en sociale context; en in de hoofden van degenen die het voeren, wordt het gevochten voor een bepaald doel, volgens een bepaalde strategie of plan. Carl von Clausewitz Volgens de bekende Pruisische strateeg Carl von Clausewitz (1780-1813), is oorlog: ‘the continuation of politics’. Oorlog is een middel om een doel te bereiken De doelen van een oorlog zijn niet veel anders dan de politieke doelen die gesteld worden tijdens vrede: in beide situaties gaat het om het op een rationele wijze nastreven van nationale belangen. Als het nationale belang de inzet van militaire middelen vereist, dan moeten die worden ingezet. Past bij het realisme: het is belang tegen belang, jouw winst is mijn verlies. Mens is egoïstisch, eigen belangen mogen ten koste gaan van anderen. Von Clausewitz’ drie-eenheid: a. Passion, Chance, Reason b. People, Military, Politics Opkomst van nationalisme en dienstplicht zorgde voor betrokkenheid van burgers bij oorlog. Limited war: doelen die beperkter zijn dan ‘politiek overleven’ Total war (absolute war): oorlog met als doel om ‘politiek te overleven’ Bekende begrippen bedacht door Von Clausewitz: 5. Nebel des Krieges (oorlogsmist, the fog of war): structurele onzekerheid op het slagveld 6. Friktion (frictie, friction): in feite alles wat de uitvoering van een strategie kan beperken (b.v. het weer). 7. Schwerpunkt (zwaartepunt, centre of gravity): de machtsbasis van de tegenstander. Strategie: essentieel verband tussen politieke doelstellingen en militair geweld, tussen doelen en middelen Strategische niveaus Grand Strategy Een term die sterk geassocieerd wordt met de Britse strateeg Basil Henry Liddell Hart (1895- 1970): 'De rol van Grand Strategy - hogere strategie - is het coördineren en richten van alle middelen van een natie, of een groep naties, naar het bereiken van het politieke doel van de oorlog - het doel gedefinieerd door fundamenteel beleid' (Liddell Hart 1929, zoals geciteerd in BWG, 2019: 20). Grand Strategy wordt ook wel het politiek-militaire niveau van strategie genoemd. Politiek biedt de context van militaire operaties. Militaire operaties zijn slechts één element. Economische instrumenten kunnen bijvoorbeeld ook gebruikt worden in Grand Strategy. Voorbeeld: de Grand Strategy van de Verenigde Staten tijdens de Koude Oorlog was het beleid van containment, dat meer omvatte dan alleen militaire strategieën. Military strategic level De planning van oorlog op het hoogste militaire niveau Concrete strategie om de tegenstander te verslaan, maar ook lange termijn planning Voorbeeld: het plan van de Geallieerden over hoe de Nazi’s te verslaan Operational level De doelstellingen en beslissingen van grote militaire operaties Een specifiek geografisch gebied Voorbeeld: o Oekraïnes tegenaanval in 2023 o De geallieerde invasie van Normandië Tactical level Het laagste strategische niveau Het vechten zelf Voorbeeld: gevecht tussen Oekraïne en Rusland om Bachmoet ‘Oude’ / ‘klassieke’ oorlogen Oorlog wordt gevoerd tussen staten (interstatelijke oorlogen). Normaal gesproken voorafgegaan door een officiële oorlogsverklaring. Oorlog is een beleidsinstrument. Gevoerd door geüniformeerde en georganiseerde krijgsmachten (conventionele manier van oorlog voeren) Gestructureerd door normen en gebruiken (oorlogsverklaring, neutraliteit, oorlogsrecht wapenstilstand, vredesverdrag) ‘Nieuwe’ / ‘moderne’ oorlogen ‘Nieuw, ‘modern’, ‘post-modern’, ‘post Clausewitziaans’, ‘post-Westfaals’ (vrede van Westfalen) Intrastatelijk i.p.v. interstatelijk (burgeroorlogen) Identiteit is vaak een belangrijk onderdeel van het conflict Asymmetrische verhoudingen Onconventionele manier van oorlogvoeren (guerrilla), ‘hit and run’ Vervaagd onderscheid tussen burgers en militairen ‘Barbaars’ Hybride oorlog/ conflict Hybride oorlogen zijn gewapende conflicten waarin conventionele en onconventionele elementen terug te vinden zijn. De term is de laatste jaren veel gebruikt, o.a. om het conflict in Oekraïne tot februari 2022 te beschrijven. Daarbij ging het om de Russische inmenging, waarbij er geen grootschalig militair treffen tussen Rusland en Oekraïne plaatsvond, maar Moskou wel diplomatieke, financiële en militaire steun verleende aan de separatisten. Sinds de Russische invasie van 2022 is er sprake van een klassieke oorlog. Daarnaast is er sprake van een hybride dreigingsbeeld voor de NAVO-landen (bijv. gevoed door cyberaanvallen vanuit Rusland en China). Oorzaken van oorlog Iedere oorlog heeft unieke kenmerken (historische verklaringen) Daarnaast zijn er onderliggende oorzaken die verschillende oorlogen gemeen kunnen hebben. De verklaringen hangen af van de theoretische bril die men opzet (realist/liberaal/enz) Klassiek realisme: de menselijke natuur en daarmee state egoism leidt tot oorlog. Oorlog wordt gezien als een onontkoombaar ‘kwaad’ Liberalisme: oorlog vanwege anarchie, economisch nationalisme, autoritaire regimes Marxisme: het internationale kapitalistische systeem leidt tot oorlog, want het kapitalisme leidt ertoe dat staaten constant op zoek zijn naar de controle over nieuwe markten, grondstoffen, goedkope arbeid etc. Sociaal constructivisme: identiteit, en culturele factoren zijn belangrijk De oorzaken van de oorlog in Oekraïne Russisch/Poetins revisionisme, het doen herleven van het Tsarenrijk Mearsheimer: NAVO-uitbreiding (geopolitieke rivaliteit) Wanneer begon de oorlog? 2022? 2014? 2008 (grote top NAVO, Oekraïne en Georgië werd uitzicht beloofd op lidmaatschap NAVO -> Poetin boos)? Oorzaken van burgeroorlogen Grievance: factoren als socio-economische ongelijkheid, discriminatie op basis van etniciteit en oude ‘grieven’ Greed: burgeroorlogen gaan niet in de eerste plaats over identiteit of over ideologie, maar over materiële inkomsten (geld). Het middel (geweld) wordt een doel op zich: spoils of war (oorlogsbuit). Opportunity: Opstandelingen moeten de gelegenheid krijgen en genoeg middelen hebben enz. Gebaseerd op rationele besluitvorming: kosten-baten analyse Veiligheid ‘Freedom from threats to core values’ ‘Contested concept’ ‘The meaning has broadened beyond military considerations’ Traditionele versus alternatieve benaderingen HC7 aantekeningen Wat is vrede? Negatieve formulering: de afwezigheid van oorlog. Positief: méér dan de afwezigheid van oorlog. De aanwezigheid van structuren en processen die oorlog op de korte en lange termijn voorkomen. Wordt geassocieerd met rechtvaardigheid, legitimiteit, economische voorspoed etc. Global Peace Index De GPI, opgesteld door het Institute for Economics and Peace, stelt als doel 163 landen te rangschikken op basis van mate van vrede. Twee trends die dynamiek in moderne oorlogen verklaren: Verandering militaire technologie Toenemende geopolitieke competitie Terrorisme Er bestaan vele wetenschappelijke en politieke definities van ‘terrorisme’, ‘terreur’ en ‘terrorist’. De term terrorisme is ideologisch betwist en emotioneel beladen. Emotioneel: burgers zijn slachtoffers. Ideologisch: terrorist of vrijheidsstrijder? Definitie BSO (2023: 556): Gaat om illegitiem geweld Niet-statelijke actoren Politiek doel Aanval op burgers en/of symbolische doelen Terrorisme is heel lang vooral een lokaal verschijnsel geweest in die zin dat individuele terroristische daden geen of nauwelijks invloed hadden buiten het land waar de aanslag plaatsvond. Vanaf eind jaren ‘60 van de vorige eeuw kwam het transnationale terrorisme op. Dat kon door opkomst van commerciële luchtvaart, nieuwe media (televisie), en gedeelde politieke en ideologische oriëntatie onder extremisten. New/global terrorism Aan het einde van de KO kwam een mondiale vorm van terrorisme op in de vorm van gewelddadig Islamitisch extremisme. Ook wel ‘new terrorism’ of ‘postmodern terrorism’ genoemd. Er is een voortgaand debat over wat gewelddadig Islamitisch extremisme precies is en welke bedreiging het vormt. Het verschijnsel is niet te koppelen aan één specifieke groep. Na 9/11 werd Al Qaeda een tijd lang gezien als de groep die het duidelijkst het gewelddadig Islamitische extremisme vertegenwoordigt; daarna ‘ingehaald’ door IS. Waar komt global terrorism vandaan? Culturele factoren: weerstand tegen een ‘cultural tsunami of Western products and materialism’. Economisch: verzet tegen het Westerse economisch imperialisme. Gebrek aan economische kansen als verklaring voor terroristische aanslagen. Religieus: verzet vanuit religieuze overtuiging tegen door het Westen gedomineerde globalisering en vervolgens het voeren van een mondiale jihad. Globalisering: technologie wordt gebruikt voor propaganda, coördinatie, het reduceren van de ‘pakkans’, het vergroten van mobiliteit, en het vergroten van de dodelijkheid van aanslagen. Terroristische ‘golven’ David Rapoport (2004) 1880-1920: Anarchistische golf o Bijv. aanslag op Russische tsaar 1920-1960: Nationaal-separatistische golf o Geassocieerd met koloniale oorlogen 1960-1980: Nieuwe linkse golf o Leninisme, Marxisme. Bijv. Rote Armee Fraktion 1970-nu: Religieuze golf o 9/11 enz. Massavernietigingswapens Definitie: atoom explosieve wapens, wapens met radioactief materiaal, dodelijke chemische en biologische wapens, en in de toekomst ontwikkelde wapens die qua vernietigende werking vergelijkbaar zijn met de atoombom of andere hierboven genoemde wapens. Biologische wapens: wapens die gebruik maken van levende organismen, virussen, vergiften. Inmiddels zijn biologische wapens verboden en geeft bijna elke staat daar gehoor aan. Chemische wapens: chemicaliën die door hun chemische actie dodelijk of schadelijk kunnen zijn. Genève-protocol 1925: Chemische en biologische wapens verboden in het slagveld. Uiteindelijk zijn er verdragen gekomen die het bezit, produceren en gebruiken van die wapens verbieden. Traangas: mag wel gebruikt worden voor riot control (ME) maar niet in oorlog. Kernwapens Kernwapens kunnen als ‘brandstof’ uranium of plutonium hebben. Plutonium is een afvalproduct van kerncentrales. Gebruikt kernsplijting, waarbij heel veel energie vrijkomt. De zwaarste bom die ooit geëxplodeerd is (getest), was de ‘Tsar Bomba’: 50 megaton TNT (meeteenheid). 2381 zo sterk als de Little Boy. Strategische kernwapens: gericht op het aanvallen van het grondgebied van een tegenstander. Accidental war: kernwapens die gelanceerd worden kunnen niet worden teruggeroepen, dus grote angst tijdens KO en misschien nu: als er per ongeluk te snel een kernoorlog ontketend wordt. Door onderzeeërs die niet op te sporen zijn is er wederzijdse afschrikking: als je een ander land helemaal plat bombardeert met kernwapens, weet je dat er vanaf een (dus onbeschadigde) onderzeeër nog een kernaanval jouw kant op komt. Grote zwakke schakel van wederzijdse afschrikking: valt of staat met rationele besluitvorming. Er is kans dat staten, bijvoorbeeld vanuit ideologie, besluiten toch een kernoorlog te riskeren voor een ‘hoger doel’. Tactische kernwapens zijn korte afstands-wapens. Ook wel niet-strategische kernwapens. Ligt bijvoorbeeld ook in Volkel. Rusland heeft er meer dan de NAVO. Gebruik van kernwapens Hiroshima (6 augustus 1945) Nagasaki (9 augustus 1945) Waarom? Om WOII snel te beëindigen en meer geallieerde slachtoffers te voorkomen. Maar ook: signaal aan de Sovjet-Unie. Bijna gebruik van kernwapens O.a. tijdens de Cuba crisis (1962). Het realisme verklaart het niet-gebruik van nucleaire wapens sinds 1945 door te wijzen op het belang van deterrence en Mutually Assured Destruction (MAD). Vanwege second strike capabilities zou het gebruik van nucleaire wapens zelfmoord betekenen als gevolg waarvan kernmachten worden afgeschrikt het wapen daadwerkelijk in te zetten. Kenneth Waltz, neorealist, in 2012: 'Geef Iran kernwapens!’ Geef alle landen kernwapens, want als ze die hebben schrikken ze elkaar af en komt er nergens oorlog. Liberaal institutionalisten wijzen daarentegen op het non-proliferatie regime. Sociaal constructivisten beweren dat het nucleaire taboe heeft bijgedragen aan het niet- gebruik sinds 1945. Nucleaire proliferatie Horizontaal: toename van actors die kernwapens bezitten Verticaal: toename van het aantal kernwapens in het bezit van staten die die wapens al hebben Non-proliferatie verdrag (1968/1970) Bestaat uit drie pijlers: 1) Niet-kernwapenstaten beloven geen kernwapens te ontwikkelen (non-proliferatie) 2) Kernwapenstaten beloven te werken aan ontwapening op de lange termijn (ontwapening) 3) Alle lidstaten hebben het recht op het gebruik van nucleaire energie voor vreedzame doeleinden (stroomvoorziening) Het Internationale Atoomagentschap (IAEA) is de organisatie die controleert of landen zich houden aan de afspraken in het NPV. HC8 aantekeningen: Internationaal recht Internationaal recht en politiek Realisme: internationaal recht kan alleen bestaan als er een internationale gemeenschap is. Internationaal recht is dienstbaar en ondergeschikt aan de internationale politiek. Liberalisme: Internationaal recht is een regulatieve norm en ordent daarmee de internationale politiek. Sociaal constructivisme: Internationaal recht is een constitutieve norm en vormt daarmee de internationale politiek. Internationaal recht is een fundamentele institutie (te onderscheiden van constitutionele instituties (zoals 'soevereiniteit’) en kwestie-specifieke instituties (zoals de VN) Ontstaan in de 16e en 17e eeuw in Europa. Denkers (bijv. Hugo de Groot en Emer de Vatel) en verdragen (zoals Vrede van Westfalen 1648 en de Vrede van Utrecht 1713) hebben invloed gehad op de ontwikkeling van het internationaal recht. Ondanks dat het internationaal recht zich de afgelopen decennia sterk heeft ontwikkeld, blijft het een ‘zacht’ recht. Het is niet altijd bindend en soms moeilijk om af te dwingen. Internationaal recht: verwijst naar een algemene overkoepelende term. Mensenrechten, handelsrecht, oorlogsrecht, zeerecht etc.: specifieke rechtssferen. Oorlogsrecht: 1. jus ad bellum (wanneer ga je oorlog voeren?) 2. jus in bello (bepaalt hoe je je moet gedragen tijdens een oorlog: internationaal humanitair recht). Waar is het internationaal recht op gebaseerd? Onder andere op: 1) Internationale verdragen 2) Gewoonterecht 3) Jus Cogens (dwingend recht) Internationale verdragen - Verdrag: ‘doorgaans geschreven overeenkomst tussen twee of meer staten, waarbij die staten elkaar rechten toekennen, c.q. verplichtingen jegens elkaar aangaan’. - Bilateraal (tussen 2 landen) / Multilateraal (meerdere landen) - Ondertekening: door een staatshoofd of regeringsleider of diens gevolmachtigde (minister buitenlandse zaken) - Na ondertekening mag een staat niet handelen tegen het voorwerp en de strekking (object and purpose) van het verdrag - Ratificatie. In artikel 91 van de NL’se GW wordt bepaald dat NL niet gebonden is aan verdragen zonder toestemming van de Staten-Generaal. Die kan stilzwijgend (zeldzaam) of uitdrukkelijk goedkeuren (via een goedkeuringswet). - Artikel 94 GW: binnenlandse wetten mogen niet in strijd zijn met verdragen en besluiten van internationale organisaties (‘verdrag boven wet’) - Een staat mag voorbehouden maken bij een verdrag zolang deze niet tegen de essentie van een verdrag ingaan (en zolang het verdrag niet het maken van voorwaarden verbiedt) - Een verdrag wordt gedeponeerd bij een depositaris (voor de VN-verdragen is dat de Secretaris-Generaal) - Verdragen eindigen: als de termijn is verstreken, op basis van een regeling in het verdrag, op basis van art. 56 van het verdragenverdrag, vanwege overmacht, vanwege wanprestatie door de andere partij, vanwege fundamentele verandering van omstandigheden. - Regelmatig geven staten aan internationale organisaties de bevoegdheid bindende besluiten te nemen. Vb: Europese Unie, Veiligheidsraad van de VN. - Meestal gaat het om politiek-bindende, maar niet juridisch-bindende aanbevelingen - De niet-bindende aanbevelingen kunnen vervolgens tot (bindend) gewoonterecht leiden Gewoonterecht - Het internationaal recht is begonnen als (ongeschreven) gewoonterecht, ofwel het in de praktijk naleven van een stilzwijgende afspraak - Opinio Juris Sive Necessitatis: de overtuiging dat er volgens een bepaalde regel behoort te worden gehandeld. Op te maken uit uitspraken van regeringsvertegenwoordigers (bijv. tijdens conferenties) - Uniforme, constante, wijdverbreide praktijk: er moet ook naar de opinio juris sive necessitatis gehandeld worden. Vast te stellen op basis van concreet gedrag. - Als een staat niet gebonden wil zijn aan een regel van gewoonterecht, dan moet daar expliciete afstand van worden genomen. Zoals de NAVO-landen bijvoorbeeld doen in relatie tot het TPNW Jus Cogens (dwingend recht) - Recht dat staten moeten volgen ook al hebben zij zich niet expliciet gebonden aan het recht - Het gaat om normen die van zo’n doorslaggevend belang zijn voor de internationale gemeenschap als geheel, dat geen staat daarvan mag afwijken en dat iedere staat eraan gebonden is - VB: verbod op slavernij, agressie, foltering, rassendiscriminatie en genocide Waarom houden staten zich aan het internationaal recht? - Eigenbelang en reciprociteit (wederkerigheid) - Voorkeur voor stabiliteit en orde - Het maakt een staat onderdeel van de internationale gemeenschap - Niet-naleving kan leiden tot strafmaatregelen - Het wordt gezien als moreel ‘juist’ om het internationaal recht te volgen Het Internationale Gerechtshof (staten aanklagen) - Opgericht in 1945 als orgaan van de VN. Zetelt in Den Haag (Vredespaleis) - Alle lidstaten van de VN zijn automatisch lid (maar rechtsmacht is niet automatisch erkend!) - Beide staten die betrokken zijn bij een geschil moeten de rechtsmacht expliciet erkend hebben. - De VN-Veiligheidsraad en de Algemene Vergadering van de VN mogen het IGH om een (niet-bindend) advies vragen. Het Internationaal Strafhof (individuen aanklagen) - Achtergrond: tribunalen opgericht naar aanleiding van de oorlogen in voormalig Joegoslavië en Rwanda - 1 juli 2002: het Statuut van Rome treedt in werking en daarmee is het Hof operationeel - Inmiddels zijn er 123 staten lid. Belangrijke niet-leden: VS, China, Rusland en India. - Het hof heeft rechtsmacht over: ‘the most serious crimes of concern to the international community as a whole’. - Het hof heeft rechtsmacht over individuen die misdaden begaan, niet over staten. - Het gaat daarbij om genocide, misdrijven tegen de menselijkheid, oorlogsmisdrijven en agressie. Mensenrechten ‘Moral principles and values that are assumed to be common and universal, to which all societies aspire’ (BSO 2023: 545) ‘Human rights are rights to which people are entitled by virtue of being human’. Deze definitie gaat uit van een natuurrecht perspectief: 1) Universeel: gelden voor alle mensen en in alle omstandigheden, ongeacht verschillen in religie, cultuur etc. 2) Fundamenteel: mensenrechten kunnen niemand ontnomen worden 3) Ondeelbaar: verschillende soorten (generaties) van mensenrechten zijn even belangrijk en hangen met elkaar samen 4) Absoluut: ze kunnen niet gekwalificeerd worden in relatieve zin. Ze moeten dus volledig gerespecteerd worden (en niet een beetje) Twee andere perspectieven: mensenrechten als politieke waarden en mensenrechten as instrument van onderdrukten om de status quo te veranderen. (BSO 2023: 510) WG4 aantekeningen Why it will long be a one-superpower world - Om de vraag te beantwoorden of en wanneer China de VS als supermacht kan uitdagen, maken Brooks en Wohlforth een onderscheid tussen latente materiële capaciteit en werkelijke materiële capaciteit om de supermacht te kunnen uitdagen (p. 33). - Latente materiële capaciteit verwijst naar de economische en technologische vermogens die omgezet kunnen worden in militaire vermogens. - De werkelijke materiële capaciteit verwijst naar het militaire vermogen van een staat. - Conclusie: China ontwikkelt zich economisch richting de VS, maar heeft niet genoeg technologische capaciteit om het te kunnen omzetten in genoeg relevante militaire capaciteit. VS heeft zijn dominante positie kunnen behouden door: 1. China focust vooral op kwantiteit van onderwijs, maar de academische basis is niet sterk genoeg voor die grote aantallen. Te veel mensen op universiteiten waardoor kwaliteit van onderwijs slechter blijft/wordt. 2. Wapens zijn lastig te ontwikkelen en dit ontwikkelen kost inmiddels 20 jaar, waardoor zelfs als China genoeg technologisch vermogen heeft om wapens te ontwikkelen, dit 20 jaar duurt en ze een achterstand behouden. VK bijv. heeft nog voordeel omdat de VS ze helpt, maar de VS helpt China niet. 3. Logistiek: het vermogen om de productie van wapensystemen te coördineren is van de VS veel beter. 4. China heeft te weinig ervaring met gebruik van wapensystemen, waardoor ze de wapens die ze al hebben, minder goed kunnen benutten dan de VS. Great power > (1) emerging potential superpower > (2) potential superpower > (3) superpower. China is een emerging potential superpower. Implicaties van Brooks en Wohlforth - Balance of power theory Opkomst van deze theorie: toen de afstand tussen VS en alle X-staten nog heel groot was Internal balancing: eigen (militair) vermogen en capaciteit External balancing: relatie tot andere staten, samenwerking. China kan niet goed het technologisch gat dichten door bondgenoten te maken, doordat landen die technologisch vermogend zijn, bondgenoot van de VS zijn, en op hetzelfde niveau als zij zitten dus dan kunnen ze elkaar niet helpen. Local balancing: Balancing met buurlanden. VS ligt in de Chinese Zee, China ligt niet in zee bij VS, dat zegt iets. Zie Japan, waar VS sterke invloed heeft. Taiwan: lokale vorm van balancing met mondiale belangen. Is een soort tussenvorm. Global balancing: Balancing met de hele wereld De Balance of power theory was na de val van de SU niet meer toepasbaar, doordat er geen landen al voldoende kunnen (global) balancen met de VS. Liberalist zegt: als je de criteria van macht aanpast, verandert het hele evenwichtsplaatje - U.S. Grand Strategy en U.S. Military Posture Lange termijn-strategie van grootmachten en supermachten. Onderscheid: o Isolationistisch, o Offshore balancing: invloed uitoefenen zonder er zelf te zijn, bijv. economisch o Deep engagement: zich ingraven qua invloed in heel de wereld door bijv. de wereldbank van de VS. o Deep engagement plus: reageren op humanitaire crisissen De opkomst van China zorgt er deels voor dat de VS z’n grand strategy moet aanpassen. De VS moet zich meer gaan richten op deep engagement plus. Ashford en Cooper zeggen: er is nu een multipolair systeem. HC8 aantekeningen Mensenrechten ‘Moral principles and values that are assumed to be common and universal, to which all societies aspire’ (BSO 2023: 545) ‘Mensenrechten zijn rechten waarop mensen recht hebben omdat ze mens zijn. (Heywood, 2014: 311). Deze definitie gaat uit van een natuurrecht perspectief: 1) Universeel: gelden voor alle mensen en in alle omstandigheden, ongeacht verschillen in religie, cultuur etc. 2) Fundamenteel 3) Ondeelbaar: verschillende soorten (generaties) van mensenrechten zijn even belangrijk en hangen met elkaar samen 4) Absoluut: ze kunnen niet gekwalificeerd worden in relatieve zin, moeten dus volledig gerespecteerd worden Kwestie van de universaliteit De aanname van universaliteit is één van de hoekstenen van het mensenrechtenbestel. Regelmatig wordt de universaliteit in twijfel getrokken; veelal op basis van culturele en religieuze argumenten of onder druk van economische omstandigheden. Alle VN-lidstaten onderschrijven UVRM. Dit wordt o.a. bevestigd door verklaringen tijdens VN-bijeenkomsten. Daarnaast hebben de meeste lidstaten de vele mensenrechtenverdragen geratificeerd. Universele Verklaring v/d Rechten v/d Mens (1948) Opgesteld door de VN-Commissie voor de Rechten van de Mens. 30 artikelen met fundamentele rechten en vrijheden van de mens. Nadruk op burgerrechten en politieke rechten, maar ook enkele economische en sociale rechten, Het is een aanbeveling van de Algemene Vergadering van de VN en er is geen nalevingsmechanisme Het heeft grote symbolieke waarde: het gaat om een gemeenschappelijke standaard die moet worden bereikt. De UVRM vormt het begin van het moderne mensenrechtenregime en vormt samen met het VN-verdrag over politieke en burgerrechten en het VN-verdrag over economische, sociale en culturele rechten (beide uit 1966) de ‘bill of rights’ Internationaal recht en oorlog 1. Pacifisme: ‘oorlog is altijd fout’ (in moreel opzicht) 2. Realisme/Realpolitik: ‘een morele rechtvaardiging is niet nodig. Oorlogen worden gerechtvaardigd door het nationaal belang’. 3. Just War Theory (liberalisme): ‘het beginnen van een oorlog is alleen rechtvaardig als aan een aantal criteria wordt voldaan (jus ad bellum)’. Criteria: het moet het laatste middel zijn, er moet een juiste reden zijn, proportionaliteit, legitimate authority, right intention, reasonable prospect of success. Criteria voor het voeren van oorlog (jus in bello): discrimination, proportionality, humanity. Het gebruik van geweld Het VN-Handvest verbiedt het gebruik van geweld in de internationale politiek. Dit vormt de kern van het collectieve veiligheidssysteem (zie art. 2.4 VN-Handvest). - Uitzondering 1: collectief optreden door de VN Veiligheidsraad (art. 39 VN-Handvest) - Uitzondering 2: (collectieve) zelfverdediging (art. 51) Anticipatory self-defence Alleen wanneer er sprake is van ‘a necessity of self defense that is “instant, overwhelming, and leaving no choice of means, and no moment for deliberation” Staat het VN-Handvest dit toe? Nee, art. 51 zegt: ‘if an armed attack occurs’. Dus er moet al een aanval geweest zijn. Ja, art. 51 zegt: ‘inherent right to self-defence.’ Tweede visie is het meest geaccepteerd onder juristen. Maar… onder welke voorwaarden is dit toegestaan? Zijn zowel preventieve als pre-emptieve oorlogvoering toegestaan? Pre-emption: ‘the use of force to avert an expected attack that is about to occur’. Voorbeeld: Israëls verassingsaanval in 1967 (Zesdaagse oorlog). Prevention: ‘the use of force to avoid an emerging state of affairs in which a threat would be more likely or increaslingly dire’. Voorbeeld: Israëls aanval op Osiraq in 1981. Internationale instituties Instituties: "Persistente entiteiten met onderling verbonden reeksen regels en praktijken die rollen voorschrijven, activiteiten beperken en de verwachtingen van actoren vormgeven. Instituties kunnen organisaties, bureaucratische agentschappen, verdragen en overeenkomsten en informele praktijken zijn die staten als bindend accepteren". Internationale organisaties - Internationale organisatie: ‘Any institution with formal procedures and formal membership from three or more countries.’ - Internationale gouvernementele organisatie (IGO) - Internationale non-gouvernementele organisatie (INGO) - Hybride internationale organisaties (gevormd door statelijke en niet-statelijke actoren): bv International Organisation for Standardization, of het International Committee of the Red Cross. - G7/G8/G20 is een institutie die een organisatie lijkt, vrij informeel Regime Impliciete of expliciete principes, normen, regels en besluitvormingsprocedures waaromheen de verwachtingen van actoren op een bepaald gebied van internationale betrekkingen samenkomen. Institutie – IO – Regime Voorbeelden - Internationale institutie: bv G7/G8/G20 - Internationale gouvernementele organisatie (IGO): bv. VN - Internationale non-gouvernementele organisatie (INGO): bv. Greenpeace - Internationaal regime: Bv: het mensenrechtenregime (dat bestaat uit een grote verzameling van normen, verdragen en organisaties) De Verenigde Naties - Universele internationale gouvernementele organisatie. - Belangrijkste doelstelling: bevorderen van de internationale vrede en veiligheid. - Verder: internationale samenwerking met als doel economische, sociale of humanitaire problemen op te lossen. Algemene Vergadering Algemene Vergadering: alle leden zijn hier vertegenwoordigd. Is daarmee een plenair orgaan. De AV mag zich met alle onderwerpen bezighouden, dus ook met vrede en veiligheid. Besluit o.a. over de begroting en benoemt samen met de Veiligheidsraad de Secretaris-Generaal en de rechters van het Internationaal Gerechtshof. Besluiten zijn niet juridisch bindend ECOSOC Economische en Sociale Raad. Bestaat uit 54 lidstaten Coördineert de economische en sociale activiteiten van de VN. Heeft overzicht over talloze programma’s, fondsen en de ‘gespecialiseerde organisaties’ van de VN (zoals ILO, FAO en WHO). Beheerschapsraad Trusteeship Council. Niet meer actief. Beheerde de voormalige mandaatgebieden van de Volkenbond en begeleidde ze naar onafhankelijkheid. De laatst was Palau in 1994. VN Secretariaat Bestaat uit zo’n 40000 medewerkers en heeft kantoren in diverse landen. Hoofdkantoor staat in New York. Het secretariaat wordt geleid door de Secretaris-Generaal (António Guterres). Hij kan invloed uitoefenen op het beleid. Internationaal gerechtshof Spreekt recht over conflicten tussen staten Veiligheidsraad Primaire verantwoordelijkheid voor handhaven internationale vrede en veiligheid. Bestaat uit 15 leden, met de 5 permanente leden als vetomachten: VS, Vk, Frankrijk, Rusland, China. De 10 andere leden wisselen elke twee jaar. Besluiten zijn juridisch bindend. Collectieve veiligheid De Veiligheidsraad is het belangrijkste VN-orgaan dat de collectieve veiligheid moet garanderen. Tijdens de Koude Oorlog was het nogal problematisch om collectieve veiligheid af te dwingen vanwege de bipolaire structuur van het internationale systeem: de Veiligheidsraad was regelmatig ‘verlamd’ tussen Oost en West. Aan het einde van de Koude Oorlog was er een opleving van het collectieve veiligheidssysteem. Humanitaire interventies envredesoperaties speelden daarbij een belangrijke rol. Vredesmissies 1) Peacemaking en conflict preventie Gebaseerd op hoofdstuk 6 van het VN-Handvest Diplomatie en bemiddeling Bemiddelaars kunnen staten zijn, groepen van staten, regionale organisaties, NGO’s of prominente individuen 2) Peace enforcement (vredesafdwinging) ‘Operations carried out to restore peace between belligerents who do not all consent to intervention and who may be engaged in combat activities.’ Gebaseerd op hoofdstuk 7 van het VN-Handvest Voorbeelden: Korea-oorlog (1950-1953) en Irak/Koeweit (1991), Somalië (UNOSOM II) 3) Peacekeeping (vredesbewaring) "Veldoperaties die door de VN met instemming van de betrokken partijen worden opgezet om te helpen bij het beheersen en oplossen van geschillen tussen hen, onder het bevel en de controle van de VN op kosten van alle lidstaten tezamen en met militair en ander personeel en materieel dat vrijwillig door de lidstaten ter beschikking wordt gesteld, waarbij de VN onpartijdig tussen de partijen optreedt en zo min mogelijk geweld gebruikt". Klassieke vredesbewarende operaties ‘Valt onder hoofdstuk zes-en-een-half’ Taken: a. Toezien op naleving wapenstilstanden b. Bewaken van grenzen tussen strijdende partijen d.m.v. interpositie. VN-troep gaat tussen de strijdende partijen in zitten. 4) Peacebuilding (vredesopbouw) ‘activities undertaken on the far side of conflict to reassemble the foundations of peace and provide the tools for building on those foundations something that is more than just the absence of war’ Humanitaire interventie Intervenieren omdat er een humanitair drama plaatsvindt, ook al stemt de Veiligheidsraad niet toe. The responsibility to protect - Responsibility to prevent - Responsibility to react - Responsibility to rebuild WG5 aantekeningen Bernstein artikel (zie powerpoint wg5) - Probleemstelling: er zijn geen normen of institutionele regelingen die een bepaalde verantwoordelijkheid eisen of toekennen aan grootmachten voor het mondiale milieu - Deze afwezigheid is gek omdat dit wel geldt voor andere mondiale problemen als o Vrede en veiligheid o Mondiaal economisch management o Mensenrechten (vb. voorkomen van genocide) o De erkenning van verantwoordelijkheid van grootmachten voor klimaatproblematiek is zelfs afnemend - Waarom wordt er op het gebied van klimaatverandering geen verantwoordelijkheid toegekend of geëist van grootmachten, maar op andere gebieden wel? Waarom zijn grootmachten van belang? - Ze hebben een groot aandeel in het ontstaan van het klimaatprobleem en veel resources, mogelijkheden en dus verantwoordelijkheid - Ze moeten de leiding nemen in het ondernemen van actie tegen klimaatverandering, omdat andere landen te klein zijn om dat te doen English school - De verhouding tussen landen volgens de English school evenals het realisme: anarchie, geen soevereine macht. - Staten delen een bepaald belang (meestal begrepen als angst voor ongeremd geweld) dat leidt tot bepaalde normen (constructivistisch element) - Bij de klassieke ES gingen deze normen over oorlog, grootmachten, diplomatiek, balance of power, internationaal recht en wederzijdse erkenning van soevereiniteit. Later werden ook normen toegevoegd over het economisch systeem en menselijke gelijkheid. - Grootmachten hebben vanwege hun capaciteit een bijzondere verantwoordelijkheid om deze normen in stand te houden. Hoe moet die verantwoordelijkheid geduid worden? Moreel imperatief of enkel eigenbelang? - Grootmachten hebben de plicht om de (normen van) de internationale orde te bewaren. Hierom hebben ze bijzondere rechten, die haaks staan op formele gelijkheid van soevereine staten. Het niet vervullen van deze plicht verzwakt de internationale orde Ging te snel - Eigenbelang want geen verantwoordelijkheid nemen zorgt voor kritiek en voor verzwakking van de internationale orde. Moreel imperatief ook, nieuwe gebieden zoals mensenrechten. - Een staat is niet alleen een grootmacht door militaire capaciteit, maar ook door speciale rechten en plichten voor het in stand houden van de internationale orde. Of ze deze verantwoordelijkheid met bijzondere rechten en plichten ‘gehoorzamen’ vanuit eigenbelang dan wel moreel imperatief, is de volgende vraag. Het constructivistisch perspectief op verantwoordelijkheid verschilt fundamenteel van ES. ES: positie van de grootmacht in de orde bepaalt en constitueert de verantwoordelijkheid van die grootmacht. Constructivistisch: historische ontwikkelingen zijn ook bepalend voor verantwoordelijkheidsrelaties. Verantwoordelijkheidsrelaties zijn historisch geconstrueerd, dus niet gebaseerd op positie in de ‘deep structure’, de structuur die niet beïnvloed wordt door historische ontwikkelingen. Dwarsverband met polariteitsschema: structuur bepaalt de actor, maar hoe de actor handelt heeft invloed op de structuur. Realisme: structuur bepaalt actor ES: structuur bepaalt actor maar actor creëert normen om structuur in stand te houden, dus historische ontwikkelingen relativeren de status van de structuur, er is interactie Constructivisme: structuur en actor zijn onderling invloedrijk Bij klimaatverandering heerst het idee dat de staten die historisch veel uitgestoten hebben (ongeacht of ze een grootmacht zijn), een morele verantwoordelijkheid hebben naar ontwikkelingslanden. Hierdoor verschilt de systemische van de probleem-specifieke toewijzing van verantwoordelijkheden. ES is meer verwant met het realisme en liberalisme doordat het zich primair richt op het (eigen)belang dat grootmachten hebben bij het handhaven van de internationale orde. Wat als de grootmacht baat heeft bij een verandering van de orde? Gelden de ‘universele waarden’ dan nog of prevaleert dan het eigenbelang? LIberalisten en realisten zeggen: grootmachten zijn doorgaans bereid om verantwoordelijkheid te nemen om bij te dragen aan de stabiliteit en legitimiteit van de internationale orde, waarin zij een dominante positie hebben. Maar: dit gaat om systemische verantwoordelijkheid en niet over probleem-specifieke verantwoordelijkheid zoals het milieu. Bernstein: er moet aan 3 voorwaarden voldaan worden om grootmachten verantwoordelijkheid te laten nemen voor de klimaatproblematiek. 1) Er moet een overeenstemming zijn tussen de macht van de staat en zijn mogelijkheid daarmee om (in de toekomst) impact te hebben op het milieu. 2) De belangen om klimaatactie te ondernemen moeten verbonden zijn met het in stand houden van de internationale orde. 3) De toekenning van een bijzondere verantwoordelijkheid voor de klimaatproblematiek moet samengaan met bijzondere rechten en privileges. Het ego van grootmachten moet wel een beetje gestreeld worden. HC9 aantekeningen IPE (International Political Economy) - IPE gaat over de relatie economie en politiek, ofwel over de relatie tussen handel/geld enerzijds en macht anderzijds. - Aanname: het is onmogelijk de internationale politiek te begrijpen zonder te begrijpen hoe politiek en economie elkaar beïnvloeden. - IPE: De levendige debatten concentreren zich op vragen over macht, de vraag welke vormen macht aanneemt in de mondiale politieke economie, wie of wat macht uitoefent, en met welke politieke, economische en sociale gevolgen. - Omdat mondialisering zo'n hoge vlucht heeft genomen wordt door sommigen de term Global Political Economy (GPE) geprefereerd. Maar IPE blijft de dominante term. - Van oudsher is er een focus op handel, prodiuctie en financiën. - Maar nu ook nieuwe thema’s, zoals: mondialisering, armoede en ontwikkeling, ongelijkheid, enz Theoretische benaderingen - Robert Gilpin (1987): liberale, realistische en marxistische benaderingen domineren de IPE. - Maar inmiddels zijn er veel meer theoretische benaderingen, zoals: het sociaal constructivisme, neo-Marxistische benaderingen (zoals Gramscianisme), feminisme en post-structuralisme. - Wat al deze theorieën gemeen hebben is dat het bestuderen van de politieke economie berust op: o 1) Materiële aspecten (de handel en het geld) o 2) Instituties (de afspraken en normen) o 3) Ideeën (over hoe economische groei het best bereikt kan worden) IPE en Mondialisering Wat heeft de mondialisering gestimuleerd vanuit een IPE-perspectief bekeken? 1) Ideeën en ideologie (neo-liberalisme) 2) De rol van Multinational Corporations (MNCs) 3) Technologische revolutie(s) 4) De rol van machtige staten (VS en opkomende machten) Ideeën en ideologie Het kapitalisme en het geloof in vrijhandel als leidende ideologie. ‘Washington consensus’ ‘The belief of key opinion-formers in Washington, DC, developed in the 1980’s, that global welfare would be maximized by the universal application of neoclassical economic policies which favour a minimalist state and an enhanced role for the market.’ Maar de handel is nooit helemaal ‘vrij’: er is altijd een koppeling met politiek. MNC’s in de wereldpolitiek - Multinational Corporation (MNC), Transnational Corporation (TNC), Multinational Enterprise (MNE), allemaal hetzelfde - MNCs hebben een hoofdkantoor in één land maar zijn overal aanwezig. - Multinationals hebben soms even veel kapitaal als kleine landen - Arbeidsstandaarden: Multinationals hechten soms te weinig waarde aan arbeidsstandaarden. Dit zorgt voor conflict met vakbonden etc. - Milieu: bij multinationals als Shell is spanning tussen economische bedrijvigheid en milieuproblematiek - Mensenrechten: steeds meer aandacht voor kinderarbeid enz - Individuen hebben steeds meer macht en invloed op veiligheid (Elon Musk met Starlink) Technologische revolutie Moderne communicatiemiddelen maken afstand en locatie minder belangrijk, zowel voor bedrijven als overheden. In 2001 is de term BRICS bedacht om de groep opkomende economieën aan te duiden. Het is geen homogene groep, vooral China is een apart verhaal. China in de wereldeconomie - 2010: China wordt de grootste exporteur - 2011: China wordt lid van de WTO - 2014: China wordt de tweede wereldeconomie (haalt Japan in) - 2016: de Yuan wordt een reservemunt bij het IMF (samen met de dollar, euro, pond sterling en yen). Dit betekent dat het een relevante rekeneenheid is - 2030: als de groei doorzet zal China rond dat jaar de grootste economie ter wereld zijn volgens de zakenbank HSCB en het IMF. - China heeft samen met BRICS landen de New Development Bank opgericht. Ook is er een Aziatische Infrastructuurinvesteringbank (AIIB) opgekomen. Deze twee banken zijn ‘concurrenten’ van de wereldbank. Internationale handel en geld - De globalisering van handel en geldstromen wordt sterk geassocieerd met intensity measures (meer handel en geldsromen) en extensity measures (geografische verspreiding van die handel en geldstromen). - Toegenomen intensiteit lijkt de globalisering beter te beschrijven; er zijn duidelijke hotspots ontstaan in de rijke geïndustrialiseerde wereld (VS, Europa) - De geografische verspreiding is ongelijk. - Economische globalisering is vooral op gang gekomen vanaf de jaren ‘70 van de 20e eeuw. Daarna zijn handelsstromen en vooral financiële stromen, verveelvoudigd. Dit alles heeft plaatsgevonden binnen een politiek-economische structuur die sinds 1945 is opgezet. De belangrijkste internationale instituties die daar een rol in spelen zijn de Wereldbank, het IMF (samen de ‘Bretton Woods instituties’), en de GATT/WTO. Wereldbank Opgericht als de International Bank for Reconstruction and Development (IBRD) Doelstelling: 1) Armoedebestrijding 2) Economische ontwikkeling In eerste instantie gericht op Europa, later op de Derde Wereld/ Global South. De organisatie heeft 189 lidstaten en is gevestigd in Washington. Internationaal Monetair Fonds (IMF) Doelstellingen: 1) Internationale monetaire samenwerking 2) Wisselkoersstabiliteit Vanaf het begin niet exclusief gericht op Europa, maar op de hele wereld. De organisatie heeft momenteel 189 lidstaten en is gevestigd in Washington. Wereldhandelsorganisatie Begonnen als General Agreement on Tariffs and Trade (GATT, 1947). De poging om tijdens de Bretton Woods conferentie een handelsorganisatie (ITO) op te zetten mislukte (te veel weerstand in US Congress). In 1993 werd de WTO opgericht. De organisatie heeft momenteel 164 lidstaten en is gevestigd in Genève. HC10 aantekeningen Armoede - Armoede is wereldwijd afgenomen o Tussen 1980 en 2016 is het gemiddelde inkomen van de laagste 50% bijna verdubbeld Wat is armoede? - Orthodoxe visie: geen geld hebben om voedsel te kopen en andere basisbehoeften te voldoen - Alternatieve visie: niet in staat zijn aan je materiële en immateriële behoeften te voldoen door eigen inzet - VN-definitie is hele brede benadering, ook met immateriële aspecten Honger verklaard - Orthodoxe visie: honger is het gevolg van overbevolking (gebaseerd op de ideeën van de klassieke econoom Thomas Robert Malthus, 1766-1834) - Alternatieve visie: het probleem is niet het gebrek aan voedsel, maar de verdeling daarvan Ontwikkeling - Orthodoxe visie: transformatie van traditionele zelfvoorzienende economieën in industriële economieën die aansluiting vinden bij de wereldeconomie. - Dit gebeurt top-down door (Westerse) experts. Succes wordt gemeten a.d.h.v. groei BNP. - Ofwel: ontwikkeling = economische groei - Binnen de orthodoxe visie past ook de Washington Consensus - Nadruk op het economische neoliberale vrijemarktdenken en one size fits all. - De Washingtonconsensus en de schuldencrisis van de Derde Wereld leidden tot het ontstaan van de structurele aanpassingsprogramma’s (SAP’s). - Alternatieve visie: - Creëren van welzijn. Niet alleen in economische zin, maar ook in sociale, culturele en politieke zin. Dit gebeurt vooral bottom-up door lokale gemeenschappen: ontwikkeling kan niet van bovenaf opgelegd worden. Succes wordt gemeten a.d.h.v. de mate waarin basisbehoeften (materieel en immaterieel) kunnen worden vervuld. Millenniumontwikkelingsdoelen (2000-2015) 1) Uitbannen extreme armoede en honger 2) Onderwijs voor alle jongens en meisjes 3) Gelijkheid man en vrouw 4) Afname kindersterfte 5) Afname sterfte tijdens zwangerschap 6) Verspreiding ziektes als malaria en HIV/aids gestopt 7) Meer mensen leven in duurzaam leefmilieu 8) Meer eerlijke handel, schuldenverlichting en hulp Kenmerken van deze doelen: - Voor de eerste keer grootschalige concrete doelstellingen afgesproken: tijdgebonden, specifiek, meetbaar - Alle doelstellingen in één programma - Alle doelen even belangrijk - Ontwikkeling wordt ruim gedefinieerd: niet alleen economische groei. Dus elementen van de kritische visie op ontwikkeling zijn meegenomen. Zijn de doelen bereikt? - Er is overal wel vooruitgang geboekt, maar niet voldoende, de doelen zijn niet bereikt. Daardoor de nieuwe ‘Sustainable Development Goals’. Kenmerken Sustainable Development Goals - 17 doelen ipv 8 doelen - Ambitieuzer (bv geen honger i.p.v. geen extreme honger) - Minder orthodox - Kritiek: o Zijn mondiale doelstellingen wel geschikt om lokale en regionale problemen op te lossen? Grote verschillen tussen ontwikkelingslanden. o MDG’s en SDG’s hebben géén verdragsstatus: lidstaten zijn niet verplicht om mee te doen, niet juridisch bindend Migratie - Migratie: vrijwillig versus gedwongen, maar de scheidslijn is niet altijd duidelijk - Vrijwillig: meestal gebaseerd op economische afwegingen - Gedwongen: iets van een gedwongen aspect, zoals leefbaarheid en levensbedreiging, met natuurlijke of menselijke oorzaken - Asielzoekers: mensen die internationale grenzen oversteken op zoek naar bescherming, maar wiens claim voor vluchtelingenstatus nog in behandeling is -

Use Quizgecko on...
Browser
Browser